| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Hodgkinlymfoom en depressie

Page history last edited by Alst van, Inge 7 years, 11 months ago

 


Deze WIKI-pagina is ontwikkeld in het kader van de cursus “Psychofarmacologie” aan de Universiteit van Tilburg. Aan de inhoud van deze WIKI-pagina kunnen geen rechten worden ontleend. Om terug te keren naar de startpagina "Psychofarmacologie Medische Psychologie" klikt u hier.

 


 

De ziekte van Hodgkin is een kankersoort die in het lymfestelsel begint. De ziekte wordt ook wel Hodgkinlymfoom genoemd en ontstaat door een ontregelde groei van lymfekliercellen die deel uitmaken van het immuunsysteem. Medische ontwikkelingen en verbeterde overlevingskansen van het Hodgkinlymfoom hebben tot gevolg dat steeds meer patiënten te maken krijgen met effecten van de ziekte en behandeling. Naast lichamelijke klachten die samenhangen met deze vorm van kanker en de bijbehorende behandeling, lijken psychosociale klachten tijdens, maar vooral na de behandeling kenmerkend te zijn voor deze specifieke patiëntengroep. De door de patiënt zelf ervaren kwaliteit van leven kan hierdoor ook op de lange termijn sterk worden aangedaan. De huidige WIKI-pagina zal hierbij voornamelijk ingaan op depressie, omdat depressie veel voorkomt bij Hodgkinlymfoom patiënten en ook op lange termijn nog beperkingen kan opleveren. Daarnaast bestaat mogelijk een overlap in onderliggende mechanismen die zowel bij depressie als bij Hodgkinlymfoom, en bijbehorende behandelingen, een rol kunnen spelen. 

      Allereerst zal een overzicht gegeven worden van het Hodgkinlymfoom zelf, inclusief de belangrijkste behandelingsmogelijkheden en de mogelijk optredende psychische problematiek . Vervolgens zal een toelichting gegeven worden op depressie en de behandeling op met name medicamenteus gebied. Deze informatie is bedoeld voor professionals, patiënten en andere geïnteresseerden. Belangrijk hierbij te benadrukken is dat deze WIKI-pagina uitgebreide informatie biedt die niet direct van toepassing is op iedere individuele patiënt. Tot slot zal de interactie tussen Hodgkinlymfoom en depressie besproken worden, waarbij mogelijk een verklarende rol is weggelegd voor het immuunsysteem. Hierbij zal, naast een overzicht van wat tot nu toe bekend is op basis van wetenschappelijk onderzoek, tevens ingegaan worden op andere mogelijke onderliggende mechanismen die nader onderzoek verdienen. Dit onderdeel is gebaseerd op veronderstelling en heeft tot doel een bijdrage te leveren aan toekomstig onderzoek om de bestaande wetenschappelijke kennis uit te breiden. Dit laatste deel is voornamelijk bedoeld voor professionals, aangezien enige mate van voorkennis vereist is.

     Samengevat heeft de huidige WIKI-pagina tot doel een breed perspectief te bieden op de aandoening Hodgkinlymfoom, waarbij de nadruk ligt op de interactie tussen Hodgkinlymfoom en depressie op medicamenteus (farmacologisch) gebied. De onderstaande inhoudsopgave geeft een overzicht van de onderwerpen die besproken worden op deze WIKI-pagina. 

 


 

Inhoudsopgave

1. Hodgkinlymfoom
1.1Ziektebeeld
     1.2 Epidemiologie
     1.3 Beloop en Prognose
     1.4 Behandeling kanker
          1.4.1 Chemotherapie
          1.4.2 Radiotherapie  
          1.4.3 Stamceltransplantatie
          1.4.4 Immunotherapie
          1.4.5 Bijwerkingen
          1.4.6 Nazorg en controle  
2. Depressie
     2.1 Psychische problematiek bij Hodgkinlymfoom
     2.2 Depressie bij Hodgkinlymfoom
          2.2.1 Diagnose depressie
          2.2.2 Prevalentie en gevolgen 
          2.2.3 Behandeling depressie
          2.2.4 Werkingsmechanismen antidepressiva

          2.2.5 Verbetering van de zorg

3. Mogelijke interacties Hodgkinlymfoom en depressie

     3.1 Invloeden van depressie op Hodgkinlymfoom

          3.1.1 Fysiologie depressie: monoaminen, BDNF en de hersenen
          3.1.2 HPA-as

          3.1.3 Immuunsysteem

          3.1.4 Koppeling depressie, HPA-as, immuunsysteem en Hodgkinlymfoom

     3.2 Invloeden van Hodgkinlymfoom op depressie

          3.2.1 Sickness behavior

          3.2.2 Epigenetica

     3.3 Interactie farmacologische behandeling depressie en Hodgkinlymfoom

4. Klinische implicaties 
5. Samenvatting 
6. Literatuurlijst

 


 

1. Hodgkinlymfoom 

 

1.1 Ziektebeeld 

Hodgkinlymfoom is een kwaadaardige aandoening die ontstaat in de cellen van lymfestelsel, en valt daarom onder de maligne lymfomen. (1) Maligne is een medische definitie voor kwaadaardig en een maligne lymfoom wordt dan ook gedefinieerd als een kwaadaardig gezwel in het lymfestelsel. Hodgkinlymfoom is een vorm van kanker die zich kenmerkt door een ongeremde celdeling (woekering) van lymfocyten, één van de verschillende soorten witte bloedcellen. Hodgkinlymfoom ontstaat meestal in de lymfeklieren. Lymfeklieren zitten overal in het lichaam en werken als filters tegen ziektekiemen, bacteriën en virussen, waarbij lymfocyten betrokken zijn bij de afweer. (2) Tevens kan Hodgkinlymfoom ontstaan in de milt, de lever of het beenmerg, omdat deze organen ook onderdeel zijn van het lymfestelsel. Verder kan zich in principe op iedere denkbare plaats in het lichaam een lymfoom ontwikkelen, omdat lymfocyten cellen zijn die door het hele lichaam circuleren. (1)

     Maligne lymfomen worden ingedeeld naar de soort lymfocyt (een soort witte bloedcel die bestaat in het lymfestelsel) die de ongecontroleerde celdeling heeft veroorzaak: een B-cel, T-cel of NK-cel.Deze indeling is van groot belang, omdat het gedrag en de prognose van de verschillende typen maligne lymfomen zeer sterk variëren. De kwaadaardige cel die de Hodgkinlymfoom kenmerkt is de Reed-Sternberg-cel (RS-cel). RS-cellen zijn kwaadaardige cellen in het lymfestelsel die meestal ontstaan vanuit B-cellen, maar dus ook uit T- of NK-cellen kunnen ontstaan. Ze worden ook wel “uilenogen” genoemd vanwege de uiterlijke verschijning. Om de diagnose Hodgkinlymfoom te kunnen stellen, is het noodzakelijk dat de aanwezigheid van RS-cellen wordt aangetoond.(1) Hierbij beoordeelt de patholoog-anatoom een stukje afgenomen tumorweefsel (biopt). Door de aanwezigheid van RS-cellen bij het Hodgkinlymfoom, kan deze ziekte tevens worden onderscheiden van het non-Hodgkinlymfoom, waarbij RS-cellen afwezig zijn. In onderstaande Figuur 1 zijn deze RS-cellen weergegeven.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1. Reed-Sternberg-cel, de zogenaamde “uilenogen”. (3)

 

     Over de oorzaken en het ontstaan van Hodgkinlymfoom is nog weinig bekend. Wel blijkt het DNA van het Epstein-Barr-virus (de veroorzaker van de ziekte van Pfeiffer (3)) vaak in Hodgkincellen aanwezig te zijn. Wat de precieze samenhang tussen het Epstein-Barr-virus en Hodgkinlymfoom is, is nog onduidelijk. Individuen met een verminderde immuniteit door een aangeboren of verworven stoornis, bijvoorbeeld HIV, lijken wel een risicogroep te vormen. Ook individuen die immuun-onderdrukkende medicijnen nemen na een transplantatie lijken binnen de risicogroep te vallen. (1) Een verlaging van het immuunsysteem lijkt dus samen te hangen met een verhoogde kans op de ontwikkeling van Hodgkinlymfoom.

 

1.2 Epidemiologie 

Hodgkinlymfoom kan op alle leeftijden voorkomen, maar de aandoening komt het meeste voor bij mensen tussen de 15 en 34 jaar, met een duidelijke piek in rond het 20e a 25e jaar levensjaar. (1,4) De frequentie van de ziekte is iets hoger bij mannen dan bij vrouwen, met een verhouding van ongeveer drie op twee. (4) Zowel deze piek in het voorkomen van Hodgkinlymfoom en de verschillen in het voorkomen tussen mannen en vrouwen, zijn terug te zien in Figuur 2. Hier wordt het aantal nieuwe Hodgkinlymfoom gevallen binnen één jaar (incidentie) grafisch weergegeven voor het jaar 2015.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2. Incidentie Hodgkinlymfoom in Nederland per jaar en per leeftijd voor mannen en vrouwen. (3)

 

     In 2013 was de vijfjaarsprevalentie 1872. Dit houdt in dat er in de vijf jaren vóór 2013 bij 1872 personen Hodgkinlymfoom is gediagnosticeerd. Het aantal patiënten met Hodgkinlymfoom is de laatste jaren iets toegenomen. In 2015 was het aantal nieuw gediagnosticeerde patiënten met een Hodgkinlymfoom in Nederland 452, ten opzichte van de 397 nieuw gediagnosticeerde patiënten in het jaar 2005. (5) 

 

1.3 Beloop en Prognose 

Een van de eerste symptomen van het Hodgkinlymfoom is meestal een zwelling van een of meerdere lymfeklieren in de hals of de oksels. (6) Deze knobbels zijn vaak niet pijnlijk. Daarnaast kan een zwelling van de lymfeklieren ook ontstaan in de ruimte tussen de longen (het mediastinum). Dit kan leiden tot klachten als benauwdheid en pijn rondom het borstbeen. Andere zogenoemde systemische symptomen (symptomen die het hele lichaam betreffen) zijn meer dan twee weken koorts zonder infectie, nachtelijk zweten zonder infectie en meer dan 10% gewichtsverlies in zes maanden. (7

     Door medische ontwikkelingen is de kans op genezing van een Hodgkinlymfoom tegenwoordig groot. De prognose hangt per patiënt af van verschillende factoren, waaronder het aantal aangedane lymfeklieren, de aanwezigheid en mate van uitzaaiingen, de leeftijd van de patiënt en de aanwezigheid en ernst van symptomen. (8) Het Hodgkinlymfoom kan volgens de Ann Arbor classificatie worden ingedeeld in vier stadia. (9)

 

Tabel 1. De vier stadia van het Hodgkinlymfoom volgens de Ann Arbor classificatie. (9)

Stadium Omschrijving
I

De ziekte is beperkt tot een lymfekliergebied.

II

Aantasting van twee of meer lymfekliergebieden aan één kant van het middenrif, of een orgaan samen met één of meer kliergebieden aan dezelfde kant van het middenrif.

III

Aantasting van kliergebieden aan beide kanten van het middenrif, al dan niet met uitbreiding in de milt of een ander orgaan.

IV

Met uitzaaiingen naar andere organen die geen lymfeklieren bevatten (o.a. longen, lever, beenmerg). 

 

     Hodgkinlymfoom verspreidt zich via de lymfevaten naar nabijgelegen lymfeklieren en pas later naar verder gelegen klieren. (3) Zelden en dan pas in een vergevorderd stadium van de ziekte, kan Hodgkinlymfoom in de bloedbaan terechtkomen en zich vanuit daar verder uitbreiden naar bijvoorbeeld de lever, de longen of het beenmerg. Het feit dat de kanker zich pas in een vergevorderd stadium uitbreidt naar andere lichaamsdelen draagt eraan bij dat de prognose bij Hodgkinlymfoom over het algemeen gunstig is. Van patiënten met Hodgkinlymfoom is na drie jaar nog 95% in leven. Van de patiënten met Hodgkinlymfoom stadium IV is na drie jaar nog ruim 85% in leven. (6)

 

1.4 Behandeling kanker 

De voorkeursbehandeling bij Hodgkinlymfoom bestaat doorgaans uit chemotherapie en radiotherapie, ook wel bestraling genoemd. Een chirurgische ingreep is bij deze patiënten vaak niet zinvol aangezien de tumorcellen zich vrijwel altijd op meer dan één plek in het lichaam bevinden. Deze keuze voor de behandeling van Hodgkinlymfoom hangt af van factoren zoals het stadium waarin de ziekte zich bevindt, de lichamelijk conditie, de leeftijd en de medische voorgeschiedenis van de patiënt. (3)  Voor deze pagina is ervoor gekozen een overzicht te geven van de meest voorkomende behandelopties. Onderstaand overzicht van de behandeling is dus niet uitputtend en kan op inschatting van de medisch specialist per patiënt aangevuld of veranderd worden.

 

1.4.1 Chemotherapie 

Chemotherapie wordt vrijwel altijd ingezet bij de behandeling van Hodgkinlymfoom. (3) Gezien deze grote rol van chemotherapie in de behandeling van Hodgkinlymfoom, zal deze pagina meer uitgebreid op deze behandelmethode ingaan dan op andere behandelmethoden, die vaak als aanvullende behandeling worden ingezet.

     Om de precieze toepassing van deze behandelingsvorm bij Hodgkinlymfoom verder toe te lichten, is het nodig eerst de algemene mechanismen toe te lichten waarop de werking van chemotherapie berust. Chemotherapie is een behandeling met cytostatica. Dit zijn medicijnen die het doel hebben de celdeling te remmen (cytos = cel, stasis = stilstand). (10) Cytostatica hebben deze werking door in te grijpen op de chemische processen die betrokken zijn bij celdeling (mitose). Hoewel er veel verschillende cytostatica bestaan, die elk op een iets andere manier ingrijpen op dit proces van mitose, hebben ze als gemeenschappelijk kenmerk dat ze de replicatie van DNA en RNA verstoren. (11)  Met name snel-delende cellen zijn gevoelig voor cytostatica. Tumorcellen in het algemeen, en dus ook in het geval van Hodgkinlymfoom, worden gekenmerkt door versnelde celdeling. Dit maakt dat tumorcellen, ten opzichte van gezonde lichaamscellen, veel gevoeliger zijn voor cytostatica. Echter, ook gezonde lichaamscellen die gekenmerkt worden door snelle celdeling zijn hier gevoelig voor en kunnen door de cytostatica beschadigd raken. Met name snel delende cellen zoals slijmvliescellen, beenmerg en haarcellen worden aangedaan. Dit resulteert in bijwerkingen, die in paragraaf “1.4.5 Bijwerkingen” verder besproken zullen worden. (10) Dit Engels gesproken filmpje licht de zojuist beschreven werking van chemotherapie duidelijk toe in beelden:

 

Video 1. Celdeling en de werking van chemotherapie in beeld. (12)

 

     Cytostatica kunnen op verschillende manieren worden toegediend, waaronder intraveneus (per infuus in een ader), oraal (via de mond, in tabletvorm) of subcutaan (onderhuids, per injectie). (10) Welke toedieningsvorm wordt toegepast, hangt af van specifieke patiëntkenmerken zoals de lichamelijke gezondheid, het type en het stadium van de kanker. In het geval van Hodgkinlymfoom wordt meestal voor intraveneuze toediening gekozen. (3) Na toediening kan het medicijn via de bloedcirculatie kwaadaardige cellen in het hele lichaam bereiken. Chemotherapie wordt daarom ook wel een systemische therapie genoemd. Chemotherapie wordt in kuren afgegeven. Dit betekent dat een periode van één of meerdere weken waarin de medicatie wordt toegediend, altijd wordt afgewisseld met een periode van vaak meerdere weken, waarin het lichaam de kans gegeven wordt om te herstellen. (8)

      Zoals eerder genoemd, bestaan er veel verschillende soorten cytostatica die elk op een specifieke wijze de celdeling verstoren en op deze manier kankercellen vernietigen. Om een optimaal effect te bereiken, wordt daarom vaak gebruik gemaakt van een combinatie van verschillende soorten cytostatica binnen één chemotherapie behandeling. De verschillende vormen van cytostatica vullen elkaar aan in hun effect. (11) Een uitgebreide beschrijving van de verschillende klassen cytostatica is te diepgaand voor het doel van deze WIKI-pagina. Mocht u toch meer willen lezen over de verschillende soorten en hun specifieke werkingsmechanisme op niveau van celdelingsprocessen, dan kunt u terecht op de website van het Farmacotherapeutisch Kompas. Verder kunt u in dit filmpje, gemaakt en aangeboden door KWF Kankerbestrijding, zien hoe de behandeling met chemotherapie er in de praktijk vaak uitziet.

      Chemotherapie wordt bij Hodgkinlymfoom vaak ingezet als curatieve behandeling, wat betekent dat de behandeling in opzet genezend bedoeld is. Hierbij wordt gestreefd naar complete remissie. Er is sprake van complete remissie wanneer er geen kankercellen meer aantoonbaar zijn in het lichaam. Daarnaast kan chemotherapie als aanvullende (adjuvante) behandeling worden ingezet, naast radiotherapie. (10) Een beschrijving van de werking van radiotherapie bij Hodgkinlymfoom volgt in de volgende paragraaf “1.4.2 Radiotherapie”.

     De chemotherapie ABVD is tegenwoordig in de meeste gevallen de eerste keuze behandeling bij Hodgkinlymfoom. De afkorting staat voor een combinatie de volgende vier cytostatica: adriamycine (A), bleomycine (B), vinblastine (V) en dacarbazine (D). Naast ABVD is BEACOPP een combinatie van cytostatica die veel gebruikt wordt. Deze afkorting staat voor de zeven medicijnen: bleomycine (B), etoposide (E), adramycine (A), cyclofosfamide (C), vincristine (O), procarbazine (P) en prednison (P). Of voor één van deze of een andere soort combinatiechemotherapie gekozen wordt, verschilt echter sterk per patiënt. De keuze van de soort chemotherapie bij Hodgkinlymfoom hangt af van meerdere factoren, namelijk het stadium van de ziekte en verschillende prognostische factoren (leeftijd, geslacht, omvang van de kliergrootte en bezinking). (6

 

1.4.2 Radiotherapie 

Radiotherapie wordt ook wel bestraling genoemd, en wordt bij Hodgkinlymfoom in de meeste gevallen als aanvullende behandeling ingezet op de aangedane gebieden of lymfeklieren. Kort beschreven heeft bestraling bij Hodgkinlymfoom als doel om de maligne cellen te vernietigen. (10) Bestraling wordt plaatselijk uitgevoerd, waarbij het gebied of de gebieden waar vooraf aan de chemotherapie vergrote lymfeklieren aanwezig waren worden bestraald.Afhankelijk van de grootte van het bestralingsgebied wordt de bestraling in één of soms meerdere sessies bestralingen gegeven, verspreid over circa drie tot vier weken, meerdere keren per week. De daadwerkelijke bestraling (één sessie) duurt slechts enkele minuten. (13

     Indien u meer wilt lezen over de precieze werking van radiotherapie bij de behandeling van kanker, dan kunt u hierover een uitgebreide beschrijving vinden op deze webpagina van het Merck Manual medisch handboek.

 

1.4.3 Stamceltransplantatie 

In sommige gevallen slaat de reguliere behandeling niet of onvoldoende aan. Ook kan er na genezing sprake zijn van opnieuw optreden van de aandoening, een zogenaamd recidief. In deze gevallen kan er gekozen worden voor een zwaardere behandeling, bestaande uit een hoge dosis chemotherapie in combinatie met stamceltransplantatie. Voor sommige patiënten kan deze behandeloptie alsnog mogelijkheid tot genezing bieden.(6) Aangezien in deze WIKI-pagina aandacht wordt besteed aan de gevolgen van Hodgkinlymfoom op lange termijn zal ook deze behandeling daarom kort worden toegelicht.

     Bij stamceltransplantatie krijgt de patiënt stamcellen toegediend, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen twee varianten: Autologe stamceltransplantatie, waarbij de eigen stamcellen gebruikt worden, en allogene stamceltransplantatie, waarbij gebruik wordt gemaakt donor stamcellen. Nadat de stamcellen uit het eigen bloed zijn gehaald volgt een hoge dosis chemotherapie. Deze behandeling is zo intensief dat een groot gedeelte van het beenmerg vernietigd wordt. Dit wordt myeloablatief genoemd. Door deze behandeling is de patiënt tijdelijk zeer vatbaar voor infecties. Na deze behandeling krijgt de patiënt via het infuus de eigen stamcellen toegediend, die moeten zorgen voor de aanmaak van een nieuw beenmerg en rode bloedcellen. Bij Hodgkinlymfoom wordt veelal voor de autogene stamceltransplantatie gekozen. Soms wordt er voor een allogene stamceltransplantatie gekozen bij terugkeer van het lymfoom na een autogene stamceltransplantatie. (6

     Voor stamceltransplantatie als behandeling wordt alleen gekozen bij patiënten tot 65-70 jaar. Ook moet de patiënt verder in goede conditie verkeren, met weinig tegelijk voorkomende andere aandoeningen. Dit komt door de zware chemotherapie die aan de transplantatie vooraf gaat, die patiënten van oudere leeftijd of in mindere lichamelijke conditie vaak een stuk minder goed verdragen. Hoewel de leeftijdsgrens tot voor kort op 65 jaar lag, wordt de behandeling de laatste jaren ook bij patiënten tot 70 jaar uitgevoerd, die aan deze voorwaarden voldoen.(6

 

1.4.4 Immunotherapie 

Er is slechts een kleine rol weggelegd voor immunotherapie bij Hodgkinlymfoom. Met immunotherapie wordt een immuunreactie van het lichaam gestimuleerd. Dit kan leiden tot afweerreacties gericht tegen het eigen lichaam. Immunotherapie met brentuximab vedotin wordt alleen toegepast wanneer autologe stamceltransplantatie onvoldoende effect heeft gehad of wanneer er al twee autologe stamceltransplantatie behandelingen hebben plaatsgevonden, en allogene stamceltransplantatie of een combinatie-chemotherapie geen behandelopties zijn. (6 

 

1.4.5 Bijwerkingen 

In de behandeling van Hodgkinlymfoom zijn de chemotherapieën ABVD en BEACOPP tegenwoordig veruit meest gebruikte behandeling. De beschrijving van de bijwerkingen richt zich voor deze pagina dan ook specifiek op de bijwerkingen die het meest gerapporteerd worden bij toepassing van de deze twee vormen van chemotherapie. Zoals eerder beschreven, heeft chemotherapie ook invloed op gezonde, snel-delende cellen. Met name haarcellen, beenmerg, en slijmvliescellen worden aangedaan. Dit leidt tot veel van de bekendste bijwerkingen van deze behandeling. Er kan hierbij onderscheid gemaakt worden tussen mogelijke acute bijwerkingen en mogelijke verlate bijwerkingen: (14

 

Belangrijke acute bijwerkingen van chemotherapie bij Hodgkinlymfoom zijn:

-       Haaruitval

-       Misselijkheid en braken

-       Vermoeidheid

-       Beenmergdepressie (een aantasting van de beenmergcellen, waardoor bepaalde bloedcellen niet meer voldoende worden geproduceerd)

-      Verminderde weerstand en verhoogde gevoeligheid voor infecties

 

Belangrijke late bijwerkingen van chemotherapie bij Hodgkinlymfoom zijn:

-       Onvruchtbaarheid

-       Verminderde longfunctie

-       Verminderde hartfunctie (cardiomyopathie)

-       Secundaire kankervorming

 

     Ook de andere soorten behandelingen van Hodgkinlymfoom kunnen leiden tot bijwerkingen. Zoals eerder beschreven, wordt chemotherapie vaak aangevuld met radiotherapie, ook wel bestraling. De mate waarin bijwerkingen van radiotherapie optreden verschillen per patiënt. Na de behandeling is er meestal sprake van roodheid van de huid en algehele moeheid. Het gebied dat bestraald wordt en de dosis van de bestraling zijn bepalend voor de specifieke bijwerkingen. Bestraling van de borstkas, verhoogt bijvoorbeeld de kans op coronair lijden, oftewel vernauwingen van kransslagaders. (15) Naast effecten op korte termijn die afnemen naar verloop van tijd, bestaan er dus ook effecten die pas veel later optreden en gevolgen hebben op de lange termijn.

     Door de hoge dosis chemotherapie die bij stamceltransplantaties wordt gegeven, kunnen de hierboven beschreven bijwerkingen van chemotherapie naast de verhoogde vatbaarheid voor infecties tevens worden verwacht bij deze behandeling. (6) Een uitvoerige beschrijving van de specifieke bijwerkingen van stamceltransplantaties is te verrijkend voor deze WIKI-pagina, gezien het een nieuwe en niet regelmatig uitgevoerde behandeling is. Mocht u hier meer informatie over willen, dan is het raadzaam contact op te nemen met uw arts.

     De bijwerkingen van immunotherapie zijn van verschillende factoren afhankelijk, namelijk de dosis, de duur van de behandeling, de combinatie met andere medicijnen en ze verschillen per persoon. Een aantal veelvoorkomende bijwerkingen hebben te maken met een verhoogde werking van het afweersysteem. Tijdens immunotherapie wordt het afweersysteem immers sterk gestimuleerd, wat een versterking van de afweerreacties tot gevolg heeft. Dit kan soms leiden tot afweerreacties gericht tegen het eigen lichaam (auto-immuniteit). Veelvoorkomende bijwerkingen zoals een grieperig gevoel, darmontstekingen met diarree als gevolg en huidontstekingen met huiduitslag als gevolg, zijn het resultaat van deze auto-immuniteit. (6) 

      De totale behandeling van Hodgkinlymfoom heeft als belangrijk gevolg het verhoogde risico op het opnieuw ontwikkelen van een lymfoom (secundair lymfoom) of een andere vorm van kanker. Naast het risico op een terugkerend Hodgkinlymfoom, is het risico op met name acute niet-lymfatische leukemie, non-Hodgkinlymfoom, longkanker, en huidkanker voor overlevenden van Hodgkinlymfoom levenslang verhoogd. (16)  Factoren zoals de leeftijd waarop de diagnose is gesteld, het soort behandeling en de duur en intensiteit van de behandeling beïnvloeden hierbij het risico per individuele patiënt. Vooral het ondergaan van een vaak hoge doses aan chemotherapie lijkt een grote rol te spelen. (15

     Andere belangrijke specifieke bijwerkingen zijn een verhoogde kans op cardiovasculaire problemen en diabetes mellitus. (17-21) Gezien deze grootse bijwerkingen en een relatief hoog genezingspercentage vindt huidig onderzoek plaats met de vraag of de chemotherapie en radiotherapie in dosis verminderd kunnen worden bij de behandeling van Hodgkinlymfoom.

     In Tabel 2 zijn de belangrijkste bijwerkingen van de verschillende behandelmethoden nog eens schematisch weergegeven. Verder kan de totale behandeling van Hodgkinlymfoom verschillende psychische bijwerkingen hebben, zoals klachten van vermoeidheid, angst en somberheid. Onderdeel "2. Depressievan deze WIKI-pagina zal hier verder op ingaan.

 

Tabel 2. De belangrijkste bijwerkingen per behandelmethode in de behandeling van Hodgkinlymfoom.

Behandelmethode  Belangrijkste bijwerkingen
Chemotherapie

- Haaruitval

- Misselijkheid en braken

- Vermoeidheid

- Beenmergdepressie

- Verminderde weerstand, verhoogde gevoeligheid voor infecties

Radiotherapie 

- Moeheid

- Roodheid van de huid 

Overige specifieke bijwerkingen hangen sterk af van de plek, de intensiteit en de duur van de gegeven bestraling.

Immunotherapie

Grieperig gevoel

- Diarree

- Huiduitslag 

Totale behandeling Hodgkinlymfoom

Vorming secundair lymfoom

- Vorming andere secundaire kanker 

- Langdurige vermoeidheid

- Verhoogde kans op cardiovasculaire problematiek, diabetes mellitus

 

1.4.6 Nazorg en controle 

Hoewel de overlevingskansen van Hodgkinlymfoom relatief hoog zijn, blijft er sprake van een levenslange verhoogd risico op secundaire kanker. Nazorg en een regelmatige controle zijn dan ook erg belangrijk bij overlevenden van het Hodgkinlymfoom. Patiënten moeten, met name in de eerste jaren na genezing, zeer regelmatig lichamelijk onderzoek, bloedonderzoek en aanvullende beeldvorming door middel van scans ondergaan. De huidige richtlijnen voor nazorg en controle bij het Hodgkinlymfoom zijn hierbij als volgt: Het eerste jaar na behandeling elke drie maanden, daarna vermindert het aantal controles naar twee per jaar en vanaf vijf jaar na behandeling vinden de controles nog één keer per jaar plaats. Met name het beeldvormend onderzoek gaat voor veel patiënten echter gepaard met psychosociale klachten zoals een sterk verhoogde angst. Om die reden wordt er momenteel veel onderzoek gedaan naar werkelijke gezondheidswinst die dit beleid oplevert en de mogelijkheden tot minder frequente controle en andere controle methoden. (8)

 

 

2. Depressie

Zoals genoemd is Hodgkinlymfoom een vorm van kanker die samengaat met relatief goede overlevingskansen. Ondanks of misschien zelfs door de goede overleving, krijgen veel patiënten echter te maken met nieuwe stressoren en uitdagingen die het hebben van kanker in het algemeen, en Hodgkinlymfoom in het bijzonder, met zich meebrengen. Zowel tijdens en na de behandeling en/of genezing van Hodgkinlymfoom kampen veel Hodgkinpatiënten met psychische problematiek. Eerst zullen de algemene mogelijke psychische problemen bij Hodgkinlymfoom besproken worden. Vervolgens zal er binnen deze WIKI-pagina specifiek dieper ingegaan worden op depressie bij Hodgkinlymfoom, aangezien depressie een veelvoorkomende psychische klacht is die Hodgkinlymfoompatiënten gedurende het leven rapporteren. Er zal eerst een algemene beschrijving van depressie en de behandeling ervan worden gegeven. Daarna zal de samenhang tussen Hodgkinlymfoom en depressie, en mogelijke mechanismen die een rol kunnen spelen bij deze interactie, worden besproken. 

 

2.1 Psychische problematiek bij Hodgkinlymfoom

Naast de genoemde fysieke effecten, zoals een verhoogde kans op secundaire kanker, lijken de lange termijn klachten op psychologisch en sociaal (psychosociaal) vlak na de behandeling kenmerkend te zijn voor de Hodgkinlymfoom patiëntengroep. (22) Vaak zijn kankerpatiënten het merendeel van de behandelingsperiode gefocust op het gevecht tegen de ziekte en ervaren in deze periode weinig tijd om stil te staan bij de effecten van de ziekte op de lange termijn. De verwerking van de ziekte vindt vaak pas plaats na afloop van de behandeling. Dit kan mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van late psychosociale problemen.  

     Psychosociale klachten op de lange termijn lijken de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (Health-related quality of life) negatief te beïnvloeden. Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven wordt als volgt gedefinieerd: het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied gerelateerd aan gezondheid zoals ze dat zelf ervaren. (23) Onderzoek heeft aangetoond dat gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven verandert gedurende het beloop van de behandeling, met een toename in vermoeidheid en een afname in functionele mogelijkheden als gevolg van de behandeling. (24-26) Andere symptomen die toenemen gedurende de behandeling zijn angst, pijn, behandelingsspecifieke bijwerkingen, ongerustheid, concentratie problemen en depressie. (25,27)

     Na beëindiging van de behandeling ervaren veel lymfoompatiënten een afname op alle domeinen van de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. (28) Kankerpatiënten ervaren meerdere stressoren, zoals bijwerkingen van medicatie, onderbreking van levenstaken en doelen, financiële problemen, werkgerelateerde problemen, veranderingen in het sociale netwerk en een voortdurende onzekerheid over hun toekomst. Dit kan leiden tot depressieve klachten, chronische vermoeidheid en angst. (22,25,26-29) Meer onderzoek waarbij patiënten gedurende een langere periode onderzocht worden (follow-up onderzoek) is bij deze patiëntenpopulatie van groot belang om deze effecten beter in kaart te brengen.


2.2 Depressie bij Hodgkinlymfoom

In deze paragraaf wordt er ingegaan op specifiek de depressieve klachten die tijdens het ziekteproces en de behandeling van Hodgkinlymfoom kunnen voorkomen. Het zwaartepunt ligt op de effecten op lange termijn na de behandeling van Hodgkinlymfoom, aangezien deze juist bij Hodgkinlymfoon zo kenmerkend zijn. Eerst wordt ingegaan op de diagnose en behandeling van depressie. Vervolgens zal depressie in relatie tot Hodgkinlymfoom en enkele mogelijkheden tot verbetering van de zorg voor deze patiënten worden besproken.

 

2.2.1 Diagnose depressie

Depressie is een staat van somberheid of vermindering van interesse of plezier (ook wel anhedonie genoemd) gedurende een periode van minimaal twee weken. (37) Dit gevoel verstoort de dagelijkse bezigheden, zoals op het werk, binnen het gezin en sociale contacten. Een depressieve periode kan daarnaast gekenmerkt worden door uiteenlopende symptomen, zoals een toe- of afname in gewicht, toe- of afname in slaap, onrust of remmingen in beweging, vermoeidheid, gevoelens van waardeloosheid, verminderd vermogen tot nadenken, besluiteloosheid en gedachten aan de dood. (38) Belangrijk om te vermelden is dat bij aanwezigheid van enkele van bovenstaande depressieve klachten, er niet gelijk sprake is van een depressie. Dit onderscheid wordt uitgelegd in deze Engels gesproken TED-Ed les, waarbij ook tips gegeven worden aan patiënten en buitenstaanders over wat te doen bij depressieve klachten. Voor meer algemene informatie over depressie en wat hier aan te doen is, kunt u ook dit Nederlands gesproken filmpje van De 100 seconden Dokter bekijken.

     Bij het vaststellen van depressie bij Hodgkinloompatiënten of -overlevenden moet er rekening gehouden worden met de overlap in symptomen van Hodgkinlymfoom, de behandeling hiervan, en depressie. Het hebben van Hodgkinlymfoom en de hierop volgende behandeling kunnen al leiden tot klachten lijkend op depressie, zoals vermoeidheid, veranderingen in de slaap, gedachten aan de dood, en beperkingen in het dagelijks functioneren. Uit onderzoek blijkt dat een combinatie tussen depressie en vermoeidheid bij Hodgkinlymfoompatiënten (17%) meer voorkomt dan in de gemiddelde bevolking (9%). (34) Doordat bij dit soort onderzoek ieder persoon in een groep één keer en op hetzelfde tijdstip geobserveerd of gemeten wordt (cross-sectioneel onderzoek), zijn verbanden tussen oorzaak en gevolg (causaliteit) niet vast te stellen. Hierdoor is het achterhalen van de oorzaak van de depressieve symptomen niet mogelijk. Het vaststellen van depressie is bij Hodgkinlymfoompatiënten dus bemoeilijkt door de zojuist beschreven overlap in symptomen.

 

2.2.2 Prevalentie en gevolgen

De prevalentie van een ziekte of aandoening is het percentage van de bevolking dat op een bepaald moment die ziekte of aandoening heeft. (39Tot nu toe zijn er vijf onderzoeken bekend over depressie onder lymfeklierkankerpatiënten (Hodgkinlymfoom en Non-Hodgkinlymfoom). Vier van deze onderzoeken laten een hogere mate van depressie onder lymfeklierkankerpatiënten zien in vergelijking tot de gemiddelde bevolking. (22,29,34,35) De geobserveerde prevalentie van depressieve symptomen onder Hodgkinlymfoompatiënten betrof een jaar na diagnose tussen de 18% en 19%, vergeleken met een gemiddelde jaarprevalentie van 5-6% in de gemiddelde bevolking. (22,29) Daarnaast werd geen verbetering aangetoond in ernst van depressie over tijd. (22) Dit doet vermoeden dat depressieve klachten niet beperkt blijven tot de periode direct na de diagnose, maar voort kunnen duren tot op de lange termijn.

     Bij de zojuist genoemde resultaten moet vermeld worden dat twee van de vijf onderzoeken over depressie onder lymfeklierkankerpatiënten meer dan vijftien jaar geleden uitgevoerd zijn. Het kan dus zo zijn dat deze resultaten niet meer van toepassing zijn op de huidige patiënten. Bovendien is het belangrijk te vermelden dat alle resultaten gemiddelden zijn op basis van onderzoek naar een grote groep patiënten. Aangezien patiënten onderling van elkaar verschillen, zijn de resultaten daarom niet direct van toepassing op ieder individu.  Jonge lymfeklierkankerpatiënten blijken een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven te hebben in vergelijking tot de gemiddelde bevolking. (40) Daarnaast is er met name onder jonge Hodgkinlymfoompatiënten een verhoogde prevalentie van depressie. (22) Wanneer dit samengenomen wordt, kan gezegd worden dat gediagnosticeerd worden met lymfeklierkanker op jonge leeftijd een vergrote impact heeft ten opzichte van deze diagnose later in het leven. Mogelijk komt dit doordat oudere Hodgkinlymfoompatiënten gedurende hun leven betere manieren hebben gevonden om met stressvolle gebeurtenissen om te gaan (copingstrategiëen), of omdat ze minder confrontatie ervaren met eisen op het werk of het sociale vlak.

     Over het algemeen hebben kankerpatiënten met depressieve symptomen een tweemaal verhoogd risico op mortaliteit (sterfte). (41Hierbij moet vermeld worden dat het onderliggende mechanisme tussen depressie bij kanker en mortaliteit niet bekend is, dus dat een verhoogde kans op mortaliteit mogelijk verklaard wordt door andere zaken dan de depressieve symptomen. Deze relatie tussen depressieve symptomen en Hodgkinlymfoom benadrukt wél het belang van herkenning van depressieve klachten en doorverwijzing voor behandeling hiervan door onder andere artsen en verpleegkundigen. Er zal dus gerichter onderzoek moeten plaatsvinden naar depressie bij Hodgkinlymfoompatiënten, om de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van de patiënten te beschermen.

 

2.2.3 Behandeling depressie

De eerdergenoemde link tussen Hodgkinlymfoom en depressie is relevant voor hulpverleners werkende met Hodgkinlymfoompatiënten. Het verlagen van depressieve klachten zou bij kunnen dragen aan een betere kwaliteit van leven bij Hodgkinlymfoompatiënten. Gezien de farmacologische insteek van deze WIKI-pagina zal hier niet verder in worden gegaan op bestaande psychologische behandelmogelijkheden voor depressie. Dit neemt niet weg dat een therapeutische behandeling, afzonderlijk of in combinatie met medicatie, een belangrijk onderdeel is van de behandeling van een depressie. Wilt u als patiënt meer weten over psychologische steun bij kanker, dan kunt u voor hulp en advies terecht op deze webpagina van KWF Kankerbestrijding. Professionals kunnen betreft psychologische behandeling bij depressie meer informatie vinden in de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie van het Trimbos Instituut.  

     Medicatie is aangeraden voor patiënten die last hebben van een ernstige depressie, een langdurige matige depressie, of patiënten waarbij een psychologische behandeling niet goed werkt. (42) Voor tweederde van de kankerpatiënten die doorverwezen zijn voor psychiatrische evaluatie lijkt antidepressieve medicatie (antidepressiva) de juiste keuze. (43) De Multidisciplinaire Richtlijn Depressie (44) beschrijft een keuzevolgorde van medicatie met betrekking tot de behandeling van depressieve perioden. Medicatie die voorgeschreven kunnen worden bij een depressie zijn tricyclische antidepressiva (TCA’s), selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI’s), serotonine en noradrenaline heropnameremmers (SNRI’s), mirtazapine en bupropion. In Tabel 3 staan de medicijnen met de bijbehorende mechanismen verder beschreven en in onderstaande paragraaf worden deze mechanismen verder uitgelegd.

 

2.2.4 Werkingsmechanismen antidepressiva  

Enkele biologische werkingsmechanismen van antidepressiva zullen hieronder besproken worden. Voor een goed begrip is achtergrondkennis gewenst over de werking van de hersenen en neurotransmitters die betrokken zijn bij depressie. Aangeraden wordt om het volgende korte Engelstalige filmpje te bekijken. Daarna volgt een korte introductie in de tekst.

 

Video 2. Werking van antidepressiva in beeld. (45)

 

     Cellen van het zenuwstelsel worden ook wel neuronen genoemd. Simpel gezegd heeft een neuron twee uiteinden: een dendriet en het axon. Dendrieten zijn vertakkingen rondom de celkern en zijn ontvankelijk voor het ontvangen van signalen. Een axon is een dunne uitloper van een neuron en is essentieel in het doorgeven van informatie tussen neuronen. Het axon komt uit bij de synaps. Een synaps is het punt waarop twee neuronen met elkaar communiceren. De twee betrokken neuronen worden presynaptisch en post-synaptisch neuron genoemd, waarbij het presynaptische neuron zich voor de synaps bevindt en signalen verstuurt in de richting van het post-synaptisch neuron. De tussenliggende ruimte is de synaptische spleet. Op het oppervlak van het dendriet bevinden zich synaptische receptoren. Via deze receptoren ontvangt het dendriet informatie afkomstig van de axonen van andere neuronen. Dendrieten geven signalen door aan de celkern, terwijl axonen signalen van de celkern afgeleiden. Communicatie tussen pre- en post-synaptische neuronen vindt plaats door middel van signaalstoffen die neurotransmitters genoemd worden. De verschillende neurotransmitters die vrijkomen in de synaptische spleet passen precies op bij elkaar passende receptoren.  

      De hoeveelheid neurotransmitters die aankomen bij receptoren van het post-synaptische neuron kan op verschillende manieren beïnvloed worden. Een voorbeeld hiervan is een heropname-pomp. Een heropname-pomp verplaatst de vrijgekomen neurotransmitter vanuit de synaptische spleet terug in het presynaptische neuron. Hierdoor kunnen de neurotransmitters de receptoren op het post-synaptisch neuron niet bereiken. Neurotransmitters die aan bod zullen komen in de beschrijving van antidepressiva zijn serotonine, noradrenaline en dopamine. De neurotransmitters vallen binnen de groep monoamine neurotransmitters. In paragraaf "3.1.1 Fysiologie depressie: monoaminen, BDNF en de hersenen" volgt een verdere toelichting van de monoamine-hypothese.

      Voor uitleg van het werkingsmechanisme van antidepressiva worden SSRI’s als voorbeeld genomen. De werking van SSRI’s is gebaseerd op de remming van de heropname van serotonine terug het presynaptische neuron in. Wanneer SSRI medicatie ingenomen wordt, blokkeert de serotonine heropnamepomp. Dit veroorzaakt een verhoging van serotonine in de synaptische spleet, waardoor de communicatie naar het post-synaptisch neuron, de dendritische kant, verbeterd wordt. (46SSRI’s werken pas goed na enkele weken. Een vrij ingewikkeld proces vindt plaats waarbij het neuron uiteindelijk minder geremd wordt (door een zelfregulerend effect) om aan het axonuiteinde van het neuron serotonine af te geven in de synaptische spleet. Onder invloed van deze verhoging van serotonine in de synapsspleet verbeteren depressieve klachten.

     Ook SNRI’s en TCA’s vallen onder antidepressieve medicatie en worden voorgeschreven in de klinische praktijk. De werking van SNRI’s is op hetzelfde mechanisme gebaseerd als de SSRI’s, maar met als verschil dat SNRI’s naast heropname van serotonine ook de heropname van noradrenaline remmen. Dit leidt tot meer serotonine en noradrenaline in de synaptische spleet. (46) TCA’s remmen de heropname van zowel serotonine als noradrenaline, maar blokkeren ook verschillende receptoren in andere systemen (bv. Muscarinerge receptoren), waardoor ze veel bijwerkingen tot gevolg hebben.

     Tot slot worden de MAO-remmers genoemd als vorm van antidepressiva. Naast de heropname-pomp hebben ook enzymen een effect op de hoeveelheid neurotransmitters in de synaptische spleet. Enzymen kunnen neurotransmitters afbreken waardoor ze de receptoren op het post-synaptische neuron niet meer kunnen bereiken. Het MAO-enzym breekt monoamine neurotransmitters af, waardoor deze minder aanwezig zijn in de synaptische spleet. MAO-remmers remmen de afbraakfunctie van het enzym. MAO-remmers leiden dus tot hogere concentraties van de neurotransmitters serotonine, noradrenaline en dopamine in de synaptische spleet. (46) De toegenomen communicatie tussen neuronen door middel van deze toename in monoaminen wordt verondersteld de depressieve klachten te verbeteren.

 

Tabel 3. Antidepressiva en hun bijbehorende werkingsmechanisme. (Zorginstituut Nederland, 2016) (47)

Groep

Type antidepressiva

Generieke naam

Mechanisme

Tricyclische antidepressiva

(TCA’s)

 

Amitriptyline, Clomipramine, Imipramine, Nortriptyline

Blokkering heropname van 5-HT en/of NA, waardoor deze langer in de synapsspleet blijven.

Niet-tricyclische antidepressiva

(niet-TCA’s)

 

 

 

Selectieve serotonine heropname

remmer

(SSRI)

Citalopram,

Fluvoxamine,

Fluoxetine,

Paroxetine,

Sertraline

Blokkering van SERT. Hierdoor blijft 5-HT langer in de synapsspleet.

Serotonine-

noradrenaline heropname

remmer

(SNRI)

Venlafaxine

Blokkering van SERT en NET. Hierdoor blijven 5-HT en NA langer in de synapsspleet.

Overige niet-TCA’s

 

Mirtazapine

Stimuleert door blokkade van presynaptische α2-adrenerge receptoren sterk de afgifte van NA. In vervolg neemt de 5-HT-afgifte toe.

Bupropion

Blokkering heropname van NA en DA.

Mono-amine-

oxidase-remmers

(MAOI)

 

Fenelzine,

Tranylcypromine

 

Enzym MAO wordt geremd. Hierdoor blijven NA, 5-HT en DA langer in de synapsspleet.

5-HT = serotonine, DA = dopamine, MAO = mono-amine oxidase, NA = noradrenaline, NET = noradrenaline transporter,

SERT = serotonine transporter

 

     Op grond van effectiviteit bestaat er geen voorkeur voor een antidepressiva binnen de groepen TCA’s, SSRI’s, SNRI’s mirtazapine en bupropion. Vanwege lagere bijwerkingen hebben de SSRI’s een lichte voorkeur in de praktijk. De belangrijkste bijwerkingen worden in Tabel 4 beschreven per antidepressivum groep. Naast de mogelijke bijwerkingen moet er ook met andere dingen rekening gehouden worden bij het voorschrijven van antidepressiva. Denk hierbij aan eerdere ervaringen met medicatie, prijs van de medicatie, voorkeur van de patiënt, en het tegelijkertijd aanwezig zijn van andere aandoeningen (comorbiditeit). Daarnaast moet er ook gekeken worden of de patiënt niet een aandoening/ziekte heeft waarbij de medicatie niet toegepast mag worden (contra-indicatie). