| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Atriumfibrilleren en angst

Page history last edited by Anne de Krijger 7 years, 10 months ago

Klik hier om terug te gaan naar de startpagina Psychofarmacologie Medische Psychologie.

 

Heart love cardiogram vector Stock Vector - 38816275

Afbeelding 1. Atriumfibrilleren (copyright free)

 

In de huidige WIKI wordt een overzicht gegeven van de relatie tussen atriumfibrilleren (AF) en angst. Eerst zal AF besproken worden, waarbij wordt ingegaan op het ziektebeeld, de prevalentie en incidentie, het beloop van de ziekte en medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandelmogelijkheden. Vervolgens wordt angst bij AF-patiënten behandeld, met de daarbij horende prognose en therapeutische mogelijkheden. Tenslotte wordt er een beeld geschetst van kwaliteit van leven bij AF-patiënten met angst en worden er huidige inzichten omtrent de relatie tussen AF en angst besproken. Deze WIKI is geschreven voor patiënten met AF, hun naasten, hulpverleners en andere geïnteresseerden. Men moet zich realiseren dat op basis van informatie van deze WIKI geen vaststaande conclusies kunnen worden getrokken.

 

De hierop volgende inhoudsopgave geeft een kort overzicht van wat er in deze WIKI aan bod zal komen.

 

Inhoudsopgave

 

1. Atriumfibrilleren

     1.1 Definitie

     1.2 Epidemiologie

     1.3 Symptomen

     1.4 Risicofactoren   

     1.5 Diagnose     

     1.6 Prognose

     1.7 Medicamenteuze behandeling

     1.8 Niet-medicamenteuze behandeling  

2. Angst bij patiënten met atriumfibrilleren

     2.1 Algemene omschrijving van angst bij AF

     2.2 Epidemiologie

     2.3 Prognose

     2.4 Medicamenteuze behandeling

     2.5 Niet-medicamenteuze behandeling

3. Interactie atriumfibrilleren en angst

     3.1 Medicamenteuze behandeling

          3.1.1 Interactie angstmedicatie en AF-symptomen

          3.1.2 Interactie angstmedicatie met AF-medicatie

     3.2 Niet-medicamenteuze behandeling

     3.3 Effect van angst op kwaliteit van leven bij patiënten met AF

4. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

5. Samenvatting en conclusie

6. Referentielijst

 

 

1. Atriumfibrilleren

 

1.1 Definitie 

 

Boezemfibrilleren, ook wel atriumfibrilleren (AF) genoemd, is een aandoening waarbij het hartritme onregelmatig en versneld is [1]. AF is een van de meest voorkomende hartritmestoornissen. Een hartritmestoornis is een afwijking in de frequentie of regelmaat van het prikkelgeleidingssysteem [1]. AF valt binnen de hartritmestoornissen onder de subgroep supraventriculaire tachycardieën [2]. Onder supraventriculaire tachycardie wordt ‘een snelle hartslag van boven de ventrikel (oftewel de hartkamer) komend’ verstaan, wat dus betekent dat de atria (oftewel de hartboezems) deel uitmaken van de ritmestoornis [3].

 

Bekijk voor een beschrijving van de bouw en werking van het hart onderstaand filmpje van de Hartstichting (copyright free).

 

                                                                                                                                                        

 

Het chaotisch samentrekken van de atria bij AF wordt veroorzaakt door een verstoord hartritme [4]. Bij een gezond persoon ontstaat een elektrische prikkel in de sinusknoop in het rechteratrium. Bij AF ontstaan deze prikkels echter op verschillende plaatsen in de atria. Het aantal elektrische prikkels varieert daarbij van 400 tot 600 per minuut. Hierdoor is er geen samentrekking van de atria, maar eerder een chaotische trilling. De AV-knoop laat in deze situatie slechts een gedeelte van de prikkels door naar de ventrikels met een maximum van 190 per minuut, die hierdoor net als de atria onregelmatig en te snel samentrekken. Bij een gezond persoon is het aantal elektrische prikkels van de atria en ventrikels gelijk, waarbij de hartslag in rust een gemiddelde heeft van 60 tot 70 slagen per minuut [4].

 

Voor AF wordt op aanraden van de European Society of Cardiology (ESC), de American Heart Association (AHA) en het American College of Cardiology (ACC) een classificatiesysteem aangehouden [5]. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen paroxysmaal, persistent en permanent AF. Bij de paroxysmale variant treedt de stoornis aanvalsgewijs op. Een aanval komt spontaan op en duurt minder dan zeven dagen. Persistent AF duurt langer dan zeven dagen, maar kan beëindigd worden door behandeling. Permanent AF bestaat langer dan zeven dagen, maar kan niet teruggedrongen worden door behandeling [6]. Ongeveer de helft van de patiënten met AF heeft de permanente vorm. Van de overige 50% heeft de helft de paroxysmale vorm en de andere helft de persisterende vorm [7].

Naast deze categorieën kan AF ook ingedeeld worden op andere karakteristieken van de patiënt [5]. Deze indeling betreft secundair, non-valvulair en lone AF. Secundair AF is een conditie die ontstaat door een primaire factor, zoals myocarditis (ontsteking van de hartspier) of een hartoperatie. Non-valvulair AF treedt op zonder dat er sprake is van een rheumatische hartklepziekte, mechanische hartklep of hartklep reparatie bij de patiënt. Lone-AF komt voor bij patiënten die jonger zijn dan 60 jaar en waarbij geen specifieke oorzaak wordt gevonden [5].

 

1.2 Epidemiologie

 

De prevalentie van AF in de totale populatie ligt op ongeveer 0,5% [9]. Het percentage van mannen dat AF heeft ligt iets hoger dan het percentage vrouwen dat AF heeft, maar er zijn meer oudere vrouwen in Nederland dan oudere mannen. Daarom is het absolute aantal mannen en vrouwen met AF in Nederland ongeveer gelijk. Het aantal mensen met AF stijgt met de leeftijd; bij mensen ouder dan 75 ligt de prevalentie op 6% [9]. Het aantal nieuwe gevallen per jaar, ofwel de incidentie, neemt ook toe met de leeftijd [9]. 

 

De prevalentie van de ziekte is de afgelopen decennia toegenomen [10]. Waarom dit het geval is, is nog niet met zekerheid te zeggen. Enkele redenen lijken wel van belang, zoals de stijgende belangstelling voor risicofactoren van AF. Mensen met deze risicofactoren worden namelijk nauwlettend in de gaten gehouden door de huisarts, waardoor AF vaak sneller gediagnosticeerd wordt dan vroeger [10]. Daarnaast slaagt men er steeds beter in om verschillende AF-gerelateerde aandoeningen te behandelen, waardoor mensen langer leven met een hartaandoening en dus meer risico lopen dat die hartaandoening zich ontwikkelt tot AF [10]. Ook is vergrijzing hoogstwaarschijnlijk een oorzaak van de toenemende prevalentie [10].

 

1.3 Symptomen

 

Symptomen die kunnen optreden bij AF zijn kortademigheid, hartkloppingen, druk op de borst, duizeligheid, transpireren, overslaan van het hart en een verminderde inspanningstolerantie (sneller benauwd of moe door inspanning) [9]. Dit wordt symptomatische AF genoemd. AF treedt echter ook vaak op zonder enige symptomen, wat asymptomatische AF wordt genoemd [11]. Het blijkt dat 1/4 van de mensen die de aandoening heeft geen symptomen rapporteert [11]. Daarom bestaan er hoogstwaarschijnlijk nog veel mensen die AF hebben zonder dat zijzelf of hun arts dit weten [12].

 

1.4 Risicofactoren

 

AF kan verschillende oorzaken hebben. De oorzaak kan binnen het hart liggen, zoals hartkleplijden of een geleidingsstoornis [13]. Buiten het hart gelegen oorzaken kunnen bepaalde medicijnen of een schildklierziekte zijn [13]. Naast deze risicofactoren zijn toenemende leeftijd, een hoge bloeddruk, overgewicht, diabetes en COPD ook onafhankelijke risicofactoren voor het ontstaan van AF [14].

 

1.5 Diagnose

 

Om de diagnose AF te kunnen stellen wordt er in eerste instantie een anamnese afgenomen [9]. Dit is een gesprek met de arts waarin de arts allerlei vragen stelt over de ziektegeschiedenis en omstandigheden van de patiënt. Daarnaast is het uitvoeren van lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek - in de meeste gevallen een elektrocardiogram (ECG) - nodig voor het stellen van de diagnose [9]. Aangezien de afwijkingen in pols- en hartslag bij patiënten met AF vaak zeer typerend zijn, zal de arts vaak beginnen met het lichamelijk onderzoek. De diagnose kan pas met zekerheid gesteld worden door een ECG  [15]. Op een ECG is te zien hoe het hart zich bij elke hartslag samentrekt, zie Figuur 1. Eerst trekken de atria samen, vervolgens de scheidingswand tussen de linker- en rechterventrikel en als laatste de ventrikels. De P-top is het depolariseren en samentrekken van de atria. Bij depolarisatie neemt de instroom van natriumionen toe, wat tot een stijging van het membraanpotentiaal leidt. In deze fase wordt een elektrische prikkel doorgegeven vanuit de sinusknoop. De prikkel gaat dan verder naar de AV-knoop, waar deze vertraagd wordt (PR-segment). Vervolgens gaat de prikkel naar de ventrikels toe, zodat ook daar depolarisatie en samentrekking plaatsvindt (QRS-complex). Hierna vindt repolarisatie plaats (T-Top), waarbij het niveau van de kaliumionen in een cel daalt. Door het proces van repolarisatie komen de hartspiercellen weer tot rust en kunnen deze herstellen [16].

 

 

 

Figuur 1. De verschillende fasen van de samentrekking van het hart zoals  weergegeven op een ECG (copyright free)

 

Figuur 2 toont dat het ECG de chaotische atriumactiviteit als een golvende basislijn zonder P-toppen laat zien (zie rechterdeel van Figuur 2). Boven het ECG zie je de afwijkende prikkelgeleiding die optreedt bij AF, vergeleken met een gezond persoon. Wanneer patiënten op het moment van onderzoek geen atriumfibrillatie vertonen, kan gebruik gemaakt worden van een 24-uurs ECG of een eventrecorder die een registratie van het hart maakt wanneer de patiënt klachten ervaart [17].

 

 

Figuur 2. Het ECG van een normaal hart en een hart met AF (copyright free)

1.6 Prognose

 

AF kan leiden tot diverse complicaties [12]. Door onregelmatige samentrekking bij AF, blijft een gedeelte van het bloed stilstaan in de atria. Dit kan de vorming van bloedpropjes veroorzaken die, indien ze losraken, via de bloedbaan in andere delen van het lichaam terecht kunnen komen. Bij AF komen deze bloedpropjes meestal terecht in de hersenen [18]. Als het propje vast blijft zitten, de normale bloeddoorstroming verhindert en dus een bepaald deel van de hersenen niet genoeg zuurstof krijgt, dan spreken we van een beroerte. Men schat dat ongeveer 20% van alle beroertes veroorzaakt wordt door AF [18]. Naast complicaties die optreden door bloedpropjes, kan het langdurig optreden van een versneld hartritme ook complicaties teweegbrengen. Het hart kan op deze manier uitgeput raken en dit kan leiden tot hartfalen. Daarnaast kan het verhoogde ritme de functie van de hartspier verzwakken, wat we ook wel cardiomyopathie noemen [12].

 

Ondanks de complicaties is de prognose van AF over het algemeen goed [19]. Daarom is de behandeling van AF ook meer gericht op het bestrijden van de klachten dan op het verbeteren van de prognose van de ziekte. Wel blijkt uit onderzoek dat patiënten met AF een verdubbeld overlijdensrisico hebben vergeleken met gezonde mensen [20], maar dit overlijdensrisico is alsnog niet erg hoog.

 

1.7 Medicamenteuze behandeling

 

Als AF lang aanhoudt (langer dan 48 uur) of steeds terugkomt, wordt er medicatie voorgeschreven [17]. Deze medicatie speelt in op de depolarisatiefase en repolarisatiefase van het hart. Om de klachten van patiënten met hartritmestoornissen weg te nemen worden er anti-aritmica voorgeschreven, met als doel ritmecontrole en/of frequentiecontrole [21]. Met ritmecontrole wordt het voorkomen van het optreden van AF en het verkrijgen van een normaal hartritme bedoeld. Frequentiecontrole is het onder controle houden van de hartfrequentie, terwijl AF blijft bestaan [21]. Tabel 1 geeft de medicatie weer die wordt gebruikt voor elk type van controle. 

 

 

Tabel 1.

Anti-Aritmica bij Ritmecontrole en Frequentiecontrole [21]


Anti-aritmica worden volgens de Vaughan Williams classificatie [22] onderverdeeld in vier klassen, bestaande uit natriumkanaalblokkers, bètablokkers, kaliumkanaalblokkers en calciumantagonisten (zie Tabel 2). Deze indeling vormt een overzicht waaruit duidelijk wordt welke medicatie dezelfde werkingsmechanismen hebben.

 

Tabel 2.

Vaughan Williams Classificatie Anti-Aritmica [22]

Klasse I bevat de natriumkanaalblokkers. Deze middelen worden ook wel membraanstabiliserende middelen genoemd en worden ingezet voor ritmecontrole [23]. De instroom van natriumionen tijdens de depolarisatiefase wordt door deze medicatie afgeremd en dit heeft een vertragende invloed op de sinusknoop, de AV-geleiding en refractaire periode (de periode waarin cellen niet prikkelbaar zijn [24]). Hierdoor wordt het hartritme vertraagd en komt het hart weer in een normaal ritme. Disopyramide en kinidine verlengen de T-Top, dus de repolarisatie, en daarnaast verlengen ze ook het actiepotentiaal. Dit is een stroom van elektrische ontlading over het membraan van een prikkelbare cel. Fenytoïne en lidocaïne verkorten daarentegen juist de duur van het actiepotentiaal en flecaïnide en propafenon remmen met name de prikkelgeleiding. Flecaïnide en propafenon zijn middelen die als eerste keus worden gegeven bij medicamenteuze cardioversie, waardoor er herstel plaatsvindt van het normale hartritme - oftewel het sinusritme. De bijwerkingen die kunnen optreden bij natriumkanaalblokkers zijn maagdarmklachten, duizeligheid en huiduitslag [23].

 

Klasse II bevat de bètablokkers en deze worden gebruikt ter frequentiecontrole [22]. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen niet-selectieve en selectieve bètablokkers [25]. Niet-selectieve bètablokkers (sotalol) blokkeren de bèta-1 en bèta-2-receptoren. Dit zijn adrenerge receptoren, welke zonder bètablokkers geactiveerd worden door (nor)adrenaline, wat onderdeel is van het sympathische zenuwstelsel. Activatie van het sympatisch zenuwstelsel wil zeggen dat zij processen stimuleren die het lichaam aanzetten tot actie, zoals bijvoorbeeld het verhogen van de hartslag. Blokkering van deze receptoren door bètablokkers zorgt er voor dat noradrenaline minder werkzaam is, waardoor de bloeddruk daalt, de perifere circulatie (het netwerk van bloedvaten welke bloed van het hart naar de organen laat stromen) wordt vertraagd en de AV-geleiding wordt vertraagd [25]. Selectieve bètablokkers werken voornamelijk op de bèta-1-receptoren en deze verhogen de prikkelgeleiding en verkorten de refractaire periode. Metoprolol is de eerste keus medicatie die wordt gegeven bij AF. Deze zorgt ervoor dat de hartslag vertraagt en de bloeddruk daalt [9]. Bijwerkingen van bètablokkers zijn onder andere vermoeidheid, hypotensie, duizeligheid, hoofdpijn en misselijkheid [26].

 

Klasse III bevat de kaliumkanaalblokkers die gebruikt worden voor ritmecontrole, zoals amiodaron, ibutilide en sotalol [27]. Sotalol is dus naast een bètablokker ook een kaliumkanaalblokker. Zoals vermeld in paragraaf 1.5, vindt repolarisatie plaats doordat het blokkeren van de kaliumkanalen het niveau van de kaliumionen laat dalen. De refractaire periode wordt verlengd en zo ook de duur van het actiepotentiaal [27]. Bijwerkingen van kaliumkanaalblokkers zijn hoofdpijn, maagdarmklachten en gevoeligheid van de huid [27].

 

Klasse IV bevat de calciumantagonisten diltiazem en verapamil en deze worden als tweede keus en bij een contra-indicatie van bètablokkers voorgeschreven [28]. Deze middelen remmen de calciumstroom in de hartspiervezel, wat leidt tot een verminderde prikkelbaarheid. Ze vertragen de AV-knoop geleiding, verlengen de refractaire periode en werken vaatverwijdend. Ook deze medicatie wordt voor de frequentiecontrole gegeven [9, 28]. Hoofdpijn, maagdarmklachten en dikke enkels zijn bijwerkingen die bij het gebruik van calciumantagonisten op kunnen treden [29].

 

Naast de vier hierboven genoemde klassen, kan er voor worden gekozen om digoxine (wordt gebruikt voor frequentiecontrole) als aanvulling te geven wanneer de ventrikelfrequentie niet voldoende verlaagd wordt door een bètablokker of calciumantagonist of wanneer er mogelijk sprake is van hartfalen [9, 22]. Dit middel vergroot de samentrekkingskracht van het hart, vertraagt de geleiding van de AV-knoop en verlaagt de hartfrequentie. Digoxine verlaagt echter alleen de ventrikelfrequentie in rust en niet bij inspanning. Bijwerkingen van digoxine zijn onder andere duizeligheid, misselijkheid, diarree, stoornissen van het centraal zenuwstelsel en huiduitslag [9, 30].

 

Medicatie bij AF is naast ritme- en frequentiecontrole ook gericht op het voorkomen van complicaties [31]. Zoals eerder genoemd, verhoogt AF het risico op het ontstaan van bloedpropjes. Hier wordt antitrombotische medicatie voor voorgeschreven, zoals orale anticoagulantia of, bij een contra-indicatie hiervan, acetylsalicylzuur [9]. Deze antistollingsmiddelen voorkomen dat er een trombus ontstaat die losschiet en elders in het lichaam terecht komt. Wanneer orale anticoagulantia geïndiceerd wordt kan er worden gekozen tussen cumarinederivaten (acenocoumarol, fenprocoumon en warfarine) en NOAC’s (Nieuwe Orale Anticoagulantia) [9]. Hierbij gaat de voorkeur uit naar cumarinederivaten, omdat de effectiviteit van NOAC’s op lange termijn nog niet bekend is. Acenocoumarol en fenprocoumon zijn Vitamine-K antagonisten. Deze middelen zorgen ervoor dat de werking van Vitamine-K geremd wordt en daardoor ook de aanmaak van stollingsfactoren voor het bloed [31]. Eventuele bijwerkingen van antitrombotische medicatie zijn langer bloedende wondjes, het gemakkelijker krijgen van blauwe plekken en ongewenste bloedingen [32-34].

 

1.8 Niet-medicamenteuze behandeling

 

Wanneer medicatie niet of onvoldoende helpt, kan er gekozen worden voor niet-medicamenteuze behandelvormen [35].

Vaak wordt in eerste instantie gekozen voor cardioversie, waarbij het doel is een normaal hartritme te verkrijgen [36]. Wanneer de patiënt korter dan 48 uur last heeft van AF, dan kan voor cardioversie door middel van anti-aritmica worden gekozen. Als de AF langer dan 48 uur duurt, dan wordt er vaak gekozen voor elektrische cardioversie. Hierbij wordt er onder narcose met een defibrillator een elektrische schok afgegeven om het hart voor een paar seconden stil te zetten, waarna het zijn normale ritme weer terugkrijgt [36]. Er bestaat een kans dat door cardioversie een beroerte ontstaat door een losschietend bloedstolsel, daarom krijgt de patiënt voorafgaand aan de behandeling antistollingsmiddelen [36].

 

Als er veel klachten zijn en cardioversie en medicatie niet werken, wordt ablatie toegepast [19,35]. Hierbij worden de elektrische prikkels die het hartritme verstoren geblokkeerd door middel van het vormen van littekenweefsel op de plekken waar de ritmestoornis begint. Omdat bij AF prikkels vaak rond de pulmonaalvenen (longaders) ontstaan, wordt rond deze plek ablatie toegepast. Dit wordt ook wel pulmonaalvenenisolatie (PVI) genoemd [35]. De vier pulmonaalvenen worden geïsoleerd van het linkeratrium, waardoor de elektrische impulsen vanuit de pulmonaalvenen het atrium niet meer in kunnen en zo het fibrilleren wordt voorkomen [21]. PVI kan zowel via een katheterablatie of een kijkoperatie [37].

