| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

WIKI Alzheimer en Angst

Page history last edited by Wolvetang, Kim 7 years, 11 months ago

 

Klik hier om terug te gaan naar de startpagina Psychofarmacologie Medische Psychologie

 

Alzheimer & Angst 

Afbeelding 1: Copyright free

 

De huidige WIKI pagina omvat informatie over de ziekte van Alzheimer, over angst en de interactie hiertussen. Deze pagina is bedoeld voor patiënten met Alzheimer die ook angst ervaren, voor familieleden/vrienden en partners van hen en hulpverleners die met deze patiënten te maken krijgen.

De WIKI zal zich voornamelijk richten op de psychofarmacologische aspecten van de ziekte van Alzheimer en angst. Achtereenvolgens zal de ziekte van Alzheimer worden besproken, hoe veel voorkomende angstklachten in deze ziekte een rol kunnen spelen en hoe behandeling, zowel medicamenteus als niet medicamenteus, voor deze twee beelden wordt toegepast. Tot slot wordt ook besproken hoe mogelijk persoonlijkheid en sekse een rol spelen in de ontwikkeling van zowel de ziekte van Alzheimer als angst bij de ziekte van Alzheimer. 

 

Deze WIKI pagina is ontwikkeld in het kader van het vak Psychofarmacologie aan de Universiteit van Tilburg. Aan de inhoud van deze WIKI pagina kunnen geen rechten worden ontleend.   

 

Inhoudsopgave


De Ziekte van Alzheimer  

1.1. Korte beschrijving 

De ziekte van Alzheimer is een vorm van dementie die voornamelijk voorkomt bij ouderen boven de 65 jaar en zich kenmerkt door meerdere, in ernst toenemende stoornissen in het cognitieve functioneren. Als Alzheimer vóór het 65ste levensjaar voorkomt dan wordt dit ‘early onset Alzheimer’ genoemd. Dit is een familiaire vorm van Alzheimer waarbij mutaties in genen de ziekte veroorzaken. Dit komt echter maar bij een kleine minderheid (<5%) voor. In de meeste gevallen is er sprake van een niet familiaire vorm van de ziekte van Alzheimer. Ook bij deze vorm speelt genetica een rol in de ontwikkeling van de ziekte, hoewel niet zo direct als bij de familiaire vorm van Alzheimer.[1]

 

De diagnose van de ziekte van Alzheimer kan gesteld worden als er sprake is van meerdere stoornissen in het cognitief functioneren, waarvan het opvallendste kenmerk de aanwezigheid van een geheugenstoornis is. Daarnaast moet er ook sprake zijn van minstens één andere functiestoornis, te weten: moeite met het gebruiken en/of het begrijpen van taal (afasie), moeite met het uitvoeren van doelbewuste handelingen (apraxie), moeite met het herkennen van voorwerpen en geluiden en waarvoor deze dienen (agnosie) of een stoornis in het doelgericht uitvoeren van taken (executief functioneren). Bovendien moet er ook sprake zijn van een duidelijke achteruitgang ten opzichte van het eerdere functioneren. Voor het stellen van een diagnose is het tevens noodzakelijk dat deze achteruitgang problemen geeft in het dagelijks leven.[1][2]

 

Daarnaast krijgen mensen te maken met gedragsveranderingen of veranderingen in het karakter. Lusteloosheid (apathie) is een veelvoorkomende gedragsverandering die in 75% van de mensen met Alzheimer voorkomt, maar ook angst, prikkelbaarheid, somberheid, afwijkend motorisch gedrag, wanen en hallucinaties komen regelmatig voor.[3][4][5] Fysieke agressie lijkt vooral voor te komen bij mensen die al in een vergevorderd stadium van Alzheimer zijn.[5]

 

Er lijkt bovendien een preklinische fase van de ziekte van Alzheimer te zijn, namelijk Mild Cognitive Impairment (MCI). Dit is een staat waarin mensen wel een verminderd cognitief functioneren hebben, maar hier nog geen ernstige problemen in het dagelijks leven door ervaren.[1]

 

Aangezien de definitieve diagnose van de ziekte van Alzheimer pas gesteld kan worden na onderzoek van de hersenen als iemand al is overleden, wordt er een diagnose 'waarschijnlijke ziekte van Alzheimer' gesteld aan de hand van prestaties op neuropsychologisch onderzoek. Daarnaast wordt er voor de diagnose gebruik gemaakt van observaties van gedrag van de patiënt, van informatie van partner/familie (heteroanamnese) en wordt beeldvorming van de hersenen soms toegepast.[1]

 

1.2. Epidemiologie

In Nederland zijn er ongeveer 256.000 mensen met dementie. Van de mensen die dementeren heeft 70% de ziekte van Alzheimer (179.200 mensen), waarmee Alzheimer de meest voorkomende vorm van dementie is. Per jaar worden ongeveer 21350 nieuwe Alzheimer patiënten gediagnosticeerd.[6]

 

De prevalentie van Alzheimer neemt exponentieel toe met de leeftijd. Van alle Alzheimer patiënten is ongeveer 4% jonger dan 65 jaar, 15% tussen de 65 en 74 jaar, 44% tussen de 75 en 84 jaar en 38% ouder dan 85. De toenemende vergrijzing en daarnaast de toenemende levensverwachting zou er mogelijk toe kunnen leiden dat de proportie Alzheimer patiënten ouder dan 85, toe zal nemen. Verder komt Alzheimer vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.[7]


Wereldwijd is de geschatte prevalentie van dementie 46.8 miljoen. Dit aantal zal elke 20 jaar ongeveer verdubbelen, onder andere doordat de levensverwachting, vergrijzing en bevolkingsgroei toeneemt. De geschatte prevalentie voor dementie in 2030 komt dan ook op 74.4 miljoen. Aangezien Alzheimer de meest voorkomende vorm van dementie is, kan verwacht worden dat de incidentie en prevalentie van Alzheimer de komende jaren dus ook toe zal nemen. Het grootste deel van de dementerenden (58%) leeft in landen met een laag tot gemiddeld inkomen. Er wordt ook verwacht dat de proportie dementie patiënten uit landen met een laag tot gemiddeld inkomen, bijvoorbeeld Ghana en Bangladesh, verder zal toenemen.
[8] 

 

1.3. Risicofactoren 

Meerdere factoren lijken het risico op het ontstaan van de ziekte van Alzheimer te kunnen verhogen. Het voornaamste risico is leeftijd, waarbij, zoals hierboven beschreven, de prevalentie exponentieel toeneemt met de leeftijd. Een andere belangrijke risicofactor betreft sekse, waarbij de ziekte van Alzheimer vaker voor lijkt te komen bij vrouwen dan bij mannen. Daarnaast verhoogt obesitas op middelbare leeftijd het risico op het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer, terwijl dit risico niet verhoogd is voor mensen met normaal gewicht of ondergewicht. Verder blijken vasculaire risicofactoren als een verhoogd cholesterol, verhoogde bloeddruk, diabetes en roken ook het risico op het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer te verhogen.[9][10] Behandeling van de vasculaire risicofactoren helpt cognitieve achteruitgang dan ook te remmen in patiënten met de ziekte van Alzheimer. [11] 

Vervolgens lijkt het risico op de ziekte van Alzheimer lager te zijn voor hoger opgeleiden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat Alzheimer minder gemakkelijk gedetecteerd wordt bij hoger opgeleiden en dat hoger opgeleiden meer reserves hebben die de manifestatie van de ziekte van Alzheimer zouden kunnen vertragen.[12] Tot slot is gebleken dat (gematigd) wijn- en koffie gebruik en regelmatige fysieke activiteit het risico op Alzheimer ook verlagen.[13]

 

1.4. Neuropathologie

De biologische processen die ten grondslag liggen aan de ziekte van Alzheimer zijn onder andere de seniele plaques en neurofibrillaire tangles. Seniele plaques zijn ophopingen van het eiwit genaamd amyloïd beta.[1] In gezonde hersenen worden deze eiwitfragmenten afgebroken en verwijderd. Bij alzheimerpatiënten stapelen de onoplosbare amyloïdes zich echter op in de hersenen.[14] Neurofibrillaire tangles zijn kluwens in de hersencellen bestaande uit een bepaalde vorm van het eiwit tau. De aanwezigheid van deze plaques en tangles zorgt ervoor dat hersencellen afsterven en als gevolg daarvan dat de hersenen krimpen (atrofie). Met name het aantal kluwens van het eiwit tau lijkt samen te hangen met de ernst van de dementie [1], zie Figuur 1. Voor een meer gedetailleerde beschrijving en uitgebreide uitleg wordt u doorverwezen naar de volgende video. Deze video is Engelstalig.

  

Figuur 1Weergave van de ontwikkeling van de ziekte van Alzheimer en op welke manier de twee onderliggende processen, seniele plaques en neurofibrillaire tangles, hierin een rol spelen. (copyright free)

 

Onder andere door de aanwezigheid van de tangles en de plaques lijkt er in de hersenen van mensen met de ziekte van Alzheimer ook een overmaat aan de signaalstof (neurotransmitter) glutamaat te zijn. Neurotransmitters zorgen ervoor dat signalen tussen de zenuwcellen in de hersenen worden doorgegeven. Voor een gedetailleerde beschrijving over neurotransmitters, wordt u doorverwezen naar de volgende video. In de hersenen van mensen zonder Alzheimer is de neurotransmitter glutamaat in combinatie met andere stoffen nodig om te kunnen leren en te kunnen onthouden. De amyloid beta eiwitten, die overmatig bij mensen met de ziekte van Alzheimer aanwezig zijn, zorgen via een overmaat aan glutamaat op korte termijn voor geheugenproblemen en op de lange termijn voor het vernietigen van zenuwcellen in de hersenen. Door het verminderen van die toename van glutamaat kunnen de negatieve effecten worden tegengegaan, zie 1.6.1.2.

 

Naast de seniele plaques en de neurofibrillaire tangles is er gebleken dat de achteruitgang van het geheugen, voornamelijk het korte termijn geheugen, ook verklaard kan worden aan de hand van het disfunctioneren van de neurotransmitter acetylcholine. De zenuwcellen die met acetylcholine werken zijn voornamelijk belangrijk voor het geheugen. Met behulp van medicatie kan de afbraak van acetylcholine in de hersenen verminderd worden, wat resulteert in een toename van acetylcholine waardoor geheugenproblemen verminderen.[15] 

 

1.4.1 Biomarkers

De hierboven genoemde onderliggende processen kunnen door middel van een biomarker gevonden worden. Een biomarker is een meetbare indicator voor bepaalde biologische processen in het lichaam. [16] Zo zijn het bloedsuikerspiegel en cholesterol bijvoorbeeld meetbare waardes en wanneer deze waardes verhoogd zijn zorgen ze voor een verhoogd risico op diabetes respectievelijk hart- en vaatziekten. Wanneer bekend is welke biomarkers wijzen op de (mogelijke) aanwezigheid van een ziekte, kan dit gebruikt worden bij het diagnostisch proces en kan er bovendien gekeken worden naar medicatie die ingrijpt op deze biomarker. Ook bij de ziekte van Alzheimer wordt veel onderzoek gedaan naar mogelijke indicatoren voor het ontstaan van de ziekte. Een mogelijke biomarker voor de ziekte van Alzheimer is de opeenstapeling van amyloid beta eiwitten in de hersenen, welke op een hersenscan te zien is. Een andere biomarker is een verlaagd gehalte van amyloid beta in de ruggenmergvloeistof door de opeenstapeling van deze amyloid beta in de hersenen. Daarnaast is een verhoogd gehalte van het eiwit tau in de vloeistof van het ruggenmerg een biomarker voor Alzheimer evenals MRI scans die wijzen op atrofie van bepaalde delen van de hersenen.[6] Echter, iedereen die ouder wordt vormt deze plaques en tangles. Alleen een overtollige aanmaak hiervan zorgt voor het afsterven van cellen en uiteindelijk de ontwikkeling van de ziekte van Alzheimer. Om deze reden is het niet mogelijk om aan de hand van deze biomarkers alleen een diagnose te stellen.[17] 

 

1.5. Prognose en beloop

Ondanks het feit dat de ziekte bij Alzheimer patiënten in verschillende uitingsvormen kan voorkomen is de ziekte van Alzheimer in een aantal stadia te verdelen, namelijk het vroege, midden en late stadium. In de ziekte van Alzheimer is ongeveer eenzelfde patroon waar te nemen van hersengebieden die achtereenvolgens worden aangetast door de tangles en de plaques, waarop de stadia zijn gebaseerd. De stadia beschrijven respectievelijk een toename van beperkingen. In onderstaande afbeelding ziet u een twee dwarsdoorsnedes van de hersenen. In de linkerafbeelding wordt de hippocampus aangeduid; een gebied wat een belangrijke rol speelt bij het geheugen. In de rechter afbeelding ziet u dat de hersenen van mensen met Alzheimer kleiner worden door het afsterven van cellen (atrofie).

 

Afbeelding 2. Dwarsdoorsnedes van de hersenen (royalty free, gekocht op Photosearch.com) 

 

1.5.1. Het vroege stadium

In een vroeg stadium blijkt dat Alzheimer patiënten vaak kleine veranderingen ondervinden in hun gedrag en in wat ze kunnen. Tevens is het geheugenverlies een symptoom dat vroegtijdig aanwezig is. Dit kan worden uitgelegd als een gevolg van het krimpen van het hersengebied dat belangrijk is voor dit geheugen, namelijk de hippocampus. Ook worden patiënten vaak trager en hebben ze soms moeite met taal, zowel met het begrip als de productie ervan. Al deze beperkingen en het bewustzijn ervan kan bij patiënten ook een sombere stemming, prikkelbaarheid en angst opleveren.[18]

 

1.5.2. Het midden stadium

In het midden stadium zijn er al op meerdere gebieden in de hersenen cellen afgestorven (atrofie), waardoor Alzheimer patiënten afhankelijker zijn geworden van hulp van anderen. Er is een toename in de geheugenklachten en taalproblemen. Daarnaast nemen ook gedragsveranderingen toe, welke het meest kenmerkend zijn in deze fase. Patiënten kunnen boos en agressief worden, mogelijk omdat ze de wereld om hen heen niet meer volledig kunnen volgen en begrijpen. Hierdoor kunnen ze ook bepaald gedrag vertonen wat niet passend is in de situatie (decorumverlies).[18]

 

1.5.3. Het late stadium

In het late stadium heeft er wederom als gevolg van een toename in tangles en plaques steeds meer atrofie in de hersenen plaatsgevonden. Hierdoor worden Alzheimer patiënten totaal afhankelijk van anderen. Geheugenproblematiek is nu in de ergste vorm aanwezig. Bovendien is de taalproblematiek erger, worden patiënten zwak, hebben ze moeite met eten en verliezen gewicht.[18] In het late stadium van de ziekte is er daarom sprake van algehele cognitieve achteruitgang. Over het algemeen overlijden patiënten met de ziekte van Alzheimer gemiddeld zeven of acht jaar nadat de diagnose gesteld is.[1]

 

1.6. De behandeling van Alzheimer

Bij de behandeling van de geheugen- en cognitieve problemen van de patiënt is het belangrijk om op meerdere factoren in te grijpen. Zo is het belangrijk dat de omgeving aangepast wordt aan de behoeften en de beperkingen van de patiënt. Door de omgeving te structureren, zouden problemen in het dagelijks leven verminderd kunnen worden. Verder kan de patiënt met behulp van training gericht op beweging en ergotherapie zo lang mogelijk zelfstandig blijven.[19] De mogelijkheden om de dementie- en andere cognitieve klachten medicamenteus te behandelen zijn helaas zeer beperkt.[6][15] Zo grijpt de huidig voorgeschreven medicatie niet in op de veelvuldig gevormde tangles en plaques, maar meer op symptoombestrijding.[20] Daardoor kan met de huidige medicatie opname in een zorginstelling iets uitgesteld worden.[21]

 

1.6.1. Farmacologische mogelijkheden

Binnen de voorgeschreven medicatie kunnen twee types onderscheiden worden: de cholinesteraseremmers en Memantine (N-Methyl-Asparine zuur; NMDA antagonist). De farmacologische behandeling kan per individu verschillen, en dient per individu beoordeeld te worden door de behandelaar. Voor de meest voorgeschreven vormen en bijwerkingen, zie Tabel 1.

 

1.6.1.1. Cholinesteraseremmers

De neurotransmitter acetylcholine speelt een belangrijke rol bij de prikkeloverdracht van signalen in de hersenen, zie 1.4. Uit onderzoek blijkt dat er een verband is tussen de cognitieve symptomen van Alzheimer en een tekort aan deze neurotransmitter in bepaalde hersengebieden. Door medicatie voor te schrijven die ingrijpt op dit cholinerge systeem kunnen de cognitieve symptomen gedeeltelijk verminderd worden.[22] Om deze reden worden cholinesteraseremmers voorgeschreven. Deze middelen zorgen ervoor dat acetylcholine trager wordt afgebroken, waardoor er meer acetylcholine beschikbaar is en de zenuwcellen zo effectief mogelijk kunnen werken.[6] De cholinesteraseremmers zijn de meest voorgeschreven middelen bij Alzheimer en ze worden voornamelijk in het vroege en midden stadium van de ziekte van Alzheimer gegeven.[23] De reden dat het enkel in deze stadia wordt voorgeschreven is dat de medicatie de aanwezigheid van bepaalde delen van de zenuwcellen (postsynaptische receptoren) nodig heeft om te kunnen functioneren en deze in een later stadium van de ziekte in veel mindere mate aanwezig zijn. Wanneer deze middelen worden voorgeschreven duurt het tenminste 6 weken voordat er enig effect merkbaar is op het geheugen en gedrag. Het kan zelfs maanden duren voordat de medicatie het beloop van de ziekte stagneert.[15]

 

1.6.1.2. Memantine

Memantine is het enige middel dat in het late stadium van de ziekte wordt voorgeschreven.[21][24] Het is een middel dat het (pathologische) effect van de verhoogde concentraties van de neurotransmitter glutamaat in de hersenen blokkeert, zie 1.4. Memantine gaat deze overmatige aanwezigheid met als gevolg overactivatie in de hersenen tegen.[15] Door het blokkeren van de overmaat aan glutamaat, kan het geheugen verbeteren en het afsterven van zenuwcellen worden tegengaan. Daarnaast blokkeert Memantine niet de volledige werking van glutamaat, waardoor leerprocessen wel nog steeds mogelijk zijn. Omdat de werking van Memantine anders is dan die van cholinesteraseremmers worden deze twee soorten medicatie vaak naast elkaar voorgeschreven om zo het meest gunstige effect te bereiken.[15] 

 

1.6.1.3. Nieuwe farmacologische mogelijkheden

Zoals al eerder aangegeven is, is er tot op heden geen geneesmiddel gevonden dat de ziekte van Alzheimer kan voorkomen of genezen. Er wordt momenteel veel onderzoek verricht naar medicatie die het ziekteverloop kan beïnvloeden. Zo is er onder andere gekeken naar antioxidanten, cholesterolverlagers, vitamine E, oestrogenen en lithium, maar voor geen van deze middelen is tot op heden overtuigend bewijs gevonden van de werkzaamheid ervan. Ook middelen die een positief effect hebben op het cognitieve vermogen van mensen met ADHD en middelen die voorgeschreven worden bij mensen met schizofrenie zijn onderzocht. Ook van deze middelen is geen overtuigend bewijs gevonden dat ze het cognitieve vermogen van mensen met Alzheimer gunstig beïnvloeden.[15]

Omdat hier nog onderzoek naar gedaan wordt en het nog niet voorgeschreven wordt, wordt er in deze WIKI niet verder op ingegaan en ligt de nadruk van de behandeling van de ziekte van Alzheimer op de hierboven besproken cholinesteraseremmers en Memantine.

