| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Ziekte van Graves en Depressie (redirected from Ziekte)

Page history last edited by Claire de Bruijn 7 years, 11 months ago

Klik hier om terug te keren naar de startpagina 'Psychofarmacologie Medische Psychologie'.


 

 

 

Copyright Bagijn, W., de Bruijn, C. A., van Felius, R. A., & Nettekoven, R. A. (2016)

Gecreëerd met wordle.net 

 

De ziekte van Graves en Depressie

Deze WIKI tracht een overzicht te geven van de huidige kennis over de ziekte van Graves en de relatie tot depressie. Wetenschappers, studenten, patiënten en hun naasten kunnen deze pagina raadplegen en gebruiken als naslagwerk. Allereerst zal er ingegaan worden op de ziekte van Graves in het algemeen, waarbij onder andere het ziektebeeld, de epidemiologie, de prognose en de behandeling aan bod zullen komen. Vervolgens wordt informatie gegeven over depressie in het algemeen en het vóórkomen van comorbide depressie bij de ziekte van Graves. Daarnaast worden de behandelingsmogelijkheden van depressie in het algemeen besproken. Tot slot zullen verschillende biologische en gedragsmatige mechanismen worden toegelicht die mogelijk ten grondslag liggen aan de relatie tussen de ziekte van Graves en depressie. Hieruit zal een conclusie worden getrokken en worden er nodige aanbevelingen gedaan.

 

Inhoudsopgave

1. Ziekte van Graves           

          1.1 Ziektebeeld

                1.1.1 Pathofysiologie

                1.1.2 Diagnose

                1.1.3 Symptomen

          1.2 Epidemiologie

          1.3 Prognose

          1.4 Leven met de ziekte van Graves

          1.5 Behandeling van de ziekte van Graves

               1.5.1 Hyperthyreoïdie

               1.5.2 Ophthalmopathie

               1.5.3 Myxoedeem

2. Depressie en de ziekte van Graves  

          2.1 Depressie 

          2.2 Epidemiologie

          2.3 Prognose

          2.4 Behandeling van depressie

                2.4.1 De werking van antidepressiva

                2.4.2 Soorten antidepressiva

                2.4.3 Bijwerkingen van antidepressiva

                2.4.4 De keuze voor een antidepressivum
3. Biologische mechanismen ten grondslag aan de interactie tussen de ziekte van Graves en depressie

          3.1 Hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as)

          3.2 Cytokines

          3.3 T-helpercellen 

          3.4 Oxidatieve stress

4. Interactie tussen de ziekte van Graves en depressie

          4.1 Vrouwelijke populatie

          4.2 Zwangerschap

          4.3 Medicatiegebruik

                4.3.1 Propranolol

                4.3.2 Glucocorticoïden

                4.3.3 Thyreostatica

                4.3.4 Antidepressiva

          4.4 Oxidatieve stress

          4.5 Rookgedrag

          4.6 Therapietrouw

          4.7 Stressvolle Life Events

          4.8 Kwaliteit van Leven

5. Conclusie en aanbevelingen

 

 

1. Ziekte van Graves [Terug naar inhoudsopgave]

1.1 Ziektebeeld [Terug naar inhoudsopgave]

De ziekte van Graves is een auto-immuunziekte, waarbij de schildklier is aangetast. Dit betekent dat je afweersysteem, dat je beschermt tegen indringers zoals bacteriën en virussen zodat je niet ziekt wordt, je eigen weefsel aanvalt. Hierbij maakt het lichaam antistoffen aan tegen (delen van) het eigen lichaam, waardoor ziekteverschijnselen ontstaan [1]. Zoals bij de meeste auto-immuunziekten is het grotendeels onbekend hoe deze ziekte ontstaat. Onderzoek toont echter aan dat erfelijkheid en bepaalde genen een belangrijke rol spelen bij het ontwikkelen van de ziekte van Graves [2, 3]. Daarnaast hebben mensen die meer stressvolle levensgebeurtenissen hebben meegemaakt en minder sociale steun hebben, een hoger risico om de ziekte van Graves te ontwikkelen [4].

 

1.1.1 Pathofysiologie

De schildklierfunctie wordt vanuit de hypothalamus en hypofyse gereguleerd. Thyrotroping-releasing hormone (TRH) uit de hypothalamus zet de hypofyse aan tot afgifte van thyroïdstimulerend hormoon (TSH). TSH stimuleert de schildklier tot productie van de schildklierhormonen T4 (thyroxine) en T3 (tri-jodothyronine). Het grootste deel van T3 en T4 is gebonden aan eiwitten. Het vrije T3 en T4 zijn de actieve hormonen. Door de negatieve terugkoppeling remt T4 de productie van TSH zoals weergegeven wordt in Figuur 1. Dit betekent dat wanneer je teveel T3 en T4 in je bloed hebt, de hypothalamus minder TRH aanmaakt waardoor de hypofyse ook minder TSH aanmaakt en de schildklier niet gestimuleerd wordt om hormonen aan te maken. Hierdoor ontstaat er een evenwicht. Dit evenwicht is verstoord bij schildklierfunctiestoornissen [5].

Bij de ziekte van Graves maakt het lichaam een antistof thyroid stimulerend immunoglobine (TSI) aan, die net als TSH op de receptoren van de schildklier werkt.

Op deze manier stimuleert TSI de schildklier om meer Taf te geven en aan te maken. Het gevolg hiervan is een snel werkende schildklier, waardoor er meer schildklierhormoon in het lichaam terechtkomt. Zoals eerder aangegeven, wordt de hoeveelheid TSH minder bij teveel  T3 en T4 in het bloed waardoor de schildklier niet meer wordt gestimuleerd om hormonen aan te maken. Dit remmende effect werkt echter niet op TSI, waardoor de schildklier sneller blijft werken ondanks dat er teveel T3 en T4 in het lichaam is. Dit wordt ook wel hyperthyreoïdie genoemd. In 70 tot 80% van de gevallen is de ziekte van Graves de oorzaak van hyperthyreoïdie [5].

 

Figuur 1. Negatieve terugkoppeling van T3 en T4 op de hypothalamus en hypofyse.

Copyright Bagijn, W., de Bruijn, C. A., van Felius, R. A., & Nettekoven, R. A. (2016)

 

1.1.2 Diagnose

Om de diagnose van de ziekte van Graves te stellen wordt er eerst een lichamelijk onderzoek uitgevoerd. Daarna wordt er een aanvullend bloedonderzoek gedaan, waarbij het TSH, de vrije T4 en de TSI antistoffen worden bepaald. Bij de ziekte van Graves is er sprake van een verlaagd TSH, een verhoogd vrij T4 en aanwezigheid van TSI antistoffen [5]. In sommige gevallen wordt er ook een CT- of MRI-scan van de oogkas gemaakt, om de toestand van de oogspieren, de oogzenuw en het oogkasvet te kunnen beoordelen [1]. 

 

1.1.3 Symptomen 

Bij de ziekte van Graves zijn de symptomen hetzelfde als bij hyperthyreoïdie. Zo kunnen patiënten last hebben van vermoeidheid, gewichtsverlies, krachtverlies, een snelle hartslag, menstruatieklachten, diarree, verhoogde gevoeligheid voor warmte, zweten, stress/gejaagdheid, kortademig bij inspanning en psychische klachten, zoals angst, irritatie en spanning [6]. Verder is ophthalmopathie een typisch verschijnsel bij de ziekte van Graves. Dit wordt ook wel de oogziekte van Graves genoemd. Hierbij raken de oogspiertjes en het vetweefsel in de oogkassen ontstoken en zwellen ze op [7]. Er kunnen dan verschillende klachten optreden zoals exophthalmos (het uitpuilen van de ogen), roodheid, droge ogen, zwelling van de oogleden, teruggetrokken boven- en/of onderoogleden en beknelling van de oogzenuw [8]. Ongeveer 25 tot 50% van de patiënten met de ziekte van Graves krijgt hiermee te maken. Hoewel het merendeel een milde vorm heeft, ervaart 3 tot 5% van de patiënten toch intense pijn en ontstekingen met daarbij dubbelzien of zelfs verlies van het gezichtsvermogen [9]. Een klein deel van de patiënten krijgt ook last van myxoedeem. Dit is een huidaandoening waarbij de huid op de scheenbenen verdikt en gevoelig voor ontstekingen is [10]. Ook kunnen patiënten hierdoor last hebben van rode, pijnlijke zwellingen op de scheenbenen. Door de behandeling van hyperthyreoïdie of door langdurig bestaan van de ziekte zonder behandeling kan tevens hypothyreoïdie ontstaan. Dit is een te langzaam werkende schildklier [11]. Patiënten kunnen hier ook klachten van ervaren. In het deel De behandeling van de ziekte van Graves zal hier verder op in worden gegaan. In Video 1 worden de symptomen van verschillende schildklieraandoeningen benoemd, waaronder hyperthyreoïdie en hypothyreoïdie.

 

Video 1. Symptomen bij schildklieraandoeningen. 

GezondheidspleinTV, ingevoegd via YouTube.com

 

Tabel 1. Een overzicht van de genoemde symptomen in Video 1

Hyperthyreoïdie    Hypothyreoïdie                                   
Vermoeidheid  Vermoeidheid 
Warmtegevoel  Koudegevoel 
Stress/Gejaagdheid                       Hartproblemen 
Gewichtsverlies  Gewichtstoename 
Kortademig bij inspanning  Sombere gevoelens 
Krachtverlies  Haarverlies 
Snelle hartslag  Moeizame stoelgang 
Diarree  Hese en diepere stem 
Menstruatieklachten   

Psychische klachten (angst, irritatie) 

 

 

 

 

1.2 Epidemiologie [Terug naar inhoudsopgave]

Auto-immuunziekten komen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen [12] en bij de ziekte van Graves is dit ook het geval. Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 3% van de vrouwen en 0,5% van de mannen de ziekte van Graves ontwikkelen [13]. In het deel De ziekte van Graves en depressie in de vrouwelijke populatie zal hier verder op in worden gegaan. De ziekte van Graves komt verder op alle leeftijden voor, maar de incidentie is het hoogst in de leeftijd van 30 tot 60 jaar [13, 14]. In Nederland is de incidentie van hyperthyreoïdie 30-50 per 100.000 patiënten per jaar en hebben ongeveer 75.000 mensen de ziekte van Graves [5, 10]. Cijfers over de incidentie van de ziekte van Graves in Nederland zijn niet bekend. Wel is bekend dat de ziekte van Graves vaker voorkomt onder Afro-Amerikanen en Aziaten. Dit zou het gevolg kunnen zijn van genetische factoren, omgevingsinvloeden of een combinatie van beide [15, 16]. Omdat seizoenseffecten en geografische variaties een rol spelen bij de incidentie van de ziekte van Graves [17] en er aanwijzingen zijn dat patiënten die pas de diagnose hebben gekregen een recentelijke virologische of bacteriële infectie hebben gehad, lijken pathogenen ook een rol te spelen bij de ontwikkeling van de ziekte van Graves [9]. De bacterie Yersinia Enterocolitica lijkt hierbij een belangrijke rol te spelen, aangezien een groot deel van de patiënten met de ziekte van Graves, namelijk 71 tot 82%, antigenen bezit voor deze bacterie [9].

 

1.3 Prognose [Terug naar inhoudsopgave]

De ziekte van Graves ontwikkelt zich binnen één tot enkele maanden en is ongeneeslijk. De prognose van de ziekte van Graves is goed, mits er tijdig wordt begonnen met het onderdrukken van de symptomen [5]. De totale ziekteduur kan echter vele jaren in beslag nemen [1]. Als er niet op tijd wordt gestart met de behandeling kunnen er vervelende complicaties optreden, zoals ophthalmopathie en myxoedeem [15]. Ook kunnen er bij onvoldoende behandeling levensbedreigende complicaties ontstaan, zoals een thyreotoxische storm. De concentratie van schildklierhormonen in het bloed is dan veel te hoog. Er dient bij het optreden van deze complicatie meteen ingegrepen te worden. Van alle patiënten die deze complicatie krijgen, overlijdt 10 tot 30% [18]. Tevens is het zo dat de behandeling van hyperthyreoïdie vaak leidt tot hypothyreoïdie, oftewel een te langzaam werkende schildklier [11]. Met de behandeling van hyperthyreoïdie wordt dan een te groot deel van de werking van de schildklier ongedaan gemaakt, waardoor de werking te laag wordt. Hypothyreoïdie komt vooral veel voor als gevolg van behandeling met radioactief jodium en thyroïdectomie, wat verder zal worden toegelicht in het deel De behandeling van de ziekte van GravesPatiënten zullen dan levenslang medicatie moeten nemen [6]. Ook bij een te hoge dosering van thyreostatica is er kans op hypothyreoïdie [11]. Andere factoren die van invloed zijn op het beloop van de ziekte en de prognose, zijn roken en therapietrouw. Zo heeft roken een negatief effect op het beloop van de ziekte en de prognose [1, 19, 20]. Hier zal verder op in worden gegaan in het deel Rookgedrag. Ook een slechte therapietrouw, in de vorm van een tijdelijke stopzetting van de medicatie, heeft een negatieve invloed op het beloop en de prognose van de ziekte [21]. Meer informatie hierover is te vinden in het deel Therapietrouw.