Wanneer een ablatie rond de pulmonaalvenen niet goed werkt, kan er voor worden gekozen om een ablatie bij de bundel van His uit te voeren [37]. De bundel van His bestaat uit hartspierweefsel dat elektrische prikkels, afkomstig van de AV-knoop, doorgeeft naar de hartspier rondom de ventrikels, wat normaal gesproken zorgt voor een regelmatige samentrekking van het hart [37]. Net onder de AV-knoop wordt het weefsel beschadigd, zodat de ritmestoornis van de atria de ventrikels niet bereikt. Bij een ablatie van de bundel van His wordt een aantal weken voorafgaand aan de ingreep een pacemaker geplaatst. Dit is nodig omdat de ventrikels na deze behandeling te langzaam samentrekken. De pacemaker zorgt ervoor dat de ventrikels weer in een juist ritme gaan samentrekken [35].

 

Een behandelvorm die vroeger werd toegepast maar tegenwoordig bijna niet meer, is de Maze-operatie [19]. Dit is de oudste chirurgische ingreep waarvan de ablatietechnieken afstammen. De Maze-operatie is een open hartoperatie waarbij er grote littekens in de atria worden gemaakt of gebrand, die uiteindelijk een soort doolhof (maze) vormen en prikkels via een bepaalde weg geleiden en storende prikkels hierbij verhinderen. Ook worden hierbij de hartoortjes verwijderd. Dit zijn uitstulpingen van de atria waarin gemakkelijk bloedstolsels kunnen ontstaan. Deze techniek wordt soms nog wel toegepast wanneer de borstkas al open moet voor een andere behandeling [38].

De Mini-Maze is een nieuwe behandeling waarbij er via een kijkoperatie een PVI wordt gedaan en daarnaast het hartoortje van het linkeratrium wordt verwijderd [38]. Deze ingreep wordt ook wel een VATS-PVI genoemd en is mogelijk meer effectief dan een PVI via de lies [35].

 

Zoals eerder bij medicamenteuze behandeling aangegeven, worden antitrombotische medicatie voorgeschreven om bloedstolsels te voorkomen [31]. Ook bij alle vormen van niet-medicamenteuze behandelingen die in deze paragraaf werden besproken, is het noodzakelijk ten minste enkele weken tot maanden antitrombotische medicatie te blijven gebruiken [35,38].

 

2. Angst bij patiënten met atriumfibrilleren

 

2.1 Algemene omschrijving van angst bij AF

 

Angst is een normale reactie op situaties die een persoon als bedreigend ervaart [39]. Het kan gezien worden als een aanpassingsmechanisme wat ervoor zorgt dat gevaarlijke situaties overleefd kunnen worden. Wanneer de door de persoon ervaren bedreiging niet reëel is, kan er sprake zijn van een angststoornis [39]. De ervaren angst kan in dit geval niet meer gezien worden als een normale reactie, omdat deze niet past bij de situatie [40]. Angststoornissen komen veel voor en worden gekenmerkt door onder andere extreme angst, lichamelijke sensaties (waaronder hartkloppingen), vermijdingsgedrag en cognitieve problemen [39,41]. Angststoornissen kunnen het dagelijks functioneren ernstig beperken [41].

Bij angst zijn verschillende hersengebieden en neurotransmitters betrokken, zie hiervoor deze WIKI over cardiomyopathie en angst uit 2015.

 

Bij patiënten met AF kan een angststoornis een net wat andere oorzaak en beloop hebben dan bij gezonde mensen [42]. AF-patiënten ervaren namelijk hartkloppingen, zoals bij AF vaak voorkomt, als een bedreiging welke angstgevoelens- en symptomen teweegbrengt. Wanneer men angst ervaart kan dit leiden tot vermijdingsgedrag, wat een enorme impact kan hebben op het dagelijks leven en stress op kan leveren [42]. Deze stress heeft op zijn beurt weer een negatieve uitwerking op het verloop en de prognose van AF [43]. Uit onderzoek blijkt namelijk dat negatieve emoties waaronder angst, stress en paniek, symptomatische AF uit kunnen lokken [42,44]. Daarnaast kan het ervaren van angst voor de patiënt ook voelen alsof de AF optreedt, er is immers sprake van overlappende symptomen (kortademigheid, hartkloppingen, druk op de borst, transpireren, duizeligheid, etc). Dit kan zorgen voor een versterking van het angstgevoel. Ook zorgen deze overlappende symptomen ervoor dat herkenning van angstsymptomen door artsen bemoeilijkt wordt. Er is hier dus sprake van een vicieuze cirkel, waarbij het niet geheel duidelijk is wat er eerst komt: de angst of de AF [42,43]. Voor geïnteresseerden is via deze link een video te vinden die het patiëntperspectief op het gepaard voorkomen van angst en AF belicht.

 

2.2 Epidemiologie

 

Naar schatting hebben in Nederland ruim één miljoen mensen in de leeftijd van 18 tot 65 jaar een angststoornis [45]. Angststoornissen komen voor in alle leeftijdsgroepen en bij beide geslachten, maar de meeste angststoornissen komen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. De incidentie van angststoornissen ligt voor mannen rond de 13 per 1000 en voor vrouwen rond de 30 per 1000 [45].

De meest voorkomende angststoornis is de enkelvoudige fobie, deze komt zowel bij mannen als bij vrouwen het meest voor (zie Tabel 3). Voor meer informatie over alle soorten angststoornissen wordt doorverwezen naar de DSM-IV [46].

 

Tabel 3.

Prevalentie Angststoornissen in de Leeftijd 18-65 Jaar in Percentages [45]

 

Onderzoek wijst uit dat de prevalentie van angst hoger is bij patiënten met AF dan binnen de gezonde populatie [47]. Zo is bijvoorbeeld gevonden dat 28% van de AF-patiënten verhoogde niveaus van angst hadden, waarbij bij 1/3 van de patiënten de angstklachten langer dan zes maanden aanhielden [48]. Daarnaast voldeed 38% van de AF-patiënten aan de criteria voor trait anxiety [48]. Trait anxiety wordt gezien als een persoonlijkheidstrek en gaat dus over de neiging van een persoon om angstig te zijn ongeacht de situatie. Dit is een trek die iemand zijn hele leven al heeft en wordt dus niet uitgelokt door een bepaalde gebeurtenis [48]. Angst, paniek en ongerustheid lijken vaker voor te komen bij jonge patiënten; in de leeftijdscategorieën 15-24 jaar, 25-44 jaar en 45-64 jaar ervaart respectievelijk 16%, 5% en 7% van de AF-patiënten ziekte-gerelateerde angst. Voor de leeftijdscategorieën 65-75 en 75+ bedragen deze percentages respectievelijk 3% en 2% [42].

 

2.3 Prognose

 

Over het algemeen zijn angststoornissen goed te behandelen, zowel medicamenteuze als niet-medicamenteuze behandeling kan zorgen voor een vermindering van angstklachten [49]. Over de volledige genezing van angststoornissen als gevolg van behandeling is niet veel bekend. Spontane genezing treedt op bij zo’n 25% van de mensen die lijden aan een angststoornis [49].

Het moment van diagnose is bij angststoornissen sterk bepalend voor de prognose daarvan. Wanneer de stoornis vroeg gesignaleerd wordt, is deze vaak beter behandelbaar dan wanneer de stoornis te laat ontdekt of niet/onjuist behandeld wordt. In het laatste geval kan de angststoornis een chronisch karakter krijgen [49, 50]. Wanneer de angststoornis chronisch is, wordt het beloop hiervan vaak gekenmerkt door periodes van verergering en vermindering van de klachten [49].

Patiënten met een angststoornis lopen een hoger risico op het ontwikkelen van een depressie en een alcohol-of drugsverslaving dan mensen zonder een angststoornis. Daarnaast is de kans verhoogd dat zij een tweede angststoornis ontwikkelen. Al deze factoren kunnen de behandeling en het beloop van de stoornis nadelig beïnvloeden [49].

 

De combinatie van angst en AF verslechtert ook de medische prognose. Zo is AF een grote risicofactor voor overlijden in het ziekenhuis bij patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis (GAS) [51]. Ook leidt angst tot meer ernstige AF-symptomen [47, 52-55], maar zorgt het er daarnaast ook voor dat patiënten met AF een inaccurate perceptie van hun ritmestoornis hebben [56].

Een mogelijk werkingsmechanisme waardoor angst effect heeft op AF-symptomen is via verhoogde adrenaline niveaus [54]. Angst leidt namelijk tot een verhoogde hoeveelheid van adrenaline. Adrenaline zorgt dan weer voor depolarisaties in de atria die AF kunnen opwekken en instandhouden [57]. Zo kan het ervaren van angst dus tot een episode van AF leiden. Daarnaast brengen catecholamines, waaronder ook adrenaline valt, bepaalde fysiologische veranderingen teweeg zoals een verhoogde hartslag, bloeddruk en bloedsuikerspiegel. Dit verklaart mogelijk de slechtere prognose van AF bij angst [54].

 

2.4 Medicamenteuze behandeling

 

Medicatie is een effectieve therapie bij de behandeling van angststoornissen, waarbij de effectiviteit het beste is bewezen voor de subtypen GAS, paniekstoornissen en sociale angststoornissen [58].

De voorkeur voor medicatie bij angststoornissen gaat vaak naar selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI’s) en selectieve serotonine-en-noradrenaline-heropnameremmers (SNRI’s). Hiernaast worden echter ook weleens benzodiazepines, tricyclische antidepressiva (TCA's), monoamine oxidase remmers (MAOI’s) en anti-epileptica voorgeschreven. In Tabel 4 is af te lezen welke van deze medicamenten de voorkeur hebben, en dus het meest worden gebruikt, bij de behandeling van angststoornissen. De reden dat de voorkeur vaak naar SSRI’s gaat is dat deze minder ernstige bijwerkingen veroorzaken en ook een eventuele comorbide depressie aanpakken. Daarnaast is de verslavingsgevoeligheid bij SSRI’s niet hoog zoals bij benzodiazepines wel het geval is [58,59]. Verder worden aanvullend soms slaapmiddelen en atypische antipsychotica voorgeschreven bij patiënten met een angststoornis [58].

 

Tabel 4.

 Voorkeur Medicatie Angststoornissen [59]

 

Zoals te zien is in Tabel 4 worden met name SSRI’s, SNRI’s en benzodiazepines voorgeschreven bij angststoornissen. Deze vormen van medicatie zullen daarom hier nog verder toegelicht worden.

  • SSRI’s blokkeren de heropname van de neurotransmitter serotonine [59]. Serotonine is een neurotransmitter die een grote rol speelt bij onder andere stemming en angst. Wanneer de heropname van serotonine wordt geblokkeerd, is er meer serotonine beschikbaar in je hersenen. Als er meer serotonine beschikbaar is, zal je lichaam minder receptoren voor de serotonine aanmaken. Dit kan zorgen voor een vermindering van angstsymptomen, dankzij de rol die serotonine speelt in bepaalde delen van je hersenen (de amygdala en de elementen van cortico-striato-thalamo-cortical(CSTC)-circuits) [59]. Hierover is wederom meer te lezen in deze WIKI over cardiomyopathie en angst uit 2015.

 

  • SNRI’s blokkeren zowel de heropname van serotonine als van noradrenaline [59]. Door de blokkering van heropname van noradrenaline, is er meer adrenaline beschikbaar en zal je lichaam minder receptoren voor de noradrenaline aanmaken. Zo remt het dus ook noradrenerge hyperactiviteit, wat op zijn beurt resulteert in het verminderen van angst [59].

 

  • Benzodiazepines stimuleren de neurotransmitter GABA, wat een inhiberende werking heeft op de activiteit in de amygdala en de CSTC-circuits. Minder activiteit in de amygdala en de CSTC-circuits gaat gepaard met minder angstsymptomen, op die manier zijn benzodiazepines dus nuttig bij het verlagen van angst. Nadelen van benzodiazepines zijn met name dat ze verslavingsgevoelig zijn en dat men er dus afhankelijk van kan worden. Dit kan ook gepaard gaan met ontwenningsverschijnselen wanneer de inname van benzodiazepines abrupt wordt gestaakt [59].

 

In de NHG standaard [60] voor angst staat duidelijk dat bij mensen met een hartritmestoornis, waaronder dus mensen met AF, de voorkeur voor medicatie om de angstsymptomen te verlichten gaat naar SSRI’s. Dit met name omdat SNRI’s en TCA’s een ongunstig effect kunnen hebben op het autonoom zenuwstelsel, en zo de kans op andere hart- en vaatziekten kunnen vergroten. Aangezien AF-patiënten sowieso al een groter risico op het ontwikkelen van andere hart- en vaatziekten lopen is het bij hen dus wijzer om SSRI’s te gebruiken [61]. SSRI’s kunnen echter ook symptomen van AF uitlokken in sommige gevallen [62]. Wanneer dit optreedt is het beter om op andere medicatie over te stappen. In paragraaf 3.1 is meer te lezen over de interactie tussen angstmedicatie en AF-symptomen.

 

2.5 Niet-medicamenteuze behandeling

 

Naast medicatie zijn ook verschillende psychologische interventies mogelijk bij het behandelen van angststoornissen bij AF-patiënten.

In de NHG standaard voor angststoornissen wordt volgens het Stepped Care Model gewerkt, dat wil zeggen dat de huisarts zal beginnen met de minst invasieve behandeling waarvan effectiviteit is bewezen, om als dit niet werkt over te gaan op een meer invasieve behandeling [60]. Hierbij aansluitend staat in de NHG standaard genoemd dat bij matige angstproblemen allereerst Problem Solving Treatment wordt aangeraden (PST). PST is een korte interventie gebaseerd op cognitieve gedragsprincipes, vaak uitgevoerd door de huisarts of door de POH-GGZ. De POH-GGZ is een gespecialiseerde psychiatrisch verpleegkundige welke samenwerkt met de huisarts. Het doel van PST is het versterken van zelfmanagement (oftewel zelfzorg) en het verbeteren van copingstrategieën (de manieren waarop een patiënt omgaat met zijn aandoening en alles wat hierbij komt kijken). De patiënt zal zo weer controle ervaren over wat hem/haar overkomt [60].

 

Bij ernstigere angstproblematiek wordt vrijwel altijd doorverwezen naar een psycholoog of psychiater [60]. Bij GAS, sociale fobie, paniekstoornis, specifieke fobie en hypochondrie wordt door de psycholoog vaak gekozen om Cognitieve Gedragstherapie (CGT) te geven. Een belangrijk onderdeel hiervan voor angstpatiënten zijn de verschillende vormen van exposure, dit houdt in dat de patiënt wordt blootgesteld aan de door hem gevreesde situatie [15]. Ook ontspanningsoefeningen worden vaak geïntegreerd in de CGT behandeling, maar de effectiviteit hiervan op de angstsymtomen is nog niet bewezen [63]. Tegenwoordig wordt CGT ook vaak gecombineerd met Mindfulness. Dit is een vorm van aandachtstraining, waarbij men wordt geleerd in het hier en nu te zijn, niet oordelend waar te nemen en om de huidige situatie te accepteren zoals deze is. Mindfulness Based Cognitive Therapy (MBCT) is bewezen effectief te zijn bij onder andere GAS, paniekstoornis en sociale fobie [64].


Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) kan ook voorkomen bij AF-patiënten [60]. Bij PTSS is de standaard om CGT of Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) te geven. Voor meer uitleg over de werking van EMDR, zie deze WIKI over myocard infarct en PTSS uit 2014. Ook blijkt dat exposure in combinatie met cognitieve herstructurering het beste resultaat heeft op de diagnose PTSS, gevolgd door EMDR [65].

 

Nog niet voor elke psychologische interventie is de effectiviteit hiervan bij AF-patiënten bewezen. Bij AF-patiënten met ernstige angstklachten blijken psycho-educatie en CGT wel bewezen effectieve behandelingen te zijn [66]. Bij psycho-educatie wordt de patiënt door middel van een reeks educatieve interventies geleerd om te gaan met zijn beperkingen en de psychologische impact hiervan te verwerken, door hier kennis over op te doen en door nieuwe vaardigheden aan te leren [66]. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat het geven van psycho-educatie voorafgaand aan ablatie in combinatie met pijnmedicatie gerelateerd is aan lagere pre-operatieve angst. Dit is weer gerelateerd aan minder gebruik van pijnmedicatie na de ablatie [67]. CGT helpt AF-patiënten om beter om te gaan met de aandoening en hun angst te reduceren. In het volgende voorbeeld wordt gebruik gemaakt van een combinatie van psycho-educatie en CGT. Patiënt A. gaat naar de supermarkt en is bang om een AF-aanval te krijgen. Hij voelt zijn hart kloppen en begint zich misselijk te voelen. Zijn ademhaling gaat steeds sneller. Samen met de patiënt identificeert de psycholoog de trigger, zijn gedachtes, emoties, gedragingen en zijn fysieke toestand. Met deze kennis kan een vicieuze cirkel gemaakt worden (zie Figuur 3). Het is van belang dat de psycholoog uitlegt wat de aard van deze factoren is en van de interactie tussen deze factoren. Middels CGT kunnen disfunctionele cognities aangepakt worden en kan zo de cirkel uiteindelijk doorbroken worden [66].

 

 

Figuur 3. Voorbeeld van een vicieuze cirkel bij AF-patiënt (copyright 2016 S. Welvaarts). All rights reserved.

 

3. Interactie atriumfibrilleren en angst

 

3.1 Medicamenteuze behandeling

3.1.1 Interactie angstmedicatie en AF-symptomen

In paragraaf 2.4 worden de mogelijkheden voor medicatie bij een angststoornis besproken en wordt al vermeld dat bepaalde soorten angstmedicatie bij AF-patiënten de voorkeur hebben. Echter wordt het nog wat ingewikkelder. SSRI’s hebben namelijk de voorkeur bij AF-patiënten, maar kunnen ook een uitlokkende factor zijn bij het optreden van AF [60]. Sommige SSRI’s, zoals de SSRI’s escitalopram (Lexapro) en paroxetine (Paxil) [62, 68], hebben namelijk een risico op het verlengen van het QT-interval. Het QT-interval is de tijd die tussen het begin van het samentrekken van de ventrikels van het hart en het einde van de rustfase van de hartspiercellen zit [69]. In principe is verlenging van het QT-interval niet direct schadelijk voor iedereen. Sommige mensen krijgen er echter wel klachten door, zoals hartkloppingen, duizeligheid en flauwvallen [69]. Het optreden van deze symptomen door een verlengd QT-interval komt vaker voor bij AF-patiënten dan in de gezonde populatie. Ook kan een verlengd QT-interval het AF triggeren. Dat is de reden dat het gebruik van SSRI’s soms niet optimaal is en er dus overgegaan wordt op andere medicatie. In Tabel 5 staan de namen van SSRI’s die vaak gebruikt worden bij AF-patiënten [58]. Ook staan de meest voorkomende bijwerkingen erbij en andere stoornissen waarbij ze gebruikt worden.

 

Tabel 5.

Gebruikte SSRI’s voor Angst bij AF [58, 59]

Opmerking. MDD = major depressive disorder; OCD = obsessive compulsive disorder; PMDD = premenstrual dysphoric disorder

** komt regelmatig voor (meer dan 30 op 100 mensen), * komt soms voor (10-30 op 100 mensen)


Hoewel SNRI’s niet ideaal zijn voor AF-patiënten, zoals eerder gezegd in paragraaf 2.1, worden ze soms toch voorgeschreven. Een reden hiervoor zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de SSRI’s te veel bijwerkingen geven, met name ook bijwerkingen die te maken hebben met het hart. Wanneer een arts dan toch kiest voor een SNRI bij een AF-patiënt, dan zijn in Tabel 6 de twee meeste gebruikte SNRI’s beschreven, samen met hun bijwerkingen [58, 59].

 

Tabel 6.

Gebruikte SNRI’s voor Angst bij AF [58, 59]

Opmerking. MDD = major depressive disorder; OCD = obsessive compulsive disorder; PMDD = premenstrual dysphoric disorder

** komt regelmatig voor (meer dan 30 op 100 mensen), * komt soms voor (10-30 op 100 mensen)

 

Ook benzodiazepines worden regelmatig voorgeschreven bij angst en ook bij AF-patiënten wordt het wel eens gebruikt wanneer andere medicatie niet het beoogde effect heeft bereikt. Zoals te zien is in Tabel 7, worden benzodiazepines ook regelmatig voorgeschreven bij het behandelen van ontwenningsverschijnselen bij mensen met een alcoholverslaving [58, 70]. Interessant is dat meerdere onderzoeken, waaronder van de Framingham study, aan lijken te tonen dat hoog alcoholgebruik de kans op AF verhoogt [71, 72]. Bij mensen die zowel kampen met een alcoholverslaving als met AF, zouden benzodiazepines dus mogelijk een goed middel zijn om hun angst te reduceren. Wel moet de arts het gebruik van deze medicatie goed in de gaten houden, aangezien de kans op misbruik ervan aanwezig is [70].

 

Tabel 7.

Gebruikte Benzodiazepines voor Angst bij AF [58,59, 70]

Opmerking. ** komt regelmatig voor (meer dan 30 op 100 mensen), * komt soms voor (10-30 op 100 mensen)

3.1.2 Interactie angstmedicatie met AF-medicatie

 

Naast de beschreven interactie tussen angstmedicatie en fysiologische eigenschappen van AF, moet er ook rekening gehouden worden met de interactie tussen angstmedicatie en AF-medicatie. Zo blijkt namelijk dat wanneer een AF-patiënt SSRI’s inneemt, dit de werking van bepaalde anti-aritmica kan verhogen. Dit is bewezen voor onder andere de anti-aritmica propafenone en flecaïnide [73]. Er is in dat geval dus een lagere dosis van de anti-aritmica nodig. Verder worden MAOI’s weleens voorgeschreven bij angstklachten, maar door de interactie van MAOI’s met medicatie voor AF (bijvoorbeeld met de bètablokker atenolol) wordt dit bij AF-patiënten liever niet gedaan. Het kan dan namelijk bloeddrukstijgingen veroorzaken [74].

Tenslotte zou er naast aanpassing van angstmedicatie bij AF-patiënten ook gelet kunnen worden op aanpassing van hartmedicatie bij AF-patiënten met angst. Zo blijkt uit nieuw onderzoek dat het antitrombotische medicijn warfarine gepaard gaat met hogere rapportages van angstsymptomen dan met de in paragraaf 1.7 genoemde NOAC’s [75]. Ook het antitrombotische medicijn dabigatran lijkt samen te gaan met minder angstklachten vergeleken met warfarine [76].Een reden die voor deze verschillen wordt gegeven zijn de bijwerkingen van warfarine. Doordat patiënten die warfarine gebruiken vaker last lijken te hebben van bloedingen en ziekenhuisopnames, zouden zij misschien ook angstiger zijn. Cardiologen kunnen deze kennis dus gebruiken bij het voorschrijven van medicatie aan patiënten die ook al angstsymptomen vertonen [75, 76].

 

3.2 Niet-medicamenteuze behandeling

 

Voor iedereen die wil leren omgaan met een hartaandoening is er in Nederland een hartrevalidatieprogramma opgezet [77]. Vooral voor angstpatiënten is dit zeker aan te raden. Dit multidisciplinaire programma bestaat uit voorlichtingen, cursussen en behandelingen, waarvoor fysieke, psychische en sociale doelen zijn opgesteld. Patiënten volgen onderdelen uit het programma die voor hen van belang zijn. Er worden drie modules aangeboden binnen de hartrevalidatie: de informatiemodule (INFO-module), de bewegingsmodule (FIT-module) en de Psycho-Educatieve Preventiemodule (PEP-module) [77].

 

De Multidisciplinaire Richtlijn Hartrevalidatie ziet ritmestoornissen als een indicatie voor hartrevalidatie [77]. Voor het reduceren van angst bij AF-patiënten worden vooral psychische doelen nagestreefd. Deze doelen zijn als volgt: het behalen van emotioneel evenwicht, het beter met de aandoening om leren gaan en het overwinnen van angst voor inspanning. Om deze doelen te kunnen bereiken is de PEP-module een geschikt middel [77]. Tijdens of na de opname in het ziekenhuis wordt aan de patiënt de keuze gelaten of hij/zij deel wil nemen aan de PEP-module [77]. Als dit het geval is, zal er een intakegesprek met de psycholoog plaatsvinden. Door middel van dit gesprek wordt er gekeken of de PEP-module geschikt is voor de patiënt. Als de psychische problematiek te ernstig wordt bevonden, kan ervoor worden gekozen om een individueel traject te starten [77]. 

 

De PEP-module is bedoeld voor patiënten met milde psychische problematiek en eventueel hun partner of naasten [78]. Deze module is een soort van groepscursus voor ongeveer 10 deelnemers waarin geleerd wordt hoe je om moet gaan met psychosociale risicofactoren en emotionele reacties. De cursus bestaat uit vier wekelijkse bijeenkomsten van twee uur en wordt geleid door een psycholoog en maatschappelijk werker. In de module komen onderwerpen aan bod waar veel hartpatiënten mee te maken krijgen, waaronder stress en angst. De relatie tussen gedachten en gevoelens en de impact daarvan op gedrag staat centraal. In elke bijeenkomst krijgt de patiënt ook opdrachten mee naar huis, die dan in de volgende bijeenkomst besproken worden [78]. 

 

In de bijeenkomst die over angst gaat, wordt in eerste instantie goed uitgelegd wat angst precies is, hoe het ontstaat en wat de gevolgen ervan zijn [78]. Er wordt hierbij aandacht besteed aan de paniekcirkel die laat zien hoe fysieke toestanden, gedachten, emoties en gedragingen met elkaar samenhangen. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van cognitief gedragstherapeutische technieken. Hierbij wordt geleerd om de angstgedachten die optreden te bestuderen. Zijn deze gedachten nu echt functioneel of realistisch? De bedoeling is dat deze gedachten hervormd worden naar meer helpende gedachten. Ook zal er in deze sessie geoefend worden met ontspanningstechnieken. Met deze oefeningen zal de patiënt meer controle krijgen over zijn of haar angstgevoelens [78].

Uit cijfers blijkt dat niet veel AF-patiënten naar hartrevalidatie gaan [79]. Toch blijkt het effectief te zijn in het verbeteren van het algehele functioneren en de kwaliteit van leven bij AF-patiënten, zie hiervoor ook paragraaf 3.3 [79].

 

3.3 Effect van angst op kwaliteit van leven bij patiënten met AF

 

De kwaliteit van leven van mensen met een angststoornis is vaak lager dan die van mensen zonder een angststoornis [49]. Dit ziet men vooral terug in het sociaal functioneren en het uitvoeren van dagelijkse taken doordat patiënten bepaalde situaties vaak vermijden ten gevolge van de gevreesde angst hiervoor. Wanneer iemand toch in zo’n voor hem bedreigende situatie terecht komt, zorgt dit vaak voor ernstig lijden, wat de kwaliteit van leven eveneens op een negatieve wijze kan beïnvloeden. Tenslotte zorgen restverschijnselen, wat overgebleven symptomen van de angststoornis zijn die niet voldoende zijn om nog als angststoornis gezien te worden, veelal voor een beperking in de kwaliteit van leven [49].

 

AF is ook geassocieerd met een lagere kwaliteit van leven en daarnaast met een verhoogde mortaliteit en morbiditeit en een verhoogd risico op beroerte en hartfalen [56]. De kwaliteit van leven van patiënten is een van de belangrijkste factoren om rekening mee te houden bij de behandeling van AF, omdat ritmecontrole behandelingen de mortaliteit, morbiditeit en het krijgen van beroertes niet kan verlagen [56, 80]. AF-medicatie kan echter wel een effect hebben op de kwaliteit van leven van patiënten. Zo verbetert de kwaliteit van leven in symptomatische AF-patiënten na behandeling met amiodaron, sotalol en propafenon [81]. Vooral de patiënten die behandeling krijgen ter voorkoming van herhaling van AF profiteren hiervan het meest. Maar omdat anti-aritmica ernstige bijwerkingen kunnen hebben en niet altijd even effectief zijn, zijn er ook nadelen van medicamenteuze behandeling op kwaliteit van leven. Dit verschilt echter wel per soort anti-aritmische medicatie [81]. AF-medicatie kan een hoger risico op complicaties met zich mee brengen, zoals bloedingen, waardoor patiënten vaker naar het ziekenhuis moeten voor een nabehandeling. Het nemen van deze medicatie kan om die reden tot meer angst leiden in AF-patiënten en deze hoge angstniveaus zorgen op den duur weer voor een vermindering van de kwaliteit van leven [75, 76]. De medicamenteuze behandeling van AF kan dus zowel voor- als nadelen voor de kwaliteit van leven met zich meebrengen. Naast medicamenteuze behandelingen zijn er ook niet-medicamenteuze behandelingen en ook deze hebben een effect op de kwaliteit van leven van patiënten. Zo heeft de Maze-operatie een positief effect op de kwaliteit van leven van AF-patiënten, zowel zes maanden als één jaar na de behandeling [82]. Ook PVI verbetert de kwaliteit van leven en daarnaast de mortaliteit en morbiditeit in AF-patiënten [83].

 

Zoals eerder genoemd heeft ongeveer 1/4 van de AF-patiënten te maken met een verhoogd angstniveau, wat een sterke negatieve voorspeller is voor de kwaliteit van leven van deze patiënten [48], zowel op fysiek als mentaal gebied [54, 55, 84, 85]. Patiënten overschatten de ernst van hun AF en rapporteren een hogere frequentie en langere duur van AF dan dat er daadwerkelijk wordt gemeten [56]. Dit kan leiden tot een lagere kwaliteit van leven. Het is belangrijk om rekening te houden met het effect van angst op de symptoomperceptie bij AF-patiënten, zeker gezien er meer angst wordt gerapporteerd bij mensen met AF in vergelijking met de algemene bevolking [56]. Angst leidt daarnaast ook tot een verminderde gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven en kan zelfs leiden tot een terugkeer van AF [54]. Dit resulteert op zijn beurt weer in hoger gebruik van het zorgsysteem [53, 54].

 

Een mogelijk werkingsmechanisme tussen angst en kwaliteit van leven is ziekteperceptie, dit is het beeld dat mensen zelf hebben over hun ziekte en de behandeling [86]. Zo blijkt uit onderzoek dat er een link bestaat tussen de perceptie van de ziekte en kwaliteit van leven bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen. De ziekteperceptie van een patiënt is gerelateerd aan psychologische uitkomsten, waaronder angst en kwaliteit van leven. Ziekteperceptie is dus een belangrijke factor bij hartpatiënten en wellicht ook bij patiënten met hartritmestoornissen. Door dit met de patiënten te bespreken, is er mogelijk een verbetering in zowel angst als kwaliteit van leven te realiseren [86].

 

4. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

 

Symptoomperceptie

Uit onderzoek blijkt dat er bij zo’n 15% van de AF-patiënten sprake is van over- of onderrapportage van AF-symptomen [56], het gaat hier dan met name om hartritme-gerelateerde klachten. Deze onnauwkeurige rapportage kan worden verklaard door verschillende factoren waaronder angst. Het blijkt dat een hogere mate van angst de perceptie van AF-symptomen beïnvloedt, wat de symptoombestrijding bij AF kan bemoeilijken [56]. Ook blijkt dat een onnauwkeurige symptoomperceptie geassocieerd kan worden met het voorkomen van meer psychologische distress (waaronder angst) [54]. Het is dus van groot belang om over- en onderrapportage vroegtijdig te onderkennen en hierop in te spelen bij de behandeling van AF. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op het ontwikkelen van nieuwe strategieën en interventies die hier rekening mee houden. Een voorbeeld van een methode die zou kunnen worden onderzocht, is het gebruik van hart-monitors om een meer objectief beeld vast te kunnen stellen van het hartritme en de behandeling van symptomen hierop toe te spitsen [56].

 

Geslacht

Een andere factor welke symptoomperceptie lijkt te veranderen is geslacht [56]. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er bij vrouwen vaker sprake is van onderrapportage dan bij mannen, met name met betrekking tot de duur en frequentie van AF-episodes. Wel blijkt dat vrouwen meer AF-klachten rapporteren dan mannen [56]. Dit blijkt ook uit verschillende andere studies [80, 87]; vrouwen rapporteerden een lagere fysieke gezondheid en een verminderd algemeen functioneren. Daarnaast blijkt dat vrouwen vaker en meer intense hartklachten ervaren dan mannen [87]. Dit laatste is tegenstrijdig met de eerdere informatie, welke juist suggereert dat er sprake is van een onderschatting van de frequentie van klachten. Verder onderzoek is dus nodig naar geslachtsverschillen in de perceptie en rapportage van AF-symptomen om een betere symptoombestrijding te realiseren.
Het vrouwelijk geslacht blijkt niet alleen een voorspeller voor het ervaren en rapporteren van meer en ernstigere klachten, ook rapporteren vrouwen met AF een significant lagere kwaliteit van leven dan mannen [80, 87]. Tenslotte komen angstsymptomen en angststoornissen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen [45], wat het aannemelijk maakt dat vrouwen met AF vaker angstproblemen hebben dan mannen met AF. Hierdoor rapporteren zij mogelijk meer en ernstigere symptomen. Deze verschillen tussen mannen en vrouwen bevestigen het belang van meer sekse-specifiek onderzoek om de behandeling voor beide geslachten (maar met name vrouwen) te optimaliseren.

 

Leeftijd

Uit paragraaf 2.2 kan worden afgeleid dat er bij jongere mensen met AF vaker sprake is van angst, paniek en ongerustheid [42]. In tegenstelling tot oudere mensen (65+), welke vaak onderrapporteren wat betreft klachten, rapporteren jongere mensen juist eerder over [56]. Een verschil tussen jong en oud wordt ook gezien in onderzoek naar ziektespecifieke beperkingen en kwaliteit van leven bij AF-patiënten [80]; oudere mensen rapporteren minder ziektespecifieke beperkingen en zij geven daarnaast geen significant lagere kwaliteit van leven aan, in tegenstelling tot jongere mensen. Deze informatie suggereert dat er bij de behandeling van AF aandacht moet worden besteed aan leeftijd. Met name jongere mensen met AF lijken een risico te lopen op emotionele klachten zoals angst en een lagere kwaliteit van leven [42, 80]. Men zou met name bij jonge mensen alert moeten zijn op klachten zoals angst. Mogelijk kan onderzoek naar screening op angst en andere psychosociale klachten bij een jonge AF-populatie worden gestart om hier meer inzicht in te krijgen.  

 

Hartrevalidatie

Zoals in paragraaf 3.2 wordt beschreven, blijkt dat veel AF-patiënten niet naar hartrevalidatie gaan [79]. Hiervoor wordt echter geen verklaring gegeven. Omdat hartrevalidatie wel degelijk effectief blijkt in het verbeteren van het algehele functioneren en kwaliteit van leven bij deze patiëntgroep [79], is het belangrijk om te weten wat deze mensen er van weerhoudt hier heen te gaan. Een verklaring die wij hiervoor mogelijk achten, is dat AF-patiënten hun aandoening niet als levensbedreigend zien (wat normaal gesproken ook niet het geval is) en hartrevalidatie dus als minder of niet belangrijk zien binnen hun behandeling. Verder onderzoek is nodig om hier meer duidelijkheid over te scheppen.

 

Muziektherapie

Omdat veel AF-patiënten een hoge ziektelast en lage kwaliteit van leven aangeven [88] wordt veel onderzoek gedaan naar het vernieuwen en verbeteren van farmacologische behandelingen. Deze innovaties blijken echter vaak ontoereikend [88]. Er wordt dan ook steeds meer onderzoek gedaan naar alternatieve behandelmethoden die niet zozeer farmacologisch van aard zijn. Nieuw in het onderzoeksveld van symptoombestrijding bij AF is muziektherapie [88]. Muziektherapie, bestaande uit het luisteren naar opgenomen muziek, blijkt effectief in het verbeteren van verschillende uitkomsten, zoals lichamelijke symptomen [89] en angst [90, 91] bij verschillende typen hartpatiënten. In een op dit moment lopende trial [88] wordt het effect van deze interventie getest bij patiënten die lijden onder hartfalen. Zoals bij de eerder geteste groepen hartpatiënten wordt ook hier een positief effect van muziektherapie verwacht. Omdat hartfalen en AF elkaar kunnen uitlokken doordat beide aandoeningen bijdragen aan elektrische en structurele veranderingen in het hart, en omdat de twee stoornissen verschillende aspecten met elkaar gemeen hebben, [92] zouden de uitkomsten van dit onderzoek ook toepasbaar kunnen zijn op de AF-populatie.

 

5. Samenvatting en conclusie

 

Atriumfibrilleren (AF) is een hartritmestoornis waarbij het hartritme onregelmatig en versneld is. AF behoort tot de supraventriculaire tachycardieën. Bij AF trekken de atria chaotisch samen door het ontstaan van prikkels op verkeerde plekken in de atria. AF komt voor in een paroxysmale, persistente en permanente vorm, waarvan de permanente vorm het meest voorkomt. Het percentage van AF is hoger bij mannen dan bij vrouwen en de incidentie neemt toe met de leeftijd. De aandoening kan verschillende oorzaken hebben, zo kan de oorzaak binnen het hart liggen, maar zijn er ook factoren buiten het hart die van invloed kunnen zijn op het ontwikkelen van de stoornis. Een hogere leeftijd, een hoge bloeddruk, overgewicht, diabetes en Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van AF. Wanneer AF lang aanhoudt of terugkerend van aard is, wordt er medicatie voorgeschreven, welke inspelen op de depolarisatiefase en repolarisatiefase van het hart. Anti-aritmica wordt bij AF voorgeschreven ter symptoombestrijding, deze zorgen voor ritme- en frequentiecontrole van het hart. Ook wordt antitrombotische medicatie zoals orale anticoagulantia voorgeschreven ter voorkoming van complicaties. De niet-medicamenteuze behandeling van AF kan o.a. elektrische cardioversie, ablatie of een Maze-operatie bevatten.

 

Uit onderzoek blijkt dat er een duidelijke relatie bestaat tussen angst en AF. Er lijkt hierbij sprake te zijn van een vicieuze cirkel, waarbij beide factoren elkaar uit kunnen lokken of versterken. Daarnaast komen enkele angstsymptomen overeen met AF-symptomen, zoals hartkloppingen en druk op de borst, wat beangstigend kan zijn voor patiënten. De combinatie van angst en AF verslechtert de medische prognose en kwaliteit van leven en kan daarnaast leiden tot meer ernstige AF-symptomen en een innacurate symptoomperceptie. Bij voorkeur worden angststoornissen bij AF-patiënten behandeld met SSRI’s vanwege een gunstiger effect op het autonoom zenuwstelsel. Dit is echter wel afhankelijk van de patiënt. SSRI’s kunnen namelijk ook ernstige bijwerkingen veroorzaken, waardoor de keuze mogelijk toch op SNRI’s of benzodiazepines kan vallen. Wat betreft niet-medicamenteuze behandelingen wordt er bij een combinatie van angst en AF vaak gekozen voor hartrevalidatie. Binnen de hartrevalidatie is met name de PEP-module geschikt voor AF-patiënten met angst.

 

Omdat er binnen het voorkomen van AF en angst verschillen bestaan in symptoomperceptie, geslacht en leeftijd dient toekomstig onderzoek hier rekening mee te houden. Deze aspecten moeten verder onderzocht worden om tot een optimale behandeling te komen voor AF-patiënten. Ook zou toekomstig onderzoek zich kunnen richten op de vraag waarom veel AF-patiënten niet naar hartrevalidatie gaan, terwijl deze interventie wel succesvol blijkt binnen deze populatie. Een nieuwe veelbelovende behandelmethode bij hartpatiënten welke effectief kan zijn in het verlagen van angst en het verbeteren van kwaliteit van leven, lijkt muziektherapie. Meer onderzoek is nodig om aan te tonen of deze vorm van therapie ook geschikt is voor AF-patiënten.

 

6. Referentielijst

 

1. De Vos, C. B., & Crijns, H. J. G. M. (2013). Hartritmestoornissen. Het Cardiovasculair Formularium, 119-138. doi:10.1007/978-90-313-9985-7.

 

2. Van Weert, H. C. P. M. & Peters, R. J. G. Hartkloppingen (2003). Huisarts Wet, 46(13), 773-8. doi:10.1007/978-90-313-9164-6.

 

3. Blomström-Lundqvist, C., Scheinman, M. M., Aliot, E. M., Alpert, J. S., Calkins, H., Camm, A. J. . . . Trappe, H. J. (2003). ACC/AHA/ESC guidelines for the management of patients with supraventricular arrhythmias. Circulation, 108, 1871-1909. doi:10.1161/01.CIR.0000091380.04100.84

 

4. Opstelten, W. (2010). Boezemfibrilleren: vinger aan de pols! Tijdschrift voor praktijkondersteuning, 5(6), 168-171.

 

5. Fuster, V., Rydén, L. E., Cannom, D. S., Crijns, H. J., Curtis, A. B., Ellenbogen, K. A. . . .Zamorano, J. L. (2006). ACC/AHA/ESC 2006 guidelines for the management of patients with atrial fibrillation. Circulation, 114, 700-752. doi:10.1161/CIRCULATIONAHA.106.177031

 

6. Levy, S. (2000). Classification system of atrial fibrillation. Current Opinion in Cardiology, 15(1), 54-57. doi:10.1097/00001573-200001000-00007

 

7. Zoni-Berisso, M., Lercari, F., Carazza, T., & Domenicucci, S. (2014). Epidemiology of atrial fibrillation: European perspective. Clinical epidemiology, 6, 213–220. doi:10.2147/CLEP.S47385

 

8. Wilke, T., Groth, A., Mueller, S., Pfannkuche, M., Verheyen, F., Linder, R., Bauersachs, R., Breithardt, G. (2013). Incidence and prevalence of atrial fibrillation: an analysis based on 8.3 million patients. Europace,15, 486–493.     

 

9. Boode, B. S. P., Frijling, B. D., Heeringa, J., Rutten, F. H., Van den Berg, P. J., Zwietering, P. J., ... & Van Lieshout, J. (2009). NHG-standaard Atriumfibrilleren. In NHG-Standaarden 2009 (pp. 67-86). Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

 

10. Majeed, A., Moser, K., & Carroll, K. (2001). Trends in prevalence of atrial fibrillation in general practice in England and Wales, 1994-1998: analysis of data from the general practice research database. Heart, 86, 284-288.   

 

11. Rho, R. W, Page, R.L. (2005). Asymptomatic atrial fibrillation. Progress in Cardiovascular Diseases, 48, 78–87.

 

12. Verbiest van Gurp, N. (2014). Vroege diagnose van atriumfibrilleren. Huisarts en wetenschap, 540. doi:10.1007/s12445-014-0270-z

 

13. Pieters, B. B. (2009). 6 Hartritmestoornissen. In Zakboek ziektebeelden Cardiologie. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.74-86.

 

14. Heeringa, J., & Verheugt, F. W. A. (2013). 13 Atriumfibrilleren. In Cardiologie. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum. 167-176.

 

15. Koch, H., & Van Druenen, P. (2009). Diagnosewijzer: 200 aandoeningen. Arnhem, Nederland: Terra

 

16. Hartstichting. (z.d.). Bouw en werking van het hart. Beschikbaar via: https://www.hartstichting.nl/bouw-werking-hart#. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

17. Boode, B. S. P., Frijling, B. D., Heeringa, J., Rutten, F. H., Van den Berg, P. J., Zwietering, P. J., Romeijnders, A. C. M., & Van Lieshout, J. (2003). NHG-Standaard Atriumfibrilleren. Huisarts Wet,46(14), 819-30.

 

18. Friberg, L., Hammar, N., Rosenqvist, M. (2010). Stroke in paroxysmal atrial fibrillation: Report from the Stockolm cohort of atrial fibrillation. European Heart Journal, 31, 967–972. doi:10.1093/eurheartj/ehm308

 

19. Hartcentrum Eindhoven (2016). Behandelcentrum boezemfibrilleren. Beschikbaar via: http://www.hartcentrum-eindhoven.nl/afdelingen/behandelcentrum_boezemfibrilleren. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

20. Kannel, W. B., Abbott, R. D., Savage, D. D., & McNamara, P. M. Epidemiologic features of chronic atrial fibrillation: the Framingham Study (1982). The New England Journal of Medicine, 306, 1018-1022.

 

21. St Antoniusziekenhuis (2016). De brochure: de behandeling van boezemfibrilleren. Beschikbaar via: http://www.antoniusziekenhuis.nl/CAR_32-boezemfibrilleren.pdf. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

22. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Anti-aritmica. Beschikbaar via: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20anti-aritmica.asp. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

23. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Membraanstabiliserende middelen. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-membraanstabiliserende-middelen. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

24. ECG-Clopedia (2016). De refractaire periode. Beschikbaar via: http://www.ecg-clopedia.nl/page33.html. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

25. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Bèta-receptorblokkerende sympathicolytica. Beschikbaar via: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-beta-receptorblokkerende-sympathicolytica. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

26. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Metoprolol. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/m/metoprolol. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

27. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Middelen die de duur van de actiepotentiaal verlengen. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-middelen-die-de-duur-van-de-actiepotentiaal-verlengen. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

28. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Overige calciumantagonisten. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-overige-calciumantagonisten. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

29. Thuisarts.nl (2016). Medicijnen tegen atriumfibrilleren. Beschikbaar via: https://www.thuisarts.nl/atriumfibrilleren/ik-slik-medicijnen-tegen-atriumfibrilleren. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

30. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Digoxine. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/d/digoxine. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

31. Boezemfibrilleren.nl (2016). Antitrombotische medicijnen.Beschikbaar via: http://www.boezemfibrilleren.nl/behandelen/antitrombotische-medicijnen/#.VwUyk49OLIU. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

32. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Acenocoumarol. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/a/acenocoumarol. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

33. Farmacotherapeutisch kompas (2016). Fenprocoumon. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/f/fenprocoumon. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

34. Boezemfibrilleren.nl (2016). Bijwerkingen antitrombotische medicijnen. Beschikbaar via: http://www.boezemfibrilleren.nl/behandelen/antitrombotische-medicijnen/bijwerkingen/#.VwU6lI9OLIU.Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

35. Hartstichting (2016). Brochure: Boezemfibrilleren. Onderzoek en behandeling. Beschikbaar via:  https://www.hartstichting.nl/downloads/brochure-boezemfibrilleren. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

36. Hartstichting (2016). Elektrische cardioversie. Beschikbaar via: https://www.hartstichting.nl/behandelingen/cardioversie. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

37. Hartstichting (2016). Ablatie. Beschikbaar via: https://www.hartstichting.nl/behandelingen/ablatie. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

38. St. Antonius Ziekenhuis (2016). Brochure: Maze-operatie. Behandeling. Beschikbaar via: http://www.antoniusziekenhuis.nl/1822865/1850369/maze_operatie.pdf. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

39. van Balkom, A.J.L.M., Schoemaker, C., & Penninx, B.W. (2014). Angststoornissen samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Beschikbaar via: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/psychische-stoornissen/angststoornissen/angststoornissen-samengevat/. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

40. Rosen, J. B., & Schulkin, J. (1998). From normal fear to pathological anxiety. Psychological review, 105(2), 325.

 

41. van Vliet, I. M. (2004). Inleiding: soorten angststoornissen, epidemiologie, etiologie/pathogenese. Bijblijven, 20(8), 291-296.

 

42. van Weert, H. C. P. M. (2013). Hartkloppingen. Bijblijven, 29(8), 23-29.

 

43. Hartstichting Nederland (2010). Depressie en angst ongezond voor hart. Beschikbaar via:https://www.hartstichting.nl/persberichten/depressie_en_angst_ongezond_voor_hart#. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

44. Lampert, R., Jamner, L., Burg, M., Dziura, J., Brandt, C., Liu, H., ... & Soufer, R. (2014).  Triggering of symptomatic atrial fibrillation by negative emotion. Journal of the American College of Cardiology, 64(14), 1533-1534.

 

45. Schoemaker, C., Balkom, A.J.L.M., van, Gool, C.H., van, Gommer, A.M., Poos, M.J.J.C., & Penninx, B.W. (2013). Hoe vaak komen angststoornissen voor? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, <http://www.nationaalkompas.nl> Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Gezondheidstoestand\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Angststoornissen.

 

46. American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., text rev.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

 

47. Kupper, N., van den Broek, K. C., Widdershoven, J., & Denollet, J. (2013). Subjectively reported symptoms in patients with persistent atrial fibrillation and emotional distress. Frontiers in psychology,4.

 

48. Thrall, G., Lip, G. Y., Carroll, D., & Lane, D. (2007). Depression, anxiety, and quality of life in patients with atrial fibrillation. CHEST Journal, 132(4), 1259-1264.

 

49. Balkom, van, A.J.L.M., Schoemaker, C., & Pennix, B.W. (2013). Wat zijn angststoornissen en wat is het beloop? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM.<http://www.nationaalkompas.nl>Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Gezondheidstoestand\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Angststoornissen.

 

50. Vandereycken, W., Hoogduin, C. A. L. & Emmelkamp, P. M.G. (2012). Handboek Psychopathologie: deel 1 Basisbegrippen. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

 

51. Schoepf, D., & Heun, R. (2015). Anxiety disorders and physical comorbidity: increased prevalence but reduced relevance of specific risk factors for hospital-based mortality during a 12.5-year observation period in general hospital admissions. European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 265(5), 387-398.

 

52. Thompson, T. S., Barksdale, D. J., Sears, S. F., Mounsey, J. P., Pursell, I., & Gehi, A. K. (2014). The effect of anxiety and depression on symptoms attributed to atrial fibrillation. Pacing and Clinical Electrophysiology, 37(4), 439-446.

 

53. Gehi, A. K., Sears, S., Goli, N., Walker, T. J., Chung, E., Schwartz, J., ... & Mounsey, J. (2012). Psychopathology and symptoms of atrial fibrillation: implications for therapy. Journal of Cardiovascular Electrophysiology, 23(5), 473-478.

 

54. McCabe, P. J. (2010). Psychological distress in patients diagnosed with atrial fibrillation: the state of the science. Journal of Cardiovascular Nursing, 25(1), 40-51.

 

55. Ong, L., Cribbie, R., Harris, L., Dorian, P., Newman, D., Mangat, I., ... & Irvine, J. (2006). Psychological correlates of quality of life in atrial fibrillation. Quality of Life Research, 15(8), 1323-1333.

 

56. Garimella, R. S., Chung, E. H., Mounsey, J. P., Schwartz, J. D., Pursell, I., & Gehi, A. K. (2015). Accuracy of patient perception of their prevailing rhythm: A comparative analysis of monitor data and questionnaire responses in patients with atrial fibrillation. Heart Rhythm, 12(4), 658-665.

 

57. Hulzebos, E., and H. van der Loo. (2002). Training van het cardiorespiratoir uithoudingsvermogen. Houten, Nederland: Bohn Stafleu Van Loghum. 44.

 

58. Hoffman, E. J., & Mathew, S. J. (2008). Anxiety disorders: a comprehensive review of pharmacotherapies. Mount Sinai Journal of Medicine: A Journal of Translational and Personalized Medicine, 75(3), 248-262.

 

59. Stahl, S. M. (2013). Stahl's essential psychopharmacology: neuroscientific basis and practical applications (4th ed.). Cambridge university press. 414-419.

 

60. Hassink-Franke, L., Terluin, B., Van Heest, F., Hekman, J., Van Marwijk, H., & Van Avendonk, M. (2012). NHG-Standaard Angst (tweede herziening). Huisarts Wet, 2, 68-77.

 

61. Atriumfibrilleren.nl (2016). Nieuwsitem. Beschikbaar via: B5CA5-EFDE-4D21-A443-DCE7BBB19E45%7Dhttp://www.atriumfibrilleren.nl/news/displaynewsitem.asp?SEARCH=&PAGE=12&NEWSID=%7B6AD. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

62. Farmacotherapeutisch kompas. (2016).Escitalopram. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/e/escitalopram. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

63. Saeed, S. A., Antonacci, D. J., & Bloch, R. M. (2010). Exercise, yoga, and meditation for depressive and anxiety disorders. American Family Physician,81(8).

 

64. Hofmann SG, Sawyer AT, Witt AA, Oh D. (2010). The effect of mindfulness-based therapy on anxiety and depression: A meta-analytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychology,78,169-83.

 

65. Olatunji, B. O., Cisler, J. M., & Deacon, B. J. (2010). Efficacy of cognitive behavioral therapy for anxiety disorders: a review of meta-analytic findings. Psychiatric Clinics of North America, 33(3), 557-577.

 

66. AF Association (2016). Beschikbaar via: http://www.atrialfibrillation.org.uk/. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

66. Al-Azawy, M., Oterhals, K., Fridlund, B., Aßmus, J., & Schuster, P. (2015). Premedication and preoperative information reduces pain intensity and increases satisfaction in patients undergoing ablation for atrial fibrillation. A randomised controlled study. Applied Nursing Research28(4), 268-273.

 

68. Farmacotherapeutisch kompas. (2016).Paroxetine. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/p/paroxetine. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

69. Hartstichting (2016). Lange QT-syndroom. Beschikbaar via: https://www.hartstichting.nl/hartziekten/hartritmestoornissen/lange-qt-syndroom.Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

70. Farmacotherapeutisch kompas. (2016).Benzodiazepinen. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-benzodiazepinen. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

71. Liang, Y., Mente, A., Yusuf, S., Gao, P., Sleight, P., Zhu, J., ... & Teo, K. K. (2012). Alcohol consumption and the risk of incident atrial fibrillation among people with cardiovascular disease. Canadian Medical Association Journal, cmaj-120412.

 

72. Djoussé, L., Levy, D., Benjamin, E. J., Blease, S. J., Russ, A., Larson, M. G., ... & Ellison, R. C. (2004). Long-term alcohol consumption and the risk of atrial fibrillation in the Framingham Study. The American Journal of Cardiology, 93(6), 710-713.

 

73. Majeroni, B. A., & Hess, A. (1998). The pharmacologic treatment of depression. The Journal of the American Board of Family Practice, 11(2), 127-139.

 

74. Farmacotherapeutisch kompas. (2016).Atenolol. Beschikbaar via: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/a/atenolol. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

75. Balcı, K. G., Balcı, M. M., Canpolat, U., Şen, F., Akboğa, M. K., Süleymanoğlu, M., ... & Selçuk, M. T. (2015). Comparison of health-related quality of life among patients using novel oral anticoagulants or warfarin for non-valvular atrial fibrillation. Anatolian Journal of Cardiology, 15 

 

76. Turker, Y., Ekinozu, I., Aytekin, S., Turker, Y., Basar, C., Baltaci, D., & Kaya, E. (2015).Comparison of changes in anxiety and depression level between dabigatran and warfarin use in patients with atrial fibrillation. Clinical and Applied Thrombosis/Hemostasis, doi: 1076029615600792.

 

77. NVVC (2011). Multidisciplinaire richtlijn hartrevalidatie. Beschikbaar via: https://www.nvvc.nl/media/richtlijn/44/Multidisciplinaire%20Richtlijn%20Hartrevalidatie%202011%2023052011.pdf. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

78. Elisabeth Ziekenhuis (2015). Hartrevalidatie. Beschikbaar via: http://www.elisabeth.nl/algemene_onderdelen/zoeken/@71297/hartrevalidatie/. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

79. Janssen, V., De Gucht, V., Dusseldorp, E. and Maes, S. (2012). European Journal of Preventive Cardiology, 0(00), 1-21.

 

80. Reynolds, M. R., Lavelle, T., Essebag, V., Cohen, D. J., & Zimetbaum, P. (2006). Influence of age, sex, and atrial fibrillation recurrence on quality of life outcomes in a population of patients with new-onset atrial fibrillation: the Fibrillation Registry Assessing Costs, Therapies, Adverse events and Lifestyle (FRACTAL) study. American Heart Journal, 152(6), 1097-1103.

 

81. Dorian, P., Paquette, M., Newman, D., Green, M., Connolly, S. J., Talajic, M., ... & CTAF Investigators. (2002). Quality of life improves with treatment in the Canadian Trial of Atrial Fibrillation. American Heart Journal, 143(6), 984-990.

 

82. Lönnerholm, S., Blomström, P., Nilsson, L., Oxelbark, S., Jideus, L., & Blomström-Lundqvist, C. (2000). Effects of the maze operation on health-related quality of life in patients with atrial fibrillation. Circulation, 101(22), 2607-2611.holm

 

83. Pappone, C., Rosanio, S., Augello, G., Gallus, G., Vicedomini, G., Mazzone, P., ... & Tortoriello, V. (2003). Mortality, morbidity, and quality of life after circumferential pulmonary vein ablation for atrial fibrillation: outcomes from a controlled nonrandomized long-term study. Journal of the American College of Cardiology, 42(2), 185-197.

 

84. Akintade, B. F., Chapa, D., Friedmann, E., & Thomas, S. A. (2015). The influence of depression and anxiety symptoms on health-related quality of life in patients with atrial fibrillation and atrial flutter. Journal of Cardiovascular Nursing, 30(1), 66-73.

 

85. Patel, D., Mc Conkey, N. D., Sohaney, R., Mc Neil, A., Jedrzejczyk, A., & Armaganijan, L. (2013). A systematic review of depression and anxiety in patients with atrial fibrillation: the mind-heart link. Cardiovascular Psychiatry and Neurology.

 

86. O’Donovan, C. E., Painter, L., Lowe, B., Robinson, H., & Broadbent, E. (2016). The impact of illness perceptions and disease severity on quality of life in congenital heart disease. Cardiology in the Young, 26(01), 100-109.

 

87. Paquette, M., Roy, D., Talajic, M., Newman, D., Couturier, A., Yang, C., & Dorian, P. (2000). Role of gender and personality on quality-of-life impairment in intermittent atrial fibrillation. The American Journal of Cardiology, 86(7), 764-768.

 

88. Burrai, F., Hasan, W., Fancourt, D., Luppi, M., & Di Somma, S. (2016). A Randomized Controlled Trial of Listening to Recorded Music for Heart Failure Patients: Study Protocol. Holistic Nursing Practice, 30(2), 102-115.

 

89. Mandel, S. E., Hanser, S. B., Secic, M., & Davis, B. A. (2007). Effects of music therapy on health-related outcomes in cardiac rehabilitation: a randomized controlled trial. Journal of Music Therapy, 44(3), 176-197.

 

90. Sendelbach, S. E., Halm, M. A., Doran, K. A., Miller, E. H., & Gaillard, P. (2006). Effects of music therapy on physiological and psychological outcomes for patients undergoing cardiac surgery. Journal of Cardiovascular Nursing, 21(3), 194-200.

 

91. Nilsson, U. (2009). The effect of music intervention in stress response to cardiac surgery in a randomized clinical trial. Heart & Lung: The Journal of Acute and Critical Care, 38(3), 201-207.

 

92. Koplan., B. A. & Stevenson, W. G. (ter perse). Atrial Fibrillation in Heart Failure: Should Catheter Ablation Play a Lager Role? Circulation. Beschikbaar via: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/27029349. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

 

Afbeelding, video en figuren

 

Afbeelding 1 (n.d.) 'Atriumfibrilleren'. Beschikbaar via http://www.123rf.com/search.php?word=atrial+fibrillation&start=100&searchopts=&itemsperpage=100&sti=nlo5bt5x6hlrjsx6z7|&mediapopup=38816275. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

Video 1 (n.d.) 'Bouw en werking van het hart'. Beschikbaar via https://www.hartstichting.nl/bouw-werking-hart. Geraadpleegd op 2016 maart 11.

Figuur 1 (n.d.) 'De verschillende fasen van de samentrekking van het hart zoals weergegeven op een ECG'. Beschikbaar via http://a-fib.com/treatments-for-atrial-fibrillation/diagnostic-tests/the-ekg-signal/. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

Figuur 2 (n.d.) 'Het ECG van een normaal hart en een hart met Atriumfibrilleren'. Beschikbaar via http://www.123rf.com/search.php?word=atrial+fibrillation&start=0&searchopts=&itemsperpage=100&sti=nlo5bt5x6hlrjsx6z7|&mediapopup=11271299. Geraadpleegd op 2016 maart 22.

 

 

Auteurs

 

Judith van Erk, Bsc.

Iris Koppenol, Bsc.

Anne de Krijger, Bsc.

Simone Welvaarts, Bsc.

 

Tilburg University, 2016

 

 

 

 

<a name="1.3 Symptomen"></a>

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.