 

Tabel 1. Meest voorgeschreven soorten Alzheimer medicatie met bijbehorende werkingsmechanisme, voorgeschreven vormen en veel voorkomende bijwerkingen per klasse. [24][25][26][27]

 

Voorgeschreven Vormen

Veel Voorkomende Bijwerkingen

Cholinesteraseremmers

(Beïnvloeding van Acetylcholine)

Rivastigmine        

 

 

 

 

 

 

Zeer vaak*:

- Misselijkheid braken                                                                                            

anorexie

duizeligheid                      

- diarree (Maag-darm klachten treden op wanneer middel gebruikt wordt           in capsulevorm. Alternatieve toedieningsvorm is door middel van pleister op de huid)

 

Vaak**:      

- verminderde eetlust          - angst,

- tremor,                               - slaperigheid

- hoofdpijn                           - buikpijn

- opgeblazen gevoel            -  lichaamszwakte

- vermoeidheid,                    - toegenomen transpiratie

-malaise                                - overmatige speekselproductie

gewichtsverlies                   - centrale bijwerkingen (agitatie, verwarring)

Galantamine

Zeer vaak*:

- misselijk                             

- braken

 

Vaak**: 

- verminderde eetlust            - hallucinatie

- depressie                            - slaperigheid

- duizeligheid                        - flauwvallen

- tremor                                 -  hoofdpijn

- lage hartslag                       - hoge bloeddruk

- diarree                                 -  buikpijn

- opgeblazen gevoel              - spierspasme

- vermoeidheid                      - lichaamszwakte

- malaise                                - gewichtsverlies

- vallen.

Donezepil

Zeer vaak*:

- diarree

- misselijk

- hoofdpijn.

 

Vaak**: 

- verkoudheid                         - anorexia,

- hallucinaties                         - agitatie

- agressief gedrag                  - flauwvallen

- duizeligheid                         - slapeloosheid

- braken                                  - buikklachten

- huiduitslag                           - jeuk

- spierkrampen                       - urine-incontinentie

- vermoeidheid                       - pijn

NMDA antagonist

(Beïnvloeding van Glutamaat)

Memantine

Vaak**: 

- hoofdpijn                              - slaperigheid,

- obstipatie                              - duizeligheid,

- evenwichtsstoornissen          - verhoogde bloeddruk

benauwdheid                        - verhoogde waarden op leverfunctietest, .

*Zeer vaak; een voorkomen van meer dan 10% van de gebruikers

**Vaak; een voorkomen van 1-10% van de gebruikers


Angst

2.1 Veelvoorkomende psychische klachten bij Alzheimer

Tijdens de gehele ziekteperiode kunnen er bij de ziekte van Alzheimer ook psychische problemen optreden en deze zijn soms zelfs het gevolg van de progressie van de ziekte.[28] Veelvoorkomende psychische klachten bij de ziekte van Alzheimer zijn depressie, storend gedrag als prikkelbaarheid en agressie, psychose, angst en apathie.[28][29][30] Van de genoemde klachten zijn angst, depressie en apathie de meest voorkomende.[30] Gemiddeld 66% van de ouderen met Alzheimer blijkt naast Alzheimer psychische klachten te ervaren. Naast de gevolgen voor de kwaliteit van leven van zowel de patiënt als familie, resulteert dit vaak in vroegtijdige opname in verzorgingstehuizen. Daarnaast brengt het hoge kosten met zich mee wegens grotere zorgconsumptie voor zowel medische als psychische klachten.[31]    

Hieronder zal de combinatie van de ziekte van Alzheimer en Angst centraal staan en worden overige psychische bijkomende klachten buiten beschouwing gelaten.

 

2.2. Angst bij patiënten met Alzheimer  

Angst is een emotie die normaal optreedt in situaties waar dreiging plaatsvindt. Als angstklachten echter optreden in situaties waar geen reële dreiging is, kan er sprake zijn van een angststoornis welke het leven van de persoon ernstig beperkt.[32] Ongeveer 22 tot 81 procent van de patiënten met Alzheimer ervaart regelmatig angst. Klachten waar het dan voornamelijk over gaat zijn gespannenheid, rusteloosheid, piekeren, prikkelbaarheid en de angst om alleen te worden gelaten.[33][34] Het vóórkomen van een angststoornis zoals gediagnosticeerd door de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM IV) ligt tussen de 5 en 20 procent bij Alzheimer patiënten.[33] 

 

Verder blijkt dat er meer angstklachten en angststoornissen voorkomen bij mensen waarbij sprake is van ‘early onset’ Alzheimer en vergroot de aanwezigheid van angst bij Alzheimer de kans op andere psychische stoornissen en/of klachten.[35][36] Het hebben van een angststoornis bij patiënten met de ziekte van Alzheimer zorgt daarnaast mogelijk voor een slechtere prognose van de ziekte en een lagere kwaliteit van leven.[37] Er zijn verschillende angststoornissen te onderscheiden volgens de DSM-5.[38] Alleen de veelvoorkomende angststoornissen worden getoond en beschreven in Tabel 2. Voor uitgebreide informatie over de verschillende angststoornissen wordt verwezen naar de DSM-5.[38]  

 

Tabel 2. Overzicht en beschrijving van de veelvoorkomende angststoornissen volgens de DSM-5.[38][39]

Angststoornis

Beschrijving

Gegeneraliseerde angststoornis

Buitensporige angst en bezorgdheid over een aantal gebeurtenissen of activiteiten, waarbij piekeren en rusteloosheid veel voorkomen.’

Paniekstoornis

Het herhaaldelijk optreden van onverwachte aanvallen waarbij intense angst ervaren wordt. Deze paniekaanvallen gaan vaak gepaard met lichamelijke symptomen zoals hartkloppingen en ademnood.’

Sociale angststoornis

Duidelijke en aanhoudende angst voor een of meer sociale situaties waarbij de betrokkene te maken heeft met mogelijke kritiek.’

Specifieke fobie

Duidelijke, aanhoudende en onredelijke angst voor een specifiek voorwerp of situatie.’

Agorafobie

Onredelijke angst voor openbare ruimten en daarmee gepaarde angst om de vertrouwde omgeving te verlaten.’  

 

Bij mensen met Alzheimer komen de gegeneraliseerde angststoornis (GAS) en paniekstoornis het meest voor. Een specifieke fobie komt in slechts weinig gevallen voor en het lijkt of er naar sociale angststoornissen of agorafobie geen onderzoek is gedaan.[40] Als er dus gesproken wordt over angststoornissen bij Alzheimer zal in deze WIKI gedoeld worden op GAS en de paniekstoornis. GAS en paniekstoornissen lijken meer voor te komen bij patiënten met Alzheimer dan in de algemene 65+ populatie, terwijl de specifieke fobie juist minder lijkt voor te komen in vergelijking met de algemene 65+ populatie, zie Tabel 3

 

Tabel 3. Prevalentie van de veelvoorkomende angststoornissen (in procenten) bij Alzheimer patiënten en de algemene 65+ populatie.[40][41][42]

Angststoornis

Prevalentie bij Alzheimer patiënten (%)

Prevalentie bij de algemene 65+ populatie (%)

Gegeneraliseerde angststoornis

15%

7.3%

Paniekstoornis

3.8%*

1%

Specifieke fobie

1,6%

3.1%

*Dit percentage is de prevalentie van paniekstoornis gegenereerd door het percentage van gegeneraliseerde angststoornis uit een artikel [42] af te trekken van het percentage van gegeneraliseerde angststoornis en paniekstoornis samen uit een ander artikel.[40] In de literatuur wordt de prevalentie van de paniekstoornis niet afzonderlijk besproken. Hier dient rekening mee te worden gehouden.

 

2.3. Angst gedurende de ziekte

Angst kan zich op verschillende manieren uiten, waarbij de uitingsvorm verschilt van vóórdat Alzheimer zich manifesteert en tijdens de aanwezigheid van de ziekte van Alzheimer. Daarnaast beïnvloedt angst het beloop van de ziekte verschillend per fase. 

 

2.3.1. Mild Cognitive Impairment (MCI)

Zoals in 1.1. is beschreven is MCI een vorm van cognitieve achteruitgang die zich meestal verder ontwikkelt tot de ziekte van Alzheimer.[1] Gebleken is dat bij mensen met MCI de hoeveelheid tangles en plaques samenhangt met angstsymptomen. Voor psychische problemen als depressie en apathie lijkt deze samenhang echter niet aanwezig.[30] Mogelijke verklaringen voor deze samenhang is dat angstsymptomen een direct gevolg zijn van onderliggende biologische veranderingen door de ziekte van Alzheimer. Ook is het mogelijk dat angst ontstaat doordat cognitieve achteruitgang door de persoon zelf opgemerkt wordt. Verder is gebleken dat bij aanwezigheid van MCI, cognitieve achteruitgang sneller optreedt wanneer iemand angstsymptomen ervaart. Angst lijkt dus de relatie tussen de aanwezigheid van een verhoogd aantal plaques en cognitieve achteruitgang te faciliteren.[43]

 

2.3.2. Verschillende stadia van Alzheimer

Gedacht wordt dat angst ontstaat door overactieve circuits van een deel in de hersenen dat voornamelijk betrokken is bij emotieverwerking en ervaring (de amygdala). Bij patiënten met Alzheimer vindt er gedurende de ontwikkeling van de ziekte meer atrofie in de amygdala plaats. Dit zou kunnen resulteren in ontregelde emotieverwerking, waardoor verwacht kan worden dat de angstklachten toenemen. Dit blijkt echter niet het geval [44], aangezien angstklachten niet meer of minder frequent voorkomen bij angstige mensen waarbij MCI zich ontwikkelt heeft tot de ziekte van Alzheimer.[45] Daarnaast blijken er geen verschillen te bestaan in het vóórkomen van angst tussen de verschillende stadia van Alzheimer.[29][46][47]


Hoewel het vóórkomen van angst over de verschillende stadia heen niet verschilt, zijn wel enkele verschillen in uitingsvorm te herkennen. In het vroege stadium van Alzheimer vertaalt angst zich voornamelijk in piekergedachten over mogelijke geheugenachteruitgang en over de toekomst. In het midden en late stadium nemen symptomen van desoriëntatie en vergeetachtigheid toe en wordt het daarnaast lastiger om aspecten uit de omgeving te begrijpen. Dit kan, doordat het veel moeite kost om de omgeving te begrijpen, gevoelens van angst oproepen.[33]

 

2.4 De behandeling van angst

Angst bij Alzheimer is zowel zonder medicatie (therapeutisch) als met medicatie (farmacologisch) te behandelen. Hieronder wordt ingegaan op beide mogelijkheden.

 

2.4.1. Therapeutische mogelijkheden

Afhankelijk van de ernst van de angst, zijn er verschillende therapeutische mogelijkheden. Er is sprake van een stepped care methode waarbij intensievere aanpak wordt ingezet bij ernstigere angstklachten. Milde angstklachten worden vaak al verbeterd door goed te luisteren naar de persoon en deze gerust te stellen als hij/zij onrustig is. Ook aanpassingen aan de omgeving kunnen ervoor zorgen dat deze kalmer en veiliger overkomt op de persoon. Tevens kan het verschaffen van structuur aan het dagelijks leven verbetering geven bij milde angstklachten.[33]

 

Voor de meer ernstige angstklachten bij patiënten met Alzheimer worden therapieën aangeraden, ook al moet hierbij wel rekening gehouden worden met het stadium waarin de Alzheimer patiënt zich bevindt. Een therapie die effectief bevonden is voor het behandelen van angst bij patiënten met (ook verder gevorderde) Alzheimer is cognitieve gedragstherapie, aangepast voor Alzheimer patiënten (CGT-A). Met deze therapie worden vaardigheden die zorgen voor angst vermindering aangeleerd, te weten zelfbewustzijn, ademen, kalmerende opmerkingen, gedragsactivatie en slaapvaardigheden.[48][49][50] 

 

Een tweede therapie die effectief is bevonden voor het behandelen van angst bij patiënten met Alzheimer is muziektherapie. Deze therapie bestaat in verschillende vormen; zowel als relaxatietherapie (passief luisteren naar muziek), als actieve meezingtherapie, waarbij de Alzheimer patiënt bij beide vormen zelf de muziek mag uitkiezen en moet aangeven wat de muziek met hen doet. Beide vormen zijn effectief gebleken in angstreductie.[51][52] Bij 3.2 wordt verder ingegaan op muziektherapie.
 

In het geval dat de patiënt zich in een te ver stadium van Alzheimer bevindt waardoor aandacht, communicatie, geheugen en de vaardigheid om te redeneren dermate zijn aangetast of als er sprake is van te ernstige angstklachten, is medicatie de enige oplossing.[33]

 

2.4.2. Farmacologische mogelijkheden

Zoals eerder beschreven wordt gedacht dat angst ontstaat door overactieve circuits van  de amygdala. Daarnaast wordt gedacht dat piekergedachten veelal ontstaan door een overactieve Cortico-striato-thalamo-cortical loop (CSTC-loop): deze loopt tussen de cortex, het striatum, de thalamus en weer terug naar de cortex.[15] Enkele neurotransmitters hebben invloed op bepaalde hersensystemen die betrokken kunnen zijn bij angstervaring. Deze neurotransmitters zijn GABA, serotonine, glutamaat en norepinefrine. 

De neurotransmitter GABA onderdrukt normaal gesproken de angstsystemen. Wanneer er dus een gebrek aan GABA is, vindt de onderdrukking van deze systemen in mindere mate plaats waardoor symptomen van angst kunnen ontstaan. Serotonine is een stof die normaal gesproken ook een remmende werking heeft, maar waarbij afwijkende activiteit van deze stof kan leiden tot gevoelens van angst. Daarnaast zou er sprake kunnen zijn van verhoogde activiteit van glutamaat en/of van verhoogde aanwezigheid van norepinefrine, waardoor er extra activatie van de angstsystemen zou ontstaan. 

 

Anxiolytica kunnen voorgeschreven worden als farmacologische behandeling van angst. Deze middelen beïnvloeden de signaaloverdracht en activatie in onder andere de amygdala en CSTC loop, betrokken bij angst. Door deze middelen worden de systemen gestabiliseerd en vindt er verlichting van symptomen van angst plaats. Naast anxiolytica worden vaak ook antidepressiva voorgeschreven, aangezien enkele antidepressiva ook ingrijpen op de hersensystemen die betrokken zijn bij angst.[15] 

 

Hieronder zal een korte algemene beschrijving van de middelen volgen, die over het algemeen worden voorgeschreven bij angstproblematiek. Voor specifieke informatie over de middelen wordt doorverwezen naar het Farmacotherapeutisch Kompas. In Tabel 4 kan daarnaast een overzicht gevonden worden van de meest voorgeschreven vormen van ondergenoemde middelen en bijwerkingen die gepaard kunnen gaan met gebruik van de betreffende middelen.

 

2.4.2.1 Benzodiazepines

Benzodiazepines zijn anxiolytica die de overactiviteit van de amygdala en CSTC-loop remmen door zenuwcellen in de hersenen te stimuleren tot afgifte van de neurotransmitter GABA.[15] Doordat dit zowel in de amygdala als de CSTC-loop plaatsvindt, worden zowel gevoelens van angst als piekergedachten verminderd. Benzodiazepines werken snel, waardoor deze vaak gebruikt worden in situaties waar snelle angstverlichting gewenst is. Daarnaast wordt het vaak naast een ander middel (voornamelijk SSRI’s, zie 2.4.2.2.) voorgeschreven om de werking hiervan te versterken. Wegens grote kans op verslaving, afkickverschijnselen bij het stoppen en misbruik van het middel, zijn Benzodiazepines niet de eerste keus. Daarom worden deze bij voorkeur niet als primaire behandeling voorgeschreven, maar als versterkend middel. Voor overige bijwerkingen, zie het overzicht in Tabel 4.

2.4.2.2 Selective Serotonin Reuptake Inhibitors (SSRI's) en Selective Norepinephrine Reuptake Inhibitors (SNRI's)

SSRI’s zorgen ervoor dat er meer serotonine beschikbaar is in de hersenen, zodat de activiteit van de amygdala en CSTC-loop geremd wordt en gevoelens van angst en piekergedachten dus afnemen. Hoewel de hoeveelheid serotonine direct toeneemt, vindt het merkbare effect voor de persoon die de SSRI's slikt pas na enkele weken tot maanden plaats. Dit komt doordat er naast een afwijkende hoeveelheid van de aanwezige stof serotonine, ook afwijkingen zijn in het aantal beschikbare ontvangers voor serotonine op de zenuwcellen (receptoren). Wanneer de beschikbaarheid in receptoren aangepast is, treedt het angstreducerende effect van de SSRI op. Naast het feit dat de merkbare effecten pas later optreden, gaat gebruik in de eerste weken/maanden vaak gepaard met vervelende bijwerkingen (zie Tabel 4 voor een overzicht).[15] Ondanks het optreden van bijwerkingen, hebben de SSRI’s voor de meeste angststoornissen (GAS, paniekstoornis, sociale angst, PTSS) de voorkeur voor behandeling, aangezien zij erg effectief zijn in reduceren van angst.

 

Naast SSRI’s kan er ook gebruik gemaakt worden van SNRI’s. Deze verhogen naast de hoeveelheid beschikbare serotonine, ook de beschikbare hoeveelheid norepinefrine in de hersenen. Hoewel toename in norepinefrine ook geassocieerd is met een toename van angstsymptomen, zal deze toename in dit geval leiden tot het stabiliseren van afwijkingen in het aantal beschikbare receptoren. Hierdoor vindt uiteindelijk een vermindering van angstsymptomen en piekeren plaats.[15]

2.4.2.3. Tricyclische Antidepressiva (TCA's)

TCA's verhogen de hoeveelheid beschikbare norepinefrine en/of serotonine. Doordat de TCA’s echter ook een remmende werking hebben op het cholinerge systeem, gaat gebruik van TCA’s vaak gepaard met bijwerkingen (zie Tabel 4 voor een overzicht). Dit is een belangrijke reden dat TCA’s vaak niet de eerste keuze zijn voor behandeling van angst, maar alleen worden ingezet wanneer SSRI’s geen of onvoldoende effect teweeg brengen. De TCA kan dan in plaats van de SSRI worden voorgeschreven, of naast de SSRI om de werking hiervan te versterken.[15] 

 

2.4.2.4. Buspiron

Buspiron verhoogt net als de SSRI’s de hoeveelheid beschikbare serotonine in de hersenen, wat de werking van de amygdala en CSTC-loop remt. Buspiron werkt echter direct op serotonine receptoren en verschilt daarmee van SSRI’s. Wel treedt het merkbare effect van dit middel ook pas op na enkele weken/maanden.[15] Buspiron wordt voorgeschreven naast andere anxiolytica, om hun werking te versterken.[15] Voor de meest voorkomende bijwerkingen van Buspiron, zie Tabel 4

 

2.4.2.5. Pregabaline

Pregabaline is een middel dat ervoor zorgt dat glutamaat zijn werking minder goed kan uitvoeren. Hierdoor zal de overmatige glutamaat activiteit geremd worden. Dit zorgt voor een vermindering van de overactivatie van de amygdala en de CSTC-loop, waardoor een vermindering van angst- en piekersymptomen optreedt. Pregabaline wordt voorgeschreven wanneer iemand niet goed reageert op SSRI’s/SNRI’s of Benzodiazepines. Daarnaast kan het naast een SSRI/SNRI voorgeschreven worden om de werking te versterken, bijvoorbeeld wanneer angstklachten nog niet volledig afgenomen zijn na langdurig SSRI/SNRI gebruik.[15] Pregabaline gebruik gaat vaak ook gepaard met bijwerkingen, zie Tabel 4 voor een overzicht van de meest voorkomende bijwerkingen.

 

Tabel 4. Meest voorgeschreven soorten medicatie, werkingsmechanisme, voorgeschreven vormen en veel voorkomende bijwerkingen per klasse.[53][54][55][56] 

Medicatie

Voorgeschreven Vormen

Veel Voorkomende Bijwerkingen

Benzodiazepines

(beïnvloeding van GABA)

-Diazepam

-Chloordiazepoxine

-Lorazepam

-Oxazepam

-Clobazam

-Bromazepam

- Beïnvloeding van rijvaardigheid

- Afvlakking

- Depressie

- Agressief gedrag (m.n. bij ouderen)

- Lichte ontremming

- Vallen

- Geheugenverlies

- Verhoogde eetlust

- Vermoeidheid

- Verminderd libido

SSRI

(beïnvloeding van serotonine)

- Fluoxetine

- Sertralin

- Paroxetine

- Fluvoxamine

- Venlafaxine

- Citalopram

- Escitalopram

- Hoofdpijn            

- Verminderde eetlust

- Agitatie                

- Slapeloosheid

- Bloedingen          

- Slaperigheid

- Tremoren             

- Zweten

- Motorische onrust

- Angst

- Gewichtstoename/-afname

- Maag-darmklachten

- Verhoogde alertheid

- Seksuele Stoornissen

- Droge mond        

- Misselijkheid

SNRI

(beïnvloeding van serotonine en norepinefrine)

-Venlafaxine

- Duizeligheid        

- Hoofdpijn

- Droge mond        

- Misselijkheid

- Zweten                

- Dromen

- Slaperigheid        

- Versuffing

- Tremoren             

- Gapen

- Verwardheid       

- Diarree

- Braken                 

- Verminderde eetlust

- Hartkloppingen    

- Obstipatie

- Depersonalisatie

- Spierspanning

- Vermoeidheid      

- Rillingen

- Seksuele disfuncties

TCA

(beïnvloeding van serotonine en norepinefrine)

-Clomipramine

-Imipramine

-Amitriptyline

-Nortriptyline

-Maprotiline

- Beïnvloeding rijvaardigheid

- Sederend effect  

- Droge mond

- Botfracturen        

- Duizeligheid

- Agitatie                

- Misselijkheid       

- Versnelde hartslag

- Pupilverwijding    

- Zweten

- Verwardheid       

- Coma

- Gewichtstoename

- Cognitief disfunctioneren

- Obstipatie

- Erectiestoornis     

- Spierkramp          

Buspiron

(beïnvloeding van serotonine)

 

n.v.t.

Zeer vaak*

- Duizeligheid        

- Hoofdpijn

- Slaperigheid        

- Sufheid

 

Vaak**

- Slapeloosheid      

- Verwardheid

- Zenuwachtigheid      

- Depressie

- Woede                 

- Tremoren

- Verstopte neus

- Concentratiestoornis

- Keelpijn


 

 

 

 

 

 

 

- Pijn op de borst   

- Versnelde hartslag      

- Zweten

- Vermoeidheid      

- Zwakte

- Huiduitslag          

- Spierpijn

- Coördinatiestoornissen

- Maag-darmstoornissen

Pregabaline

(beïnvloeding van Glutamaat)

n.v.t.

Zeer vaak*

- Slaperigheid        

- Duizeligheid

- Hoofdpijn

 

Vaak**

- Euforie                

- Verwarring

Irritatie                 

- Desoriëntatie

- Slapeloosheid      

- Evenwichts-/  coördinatiestoornis

- Versuffing                

- Wazig zien

- Dubbel zien         

- Gevoel dat je    omgeving  beweegt/draait

- Dronken gevoel   

- Vallen
 
- Geheugenstoornis

- Abnormale    coördinatie

 

 

 

 

 

 

- Misselijkheid       

- Braken

- Diarree                

- Droge mond

- Obstipatie            

- Spierkramp

- Winderigheid            

- Vochtophoping

- Erectiele disfunctie

- Gestoorde gevoelssensatie

- Evenwichtsstoornis

- Concentratiestoornis

- Verminderd Libido
 
- Pijn in gewrichten en               ledematen

*Zeer vaak; een voorkomen van meer dan 10% van de gebruikers

**Vaak; een voorkomen van 1-10% van de gebruikers


Interactie Alzheimer en Angst

Hierboven zijn zowel de ziekte van Alzheimer als angst besproken. Voor beide zijn behandelingsmogelijkheden besproken, echter is bij deze bespreking geen rekening gehouden met mogelijke interactie tussen de middelen die voor de aandoeningen voorgeschreven kunnen worden. Hieronder zal daarom eerst besproken wat mogelijke implicaties zijn voor simultane behandeling van angst en de ziekte van Alzheimer. Aangezien niet voor alle mogelijke middelen voor angst en de ziekte van Alzheimer duidelijk is welke interactie-effecten er kunnen ontstaan, zal vervolgens muziektherapie als een niet-medicamenteuze behandeling voor angst bij de ziekte van Alzheimer besproken worden. 
Daarnaast is in sectie 2 angst beschouwd als symptomatische emotionele staat, terwijl angstig reageren op stressoren ook voort kan komen uit persoonlijkheidskenmerken. De mogelijke rol van een angstige persoonlijkheid bij de ontwikkeling en het beloop van Alzheimer zal daarom vervolgens besproken worden.
Tot slot is bekend dat zowel angst als de ziekte van Alzheimer vaker voorkomt bij vrouwen dan mannen, waarvoor een mogelijke verklaring besproken zal worden.

 

3.1. Interactie medicatie

In het voorgaande gedeelte hebben we gezien dat voor angstklachten verschillende soorten medicatie voorgeschreven kunnen worden, te weten Benzodiazepinen, SSRI's, SNRI's, TCA's, Buspiron en Pregabaline. Voor de cognitieve en geheugen klachten die Alzheimer met zich mee brengt worden cholinesteraseremmers voorgeschreven en (incidenteel) het middel Memantine. Omdat al deze medicijnen op het neurotransmittersysteem inwerken, is het belangrijk om te kijken of de medicatie elkaar mogelijk beïnvloedt.

 

3.1.1. Invloed van medicatie voor angst op de klachten van Alzheimer

Zoals eerder beschreven is, beïnvloeden SSRI’s de neurotransmitter serotonine. In de hippocampus (het gedeelte van de hersenen dat een zeer grote rol speelt bij het opslaan en herinneren van informatie) speelt deze neurotransmitter een grote rol. Uit studies blijkt dat een tekort aan serotonine er ook toe kan leiden dat herinneringen niet goed worden opgeslagen.[57] Wanneer met behulp van SSRI’s de hoeveelheid beschikbare serotonine verhoogd wordt, blijkt dit een positief effect te hebben op de werking van de hippocampus. Deze resultaten moeten echter wel voorzichtig geïnterpreteerd worden, aangezien stemmingsproblemen (waar de SSRI’s voor worden voorgeschreven) er ook toe kunnen leiden dat het geheugen juist minder goed werkt.[57]

 

Een ander soort medicatie dat wordt voorgeschreven voor angstklachten zijn Benzodiazepinen. Ook voor deze groep medicijnen is onderzocht in hoeverre het de klachten en het beloop van Alzheimer beïnvloedt. Uit onderzoek is gebleken dat Benzodiazepinen de cognitieve klachten laat toenemen. Het gebruik van deze medicatie leidt er toe dat het proces van cognitieve achteruitgang versnelt en de ernst van de dementie toeneemt.[58][59] Daarnaast leidt het mogelijk ook tot verwardheid en sufheid.[59][60] Er zijn zelfs aanwijzingen dat het langdurig gebruik van Benzodiazepinen (voordat de Alzheimer zich manifesteert) de kans op het ontwikkelen van Alzheimer vergroot.[61]

 

Zoals eerder beschreven worden ook TCA’s voorgeschreven bij angstklachten. Hoewel deze een positief effect hebben op de angstklachten, is het beter deze medicatie niet voor te schrijven wanneer er ook sprake is van Alzheimer. De voornaamste reden hiervoor is dat TCA’s onder andere inwerken op het cholinerge systeem. Bij mensen met Alzheimer is zoals besproken een relatief tekort aan acetylcholine en dit wordt versterkt door TCA’s. Hierdoor nemen de cognitieve beperkingen juist toe. Een andere reden om terughoudend te zijn met TCA’s is dat deze het risico op hartklachten vergroten.[62]

 

Voor wat betreft het gebruik van het middel Buspiron zijn er geen aanwijzingen gevonden dat dit de symptomen van Alzheimer positief, dan wel negatief beïnvloedt. Omdat dit middel ook niet verslavingsgevoelig is,[53] ligt het voor de hand dit voor te schrijven wanneer de angstklachten aanhouden en patiënten ernstig beperken.

Tot slot is het onwenselijk om het middel Pregabaline voor te schrijven bij mensen die angstig zijn en de ziekte van Alzheimer hebben, aangezien het cognitieve en motorische klachten kan versterken.[56]

 

Zoals eerder beschreven is er op dit moment dus nog onvoldoende bewijs om de negatieve interactie tussen de medicatie voor angst en de cognitieve symptomen van Alzheimer aan te tonen. Desalniettemin is er voldoende reden om terughoudend te zijn met het voorschrijven van angstmedicatie in z’n algemeenheid en Benzodiazepinen en TCA’s in het bijzonder, voornamelijk wanneer de angstklachten niet heel ernstig van aard zijn. Het heeft dan ook de voorkeur om te kijken of de omgeving van de patiënt dusdanig aangepast en gestructureerd kan worden zodat de angstklachten verminderen. Daarnaast kan er overwogen worden om cognitieve gedragstherapie of muziektherapie aan te bieden, zoals eerder in 2.4.1 beschreven is.


3.1.2. Invloed van de medicatie voor Alzheimer op de angstklachten

Voor Alzheimer worden zoals eerder beschreven zowel cholinesteraseremmers als Memantine voorgeschreven.

Er is geen literatuur die specifiek de effecten van cholinesteraseremmers op angstklachten beschrijft. De uitgevoerde studies kijken enkel naar de combinatie van psychologische en gedragsproblemen, waarvan angstklachten wel een onderdeel zijn. Voor wat betreft het effect van de cholinesteraseremmers op deze problemen wordt in een review geconcludeerd dat de effecten in het gunstigste geval ‘middelmatig’ zijn. Echter, bij gebrek aan een beter of veiliger alternatief, hebben de cholinesteraseremmers toch de voorkeur boven het gebruik van andere medicatie.[63][64]

Ook voor wat betreft het middel Memantine is er geen studie die specifiek kijkt naar het effect van het middel op de angstklachten. Wel is er enig bewijs dat het een klein, maar positief effect heeft op de psychologische en gedragsproblemen die men in een later stadium van Alzheimer ziet.[65]

 

3.1.3. Onwenselijke interactie van de medicatie voor angst met de medicatie voor Alzheimer.

Zoals bij 3.1.1. al werd omschreven, is het onwenselijk om TCA's voor te schrijven wanneer iemand ook cholinesteraseremmers voor Alzheimer voorgeschreven krijgt. Beide soorten medicatie werken in op het cholinerge systeem, waarbij cholinesteraseremmers zorgen voor meer acetycholine in de hersenen, terwijl de TCA’s juist zorgen voor een vermindering van acetylcholine. Hiermee werken deze medicijnen elkaar dus tegen.[62]

 

3.2. Muziektherapie

Zoals hierboven beschreven is een van de mogelijke therapeutische behandelingsmethoden voor angstige Alzheimer patiënten muziektherapie. Zoals uitgelegd wordt tijdens muziektherapie actief naar muziek geluisterd of zelf muziek geproduceerd. Hierbij wordt benadrukt dat er persoonlijke muziek moet worden gekozen om positieve resultaten te bewerkstelligen.[66][67]

Ondanks dat bij patiënten met Alzheimer op verschillende cognitieve vlakken achteruitgang plaatsvindt, is gebleken dat het verwerken van muziek tot in de laatste fase van Alzheimer intact blijft.[66] Door het beluisteren van muziek worden verschillende delen van het brein gestimuleerd wat ervoor zorgt dat cognitieve functies zoals het geheugen verbetert. Meer specifiek betreft de verbetering als gevolg van muziektherapie zowel het opslaan als het ophalen van herinneringen met betrekking tot het leven van het individu; het autobiografische geheugen.[66][67][68] Daarnaast faciliteert de muziektherapie het uiten van gevoelens, wat normaliter bij mensen met Alzheimer minder aanwezig is.[69] Uit onderzoek is gebleken dat door deze verbetering en de verbetering in cognitieve functies ook stemming, communicatie en het gevoel van autonomie van de Alzheimer patiënt kunnen verbeteren. Wat betreft stemming verbetert muziektherapie zowel depressie [68], agitatie [69], agressie [67] en angst [68] op lange termijn. Angstgevoelens kunnen na muziektherapie tot wel 50% verminderd worden.[69]

 

Muziektherapie kan dus zowel geheugenklachten, wat een vooraanstaand probleem is bij Alzheimer, als angstklachten reduceren. Hierdoor zou het mogelijk kunnen worden ingezet bij personen met de ziekte van Alzheimer én angstsymptomen. De vermindering van angst als gevolg van muziektherapie kan de verbetering van het autobiografische geheugen namelijk bewerkstelligen.[67][68] 

 

3.3. Persoonlijkheid

Angst kan naast een acute emotionele staat ook een kenmerk zijn van persoonlijkheid. Dit zou betekenen dat angstige gevoelens voortkomen uit meer stabiele kenmerken die bepalend zijn voor het gedrag. In de eerder genoemde gegevens over angst bij patiënten met de ziekte van Alzheimer is angst als acuut symptoom beschouwd. Hier zal dan ook besproken worden in hoeverre angst als kenmerk van de persoonlijkheid een rol kan spelen in ontwikkeling en beloop van de ziekte van Alzheimer.

 

Bij patiënten met Alzheimer worden door de omgeving vaak veranderingen in persoonlijkheid opgemerkt. Gebleken is dat er enkele persoonlijkheidsveranderingen zijn, die over het algemeen bij de meerderheid van de patiënten wordt opgemerkt.[70] Het Five Factor Model van persoonlijkheid beschrijft persoonlijkheid in vijf verschillende persoonlijkheidstrekken, namelijk Neuroticisme, Extraversie, Openheid, Vriendelijkheid en Consciëntieusheid.[71] Voor uitgebreide beschrijving van de persoonlijkheidstrekken, wordt verwezen naar een andere bron. Van deze vijf persoonlijkheidstrekken blijkt dat in vergelijking met voorafgaand aan de ziekte van Alzheimer, personen na manifestatie van de ziekte over het algemeen een toename in Neuroticisme en een afname van Extraversie, Openheid, Vriendelijkheid en Consciëntieusheid laten zien.[70][72] 

 

Neuroticisme is een persoonlijkheidstrek die ook wel wordt aangeduid als negatieve emotionaliteit, wat beschreven kan worden als de tendens om negatieve emoties te ervaren.[70] Vele onderzoeken hebben al aangetoond dat er veel samenhang bestaat tussen neuroticisme en onder andere stemmings- en angstproblematiek.[70][73] Daarnaast wordt het vaak gezien als onderdeel van de trait anxiety. Trait anxiety is de aanleg om angstig te reageren op stressvolle situaties met lichamelijke opwinding, gespannenheid en vrees voor de situatie.[74] Het impliceert dus dat het angstig reageren, voort kan komen uit de persoonlijkheid. 

Wanneer sprake is van een dergelijke trait-anxiety, ofwel verhoogd neuroticisme, ontwikkelen personen bijna drie keer zo vaak Alzheimer en is bij ontwikkeling van Alzheimer een snellere afname van cognitieve functies, dan bij personen die juist in mindere mate neurotisch zijn.[75] Daarnaast hebben vrouwen die veel kenmerken van neuroticisme bezitten en in een voorstadium van Alzheimer zitten, een hoger risico op het ontwikkelen van Alzheimer op jongere leeftijd.[76] Dit effect gaat niet op voor de mannen met een voorstadium van Alzheimer. Naast de invloed van aanwezigheid van eerder beschreven klinische angstsymptomen (zie 2.2 en 2.3), is het ook mogelijk dat de persoonlijkheid van personen een rol speelt in het verloop van de ziekte. 

 

Hieruit lijkt te volgen dat mensen die een verhoogd risico lopen op het ontwikkelen van Alzheimer en daarnaast angst ervaren, een snellere cognitieve achteruitgang hebben en Alzheimer zich sneller manifesteert. Deze angstige gevoelens kunnen hierbij zowel van tijdelijke aard zijn (symptomatisch) als voortkomen uit gedragspatronen (persoonlijkheid). In de praktijk zou deze versnelde cognitieve achteruitgang mogelijk voorkomen kunnen worden, door bij personen met verhoogd risico na te gaan in hoeverre sprake is van aanwezigheid van hoog neuroticisme. Wanneer dit het geval is, zou het een mogelijkheid zijn om deze personen te kunnen voorzien van handvaten en samen andere manieren te zoeken om om te kunnen gaan met stressvolle situaties. Met andere strategieën om stressvolle situaties te benaderen, zouden de verhoogde lichamelijke opwinding, gespannenheid en vrees voor de situatie mogelijk gereduceerd kunnen worden, zodat het risico op cognitieve achteruitgang en manifestatie van Alzheimer wordt gestabiliseerd. Hierbij zou bijvoorbeeld mindfulness therapie ingezet kunnen worden. Deze therapie is gericht op het bereiken van een staat van verhoogde aandacht en bewustzijn van wat er in het huidige moment plaatsvindt. Hierbij wordt gestreefd naar een op een niet veroordelende manier je gedachten en gevoelens te bekijken.[77] Gebleken is dat mindfulness in gezonde personen tot een vermindering van trait-anxiety kan leiden.[78]

 

3.4. Sekse 

Zoals al eerder is beschreven in de epidemiologie van Alzheimer komt Alzheimer vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.[79] Zoals bekend blijken ook angststoornissen vaker voor te komen bij vrouwen in vergelijking met mannen, zie Tabel 5.[80] Er is wellicht een onderliggend biologisch mechanisme dat dit zou kunnen verklaren. 

 

Zo is gebleken dat het vrouwelijk hormoon oestrogeen een beschermende werking heeft op de ontwikkeling van de ziekte van Alzheimer.[79] Het zorgt ervoor dat er een minder grote kans is dat de amyloid beta eiwitten zich tot plaques vormen. Bovendien hebben oestrogenen ook een invloed op de neurotransmitter acetylcholine, die zoals eerder beschreven een mogelijke rol speelt in het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer.[81] Tijdens de menopauze vindt er een verlaging van oestrogenen plaats. Als deze verlaging na de menopauze niet weer terugkeert naar het eerdere niveau hebben deze vrouwen een grotere kans op het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer. [79]

 

In angststoornissen blijken deze vrouwelijke hormonen ook een rol te spelen. Meer specifiek, de symptomen van de angststoornissen van vrouwen nemen toe tijdens de premenstruele fase, waarin er sprake is van een verlaagd oestrogeen niveau.[82] Dit verlaagde oestrogeenniveau wordt dus zowel in vrouwelijke patiënten met Alzheimer als bij vrouwen met angststoornissen gezien.

 

Dit samengenomen zou het lage oestrogeenniveau een mogelijke onderliggende verklaring kunnen zijn voor de bevinding dat zowel Alzheimer als angststoornissen meer voorkomen bij vrouwen dan bij mannen. Er zou gedacht kunnen worden aan oestrogeen therapie voor zowel het verbeteren voor angststoornissen als voor de ziekte van Alzheimer. Tot nu toe zijn echter de experimenten om oestrogeen therapie te onderzoeken bij patiënten met de ziekte van Alzheimer niet succesvol geweest. Het heeft zelfs mogelijke ernstige bijwerkingen zoals een hartaanval en het ontwikkelen van borstkanker tot gevolg. [79]

 

Tabel 5. Prevalentie (in procenten) van de ziekte van Alzheimer en Angst, uitgesplitst voor Vrouwen en Mannen. [79][80]

  Vrouwen  Mannen 
Alzheimer* 19.0%  13.7% 
Angst**  33.3%  22.0% 

*Gemiddelde prevalentie van patiënten met de leeftijd 60+
**Gemiddelde lifetime prevalentie van angst gebaseerd op de angststoornissen beschreven in DSM-IV


Conclusies

Door de toenemende vergrijzing neemt ook het aantal mensen met de ziekte van Alzheimer in Nederland erg toe. Van de mensen die kampen met de ziekte van Alzheimer heeft 66% daarnaast ook last van psychische problematiek, waarvan angst een van de meest voorkomende klachten is. Naast de gevolgen voor de kwaliteit van leven van zowel de patiënt als familie, resulteert dit vaak in vroegtijdige opname in verzorgingstehuizen. Daarnaast brengt het hoge kosten met zich mee wegens grotere zorgconsumptie voor zowel medische als psychische klachten[31]. Angstsymptomen zouden een direct gevolg kunnen zijn van verandering in hersengebieden ten gevolge van de ziekte van Alzheimer. Ook is het mogelijk dat angst ontstaat doordat cognitieve achteruitgang door de persoon zelf opgemerkt wordt. Bovendien is dit verband tussen Alzheimer en angst ook andersom aanwezig; zo blijkt dat bij aanwezigheid van MCI, cognitieve achteruitgang sneller optreedt wanneer iemand angstsymptomen ervaart. 

Angst kan met behulp van verschillende medicatie worden gereduceerd. Voor de ziekte van Alzheimer ligt dit ingewikkelder. Medicatie als behandeling van de ziekte van Alzheimer is enkel symptoom reducerend en pakt niet de onderliggende biologische processen aan. Voor de behandeling van angst bij de ziekte van Alzheimer is het belangrijk om te letten op eventuele interactie van zowel medicamenteuze als niet medicamenteuze behandelingen. Voor de medicamenteuze behandelingen is het niet verstandig voor angst TCA's te geven in combinatie met cholinesteraseremmers voor de ziekte van Alzheimer, omdat deze elkaar tegenwerken. Een mogelijke niet-medicamenteuze behandeling voor angst bij de ziekte van Alzheimer is muziektherapie, wat zowel angst als Alzheimer gunstig lijkt te beïnvloeden. 

Tot slot blijkt persoonlijkheid en sekse in zowel angst als de ziekte van Alzheimer een rol te spelen.


Auteurs 

M. L. Reuser, BSc
K. J. A. Wolvetang, BSc
L. L. M. Ruijten, drs.
M. M. van Muilekom, BSc


Referentielijst

Afbeelding 1: Copyright free, verkregen op 5 april 2016 van https://pixabay.com/nl/dementie-ziekte-van-alzheimer-595638/

Afbeelding 2: Royalty free, verkregen en gekocht op 27 april 2016 van www.photosearch.com
Figuur 1: Zelf gemaakt, Copyright free

 

1. Kessels, R., Eling, P., Ponds, R., Spikman, J., & van Zandvoort, M. (2012). Klinische Neuropsychologie. Amsterdam: Uitgeverij Boom. 

2. Ziekte van Alzheimer (2016). Opgehaald op 25 februari 2016, van http://www.alzheimer-nederland.nl/informatie/wat-is-dementie/vormen-van-dementie/ziekte-van-alzheimer.aspx 

3. Mega, M. S., & Cummings, J. L., Fiorello, T., & Gornbein, J. (1996). The spectrum of behavioral changes in Alzheimer’s disease. Neurology46,130-135.  

4. Lyketsos, C. G., Carrillo, M. C., Ryan, J. M., Khachaturian, A. S., Trzepacz, P., Amatniek, J.,... Miller, D. S. (2011). Neuropsychiatric symptoms in Alzheimer’s disease. Alzheimer’s & Dementia, 7(5), 532-539.  

5. Holtzer, R., Tang, M., Devanand, D. P., Albert, S. M., Wesegesin, D. J., Marder, K.,... Stern, Y. (2003). Psychopathological features in Alzheimer’s Disease: Course and Relationship with Cognitive Status. Journal of the American Geriatrics Society, 7, 953-960.  

6. Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (2014). Richtlijn diagnostiek en behandeling van dementie. Opgehaald op 4 maart 2016, van http://www.nvkg.nl/uploads/Qe/7u/Qe7uzywZ6v3rsnkv9z26JA/Richtlijn_Diagnostiek_en_Behandeling_van_Dementie_DEFINITIEF.pdf

7. Alzheimer's Statistics (2015). Opgehaald op 25 april 2016, vanhttp://www.alzheimers.net/resources/alzheimers-statistics/ 

8. World Alzheimer Report 2015 The Global Impact of Dementia An analysis of prevalence, incidence, cost and trends (2015). Opgehaald op 25 april 2016, van https://www.alz.co.uk/research/WorldAlzheimerReport2015.pdf

9. Kivipelto, M., Ngandu, T., Fratiglioni, L., Viitanen, M., Kåreholt, Winblad, B.,... Nissinen, A. (2005). Obesity and vascular risk factors at midlife and the risk of dementia and alzheimer disease. Journal of American Medical Association Neurology, 62, 1556-1560.

10. Luchsinger, J.A., Reitz, C., Honig, L. S., Tang, M. X., Shea, S., & Mayeux, R. (2005). Aggregation of vascular risk factors and risk of incident Alzheimer Disease. Neurology, 65(4), 545-551.

11. Deschaintre, Y., Richard, F., Leys, D., Pasquier, F. (2009). Treatment of vascular risk factors is associated with slower decline in Alzheimer Disease. Neurology, 73(9), 674-680.

12. Stern, Y., Gurland, B., Tatemichi, T. K., Xin Tang, M., Wilder, D., & Mayeux, R. (1994). Influence of education and occupation in the incidence of Alzheimer’s Disease. Journal of American Medical Association, 271(13), 1004-1010.

13. Lindsay, J., Laurin, D., Verreault, R., Hébert, R., Helliwell, B., Hill, G. B., & McDowell, I. (2001). Risk factors for Alzheimer’s Disease: a prospective analysis from the Canadian study of health and aging. American Journal of Epidemiology, 156(5), 445-453. 

14. Amyloïde plaques en neurofibrillaire tangles (2016). Opgehaald op 14 maart 2016, van https://www.alzheimer.nl/over-alzheimer/achtergrondinformatie/medische-illustraties/amyloide-plaques-en-neurofibrillaire-tangles/ 

15. Stahl, S. M. (2013). Stahl’s Essential Psychopharmacology: Neuroscientific Basis and Practical Application. Cambridge; University Press. 

16. Anderson, D. C., & Kodaluka, K. (2014). Biomarkers in pharmacology and drug discovery. Biochemical Pharmacology, 87(1), 172-188.

17. Price, J. L., & Morris J. C. (1999). Tangles and plaques in non demented aging and "preclinical" Alzheimer's disease. Annals of Neurology, 45(3), 358-368. 

18. The progression of Alzheimer’s disease and other dementias (2012). Opgehaald op 4 maart 2016, van https://www.alzheimers.org.uk/site/scripts/documents_info.php?documentID=133

19. NHG-Standaard Dementie (2012). Opgehaald 8 maart 2016, van https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-dementie 

20. Verhey, F. R. J. (2006). De medicamenteuze behandeling van de ziekte van Alzheimer. Tijdschrift voor Psychiatrie, (48), 17-26.  

21. Moleman, P. (2007). Geneesmiddelen voor de geest, een praktische gids. Houten: Prelum uitgevers.  

22. Wenk, G. L. (2006). Neuropathologic changes in Alzheimer's disease: potential targets for treatment. Journal of Clinical Psychiatry, 67,3-7.  

23. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Middelen bij Dementie. Opgehaald op 13 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-middelen-bij-dementie 

24. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Memantine. Opgehaald op 13 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/m/memantine 

25. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Rivastigmine. Opgehaald op 13 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/r/rivastigmine 

26. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Galantamine. Opgehaald op 13 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/g/galantamine 

27. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Donepezil. Opgehaald op 13 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/d/donepezil 

28. Lopez, O. L., Becker, J. T., Sweet, R. A., Klunk, W., Kaufer, D. I., Saxton, J.,... Dekosky, S. T. (2003). Psychiatric symptoms vary with the severity of dementia in probable Alzheimer’s disease. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, 15(3), 346-353.  

29. Shimabukuro, J., Awata, S., & Matsuoka, H. (2005). Behavioral and psychological symptoms of dementia characteristics of mild Alzheimer patients. Psychiatry and Clinical Neurosciences, 59, 274-279. 

30. Ramakers, I. H. G. B., Verhey, F. R. J., Scheltens, P., Hampel, H., Soininen, H., Aalten, P.,... Visser, P.J. (2013). Anxiety is related to Alzheimer cerebrospinal fluid markers in subjects with mild cognitive impairment. Psychological Medicine, 43(5), 911-920.  

31. Kunik, M. E., Snow, A. L., Molinari, V. A., Menke, T. J., Souchek, J., Sullivan, G., & Ashton, C. M. (2003). Health care utilization in dementia patients with psychiatric comorbidity. The Gerontologist, 43(1), 86-91.  

32. NHG-Standaard Angst (2012). Opgehaald op 26 februari 2016, van ww.nhg.org/standaarden/volledig/ nhg-standaard-angst 

33. Alzheimer’s Society (2015). Factsheet Depression and Anxiety. Opgehaald 26 februari 2016, van www.alzheimers.org.uk. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.  

34. Ferreti, L., McCurry, S. M., Logsdon, R., Gibbons, L., & Teri, L. (2001). Anxiety and Alzheimer’s disease. Journal of Geriatric Psychiatry and Neurology, 14, 52-58.  

35. Chemerinsky, E., Petracca, G., Manes, F., Leiguarda, R., & Starkstein, S. E. (1998). Prevalence and correlates of anxiety in Alzheimer’s disease. Depression and Anxiety, 7, 166-170.  

36. Porter, V. R., Buxton, W. G., Fairbanks, L. A., Strickland, T., O’Connor, S. M., Rosenberg- Thompson, S., & Cummings, J. L. (2003). Frequency and characteristics of anxiety among patients with Alzheimer’s disease and related dementias. The Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, 15, 180-186.  

37. Seignourel, P. J., Kunik, M. E., Snow, L., Wilson, N., & Stanley, M. (2008). Anxiety in dementia: A critial review. Clinical Psychology Review, 28, 1071-1082.  

38. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.  

39. Nationaal Kompas Volksgezondheid (2013). Wat zijn angststoornissen en wat is het beloop? Opgehaald op 28 februari 2016, van www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten- en-aandoeningen psychische-stoornissen/angststoornissen/beschrijving/ 

40. Skoog, I. (1993). The prevalence of psychotic, depressive, and anxiety syndromes in demented and non-demented 85-year-olds. International Journal of Geriatric Psychiatry, 8,247-253.  

41. Beekman, A. T. F, Bremmer, M. A., Deeg, D. J. H., van Balkom, A. J. L. M., Smit, J. H., de Beurs, E.,... van Tilburg, W. (1998). Anxiety disorders in later life: a report from the longitudal aging study Amsterdam.International Journal of Geriatric Psychiatry, 13, 717- 726.  

42. Starkstein, S. E., Jorge, R., Petracca, G., & Robinson, R. G. (2007). The construct of generalized anxiety disorder in Alzheimer disease. American Journal of Geriatric Psychiatry, 15, 42-49.  

43. Pietrzak, R. H., Lim, Y., Neurmeister, A., Ames, D., Ellis, K. A., Harrington, K.,... Maruff, P. (2015). Amyloid-𝛃, anxiety, and cognitive decline in preclinical Alzheimer disease: a multicenter, prospective cohort study. Journal of the American Medical Association Psychiatry, 72(3), 284-291.  

44. Poulin S. P., Dautoff, R., Morris, J. C., Barrett, L. F., & Dickerson, B. C. (2011). Amygdala atrophy is prominent in early Alzheimer's disease and relates to symptom severity. Psychiatry Research: Neuroimaging, 194, 7-13.  

45. Hwang, T. J., Masterman, D. L., Ortiz, F., Fairbanks, L. A., & Cummings, J. L. (2004). Mild cognitive impairment is associated with characteristic neuropsychiatric symptoms. Alzheimer Disease & Associated Disorders, 18(1), 17-21.  

46. Orell, M., & Bebbington, P. (1996). Psychosocial stress and anxiety in senile dementia. Journal of Affective Disorders, 39, 165-173.  

47. Tanaka, H., Hashimoti, M., Fukuhara, R., Ishikawa, T., Yatabe, Y., Kaneda, K.,... Ikeda, M. (2015). Relationship between dementia severity and behavioural and psychological symptoms in early-onset Alzheimer’s disease. Psychogeriatrics, 15(4), 242-247.  

48. Kraus, C. A., Seignourel, P., Balasubramanyam, V., Snow, A. L., Wilson, N. L., Kunik, M. E.,... Stanley, M. S. (2008). Cognitive-behavioral treatment for anxiety in patients with dementia: two case studies. Journal of Psychiatric Practices, 14(3), 186-192.  

49. Paukert, A. L., Calleo, J., Krausman-Schuman, C., Snow, L., Wilson, N., Petersen, N. J.,... Stanley, M. A. (2010). Peaceful mind: An open trial of cognitive-behavioral therapy for anxiety in persons with dementia.International Psychogeriatrics, 22, 1012-1021.  

50. Stanley, M. A., Calleo, J., Bush, A. L., Wilson, N., Snow, A. L., Kraus-Schuman, C.,... Kunik, M. E. (2013). The peaceful mind program: A Pilot test of a CBT-based intervention for anxious patients with dementia.The American Journal of Geriatric Psychiatry, 7, 696-708.  

51. Guétin, S., Portet, F., Picot, M. C., Pommié, C., Messaoudi, M., Djabelkir, L., & Touchon, L. (2009). Effect of music therapy on anxiety and depression in patients with Alzheimer’s type dementia: Randomised, controlled study. Dementia and Geriatric Cognitive Disorders, 28, 36-46.  

52. Svansdottir, H. B., & Snaedal, J. (2006). Music therapy in moderate and severe dementia of Alzheimer’s type: a case-controle study. International Psychogeriatrics, 18,613-621.  

53. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Buspiron. Opgehaald op 1 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/b/buspiron 

54. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Anxiolytica. Opgehaald op 1 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-anxiolytica 

55. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Benzodiazepinen. Opgehaald op 1 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-benzodiazepinen

56. Farmacotherapeutisch Kompas (2016). Pregabaline. Opgehaald op 1 maart 2016, van http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/preparaatteksten/p/pregabaline 

57. Chow, W. T., Pollock, B. G., & Milgram, N. W. (2007). Potential cognitive enhancing and disease modification effects of SSRIs for Alzheimer’s disease. Neuropsychiatric Disease and Treatment, 3(5), 627–636. 

58. Rosenberg, P. B., Mielke, M. M., Han, D., Leoutsakos, J. S., & Lyketso, C. G. (2012). The association of psychotropic medication use with the cognitive, functional, and neuropsychiatric trajectory of Alzheimer’s disease.  International Journal of Geriatric Psychiatry, 27(12),1248–1257.  

59. Defrancesco, M., Marksteiner, J., Fleischhacker, W. W., & Blasko, I. (2015). Use of benzodiazepines in Alzheimer's disease: a systematic review of literature. International Journal of Neuropsychopharmacology, 18(10), 1-11.  

60. Ellul, J., Archer, N., Foy, C. M. L., Poppe, M., Boothby, H., Nicholas, H.,..., Lovestone, S. (2007). The effects of commonly prescribed drugs in patients with Alzheimer’s disease on the rate of deterioration. Journal of Neurology, Neurosurgery, and Psychiatry, 78, 233–239.  

61. Billioti de Gage, S. Begaud, B., Bazin, F., Verdoux, H., Dartiques, J. F., Peres, K.,... Pariente, A. (2012) Benzodiazepine use and risk for dementia: prospective population based study. British Medical Journal,1-12.  

62. Aboukhatwa, M., Dosanjh, L., & Luo, Y. (2010). Antidepressants are a rational complementary therapy for the treatment of Alzheimer’s disease. Molecular Neurodegeneration 2010: 5, 10.  

63. Rodda, J., Morgan, S., & Walker, Z. (2009). Are cholinesterase inhibitors effective in the management of the behavioral and psychological symptoms of dementia in Alzheimer's disease? A systematic review of randomized, placebo-controlled trials of donepezil, rivastigmine and galantamine. International Psychogeriatrics, 21(5), 813-824.  

64. Trinh, N.H., Hoblyn, J., Mohanty, S., & Yaffe, K. (2003). Efficacy of cholinesterase inhibitors in the treatment of neuropsychiatric symptoms and functional impairment in Alzheimer disease: a meta-analysis.JAMA, 289(2), 210-216.  

65. Gauthier, S., Loft, H., & Cummings, J. (2008). Improvement in behavioural symptoms in patients with moderate to severe Alzheimer’s disease by memantine: a pooled data analysis. International Journal of Geriatric Psychiatry 537–545.  

66. Guetin, S., Charras, K., Belard, A., Arbus, C., Berthelon, P., Blanc, F.,... Leger, J.M. (2013). An overview of the use of music therapy in the context of Alzheimer’s disease: A report of a French expert group. Dementia, 12, 619-634. 

67. Raglio, A., Bellelli, G., Traficante, D., Gianotti, M., Ubezio, M. C., Villani, D., & Trabucchi, M. (2008). Efficacy of Music Therapy in the Treatment of Behavioral and Psychiatric Symptoms of Dementia. Alzheimer Disease and Associated Disorders, 22(2),158-162.  

68. Irish, M., Cunningham, C. J., Walsh J. B., Coakley, D., Lawlor, B. A., Robertson, I. H., & Coen, R. F. (2006). Investigating the enhancing effect of music on autobiographical memory in mild Alzheimer’s disease. Dementia and Geriatric Cognitive Disorders, 22 108-120.   

69. Guétin, S., Portet, F., Picot, M. C., Pommié, C., Messaoudi, M. Djabelkir, L.,... Touchon, J. (2009). Effect of music therapy on anxiety and depression in patients with Alzheimer’s type dementia: randomised, controlled study. Dementia and Geriatric Cognitive Disorders, 28(1), 36-46.   

70. Robins-Wahlin, T. B., & Byrne, G. J. (2011). Personality changes in Alzheimer’s disease: a systematic review. International Journal of Geriatric Psychiatry, 26(10), 1019-1029.   

71. Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). Normal personality assessment in clinical practice: the NEO personality inventory. Psychological Assessment, 4(1), 5-13.   

72. Siegler, I. C., Dawson, D. V., & Welsh, K. A. (1994). Caregiver ratings of personality change in Alzheimer’s Disease patients: a replication. Psychology and Aging, 9(3), 464-466.   

73. Widiger, T. A. (2013). Personality and psychopathology. World Psychiatry, 10(2), 103-106.   

74. Endler, N. S., & Kocovski, N. L. (2001). State and trait anxiety revisited. Journal of Anxiety Disorders,15(3), 231-245.   

75. Wilson, R. S., Arnold, S. E., Schneider, J. A., Kelly, J. F., Tang, Y., & Bennet, D. A. (2006). Chronic psychological distress and risk of Alzheimer Disease in old age. Neuroepidemiology, 27, 143-153.   

76. Archer, N., Brown, R. G., Reeves, S., Nicholas, H., Boothby, H., & Lovestone, S. (2009). Midlife Neuroticism and the age of onset of Alzheimer’s Disease. Psychological Medicine, 39, 665- 673.   

77. Walsh, J. J., Balint, M. G., Smolira, S. J., Kampstrup Fredericksen, L., & Madsen, S. (2009). Predicting individual differences in mindfulness: the role of trait anxiety, attachment anxiety and attentional control. Personality and Individual Differences, 46(2), 94-99.   

78. Chiesa, A., & Serretti, A. (2009). Mindfulness-Based Stress Reduction for stress management in healthy people: a review and meta-analysis. The Journal of Alternative and Complementary Medicine, 15(5), 593-600.   

79. Viña, J. & Lloret, A. (2010). Why women have more alzheimer’s disease than men; gender and mitochondrial toxicity of Amyloid-beta peptide. Journal of Alzheimer’s Disease, 20, 527-533.

80. McLean, C. P., Asnaani, A., Litz, B. T., & Hofmann, S. G. (2011). Gender differences in anxiety disorders: Prevalence, course of illness, comorbidity and burden of illness. Journal of Psychiatric Research, 45, 1027-1035.

81. Andersen, K., Launer, L. J., Dewey, M. E., Letenneur, L. Ott, A. Copeland, J. R. M., et al., (1999). Gender differences in the incidence of AD and vascular dementia; the EURODEM studies. Neurology, 53,1992-1997.

82. McLean, C. P., & Anderson, E. R. (2009). Brave men and timid women? A review of the gender difference in fear and anxiety. Clinical psychology review, 29, 496-505.  

 

 

 

Alzheimer en Angst

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.