 

1.4 Leven met de ziekte van Graves [Terug naar inhoudsopgave]

De ziekte van Graves heeft een enorme impact op het leven van de patiënt. Het zorgt zelfs voor een significant lagere kwaliteit van leven [22]. Dit heeft onder andere te maken met de psychische klachten die patiënten kunnen ontwikkelen door een te veel aan schildklierhormoon [11]. Vijfentwintig tot 50% van de patiënten met de ziekte van Graves krijgt bovendien te maken met de complicatie ophthalmopathie, wat nog een extra aanslag is op het leven van de patiënt [9]. Meer informatie hierover is te vinden in het deel Kwaliteit van leven bij de ziekte van Graves en depressie. Patiënten met de ziekte van Graves ervaren dus niet alleen beperkingen op fysiek gebied, maar hebben ook psychologische problemen als gevolg van de ziekte. Uit onderzoek blijkt dan ook dat ongeveer de helft van de patiënten met de ziekte van Graves in aanmerking komt voor begeleidende psychosomatische behandeling [23].

Een ander aspect wat van belang is voor met name vrouwen met de ziekte van Graves is zwangerschap. In sommige gevallen kunnen er na een succesvolle behandeling van de ziekte van Graves nog langdurig TSI antistoffen aanwezig blijven. Deze TSI antistoffen zijn de oorzaak van hyperthyreoïdie. Tijdens een zwangerschap geven deze TSI antistoffen en/of de hyperthyreoïdie een verhoogd risico op complicaties, voor zowel de moeder als het kind [5]. De TSI antistoffen zijn bijvoorbeeld in staat de placenta te passeren en zo foetale hyperthyreoïdie te veroorzaken [5]. Dit komt voor bij 1 tot 5% van de pasgeborenen van moeders met de ziekte van Graves [24]. Andere complicaties van ongecontroleerde hyperthyreoïdie tijdens de zwangerschap zijn vroeggeboorte, een laag geboortegewicht, foetale sterfte, een miskraam, infecties, thyreotoxische storm, struma, pre-eclampsie, placenta loslating, uteriene groeivertraging en hartfalen bij de moeder [5, 24]. Het is dus van groot belang om zwangere vrouwen met de ziekte van Graves goed te monitoren.

 

1.5 De behandeling van de ziekte van Graves [Terug naar inhoudsopgave]

De behandeling van de ziekte van Graves is symptomatisch en is daarom dus niet gericht op het genezen van de auto-immuunreactie op het lichaam, maar op onderdrukking van de klachten en verschijnselen die samengaan met deze aandoening [25] zoals 1) hyperthyreoïdie, 2) ophthalmopathie en 3) myxoedeem. Deze verschijnselen zijn eerder beschreven in het deel Symptomen. Zie Tabel 2 voor een overzicht van de medicatie die momenteel gebruikt wordt in de behandeling van de ziekte van Graves.

 

1.5.1 Hyperthyreoïdie
De behandeling van hyperthyreoïdie bestaat uit het gebruik van a) bètablokkers [11], b) thyreostatica, c) een thyroïdectomie of een combinatie hiervan [26]. Bètablokkers worden met name gebruikt ter behandeling van de hartklachten ten gevolge van de hyperthyreoïdie, totdat de niveaus van het schildklierhormoon genormaliseerd zijn [11]. Thyreostatica en een thyroïdectomie trachten dit niveau te normaliseren door de aanmaak van het hormoon te remmen of volledig te blokkeren.  Hierdoor wordt deze behandeling vaak aangevuld met d) thyreomimetica, wat de tekorten aan schildklierhormoon compenseert [26].

 

1.5.2 Ophthalmopathie 
In eerste instantie wordt ophthalmopathie behandeld door de activiteit van de schildklier te verminderen met behulp van behandelingen voor hyperthyreoïdie [27]. Wanneer deze behandeling onvoldoende is, kan ophthalmopathie behandeld worden met behulp van corticosteroïden zoals glucocorticoïden [28]. Deze zorgen voor een remming van het immuunsysteem waardoor de auto-immuun ontstekingsverschijnselen in de oogkas ten gevolge van de ziekte van Graves kunnen worden onderdrukt [29].

 

Afbeelding 1. Ophthalmopathie

Wikimedia Commons Copyright free

 

1.5.3 Myxoedeem
In de meeste gevallen heeft myxoedeem ten gevolge van de ziekte van Graves geen behandeling nodig. Echter, in ernstige gevallen of wanneer er cosmetische zorg nodig is, worden er dermatocorticosteroïden voorgeschreven [30]. Deze remmen ook het immuunsysteem waardoor de ontstekingsverschijnselen worden onderdrukt [29].

 

Afbeelding 2. Myxoedeem

Wikimedia Commons Copyright free

 

Voor een uitgebreidere toelichting over de medicatie die momenteel gebruikt wordt ter behandeling van de symptomen van de ziekte van Graves, kunt u deze pagina raadplegen. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de informatie die op deze pagina wordt besproken. 

 

Tabel 2. Overzicht van medicatie momenteel gebruikt in de behandeling van de ziekte van Graves

Symptoom Medicatie  
Werkzame stof Effect Bijwerkingen*
Hyperthyreoïdie
Bètablokkers [11]  Selectieve

Acebutolol

Atenolol

Metopolol

Esmolol 

Verlaging van de bloeddruk en het hartritme [31]  Duizeligheid, vermoeidheid, maag-darmklachten, zweten, koude handen en voeten [31] 
   
Niet selectieve

Alprenolol

Bisoprolol
Carteolol

Indenolol

Nadolol
Oxprenolol
Pindolol

Propranolol

Sotalol
Timolol

Verlaging van de bloeddruk en het hartritme en beïnvloeding van de ademhalingswegen en glucosespiegel [31]
Duizeligheid, vermoeidheid, maag-darmklachten, zweten, koude handen en voeten, uitlokken van astma-aanvallen, kortademigheid en erectiestoornissen [31] 
  Thyreostatica [26] Thionamiden [32]

Thiamazol

Methimazol

Carbimazol

 
Propylthiouracil

Remt de binding van jodide aan tyrosine [33]

 

 

Remt zowel de binding van jodide aan tyrosine [33], als de omzetting van T4 in T3 [32]

Jeuk, koorts, maag-darmklachten, gewrichtspijn, haaruitval [34] en agranulocytose [32]
   
Jodium [32]  Kaliumjodide  Remt gedurende korte tijd de synthese van schildklierhormonen en zorgt voor een verminderde vasculariteit van de schildklier [11]
Angio-oedeem, bloedingen van de slijmvliezen en huid, koorts, gewrichtspijn, zwelling van de lymfeklieren [35], brandend gevoel in de mond of keel, irritatie van de huid, maag-darmklachten en ernstige hoofdpijn [36]
   
Radioactief jodium [32]  Jodium-131  ß-straling zorgt voor schade aan de folliculaire cellen van de schildklier [11] waardoor minder hormoon wordt uitgescheiden [33] Permanente hypothyreoïdie [33, 34], nekpijn, verergerde vorm van ophthalmopathie [11] en verspreiding van radioactiviteit [37] 
  Thyreomimetica   Levothyroxine  Verhoogd de hoeveelheid T4 in het lichaam [38]
Gejaagd gevoel, hartkloppingen, transpireren, diarree [39], grote psychische onrust, slapeloosheid, tremoren [38]

Ophthalmopathie

Indien behandelingen voor hyperthyreoïdie onvoldoende zijn

Corticosteroïden  Glucocorticoïden [28

Prednison

Prednisolon

Methylprednisolon

Onderdrukking van het immuunsysteem, waardoor auto-immuun ontstekingsverschijnselen worden onderdrukt [29, 40] Hartkloppingen, gewichtstoename, maag-darmklachten, slapeloosheid, bijnierinsufficiëntie, hoge bloeddruk, spierpijn, hyperglycemie, osteoporose [41] en versterking van huidige psychische toestanden [40]

Myxoedeem

In ernstige gevallen of wanneer cosmetische zorg is vereist

  Dermatocorticosteroïden [30] Triamcinolonacetonide Onderdrukking van het immuunsysteem, waardoor auto-immuun ontstekingsverschijnselen worden onderdrukt [29, 42] Atrofie, blauwe plekken, striae, beschadigingen aan de huid, osteoporose, bijnierinsufficiëntie [43] en tachyfylaxie [42]

* Voor het vóórkomen van de verschillende bijwerkingen verwijzen wij u graag door naar het Farmacotherapeutisch Kompas.

 

2. Depressie en de ziekte van Graves [Terug naar inhoudsopgave]

Depressie is veel voorkomend in de algemene populatie [44] en wordt ook vaak gezien bij patiënten met een chronisch somatische aandoening, waaronder een schildklierdisfunctie [45]. De ziekte van Graves wordt dan ook geassocieerd met een toename in psychische comorbiditeit, waaronder depressie. Het is echter niet duidelijk of dit samenhangt met het hebben van de ziekte van Graves of met het hebben van een chronische ziekte in het algemeen [46]. Reeds bestaande psychische comorbiditeit of psychische comorbiditeit als gevolg van hyperthyreoïdie draagt mogelijk bij aan de verhoogde morbiditeit en mortaliteit in patiënten met hyperthyreoïdie en behoeft daardoor aandacht [47].

 

2.1 Depressie [Terug naar inhoudsopgave]

Depressie valt onder de categorie stemmingsstoornissen en wordt gekenmerkt door een voortdurend sombere stemming en/of verlies van interesse of plezier (anhedonie) in het dagelijks leven. Andere veel voorkomende symptomen zijn veranderingen in het slaappatroon, gewichtsverandering of een veranderde eetlust, moeheid of energieverlies, veranderingen in het activiteitenniveau, gevoelens van schuld of waardeloosheid, problemen met de concentratie en suïcidale gedachten. Om aan de diagnose depressie te voldoen, moet aan een aantal criteria worden voldaan, welke beschreven worden in de DSM-IV-TR [48] en in de ICD-10 [49].

 

2.2 Epidemiologie [Terug naar inhoudsopgave]

In een onderzoek van de World Health Organization naar de 1-jaarsprevalentie van depressie (onder 245.000 patiënten in 60 landen [50]), werd de prevalentie van depressie bij patiënten met een chronische somatische aandoening op 23% geschat. De prevalentie van depressie in de gezonde populatie werd geschat op 3.2%. 

Onder volwassenen komt depressie ongeveer anderhalf keer zo vaak voor bij vrouwen als bij mannen [51]. Uit onderzoek blijkt daarnaast dat de prevalentie van hyperthyreoïdie bij vrouwen, wat 1 tot 2% bedraagt, tien maal hoger is dan bij mannen [52, 53]. Hoewel de relatie tussen hyperthyreoïdie en depressie nog onduidelijk blijft, wordt er onder meer gesuggereerd dat langdurige hyperthyreoïdie het noradrenerge systeem zou uitputten, hetgeen bij zou dragen aan depressie [54].
De prevalentie van depressie onder patiënten met de ziekte van Graves wordt geschat op 69% in onbehandelde thyreotoxische staat [55]. Dit percentage wordt ook na langdurige behandeling met thyreostatica nog geschat op ongeveer 46%. Dit duidt erop dat depressie zelfs in euthyreoïde toestand vaker voorkomt bij patiënten met de ziekte van Graves in vergelijking met de algemene populatie [56].

 

2.3 Prognose [Terug naar inhoudsopgave]

In de algemene populatie herstelt ongeveer de helft van de personen met een depressieve episode binnen een periode van 3 maanden. Ongeveer 20% van de depressieve episoden kent een chronische duur van 24 maanden of langer [57]. Over het algemeen is de prognose voor een depressieve episode gunstig, mits deze op een juiste en consistente wijze wordt behandeld [58].
Wanneer patiënten met de ziekte van Graves een toestand van euthyreoïdie (normale schildklierwerking) bereiken als gevolg van behandeling met thyreostatica, rapporteren zij doorgaans een betere gezondheidsstatus, waaronder een betere mentale gezondheid [59]. In sommige gevallen houden depressieve klachten echter ook in deze toestand aan [56].

 

2.4 De behandeling van depressie [Terug naar inhoudsopgave]

De behandeling van depressie is gebaseerd op het ‘stepped care’-model. Dit wil zeggen dat er getrapte zorg wordt gegeven en de behandeling afhankelijk is van de ernst en de duur van de depressie [60]. Bij een lichte depressie wordt er gestart met psycho-educatie en dagstructurering met activiteitenplanning. De huisarts geeft dan voorlichting over onder andere de symptomen en de prognose. Ook wordt de patiënt geadviseerd om een plan op te stellen voor dagstructurering en plezierige activiteiten te ondernemen [61]. Als de klachten langer dan 3 maanden aanhouden, worden er ook kortdurende psychologische interventies aangeboden. Het gaat dan om begeleide zelfhulp (e-health interventies, groepscursussen, lotgenotengroepen) en probleemoplossende therapie (PST) [62]. Bij onvoldoende effect van deze behandelingen of bij een ernstige depressie wordt overgegaan naar psychotherapie, bestaande uit cognitieve gedragstherapie, gedragstherapie, interpersoonlijke therapie of kortdurende psychodynamische therapie [60]. De laatste stap in de behandeling van depressie is het gebruik van antidepressiva. Antidepressiva zijn geïndiceerd bij patiënten die lijden aan een depressieve stoornis, met matige tot ernstige depressieve episoden of melancholische of psychotische kenmerken [63].

 

2.4.1 De werking van antidepressiva 

Bij een depressie is de werking van de neurotransmitters serotonine, noradrenaline en dopamine ontregeld. Deze neurotransmitters zorgen voor communicatie tussen verschillende zenuwen. Antidepressiva zorgen ervoor dat deze werking weer wordt hersteld. Door de antidepressiva is er namelijk een toename van de hoeveelheid neurotransmitters in de synapsspleet, omdat de (her)opname van deze neurotransmitters in de zenuw wordt vertraagd. Hierdoor kunnen de neurotransmitters hun werk blijven doen en verminderen de depressieve klachten [64].

 

2.4.2 Soorten antidepressiva 

Er zijn verschillende soorten antidepressiva. Deze kunnen worden onderverdeeld in de tricyclische antidepressiva (TCA’s) en de niet-tricyclische antidepressiva (niet-TCA’s). Deze verdeling is gebaseerd op het bijwerkingenprofiel en de ernst van de bijwerkingen [60].

 

2.4.2.1 TCA’s  

TCA’s, ook wel klassieke antidepressiva genoemd, remmen de heropname van serotonine en noradrenaline uit de synapsspleet. Hierdoor zijn deze neurotransmitters langer werkzaam buiten de cel. Onder de TCA’s vallen de volgende medicijnen: amitriptyline, clomipramine, dosulepine, doxepine, imipramine, maprotiline en nortriptyline. Het ene medicijn werkt meer als een noradrenaline heropname remmer en het andere medicijn meer als een serotonine heropname remmer [65].

 

2.4.2.2 Niet-TCA’s

Onder de niet-TCA’s vallen de selectieve serotonine heropname remmers (SSRI’s), de serotonine-noradrenaline heropname remmers (SNRI’s), de monoamine-oxidaseremmers (MAO-remmers) en overige [60]. In Tabel 3 staan de verschillende niet-TCA’s weergegeven, waarna de werking van de belangrijkste soorten wordt besproken.

 

Tabel 3. De niet-tricyclische antidepressiva [60]

SSRI's  SNRI's  MAO-remmers  Overige 
Citalopram  Duloxetine  Tranylcypromine  Trazodon 
Escitalopram  Venlafaxineb  Fenelzine   Agomelatine 
Fluvoxamine    Moclobemide  Bupropionc 
Fluoxetine
    Mianserine 
Paroxetine  
    Mirtazapine 
Sertraline       Vortioxetine
Venlafaxinea       

 

In lage dosering

b In hoge dosering

Bupropion is een noradrenaline-dopamine heropname remmer (NDRI) en remt de heropname van noradrenaline en dopamine uit de synapsspleet

 

SSRI’s

SSRI’s remmen de heropname van serotonine uit de synapsspleet. Serotonine is hierdoor langer werkzaam buiten de cel, waardoor de depressieve klachten verminderen. In lage dosering remt venlafaxine de heropname van serotonine en behoort hiermee tot de SSRI’s [60].

 

SNRI’s

SNRI’s remmen niet alleen de heropname van serotonine uit de synapsspleet, maar ook van noradrenaline. In hoge dosering remt venlafaxine ook de heropname van noradrenaline, waardoor het dan tot de SNRI’s behoort [60].

 

MAO-remmers

De MAO-remmers blokkeren de werking van het enzym monoamino-oxidase (MAO), dat zorgt voor de afbraak van serotonine, noradrenaline en dopamine. Door MAO-remmers wordt de afbraak van serotonine, noradrenaline en dopamine dus tegengegaan. De MAO-remmers omvatten de klassieke (niet-selectieve en irreversibele) MAO-remmers tranylcypromine en fenelzine en de reversibele en selectieve MAO-remmer moclobemide. De klassieke MAO-remmers zijn in Nederland niet geregistreerd, vanwege de mogelijk ernstige bijwerkingen. Ze zijn wel verkrijgbaar op artsenverklaring, als blijkt dat de andere antidepressiva niet voldoende effectief zijn. Een tyramine beperkt dieet is dan wel noodzakelijk. Meer informatie hierover is te vinden in het deel over de bijwerkingen van antidepressiva. De reversibele en selectieve MAO-remmer moclobemide heeft minder bijwerkingen en behoeft ook geen tyramine beperkt dieet. Dit medicijn is wel geregistreerd in Nederland [66].

 

2.4.3 Bijwerkingen van antidepressiva 

De bijwerkingen zijn een belangrijk nadeel van de antidepressiva. Deze kunnen namelijk al een paar uur na inname merkbaar zijn, terwijl het antidepressieve, en dus positieve, effect pas na een aantal weken naar voren komt [60]. De bijwerkingen zijn het sterkst aanwezig in het begin van de behandeling en verschillen per persoon [65]. In Tabel 4 staan de bijwerkingen van de meest gebruikte antidepressiva weergegeven.

 

Tabel 4. De bijwerkingen van de meest gebruikte antidepressiva [60, 66, 67 ,68                

TCA's   Niet-TCA's     
  SSRI's SNRI's  MAO-remmers* 

Droge mond, droge ogen, wazig zien,

moeilijke stoelgang, seksuele problemen,

duizeligheid, transpireren, versnelde hartslag, sufheid, verwardheid, gewichtstoename   

(door toegenomen eetlust),

verminderde hartwerking

Misselijkheid, braken, diarree, hoofdpijn, slapeloosheid,

nervositeit, agitatie,

gewichtstoename, en -afname, verhoogde bloedingsneiging,

seksuele problemen, tremor

 

Verhoogde bloeddruk, versnelde hartfrequentie, misselijkheid,

hoofdpijn, droge mond,

slaperigheid, transpireren 

Misselijkheid, slaapproblemen, agitatie, angstgevoelens, duizeligheid,

gewichtstoename, vocht vasthouden,

duizeligheid bij opstaan, hyperactiviteit,

obstipatie 

* MAO-remmers hebben nog een andere gevaarlijke bijwerking, namelijk een ernstige verhoging van de bloeddruk bij het consumeren van voedingsmiddelen die tyramine bevatten (o.a. kaas, salami, soja-saus en chocolade). MAO-remmers blokkeren de afbraak van tyramine, iets dat het enzym MAO normaal gesproken doet. Het gevolg is een te hoge concentratie van tyramine in het bloed, wat kan leiden tot een levensgevaarlijke stijging van de bloeddruk. Om dit te voorkomen, is een tyramine beperkt dieet noodzakelijk bij het gebruik van een MAO-remmer [68].

 

2.4.4 De keuze voor een antidepressivum

Een antidepressivum wordt gekozen op basis van de ernst van de depressie, comorbiditeit, de bijwerkingen, interacties, eerdere ervaringen en de prijs. Een TCA of SSRI wordt aanbevolen bij zorg in de eerste lijn [60]. Omdat SSRI’s over het algemeen iets gunstigere bijwerkingen hebben, wordt hier een (lichte) voorkeur aan gegeven [61]. Bij tweedelijnszorg is er geen uitgesproken voorkeur. Dit in tegenstelling tot klinisch opgenomen patiënten met een depressie, waarbij TCA’s een sterke voorkeur hebben. Bij ernstige depressie is namelijk gebleken dat TCA’s werkzamer zijn dan niet-TCA’s. Wanneer de patiënt al eerder een depressie heeft gehad, wordt aangeraden het middel te gebruiken dat al eerder tot goede resultaten heeft geleid en goed werd verdragen [60].

 

3. Biologische mechanismen ten grondslag aan de interactie tussen de ziekte van Graves en depressie [Terug naar inhoudsopgave]

De relatie tussen de ziekte van Graves en depressie kan verklaard worden aan de hand van gedragsmatige- en biologische mechanismen of een combinatie hiervan. De onderliggende biologische mechanismen omvatten zowel veranderingen in de HPA-as, immunologische factoren, veranderingen in T-helpercellen en oxidatieve stress. Hieronder worden deze begrippen toegelicht. Indien deze begrippen bekend zijn, kunt u hier klikken om door te gaan naar de interactie tussen de ziekte van Graves en depressie.

 

3.1 Hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as) [Terug naar inhoudsopgave]

De HPA-as bestaat uit de hypothalamus, de hypofyse en de bijnierschors. Wanneer er vanuit de omgeving stress wordt waargenomen, wordt de hypothalamus door neurale netwerken aangestuurd om corticotropin-releasing hormone (CRH) af te scheiden. CRH zorgt ervoor dat er in het voorste gedeelte van de hypofyse het adreno-corticotroop hormoon (ACTH) wordt afgegeven aan het bloed. ACTH stimuleert vervolgens de synthese en afgifte van cortisol door de bijnierschors. Deze afgifte van cortisol wordt in een gezonde situatie gereguleerd door een negatief feedback systeem, met een remmende werking van cortisol op de afgifte van CRH en ACTH [69]. Voor een schematische weergave van de HPA-as zie Figuur 2.

 

HPA Axis Diagram (Brian M Sweis 2012)

Figuur 2. De werking van de HPA-as.

Wikimedia Commons Copyright free

 

3.2 Cytokines [Terug naar inhoudsopgave]

Cytokines worden door veel verschillende soorten cellen geproduceerd, waaronder cellen die behoren tot het immuunsysteem. Cytokines zijn een brede categorie van kleine eiwitten die een belangrijke rol spelen in de communicatie tussen cellen, ook tijdens een immuunrespons. De werking van cytokines kan zowel pro-inflammatoir als anti-inflammatoir zijn en ze hebben om deze reden dan ook een belangrijke rol in de balans van het immuunsysteem [70].

 

3.3 T-helpercellen [Terug naar inhoudsopgave]

T-lymfocyten zijn witte bloedcellen en zijn onderdeel van het specifieke immuunsysteem. De T-lymfocyten bestaan uit twee soorten, namelijk de T-helpercel (Th) en de cytotoxische T-cel. Th herkent antigenen die gebonden zijn aan MHC-II en als een reactie hierop scheidt de Th cytokines uit waardoor andere lymfocyten van het immuunsysteem worden geactiveerd. Er zijn twee verschillende soorten T-helpercellen: de T-helpercellen1(Th1) en T-helpercellen2 (Th2). Th1 ondersteunt fagocyten en cytotoxische T-cellen in het vernietigen van intracellulaire pathogenen, wat lichaamseigen cellen zijn die door iets lichaamsvreemds zijn binnengedrongen. Dit wordt de celgemedieerde immuniteit genoemd. Th1 scheidt pro-inflammatoire cytokines uit, die ook de reactie van Th2 inhiberen. Th2 ondersteunt B-lymfocyten en helpt bij het produceren en verspreiden van antilichamen. Th2 is onderdeel van de humorale immuniteit en dus extracellulair. Th2 scheidt anti-inflammatoire cytokines uit, die ook de reactie van Th1 inhiberen. In een gezonde toestand is er een balans tussen Th1 en Th2. Overactiviteit van Th1 of Th2 kan ziekte veroorzaken [70].

 

3.4 Oxidatieve stress [Terug naar inhoudsopgave] 

Auto-immuunprocessen zorgen voor een ontstekingsreactie waarbij verschillende stoffen ontstaan. Reactieve zuurstofverbindingen (ROS – Reactive Oxigen Species) zijn daar een voorbeeld van. ROS worden ook gevormd bij normale metabole processen en zijn belangrijk voor het normaal functioneren van een cel [71]. Echter kan de hoeveelheid van ROS toenemen in een cel of weefsel onder bepaalde pathofysiologische toestanden, waardoor er schade ontstaat aan de cel en het weefsel [72]. Om deze reden heeft het lichaam verschillende antioxidantsystemen die het lichaam beschermen tegen deze oxidanten. Zo is er bijvoorbeeld het enzym superoxidedismutase, wat de omzetting van superoxide naar waterstofperoxide versneld [71]. Superoxide is een zeer reactief zuurstofradicaal, wat met verschillende soorten stoffen kan reageren, waaronder het DNA [72]. Dit maakt het dus van belang dat superoxide snel wordt omgezet als de stof niet nodig is. Waterstofperoxide op zichzelf is ook een ROS. Dit wordt door katalase omgezet in water en zuurstof [71]. Wanneer de balans tussen oxidanten en antioxidanten verstoord is ten gunste van de oxidanten, spreekt men van oxidatieve stress (OS).
Voor de synthese van schildklierhormonen heeft de schildklier waterstofperoxide nodig. Dit is net als superoxide een oxidant en het wordt na plaatselijke productie dan ook gebruikt voor de synthese. Om de cellen in de schildklier te beschermen tegen ROS, is er in de schildklier ook een antioxidantsysteem aanwezig [73]. De synthese van het schildklierhormoon vindt plaats in cellen waar de oxidanten ofwel worden gebruik voor de synthese, ofwel worden weggevangen door de antioxidanten. Op deze manier wordt er door het lichaam voorkomen dat er schade ontstaat elders in het lichaam [73]. Voor een normale functie van de schildklier is dus enige mate van oxidatieve stress nodig. Bij de ziekte van Graves is een toename in oxidatieve stress kenmerkend [74].

 

4. Interactie tussen de ziekte van Graves en depressie [Terug naar inhoudsopgave]

Er zijn verschillende mechanismen die ten grondslag liggen aan de relatie tussen de ziekte van Graves en depressie. Hieronder worden de gemeenschappelijke onderliggende factoren die bij kunnen dragen aan de bidirectionele relatie nader besproken. Voor een overzicht van deze mogelijke onderliggende factoren, zie Figuur 3.

 

4.1 Vrouwelijke populatie [Terug naar inhoudsopgave]

Zoals al eerder is aangegeven, komen auto-immuunziekten vaker voor bij vrouwen dan bij mannen [12]. Zo ook de ziekte van Graves, die vier tot acht keer vaker voorkomt bij vrouwen dan bij mannen [7]. Daarnaast is de prevalentie van depressie ook hoger bij vrouwen dan bij mannen [51]. Mogelijke verklaringen hiervoor hebben wellicht te maken met geslachtshormonen. Vrouwen hebben meer oestrogeen en progesteron dan mannen [75]. Oestrogenen hebben de neiging om het immuunsysteem meer te stimuleren dan testosteron. Oestrogenen hebben namelijk een pro-inflammatoir effect op het immuunsysteem, terwijl testosteron eerder een anti-inflammatoire werking heeft [76]. Daarnaast zorgt oestrogeen voor activatie van de HPA-as, waardoor er meer cortisol wordt geproduceerd. Deze verhoogde cortisolproductie wordt normaal gesproken gereguleerd door een verhoogde productie van het Cortisol Binding Globuline (CBG). Echter, wanneer de HPA-as voor langere tijd actief blijft, ontstaat een verlengde overproductie van cortisol [77]. Deze overproductie van cortisol zorgt voor een verandering van de gevoeligheid voor cortisol, waardoor de activiteit van het immuunsysteem onderdrukt wordt [78]. Er vindt dan een verschuiving van de activiteit van T-helpercellen1 (Th1) naar T-helpercellen2 (Th2) in het immuunsysteem plaats [77]. T-helpercellen scheiden cytokinen af, die verschillende processen reguleren. Bij een goede immuunregulatie is de verhouding tussen activiteit van Th1 cellen (betrokken bij celgemedieerde immuniteit) en Th2 cellen (betrokken bij humorale immuniteit) in balans. Overactiviteit van een van beide kan ziekte veroorzaken [79]. De stimulerende werking van oestrogeen op het Th2-systeem zorgt er dus voor dat de kans op het ontwikkelen van een auto-immuunziekte, zoals de ziekte van Graves, wordt vergroot [77].

Er zijn echter ook aanwijzingen dat oestrogeen van invloed kan zijn op het ontwikkelen van een depressie. Een hypothese die steeds meer aanhang krijgt is dat veranderingen in het oestrogeenniveau een disregulerende invloed kunnen hebben op de HPA-as, waardoor de kwetsbaarheid om een depressie te ontwikkelen wordt vergroot [80]. Enerzijds zouden oestrogenen mogelijk een stimulerende werking hebben op de HPA-as via hun bijdrage aan de activatie van CRH via oestrogeenreceptoren in de CRH-neuronen. Anderzijds kunnen oestrogenen zorgen voor een vermindering van het aantal glucocorticoïd receptoren in de hypothalamus en hypofyse, waardoor er een verstoring optreedt van de remmende werking die cortisol op de activiteit van de HPA-as heeft. Fluctuaties van het oestrogeenniveau (waar de vrouw aan blootgesteld wordt tijdens de menstruele cyclus, zwangerschap en de menopauze) leiden mogelijk dus tot verstoringen in de activiteit van de HPA-as [81]. Een ontregelde werking van de HPA-as is een belangrijk verschijnsel bij depressie [82, 83].  

Op basis van bovenstaande informatie zou kunnen worden geconcludeerd dat het effect van oestrogenen een mogelijke verklaring is voor het vaak samen voorkomen van depressie en de ziekte van Graves. Oestrogenen vergroten namelijk het risico op de ontwikkeling van zowel de ziekte van Graves als op de ontwikkeling van depressie.

 

4.2 Zwangerschap [Terug naar inhoudsopgave]

De ziekte van Graves is op verschillende manieren geassocieerd met zwangerschap. Zo komt hyperthyreoïdie voor bij 0.2 tot 1% van alle zwangerschappen [24]. In 80 tot 90% van de gevallen is de ziekte van Graves hier de oorzaak van [84]. Echter is ook aangetoond dat vrouwen juist na een zwangerschap een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van de ziekte van Graves [85]. Zo heeft 60% van de vrouwen met de ziekte van Graves deze aandoening ontwikkeld na hun bevalling [86]. Er wordt verder gesuggereerd dat oudere vruchtbare vrouwen (35-39 jaar) een hoger risico hebben om de ziekte van Graves te ontwikkelen na een zwangerschap dan jongere vruchtbare vrouwen (20-34 jaar) [87]. Dit is echter nog niet bewezen. Bekend is wel dat de klinische activiteit van de hyperthyreoïdie als gevolg van de ziekte van Graves fluctueert tijdens de zwangerschap en na de bevalling. Vaak verergert de activiteit tijdens het eerste trimester en volgt er een verbetering in het tweede en derde trimester. Na de bevalling is er vaak weer sprake van een exacerbatie [88]. Deze verandering in activiteit van de ziekte kan mogelijk verklaard worden door het immunosuppressieve effect van zwangerschap [86]. In het adaptieve immuunsysteem vindt een verschuiving plaats van een Th1 cellulair gemedieerde respons naar een Th2 humoraal gemedieerde respons [89]. Daarnaast worden er tijdens de zwangerschap meer oestrogenen, progesteron en glucocorticoïd geproduceerd [90]. De verschuiving van de Th1 naar de Th2 respons minimaliseert de cellulair gemedieerde immuunrespons van de moeder tegen de foetus [91], dat DNA bevat dat voor de helft lichaamsvreemd is. Hierdoor wordt de foetus niet afgestoten door het immuunsysteem van de moeder [91, 92]. Het immunosuppressieve effect van zwangerschap met betrekking tot de ziekte van Graves heeft te maken met de TSI antistoffen, die er tijdens de zwangerschap minder zijn [88]. Hierdoor kan er sprake zijn van een verbetering van de klinische activiteit van de hyperthyreoïdie als gevolg van de ziekte van Graves [84]. Na de bevalling eindigt de onderdrukking van het immuunsysteem echter, waardoor de TSI antistoffen toenemen. Deze TSI antistoffen binden zich aan TSH-receptoren, waardoor er meer schildklierhormoon wordt uitgescheiden [84]. Dit verklaart de exacerbatie van de activiteit van de hyperthyreoïdie als gevolg van de ziekte van Graves na de bevalling [85]. Daarnaast zou dit een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het verhoogde risico op de ziekte van Graves na een zwangerschap [87]. Bovendien zou dit kunnen verklaren waarom patiënten met de ziekte van Graves die in remissie zijn voor hun zwangerschap weer een terugval krijgen na hun bevalling [85]. De aanwezigheid van deze antistoffen na de bevalling kunnen ook gerelateerd worden aan een (postnatale) depressie. In sommige studies is namelijk gevonden dat er bij vrouwen die na hun bevalling TSI antistof positief zijn, meer depressieve klachten en lichte depressies voorkomen. Van de 12% vrouwen die na hun bevalling positief zijn voor deze schildklierantistof, ontwikkeld 4% als gevolg daarvan uiteindelijk een depressie. De aanwezigheid van schildklierantistof na de bevalling zou mogelijk dus de oorzaak kunnen zijn van het verhoogde risico om een postnatale depressie te ontwikkelen in de periode na de bevalling [93]. Dit is echter nog niet bewezen.  

 

4.3 Medicatiegebruik  [Terug naar inhoudsopgave]

Patiënten met de ziekte van Graves worden behandeld met verschillende soorten medicatie die zowel een effect op de hyperthyreoïdie, als een effect op het ontwikkelen dan wel verergeren van een depressie kunnen hebben. Schildklierhormonen kunnen daarentegen ook een toegevoegde waarde hebben bij het behandelen van depressieve symptomen. Eveneens kunnen antidepressiva effect hebben op de ziekte van Graves en de werking van medicatie om deze aandoening te behandelen. Hieronder zullen enkele voorbeelden hiervan worden besproken. Meer informatie over deze medicatie is te vinden in de delen De behandeling van de ziekte van Graves en De behandeling van depressie.

 

4.3.1 Propranolol  

Uit onderzoek komt naar voren dat patiënten met de ziekte van Graves behandeld met propranolol, een non-selectieve bètablokker, een hoger risico hebben op het ontwikkelen van een depressie vergeleken met patiënten die niet behandeld worden. Andere behandelingen voor de ziekte van Graves, waaronder thyreostatica, radioactief jodium en operaties, zijn daarentegen niet geassocieerd met een toename in depressie [94]. Een aantal studies beschrijven dan ook het fenomeen 'β-blocker blues' hetgeen gepaard gaat met het gebruik van deze medicatie en gekenmerkt wordt door depressieve symptomen, vermoeidheid en seksueel disfunctioneren [95]. De bewering dat bètablokkers depressie zouden induceren komt van Waal (1967) [96] welke 21 gevallen van depressie rapporteerde onder 43 patiënten behandeld met propranolol voor een periode van meer dan drie maanden. Daarnaast vond hij dat de incidentie van depressie toenam naarmate de dosering hoger werd [96]. Inhibitie van serotonine- en bètareceptoren in het centrale zenuwstelsel vormen een mogelijk mechanisme voor een bètablokker geïnduceerde depressie [97, 98]. Een ander mechanisme is dat bètablokkers de ernst van een aanwezige depressie mogelijk verergeren bij patiënten waarbij sprake is van langdurige hyperthyreoïdie [94].

 

4.3.2 Glucocorticoïden  

Het gebruik van glucocorticoïden ter behandeling van de ziekte van Graves kan eveneens leiden tot een versterking van huidige psychische toestanden, waaronder een toename van depressieve klachten door het stimuleren van de afgifte van cortisol [40]. Er wordt dan ook gesteld dat steroïden een belangrijke rol spelen bij het veroorzaken en in stand houden van een depressie [99]. Een toename in cortisolafgifte wordt dan ook geassocieerd met depressieve symptomen [100]. Wanneer de behandeling met corticosteroïden wordt stopgezet of verminderd, ontstaat er veelal een periode van remissie hetgeen wellicht op een causaal verband zou kunnen duiden [101]. Een ander probleem dat tevens aandacht vereist zijn psychische veranderingen die op kunnen treden wanneer de behandeling met corticosteroïden wordt stopgezet. Van sommige patiënten wordt gerapporteerd dat zij psychologisch afhankelijk zijn geworden van de corticosteroïden en als gevolg hiervan een verscheidenheid aan psychische klachten kunnen ervaren, waaronder een depressie [102, 103].

 

4.3.3 Thyreostatica 

Naast het veroorzaken of verergeren van een depressie is het ook mogelijk dat medicatie voor de ziekte van Graves positieve effecten heeft op psychische symptomen. Uit een studie komt naar voren dat patiënten waarbij er sprake is van zowel hyperthyreoïdie als een depressie de depressieve symptomen volledig in remissie kunnen treden als gevolg van een behandeling met thyreostatica. Dit wijst erop dat het bij deze groep patiënten mogelijk is om organische affectieve syndromen succesvol te behandelen zonder toevoeging van psychiatrische medicatie zoals antidepressiva [104]. Hoewel thyreostatica een remmende werking op de schildklier hebben, kan er als gevolg van een te hoge dosering thyreostatica een toestand van hypothyreoïdie ontstaan, waarbij er sprake is van onder meer een tekort aan T3 [11]. Het schildklierhormoon T3 speelt een essentiële rol in het handhaven van normale niveaus van serotonine en noradrenaline en behandeling met dit hormoon heeft bij ongeveer de helft van de patiënten die niet reageren op antidepressiva succes. T3 is dan ook het meest gebruikte schildklierhormoon om depressie te behandelen [105]. T3 kan op een aantal manieren worden ingezet bij de behandeling van depressie: 1) in de eerste paar weken dat een antidepressivum wordt gestart om de effecten te versnellen (acceleration studies), 2) om de respons op een antidepressivum te verbeteren bij diegenen die niet adequaat reageren (augmentation studies) en 3) om de respons op antidepressiva te versterken gedurende het gebruik hiervan (enhancement studies) [105]. Deze bevindingen laten zien dat er een relatie bestaat tussen veranderingen in hormonale systemen en psychische aandoeningen onder zowel endocriene als psychiatrische patiënten [105]. Vrouwen lijken daarnaast meer te profiteren van de toevoeging van T3 aan een behandeling met antidepressiva dan mannen [106]. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat onder vrouwen de prevalentie van schildklierproblemen hoger ligt [107] hetgeen ervoor zorgt dat de respons op een behandeling met antidepressiva verminderd kan zijn [108].

 

4.3.4 Antidepressiva 

Naast dat medicatie voor de behandeling van de ziekte van Graves effect kan hebben op depressie is het ook mogelijk dat medicatie voor het behandelen van een depressie van invloed is op de ziekte van Graves en de werking van bijbehorende medicatie. Verschillende studies vonden tegenstrijdige resultaten wat betreft de effecten van SSRI's op de schildklierfunctie. Zowel fluoxetine als sertraline werden niet geassocieerd met veranderingen in schildklierfunctie. De resultaten suggereren echter wel dat patiënten waarbij sprake is van een normale schildklierfunctie en welke behandeld worden met fluoxetine gevoeliger zijn voor kleine veranderingen in het serotonerge systeem dan patiënten met een schildklierprobleem en het gebruik van dezelfde SSRI [109]. Een andere studie onderzocht het therapeutische effect van paroxetine op depressie onder patiënten met de ziekte van Graves. Hieruit kwam naar voren dat paroxetine het effect van thyreostatica kan versterken en eveneens de depressieve klachten vermindert [110]. 

 

4.4 Oxidatieve stress [Terug naar inhoudsopgave]

Voor een normale werking van de schildklier is enige mate van oxidatieve stress nodig. Patiënten met de ziekte van Graves hebben echter een hogere mate van oxidatieve stress in het schildklierweefsel en daarbij ook een verhoogd compenserend antioxidantsysteem [74]. Daarbij blijkt uit onderzoek bij patiënten met de ziekte van Graves die door de behandeling van medicijnen een normaal werkende schildklier hebben, dat ook zij een hogere mate van oxidatieve stress hebben, dan gezonde mensen [111]. Een doorgaand auto-immuunproces kan dus bijdragen aan verhoogde oxidatieve stress in patiënten met de ziekte van Graves, zelfs wanneer zij in euthyreoïde toestand zijn [111]. Oxidatieve stress wordt in verband gebracht met depressie en een recente meta-analyse bevestigt het beeld dat oxidatieve stress een belangrijke rol speelt in depressie. Zo zijn belangrijke markers voor oxidatieve stress verhoogd in depressieve patiënten en daar komt bij dat verschillende antioxidantsystemen een verlaagde werking hebben [112]. Tevens blijkt dat wanneer patiënten behandeld worden voor hun depressie, de mate van oxidatieve stress in het lichaam afneemt [112]. Dit is ook het geval bij patiënten met de ziekte van Graves waarbij er eveneens sprake is van een toename in oxidatieve stress. Opvallend is dat ook hier behandeling leidt tot tot een afname in oxidatieve stress zowel als direct gevolg van thyreostatica als door het bereiken van een euthyreoïde toestand [74]. Patiënten met de ziekte van Graves hebben dus een verhoogd risico op depressie [94] en dit risico blijft verhoogd als de schildklierhormonen zijn genormaliseerd [56]. Uit een groot onderzoek in Denemarken naar de relatie tussen auto-immuunziekten en depressie blijkt dat het hebben van een depressie ook het krijgen van een auto-immuunziekte uitlokt [113]. De relatie tussen oxidatieve stress, depressie en de ziekte van Graves is nog niet onderzocht. Onderzoek naar de relatie tussen oxidatieve stress en depressie suggereert echter dat veel van de gedragsfactoren die samenhangen met oxidatieve stress (roken, overgewicht, beweging, etc.) ook samenhangen met depressie [114] en deze factoren hangen op hun beurt ook weer samen met de ziekte van Graves. Onderzoek zal in de toekomst dus uit moeten wijzen welke rol oxidatieve stress speelt in de wisselwerking tussen depressie en de ziekte van Graves.

 

4.5 Rookgedrag [Terug naar inhoudsopgave]

De ziekte van Graves wordt geassocieerd met een verhoogd risico op depressie [94]. Het is hierbij opvallend dat dit risico nog steeds verhoogd is als de schildklierhormonen zijn genormaliseerd [56]. Depressie wordt vaak gerelateerd aan rookgedrag. Depressieve volwassenen zouden 40 tot 50% meer geneigd zijn om te roken dan volwassenen zonder een depressie [115]. Er zijn verschillende hypotheses die hieraan ten grondslag liggen. Enerzijds wordt er beargumenteerd dat roken een vorm van zelfmedicatie is bij depressieve patiënten. Het roken zou de depressieve symptomen positief beïnvloeden [116]. Anderzijds wordt er geopponeerd dat het roken juist tot een depressie kan leiden [117]. De onderliggende mechanismen die samenhangen met deze associatie zijn nog onduidelijk, maar er wordt gesuggereerd dat nicotine schadelijke effecten heeft op de neurotransmitter-activiteit in de hersenen [118]. Een mogelijke verklaring is dat nicotine de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA) stimuleert, wat leidt tot toename van niveaus van corticotropin-releasing hormone (CRH), adreno-corticotroop hormoon (ACTH) en cortisol [119]. Verhoogde cortisol levels en verhoogde CRH activiteit zijn ook geassocieerd met depressie [120, 121]. Echter wordt roken naast depressie ook geassocieerd met de ziekte van Graves [122, 123] en Graves ophthalmopathie [19, 41, 124, 125]. Roken vergroot niet alleen de incidentie van de aandoening maar beïnvloedt ook de ernst en de prognose hiervan [19, 20]. Er is ook aangetoond dat roken van invloed is op de effectiviteit van de behandeling met radioactief jodium. Deze behandeling in combinatie met roken leidt vaker tot een progressie van ophthalmopathie [41, 126]. Er wordt gesuggereerd dat roken leidt tot veranderingen in de TSH-receptor, waardoor eerder een immuunreactie wordt uitgelokt [19]. Het is echter nog onduidelijk welke mechanismen hier precies bij betrokken zijn [127].
Hieruit blijkt dat roken een belangrijke rol speelt in de associatie tussen de ziekte van Graves en depressie. Enerzijds helpt roken bij het omgaan met de depressieve klachten die mensen met de ziekte van Graves ontwikkeld hebben. Hierbij is roken onderdeel van een vicieuze cirkel in relatie met depressie en de ziekte van Graves. Anderzijds kan roken worden beschouwd als een gemeenschappelijke factor die zowel het risico op een depressie als op de ziekte van Graves vergroot.

 

4.6 Therapietrouw [Terug naar inhoudsopgave]

Therapietrouw verwijst naar de mate waarin de handelingen van de patiënt overeenkomen met de aanbevelingen van de arts over de dag-tot-dag behandeling met betrekking tot de timing, dosering en frequentie [128]. Een slechte therapietrouw wordt geassocieerd met slechtere gezondheidsuitkomsten [129]. Dit komt ook naar voren bij de behandeling van de ziekte van Graves. De behandeling met thyreostatica duurt meestal 1 jaar, waarna de medicatie wordt gestaakt. Na deze periode heeft 70% van de patiënten een euthyreoïde staat behaald, waarna verloop van de tijd bij een deel van de patiënten de hyperthyreoïdie weer terugkeert [25]. Wanneer deze euthyreoïde staat niet optreedt is de meest voorkomende oorzaak een slechte therapietrouw [130]. Een tijdelijk stopzetting van de medicatie leidt tot een lagere incidentie van remissie [21]. Psychische distress zoals een depressie kan leiden tot zo’n stopzetting van medicatie. De manier waarop depressie therapietrouw beïnvloedt, wordt gezien als het mechanisme dat ten grondslag ligt aan de relatie tussen stemmingsstoornissen en gezondheidsuitkomsten [131]. In vergelijking met niet depressieven, is de kans 3 keer zo groot dat depressieve patiënten niet voldoen aan de aanbevelingen voor de medische behandeling [132]. De reden waarom depressie een risicofactor is voor een slechte therapietrouw heeft te maken met de symptomen die gepaard gaan met de depressie. Patiënten hebben vaak een gebrek aan energie en motivatie en trekken zich vaak terug. Ook ervaren ze veelal gevoelens van hopeloosheid en veranderingen in cognitie en verwachtingen over de voor- en nadelen van de behandeling [131, 132]. Dit zijn factoren die bijdragen aan het niet goed naleven van de voorgeschreven behandeling. Op deze manier kunnen de gedragsmatige gevolgen van een depressie de behandeling en prognose van de ziekte van Graves negatief beïnvloeden.  

 

4.7 Stressvolle Life Events [Terug naar inhoudsopgave]

Stressvolle life events verwijzen naar grote gebeurtenissen in het leven zoals een echtscheiding, werkloosheid en verlies van een partner, en kleinere gebeurtenissen zoals dagelijkse tegenslagen [133]. Bij confrontatie met stressvolle gebeurtenissen wordt de HPA-as geactiveerd wat leidt tot aanmaak van het stresshormoon cortisol [134]. Stressvolle life events en de hiermee gepaard gaande stresshormonen worden gerelateerd aan de ontwikkeling van een depressie [135, 136]. Hogere cortisol levels worden geassocieerd met een toename van negatieve gevoelens welke een symptoom zijn van depressie [137]. Daarnaast wordt er gesuggereerd dat stress het gen beïnvloedt dat codeert voor serotonine transport (5-HTTLPR) en hierdoor een predispositie tot depressie vormt [138]. Deze biologische link vormt hedendaags het uitgangspunt voor de medicamenteuze behandeling van depressie met behulp van SSRI’s [139]. Psychologische stress en de gerelateerde stresshormonen worden niet alleen geassocieerd met de ontwikkeling van depressie maar ook met het ontstaan van auto-immuun ziekten. Er wordt aangenomen dat deze stresshormonen leiden tot een immuundisregulatie, door het veranderen van cytokineproductie, wat uiteindelijk resulteert in een auto-immuun ziekte [140]. Een uitgebreidere beschrijving van dit proces is te vinden in het deel Vrouwelijke populatie. Deze associatie wordt ook geobserveerd bij de auto-immuun ziekte van Graves. Stressvolle negatieve life events zouden een risicofactor vormen voor de ontwikkeling hiervan. Ook hier wordt gesuggereerd dat veranderingen in het immuunsysteem een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn [2]. De stresshormonen die vrijkomen kunnen bij langdurige activatie leiden tot de productie van verschillende cytokines waaronder IL4, IL6 en IL12. Daarnaast kunnen stresshormonen de stimulatie van Th2 direct induceren, hetgeen gerelateerd is aan de ziekte van Graves [90].
Stressvolle gebeurtenissen zijn niet alleen een risicofactor voor ziekte van Graves, maar distress kan tevens het gevolg van de chronische diagnose zijn. Met name eerdere stressvolle life events en een voorgeschiedenis van depressie vergroten het risico op distress na de diagnose. Echter, ook mensen met relatief weinig stressoren in het leven kunnen distress ervaren na het krijgen van een chronische diagnose [141]. Op deze manier kunnen stressvolle life events een risicofactor zijn voor zowel de ziekte van Graves als voor depressie. Het krijgen van een chronische diagnose kan ook ervaren worden als stressvolle gebeurtenis. Op deze manier bestaat er een bidirectionele relatie tussen stressvolle life events en de ziekte van Graves en depressie.

 

4.8 Kwaliteit van leven [Terug naar inhoudsopgave]

De kwaliteit van leven en gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven is bij patiënten met de ziekte van Graves vaak aangetast [142, 143]. Kwaliteit van leven verwijst naar het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan [144]. De aantasting van de kwaliteit van leven geldt zowel op de korte- als de lange termijn in het ziekteproces. Gedurende de acute fase geven patiënten vaak aan zich beperkt te voelen op fysiek, mentaal en sociaal gebied en voelen zij zich minder vitaal. Daarnaast worden gedurende deze fase vaak depressieve- en angstsymptomen opgemerkt, welke nog meer bijdragen aan de verminderde kwaliteit van leven in deze populatie [142, 143]. Met name de complicatie ophthalmopathie interfereert met de kwaliteit van leven. Ongeveer 25 tot 50% van de patiënten ontwikkelt ophthalmopathie. Bij deze complicatie, die ook wel de oogziekte van Graves wordt genoemd, kunnen verschillende afwijkingen optreden, zoals het uitpuilen van de ogen, roodheid, irritatie, dubbelzien, teruggetrokken boven- en/of onderoogleden en beknelling van de oogzenuw [8]. Dit leidt tot negatieve effecten op het uiterlijk [145] wat manifesteert in een sterk verminderd zelfvertrouwen door de uiterlijke veranderingen [146]. Daarnaast leidt ophthalmopathie ook tot beperkingen in het zicht [145]. Veel patiënten zijn niet meer goed in staat om hun dagelijkse activiteiten uit te voeren zoals autorijden, televisie kijken, lezen en andere hobby’s [146]. Dit maakt dat deze complicatie zowel op sociaal, fysiek en psychisch vlak erg belastend kan zijn. De kwaliteit van leven van patiënten met ophthalmopathie is daarom niet alleen lager dan bij gezonde individuen, maar zelfs lager dan bij patiënten met chronische aandoeningen zoals diabetes en hartfalen [147]. Dit effect blijft, zelfs jaren na behandeling van de ophthalmopathie, bestaan.

Naast dat ophthalmopathie een negatief effect heeft op de kwaliteit van leven, kan het ook een risicofactor voor depressie zijn. Ongeveer 45% van de patiënten met de oogziekte van Graves heeft last van angst of depressie [148]. De uiterlijke veranderingen en functionele beperkingen spelen hierbij waarschijnlijk een hoofdrol. Hoe ernstiger de ophthalmopathie, hoe ernstiger de emotionele distress en hoe ernstiger de depressie. Bovendien wordt de sterkst verminderde kwaliteit van leven geobserveerd bij patiënten die zowel de oogziekte van Graves, als een depressie hebben [149]. De ziekte van Graves wordt dus geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven, met name wanneer er sprake is van ophthalmopathie. De aanwezigheid van depressieve symptomen of een depressie leidt tot een nog sterkere daling van de kwaliteit van leven. Dit maakt het des te meer van belang om depressie te voorkomen of behandelen, vanaf de diagnose tot na de behandeling van de ziekte van Graves.

 

Er zijn dus verschillende mechanismen en factoren die de relatie tussen de ziekte van Graves en depressie mogelijk kunnen verklaren. Figuur 3 geeft een geïntegreerd beeld van al deze factoren en mechanismen, die in bovenstaande tekst zijn besproken.

Figuur 3. Overzicht van mogelijke onderliggende factoren die bijdragen aan de relatie tussen de ziekte van Graves en depressie.

Copyright Bagijn, W., de Bruijn, C. A., van Felius, R. A., & Nettekoven, R. A. (2016)  

 

5. Conclusie en aanbevelingen [Terug naar inhoudsopgave]

De ziekte van Graves is een auto-immuunziekte, waarbij de schildklier is aangetast [1]. Het gevolg hiervan is een te snel werkende schildklier, waardoor er te veel schildklierhormoon in het lichaam terechtkomt. Dit wordt ook wel hyperthyreoïdie genoemd. De ziekte van Graves is de meest voorkomende oorzaak van hyperthyreoïdie [5]. Deze ziekte is niet te genezen en behandeling is daarom ook alleen gericht op de symptomen die gepaard gaan met deze aandoening zoals hyperthyreoïdie, ophthalmopathie en myxoedeem [25]. De ziekte van Graves wordt geassocieerd met een toename in psychische comorbiditeit, waaronder depressie. Zelfs wanneer de schildklierhormonen genormaliseerd zijn met behulp van medicatie, komt depressie vaker voor bij patiënten met de ziekte van Graves in vergelijking met de algemene populatie [56].

Er zijn verschillende mechanismen en factoren die de samenhang tussen de ziekte van Graves en depressie mogelijk kunnen verklaren. Allereerst gaan zowel de ziekte van Graves als depressie beide gepaard met oxidatieve stress [111, 112], verhoogde ontstekingsreacties in het lichaam en verhoogde activatie van de HPA-as [81, 82]. Daarnaast bestaat er een mogelijke gemeenschappelijke rol van oestrogenen die bovenstaande mechanismen kunnen beïnvloeden en verklaren waarom zowel de ziekte van Graves als depressie vaker voorkomen bij vrouwen dan bij mannen [77, 80]. Ook wordt er na zwangerschap meer schildklierhormoon uitgescheiden, wat van invloed is op de ontwikkeling [87] en verergering van de ziekte van Graves [88] en mogelijk ook samenhangt met een postnatale depressie [93]. Verder beïnvloeden de medicatie, gebruikt voor de ziekte van Graves, de depressieve symptomen [40, 105] en hebben antidepressiva weer een effect op de schildkliermedicatie [110]. Roken en stressvolle life events vergroten ook het risico op zowel de ziekte van Graves als depressie via eerder genoemde onderliggende biologische mechanismen [90, 119, 122, 138]. Tot slot is depressie van invloed op de therapietrouw en kwaliteit van leven bij patiënten met de ziekte van Graves [131, 149].

Er kan geconcludeerd worden dat veel onderzoeken gebaseerd zijn op assumpties over de onderliggende factoren, aangezien de onderliggende mechanismen hedendaags nog niet volledig in kaart zijn gebracht. Onderzoek richt zich ofwel op de ziekte van Graves ofwel op depressie afzonderlijk. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op de wisselwerking tussen deze aandoeningen, in de populatie met zowel de ziekte van Graves als depressie. Dit is met name van belang omdat de ziekte van Graves veelvoorkomend is en sterk samenhangt met depressie. Zo zou aanvullend onderzoek naar het gebruik van antidepressiva en de positieve effecten hiervan op zowel de depressieve klachten als op de hyperthyreoïdie [110], bij kunnen dragen aan een verbeterde kwaliteit van leven bij deze populatie.

 

Met dank aan:

W. Bagijn, BSc.                     

C. A. de Bruijn, BSc.            

R. A. van Felius, BSc.

R. A. Nettekoven, BSc.           

 

Deze wiki-pagina is tot stand gekomen in het kader van de master Medische Psychologie aan de Universiteit van Tilburg. Deze wiki-pagina is bedoeld als naslagwerk; er kunnen geen rechten aan deze pagina worden ontleend.

 

Referenties

  1. Ziekenhuis.nl. (z.j.). Ziekte van Graves. Geraadpleegd op 15 maart 2016, op http://www.ziekenhuis.nl/ziektebeelden/z/ziekte-van-graves/item508#tabs-3 

  2. Winsa, B., Adami, H. O., Bergstrom, R., Gamstedt, A., Dahlberg, P. A., Adamson, U., . . . Karlsson, A. (1991). Stressful life events and Graves' disease. The Lancet, 338(8781), 1475-1479. doi:10.1016/0140-6736(91)92298-G 

  3. Tamai, H., Uno, H., Hirota, Y., Matsubayashi, S., Kuma, K., Matsumoto, H., . . . Nagataki, S. (1985). Immunogenetics of Hashimoto's and Graves' diseases. The Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism, 60(1),  62-66. doi:10.1186/1740-2557-2- 

  4. Janković, S. M., Radosavljević, V. R., & Marinković, J. M. (1997). Risk factors for Graves' disease. European Journal Of Epidemiology, 13(1), 15-18. 

  5. Nederlandse Huisartsen Genootschap. (z.j.). NHG-Standaard Schildklieraandoeningen. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-schildklieraandoeningen 

  6. Schildklier. (z.j.). Hyperthyreoïdie. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.schildklier.org/hyperthyroidie.html 

  7. Oogartsen Praktijk Delfland. (z.j.). De ziekte van Graves. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.oogartsenpraktijkdelfland.nl/de-ziekte-van-graves/ 

  8. Het Oogziekenhuis Rotterdam. (z.j.). Graves’ Orbitopathie (GO). Geraadpleegd op 10 maart 2016, op hhtps://www.oogziekenhuis.nl/overzicht-aandoeningen-en-behandelingen/gravesa-orbitopathie-go-informatie.html. 

  9. Prabhakar, B. S., Bahn, R. S., & Smith, T. J. (2003). Current perspective on the pathogenesis of Graves’ disease and ophthalmopathy. Endocrine reviews, 24(6), 802-835. doi:10.1210/er.2002.0020 

  10. Erfocentrum. (z.j.). Ziekte van Graves. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.erfelijkheid.nl/ziektes/ziekte-van-graves 

  11. Burch, H. B., & Cooper, D. S. (2015). Management of Graves Disease: A Review. The Journal of the American Medical Association, 314(23), 2544-2554. doi:10.1001/jama.2015.16535 

  12. Whitacre, C. C. (2001). Sex differences in autoimmune disease. Nature Immunology, 2(9), 777-780. doi:10.1038/ni0901-777 

  13. Nyström, H. F., Jansson, S., & Berg, G. (2013). Incidence rate and clinical features of hyperthyroidism in a longterm iodine sufficient area of Sweden (Gothenburg) 2003–2005. Clinical Endocrinology, 78(5), 768-776. doi:10.1111/cen.12060

  14. Hemminki, K., Li, X., Sundquist, J., & Sundquist, K. (2010). The epidemiology of Graves' disease: evidence of a genetic and an environmental contribution. Journal of Autoimmunity, 34(3), J307-J313. doi:10.1016/j.jaut.2009.11.019

  15. Weetman, A. P. (2000). Graves' disease. New England Journal of Medicine, 343(17), 1236-1248. doi:10.1056/NEJM200010263431707

  16. McLeod, D. S., Caturegli, P., Cooper, D. S., Matos, P. G., & Hutfless, S. (2014). Variation in rates of autoimmune thyroid disease by race/ethnicity in US military personnel. Jama, 311(15), 1563-1565. doi:10.1001/jama.2013.285606

  17. Phillips, D. I., Barker, D. J., Rees, S. B., Didcote, S., & Morgan, D. (1985). The geographical distribution of thyrotoxicosis in England according to the presence or absence of TSH-receptor antibodies. Clinical endocrinology, 23(3), 283-287. doi:10.1111/j.1365-2265.1985.tb00225.x

  18. Chiha, M., Samarasinghe, S., & Kabaker, A. S. (2015). Thyroid storm: an updated review. Journal Of Intensive Care Medicine, 30(3), 131-140. doi:10.1177/0885066613498053

  19. Pontikides, N., & Krassas, G. E. (2002). Influence of cigarette smoking on thyroid function, goiter formation and autoimmune thyroid disorders. Hormones, 1(2), 91-98. doi:10.14310/horm.2002.1156

  20. Vestergaard, P., Rejnmark, L., Weeke, J., Hoeck, H. C., Nielsen, H. K., Rungby, J., . . . Mosekilde, L. (2002). Smoking as a risk factor for Graves' disease, toxic nodular goiter, and autoimmune hypothyroidism. Thyroid, 12(1), 69-75. doi:10.1089/105072502753451995

  21. Dong, B. J. (1992) Thyroid Disordes. In M. A. Koda-Kimble (Ed.), Applied Therapeutics (pp.1417-1446). London, England: Palgrave Macmillan.

  22. Scerrino, G., Morfino, G., Paladino, N. C., Di Paola, V., Amodio, E., Gulotta, G., & Bonventre, S. (2013). Does thyroid surgery for Graves' disease improve health-related quality of life? Surgery Today, 43(12), 1398-1405. doi:10.1007/s00595-012-0442-z

  23. Kahaly, G. J., Petrak, F., Hardt, J., Pitz, S., & Egle, U. T. (2005). Psychosocial morbidity of Graves' orbitopathy . Clinical Endocrinology, 63(4), 395-402. doi:10.1111/j.1365-2265.2005.02352.x

  24. Okosieme, O. E., & Lazarus, J. (2015). Hyperthyroidism in pregnancy. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK279154/

  25. Schildklier Organisatie Nederland. (z.j.). Medicijnen. Geraadpleegd op 8 maart 2016, op http://www.schildklier.nl/hyperthyreoidie/behandeling-hyperthyreoidie/medicijnen-hyperthyreoidie

  26. Fischli, S., Lucchini, B., Müller, W., Slahor, L., & Henzen, C. (2015). Rapid preoperative blockage of thyroid hormone production / secretion in patients with Graves’ disease. Swiss Medical Weekly, 146, 1-7. doi:10.4414/smw.2016.14243

  27. Nederlandse Vereniging van Orthoptisten. (z.j.). Voorlichtingsfolder: De oogziekte van Graves. Geraadpleegd op 14 maart 2016 op, https://www.orthoptisten.info/images/stories/folders/De_ziekte_van_Graves.pdf

  28. Thyroid Foundation of Canada. (z.j.). Graves’ Eye Disease (Ophthalmopathy). Geraadpleegd op 14 maart 2016, op  http://www.thyroid.ca/ophthalmopathy.php

  29. Farmacotherapeutisch Kompas. (z.j). Corticosteroïden. Geraadpleegd 14 maart, op  http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-corticosteroiden

  30. Fatourechi, V. (2005). Pretibial myxedema: pathophysiology and treatment options. American Journal of Clinical Dermatology, 6(5), 295-309.

  31. Farmacotherapeutisch Kompas. (z.j.). Bèta-receptorblokkerende sympathicolytica. Geraadpleegd op 29 februari 2016, op http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-beta-receptorblokkerende-sympathicolytica

  32. Farmacotherapeutisch Kompas. (z.j.). Thyreostatica. Geraadpleegd op 8 maart 2016, op  http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-thyreostatica

  33. Franklyn, J. A., & Boelaert, K. (2012). Thyrotoxicosis. The Lancet, 379(9821), 1155-1166.

  34. Cooper, D. S. (2003). Hyperthyroidism. The Lancet, 362, 459-468.

  35. Farmacotherapeutisch Kompas. (z.j.). Kaliumjodide. Geraadpleegd op 29 februari 2016, op   https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/k/kaliumjodide

  36. Apotheek.nl. (z.j.). Kaliumjodide Capsules FNA. Geraadpleegd op 8 maart 2016, op http://www.apotheek.nl/medicijnen/kaliumjodide?product=kaliumjodide-capsules-fna#wat-doet-kaliumjodide-en-waarbij-gebruik-ik-het.

  37. Isala. (z.j.). Patiëntenfolder: Behandeling met radioactief jodium (poliklinisch). Geraadpleegd op 8 maart 2016, op http://www.isala.nl/patienten/folders/5883-radioactief-jodium

  38. Farmacotherapeutisch Kompas. (z.j.). Thyreomimetica. Geraadpleegd op 14 maart, op http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-thyreomimetica

  39. Apotheek.nl. (z.j.). Levothyroxine . Geraadpleegd op 14 maart 2016, op http://www.apotheek.nl/medicijnen/levothyroxine?product=levothyroxine#!

  40. Farmacotherapeutisch Kompas. (z.j). Glucocorticoïden. Geraadpleegd op 14 maart, op  http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-glucocorticoiden#09002b678076d5e5 

  41. Stan, M. N., Garrity, J. A., & Bahn, R. S. (2012). The Evaluation and Treatment of Graves Ophthalmopathy. Medical Clinics of North America, 96(2), 311-328. doi:10.1016/j.mcna.2012.01.014.  

  42. Farmacotherapeutisch Kompas. (z.j.). Dermacorticosteroïden. Geraadpleegd op 14 maart, op  http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-dermatocorticosteroiden

  43. Vereniging voor Mensen met Constitutioneel Eczeem. (z.j.). Dermatocorticosteroïden. Geraadpleegd op 14 maart 2016, op http://www.vmce.nl/behandeling/hormoonzalven.html

  44. Martin-Merino, E., Ruigomez, A., Johansson, S., Wallander, M. A., Garcia-Rodriguez, L. A. (2010). Study of a cohort of patients newly diagnosed with depression in general practice: prevalence, incidence, comorbidity, and treatment patterns. The Primary Care Companion To The Journal of Clinical Psychiatry, 12(1). doi:10.4088/PCC.08m00764blu

  45. Hall, R. C., & Hall, R. C. (1999). Anxiety and endocrine disease. Seminars in Clinical Neuropsychiatry, 4(2), 72-83. doi:10.1053/SCNP00400072

  46. Bové, K. B., Watt, T., Vogel, A., Hegedüs, L., Bjoerner, J. B., Groenvold, M., . . . Feldt-Rasmussen, U. (2014). Anxiety and depression are more prevalent in patients with Graves' Disease than in patients with Nodular Goitre. European Thyroid Journal, 3, 173-178. doi:10.1159/000365211

  47. Brandt, F., Thvilum, M., Almind, D., Christensen, K., Green, A., Hegedus, L., et al. (2014). Hyperthyroidism and psychiatric morbidity: evidence from a Danish nationwide register study. European Journal of Endocrinology, 170(2), 341-348. doi:10.1530/EJE-13-0708

  48. Depressie Alliantie. (z.j). De diagnose depressie DSM-IV-TR. Geraadpleegd op 27 februari, op http://www.depressie.org/dv/dsm.htm

  49. World Health Organization Collaborating Centre for the Family of International Classifications. (2014). Internationale Statistische Classificatie van Ziekten en met Gezondheid verband houdende Problemen, Tiende Revisie (ICD-10). Geraadpleegd op 27 februari 2016, op http://class.who-fic.nl/browser.aspx?scheme=ICD10-nl.cla

  50. Spijker, J., Graaf, R. de., Bijl, R. van., Aartjan, T., Beekman, F., Ormel, J., & Nolen, W. A. (2002). Duration of major depressive episodes in the general population: results from The Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). The British Journal of Psychiatry, 181(3), 208-213. doi:10.1192/bjp.181.3.208

  51. Land, H. van 't, Schoemaker, C., & Ruiter, C. de (2008). Trimbos zakboek psychische stoornissen. Tweede, herziene en uitgebreide druk. Utrecht: De Tijdstroom.

  52. Hollowell, J. G., Staehling, N. W., Flanders, W. D., Hannon, W. H., Gunter, E. W., Spencer, C. A., & Braverman, L. E. (2002). Serum TSH, T4, and thyroid antibodies in the United States population (1988 to 1994): National Health and Nutrition Examination Survey (NHANES III). Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism, 87(2), 489-499.

  53. Vanderpump, M. P., Tunbridge, W. M., French, J. M., Appleton, D., Bates, D., Clark, F., . . . Tunbridge, F. (1995).The incidence of thyroid disorders in the community: a twenty-year follow-up of the Whickham Survey. Clinical Endocrinology, 43(1), 55-68. doi:10.1111/j.1365-2265.1995.tb01894.x

  54. Peake, R. L. (1981). Recurrent apathetic hyperthyroidism. Archives of Internal Medicine, 141(2), 258-260. doi:10.1001/archinte.1981.00340020120030

  55. Trzepacz, P. T., McCue, M., Klein, I., Levey, G. S., & Greenhouse, J. (1988). A psychiatric and neuropsychological study of patients with untreated Graves' disease. General Hospital Psychiatry, 10(1), 49-55. doi:10.1016/0163-8343(88)90084-9

  56. Fukao, A., Takamatsu, J., Kubota, S., Miyauchi, A., & Hanafusa, T. (2011). The thyroid function of Graves’ disease patients is aggravated by depressive personality during antithyroid drug treatment. BioPsychoSocial Medicine, 5(9), 1-7. doi:10.1186/1751-0759-5-9

  57. Moussavi, S., Chatterji, S., Verdes, E., Tandon, A., Patel, V., & Ustun, B. (2007). Depression, chronic diseases, and decrements in health: results from the World Health Surveys. Lancet, 370(9590), 851-858. doi:10.1016/S0140-6736(07)61415-9

  58. Bschor, T., & Adli, M. (2008). Treatment of depressive disorders. Deutsches Ärzteblatt International, 105, 782-792.

  59. Elberling, T. V., Feldt-Rasmussen, A. K., Hørding, M., Perrild, H., & Waldemar, G. (2004). Impaired health-related quality of life in Graves’ disease. A prospective study. European Journal of Endocrinology, 151, 549-555. doi:10.1530/eje.0.1510549

  60. Farmacotherapeutisch Kompas. (2016). Depressie en antidepressiva. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-depressie-en-antidepressiva

  61. Nederlandse Huisartsen Genootschap. (2012). NHG-Standaard Depressie (tweede herziening). Geraadpleegd op 10 maart 2016, op https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-depressie-tweede-herziening#idm289168

  62. Depressie Vereniging. (z.j.). Kortdurende behandeling. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.depressievereniging.nl/behandeling/kortdurende-behandeling-3/

  63. GGZ richtlijnen. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&richtlijn_id=88

  64. Depressie Vereniging. (z.j.). Antidepressiva. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.depressievereniging.nl/behandeling/antidepressiva/

  65. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (z.j.). Depressie - klassieke antidepressiva. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.nvvp.net/website/patinteninformatie/depressie-klassieke-antidepressiva

  66. Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (z.j.). Depressie - MAO remmers. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.nvvp.net/website/patinteninformatie/depressie-mao-remmers

  67. Depressie Vereniging. (z.j.). Bijwerkingen van antidepressiva. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.depressievereniging.nl/behandeling/antidepressiva/bijwerkingen-antidepressiva/

  68. ePsychiater. (z.j.). MAO remmers. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.e-psychiater.nl/medicijnen/antidepressiva/mao-remmers/

  69. Pariante, C. M., & Lightman, S. L. (2008). The HPA axis in major depression: classical theories and new developments. Trends in neurosciences, 31(9), 464-468. doi:10.1016/j.tins.2008.06.006

  70. Ader, R. (2007). Psychoneuroimmunology (4e ed.). Oxford, UK: Elsevier.

  71. Matés, J. M., Pérez-Gómez, C., & De Castro, I. N. (1999). Antioxidant enzymes and human diseases. Clinical biochemistry, 32(8), 595-603. doi:10.1016/S0009-912-(99)00075-2

  72. Valko, M., Leibfritz, D., Moncol, J., Cronin, M. T., Mazur, M., & Telser, J. (2007). Free radicals and antioxidants in normal physiological functions and human disease. The International Journal of Biochemistry & Cell Biology, 39(1), 44-84. doi:10.1016/j.biocel.2006.07.001

  73. Song, Y., Driessens, N., Costa, M., De Deken, X., Detours, V., Corvilain, B., . . . Dumont, J. E. (2007). Roles of hydrogen peroxide in thyroid physiology and disease. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 92(10), 3764-3773. doi:10.1210/jc.2007-0660

  74. Žarković, M. (2011). The role of oxidative stress on the pathogenesis of Graves' disease. Journal of Thyroid Research, 2012, 1-5. doi:10.1155/2012/302537

  75. Gezondheidsplein. (z.j.). Hormonen. Geraadpleegd op 14 maart 2016, op https://www.gezondheidsplein.nl/menselijk-lichaam/hormonen/item45087

  76. Obendorf, M., & Patchev, V. K. (2004). Interactions of sex steroids with mechanisms of inflammation. Current Drug Targets – Inflammation & Allergy, 3(4), 425-433. doi:10.2174/1568010042634460

  77. Lucassen, N. (z.j.). Auto-immuunziekten. Waarom komen deze aandoeningen vaker voor bij vrouwen? Geraadpleegd op 16 maart 2016, op file:///C:/Users/robin/Downloads/Dossier-Auto-immuunziekten-waarom-komen-deze-aandoeningen-vaker-voor-bij-vrouwen%20(1).pdf

  78. GGZ Groep. (z.j.). Depressie en je lichaam. Geraadpleegd op 10 maart 2016, op http://www.depressie.nl/achtergrondinformatie/depressie-en-je-lichaam

  79. Kidd, P. (2003). Th1/Th2 balance: the hypothesis, its limitations, and implications for health and disease. Alternative Medicine Review, 8(3), 223-246.

  80. Peeters, F., Nicholson, N. A., & Berkhof, J. (2003). Cortisol responses to daily events in major depressive disorder. Psychosomatic Medicine, 65(5), 836-841. doi:10.1097/01.PSY. 0000088594.17747.2E

  81. Kooiman, L. A. M., Janssen, B. J. A., & Peeters, F. P. N. L. (2007). Gevoelig voor verandering. Neuro-endocrinologische aspecten van depressie bij vrouwen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 49(4), 241-250.

  82. Swaab, D. F., Bao, A. M., & Lucassen, P. J. (2005). The stress system in the human brain in depression and neurodegeneration. Ageing Research Reviews, 4(2), 141-194. doi:10.1016/j.arr.2005.03.003

  83. Tofoli, S. M. C., Martins, C. M. S., von Werne Baes, C., & Juruena, M. (2011). Early life stress, HPA axis, and depression. Psychology & Neuroscience, 4(2), 229-234. doi:10.3922/j.psns.2011.2.008

  84. Goldstein, A. L. (2013). New-onset Graves’ disease in the postpartum period. Journal of Midwifery & Women’s Health, 58(2), 211-214. doi:10.1111/jmwh.12016

  85. Benhaim Rochester, D., & Davies, T. F. (2005). Increased risk of Graves’ disease after pregnancy. Thyroid, 15(11), 1287-1290. doi:10.1089/thy.2005.15.1287

  86. Tagami, T., Hagiwara, H., Kimura, T., Usui, T., Shimatsu, A., & Naruse, M. (2007). The incidence of gestational hyperthyroidism and postpartum thyroiditis in treated patients with Graves’ disease. Thyroid, 17(8), 767-772. doi:10.1089/thy.2007.0003

  87. Jansson, R., Dahlberg, P. A., Winsa, B., Meirik, O, Säfwenberg, J., & Karlsson, A. (1987). The postpartum period constitutes an important risk for the development of clinical Graves’ disease in young women. Acta Endocrinologica, 116(3), 321-325. doi:10.1530/acta.0.1160321

  88. Amino, N., Tanizawa, O., Mori, H., Iwatani, Y., Yamada, T., Kurachi, Y. K., Miyai, K. (1982). Aggravation of thyrotoxicosis in early pregnancy and after delivery in Graves’ disease. The Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism, 55(1), 108-112. doi:10.1210/jcem-55-1-108

  89. Challis, J. R., Lockwood, C. J., Myatt, L., Norman, J. E., Strauss, J. F., & Petraglia, F. (2009). Inflammation and pregnancy. Reproductive Sciences, 16(2), 206-215. doi:10.1177/1933719108329095

  90. Falgarone, G., Heshmati, H. M., Cohen, R., & Reach, G. (2013). Role of emotional stress in the pathophysiology of Graves’ disease. European Journal of Endocrinology, 168, 13-18. doi:10.1530/EJE-12-0539

  91. Rotondi, M., Cappelli, C., Pirali, B., Pirola, I., Magri, F., Fonte, R., . . . Chiovato, L. (2008). The effect of pregnancy on subsequent relapse from Graves’ disease after a successful course of antithyroid therapy. The Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism, 93, 3985-3988. doi:10.1210/jc.2008-0966

  92. Saito, S., Nakashima, A., Shima, T., & Ito, M. (2010). Th1/Th2/Th17 and regulatory T-cell paradigm in pregnancy. American Journal of Reproductive Immunology, 63, 601-610. doi:10.1111/j. 1600-0897.2010.00852.x

  93. Harris, B., Othman, S., Davies, J. A., Weppner, G. J., Richards, C. J., Newcombe, R. G., . . . Philips, D. I. (1992). Association between postpartum thyroid dysfunction and thyroid antibodies and depression. British Medical Journal, 305(6846), 152-156. doi:10.1136/bmj/305.6846.152

  94. Chen. H. H., Yeh, S. Y., Lin, C. L., Chang, S. N., & Kao, C. H. (2014). Increased depression, diabetes and diabetic complications in Graves’ disease patients in Asia. QJM: International Journal of Medicine, 107, 727-733. doi:10.1093/qjmed/hcu069

  95. Ko, D. T., Hebert, P. R., Coffey, C. S., Sedrakyan, A., Curtis, J. P., & Krumholz, H. M. (2002). Beta-blocker therapy and symptoms of depression, fatigue, and sexual dysfunction. The Journal of the American Medical Association, 288(3), 351-357. doi:10.1001/jama.288.3.351

  96. Waal, H. J. (1967). Propranolol-Induced depression. British Medical Journal, 2(5543), 50. doi:10.1136/bmj.2.5543.50

  97. Koch-Weser, J., & Frishman, W. H. (1981). Beta-Adrenoceptor antagonists: new drugs and new indications. The New England Journal of Medicine, 305, 500-506. doi:10.1056/NEJM198108273050907

  98. Middlemiss, D. N., Blakeborough, L., & Leather, S. R. (1977). Direct evidence for an interaction of beta-adrenergic blockers with the 5HT-receptor. Nature, 267, 289-290. doi:10.1038/267289a0

  99. Murphy, B. E. P. (1991). General Review: Steroids and depression. The Journal of Steroid Biochemistry and Molecular Biology, 38(5), 537-559.

  100. Sclare, A. B., & Grant, J. K. (1969). Plasma 11-hydroxycorticosteroid concentrations in depressive illness. Journal of Endocrinology, 43, 677. doi:10.1677/joe.0.0430677

  101. Mitchell, D. M., & Collins, J. V. (1984). Do corticosteroids really alter mood? Postgraduate Medical Journal, 60(705), 467-470.

  102. Kimball, C. P. (1971) Psychological dependency on steroids? Annals of Internal Medicine, 75(1), 111-113. doi:10.7326/0003-4819-75-1-111

  103. Morgan, H. E., Boulnois, J., & Burns-Cox, C. (1973). Addiction to prednisone. British Medical Journal, 2(5858), 93-94. doi:10.1136/bmj.2.5858.93

  104. Kathol, R. G., Turner, R., & Delahunt, J. (1986). Depression and anxiety associated with hyperthyroidism: Response to antithyroid therapy. Psychosomatics, 27(7), 501-505. doi:10.1016/S0033-3182(86)72656-X

  105. Joffe, R. T. (2011). Hormone treatment of depression. Dialogues in Clinical Neuroscience, 13(1), 127-138.

  106. Altshuler, L. L., Bauer, M., Frye, M. A., Gitlin, M. J., Mintz, J., Szuba, M. P., . . . Whybrow, P. C. (2001). Does thyroid supplementation accelerate tricyclic antidepressant response? A review and meta-analysis of the literature. American Journal of Psychiatry, 158, 1617-1622. doi:10.1176/appi.ajp.158.10.1617

  107. Whybrow, P. C. (1995). Sex differences in thyroid axis function: relevance to affective disorder and its treatment. Depression, 3(1-2), 33-42. doi:10.1002/depr.3050030107

  108. Haggerty, J. J., Stern, R. A., Mason, G. A., Beckwith, J., Morey, C. E., & Prange, A J. (1993). Subclinical hypothyroidism: a modifiable risk factor for depression? American Journal of Psychiatry, 150(3), 508-510. doi:10.1176/ajp.150.3.508

  109. Carvalgo, G. A., Bahls, S. C., Boeving, A., & Graf, H. (2009). Effects of selective serotonin reuptake inhibitors on thyroid function in depressed patients with primary hypothyroidism or normal thyroid function. Thyroid, 19(7), 691-697. doi:10.1089/thy.2008.0261

  110. Haichen, Y., Yonglin, S., & Dexin, Z. (2001). Effect of paroxetine in treatment of depressive patients with Graves' Disease. Chinese Mental Health Journal, 30(3), 2.

  111. Ademoğlu, E., Özbey, N., Erbil, Y., Tanrikulu, S., Barbaros, U., Yanik, B. T., . . . Özarmağan, S. (2006). Determination of oxidative stress in thyroid tissue and plasma of patients with Graves' disease. European journal of internal medicine, 17(8), 545-550. doi:10.1016/j.ejim.2006.04.013

  112. Jiménez-Fernández, S., Gurpegui, M., Díaz-Atienza, F., Pérez-Costillas, L., Gerstenberg, M., & Correll, C. U. (2015). Oxidative stress and antioxidant parameters in patients with major depressive disorder compared to healthy controls before and after antidepressant treatment: Results from a meta-analysis. Journal Clinical Psychiatry, 76(12), 1658-1667. doi:10.4088/JCP.14r09179

  113. Andersson, N. W., Gustafsson, L. N., Okkels, N., Taha, F., Cole, S. W., Munk-Jørgensen, P., & Goodwin, R. D. (2015). Depression and the risk of autoimmune disease: a nationally representative, prospective longitudinal study. Psychological medicine, 45(16), 3559-3569. doi:10.1017/S0033291715001488

  114. Black, C. N., Bot, M., Scheffer, P. G., Cuijpers, P., & Penninx, B. W. (2015). Is depression associated with increased oxidative stress? A systematic review and meta-analysis. Psychoneuroendocrinology, 51, 164-175. doi:10.1016/j.psyneuen.2014.09.025

  115. Vogel, J. S., Hurford, D. P., Smith, J. V., & Cole, A. (2003). The relationship between depression and smoking in adolescents. Adolescence, 38(149), 57-74.

  116. Chaiton, M. O., Cohen, J. E., O'Loughlin, J., & Rehm, J. (2009). A systematic review of longitudinal studies on the association between depression and smoking in adolescents. BMC Public Health, 9(1), 1-11. doi: 10.1186/1471-2458-9-356

  117. Parrott, A. C. (2004). Heightened stress and depression follow cigarette smoking. Psychological Reports, 94(1), 33-34. doi:10.2466/PR0.94.1.33-34

  118. Boden, J. M., Fergusson, D. M., & Horwood, L. J. (2010). Cigarette smoking and depression: test of causal linkages using a longitudinal birth cohort. The British Journal of Psychiatry, 196(6), 440-446. doi:10.1192/bjp.bp.109.065912

  119. Picciotto, M. R., Brunzell, D. H., & Caldarone, B. J., (2002). Effect of nicotine and nicotinic receptors on anxiety and depression. Neuroreport, 13(9), 1097-1106.

  120. Holsboer, F. (2000). The corticosteroid receptor hypothesis of depression. Neuropsychopharmacology, 23(5), 477-501. doi:10.1016/S0893-133X(00)00159-7.

  121. Steckler, T., Holsboer, F., & Reul, J. M. (1999). Glucocorticoids and depression. Baillière's Best Practice & Research Clinical Endocrinology and Metabolism, 13(4), 597-614. doi:10.1053/beem.1999.0046

  122. Yoshiuchi, K., Kumano, H., Nomura, S., Yoshimur, H., Ito, K., Kanaji, Y., . . . Suematsu, H. (1998). Stressful life events and smoking were associated with Graves’ disease in women, but not in men. Psychosomatic Medicine, 60(2), 182-185.

  123. Prummel, M. F., & Wiersinga, W. M. (1993). Smoking and risk of Graves' disease. Jama, 269(4), 479-482. doi:10.1001/jama.1993.03500040045034

  124. Winsa, B., Mandahl, A., & Karlsson, F. A. (1993). Graves’ disease, endocrine ophthalmopathy and smoking. Acta Endocrinologica, 128(2), 156-160. doi:10.1530/acta.0.1280156

  125. Chen, Y. L., Chang, T. C., & Chen, C. J. (1994). Influence of smoking on Graves’ disease with or without ophtalmopathy and nontoxic nodular goiter in Taiwan. Journal of the Formosan Medical Association, 93(1), 40-44.

  126. Bartalena, L., Marcocci, C., Tanda, M. L., Manetti, L., Dell’Unto, E., Bartolomei, M. P., . . . Pinchera, A. (1998). Cigarette smoking and treatment outcomes in Graves Ophthalmopathy. Annals of International Medicine, 129(8), 632-635. doi:10.7326/0003-4819-129-8-199810150-00010

  127. Wiersinga, W. M. (2013). Smoking and thyroid. Clinical Endocrinology, 79(2), 145-151. doi:10.1111/cen.12222

  128. Cramer, J. A., Roy, A., Burrell, A., Fairchild, C. J., Fuldeore, M. J., Ollendorf, D. A. & Wong, P. K. (2008). Medication compliance and persistence: Terminology and definitons. Value in health, 11(1), 44-47. doi:10.1111/j.1524-4733.2007.00213.x

  129. DiMatteo, R., Giordani, P. J., Lepper, H. S., & Groghan, T. (2002). Patient adherence and medical treatment outcomes: A meta-analysis. Medical care, 40(9), 794-811. doi:10.1097/01.MLR.0000024612.61915.2D

  130. Bahn, R. S., Burch, H. B., Cooper, D. S., Garber, J. R., Greenlee, M. C., Klein, I., . . . & Stan, M. N. (2011). Hyperthyroidism and other causes of thyrotoxicosis: Management guidelines of the American Thyroid Association and American Association of Clini cal Endocrinologists. Thyroid, 21(6), 593-646. doi:10.1089/thy.2010.0417

  131. Grenard, J. L, Munjas, B. A., Adams, J. L., Suttorp, M., Maglione, M., McGlynn, E. A., & Gellad, W. F. (2011). Depression and medication adherence in the treatment of chronic diseases in the United States: A meta-analysis. Journal of General Internal Medicine, 26(10), 1175-1182. doi:10.1007/s11606-011-1704-y

  132. DiMatteo, M. R., Lepper, H. S., & Croghan, T. W. (2000). Depression is a risk factor for noncompliance with medical treatment: Meta-analysis of the effects of anxiety and depression on patient adherence. Journal of The American Medical Association Internal Medicine, 160(14), 2101-2107. doi:10.1001/archinte.160.14.2101.

  133. Bagnasco, M., Bossert, I., & Pesce, G. (2007). Stress and Autoimmune Thyroid Diseases. Neuroimmunomodulation, 13, 309-317. doi: 10.1159/000104859

  134. Gaab, J., Rohleder, N., Nater, U. M., & Ehlert, U. (2005). Psychological determinants of the cortisol stress response: the role of anticipatory cognitive appraisal. Psychoneuroendocrinology, 30, 599-610. doi:10.1016/j.psyneuen.2005.02.001

  135. Kendler, K. S., Karkowski, L. M., & Prescott, C. A. (1999). Causal Relationship Between Stressful Life Events and the Onset of Major Depression. American Journal of Psychiatry, 156, 837-841.

  136. Goodyer, I. M., Tamplin, A., Herbert, J., & Altham, P. M. E. (2000). Recent life events, cortisol, dehydroepiandrosterone and the onset of major depression in high-risk adolescents. The British Journal of Psychiatry, 177(6), 499-504. doi: 10.1192/bjp.177.6.499

  137. Booij, S. H., Bos, E. H., De Jonge, P., & Oldehinkel, A. J. (2016). The temporal dynamics of cortisol and affective states in depressed and non-depressed individuals. Psychoneuroendocrinology, 69, 16-25. doi:10.1016/j.psyneuen.2016.03.012

  138. Caspi, A., Sugden, K., Moffitt, T. E., Taylor, A., Craig, I. W., Harrington, H., . . . Poulton, R. (2003). Influence of Life Stress on Depression: Moderation by a Polymorphism in the 5-HTT Gene. Science, 301(5631), 386-389. doi: 10.1126/science.1083968     

  139. Risch, N., Herrell, R., Lehner, T., Liang, K., Eaves, L., Hoh, J., . . . Merikangas, K. R. (2009). Interaction Between the Serotonin Transporter Gene (5-HTTLPR), Stressful Life Events, and Risk of Depression: A Meta-analysis. JAMA, 301(23), 2462-2471. doi:10.1001/jama.2009.878.

  140. Stojanovich, L., & Marisavljevich, D. (2008). Stress as a trigger of autoimmune disease. Autoimmunity Reviews, 7, 209-213. doi:10.1016/j.autrev.2007.11.007

  141. American Psychological Association. (2013). Coping with a diagnosis of chronic illness. Geraadpleegd op http ://www.apa.org/helpcenter/chronic-illness.aspx 

  142. Abraham-Nordling, M., Törring, O., Hamberger, B., Lundell, G., Tallstedt, L., Calissendorff, J., & Wallin, G. (2005). Graves’ disease: A long-term quality-of-life follow up of patients randomized to treatment with antithyroid drugs, radioiodine, or surgery. Thyroid, 15(11), 1279-1286.

  143. Elberling, T. V., Rasmussen, A. K., Feldt-Rasmussen, U., Hording, M., Perrild, H., & Waldemar, G. (2004). Impaired health-related quality of life in Graves’ disease. A prospective study. European Journal of Endocrinology, 151, 549-555.

  144. Sprangers, M. A. G. (2014). Wat is kwaliteit van leven en hoe wordt het gemeten? Geraadpleegd op http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren -en-kwaliteit-van-leven/kwaliteit-van-leven/wat-is-kwaliteit-van-leven-en-hoe-wordt-het-gemeten/

  145. Bartalena, L., Pinchera, A., & Marcocci, C. (2000). Management of Graves' ophthalmopathy: reality and perspectives. Endocrine Reviews.  21(2), 168-199.

  146. Park, J. J., Sullivan, T. J., Mortimer, R. H., Wagenaar, M., & Perry-Keene, D. A. (2004). Assessing quality of life in Australian patients with Graves’ ophthalmopathy. British Journal of Ophthalmology, 88, 75-78. doi:10.1136/bjo.88.1.75

  147. Wiersinga, W. M., Prummel, M. F., & Terwee, C. B. (2004). Effects of Graves’ ophthalmopathy on quality of life. Journal of Endocrinological Investigation, 27(3), 259-264.

  148. Kahaly, G. J., Petrak, F., Pitz, S., & Egle, E. T. (2005). Psychosocial morbidity of Graves’ orbitopathy. Clinical Endocrinology, 63(4), 395-402. doi:10.1111/j.1365-2265.2005.02352.x

  149. Lee, H., Roh, H. S., Yoon, J. S., & Lee, S. Y. (2010). Assessment of quality of life and depression in Korean patients with Graves’ ophthalmopathy. Korean Journal of Ophthalmology, 24(2), 65-72. doi:10.3341/kjo.2010.24.2.65

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.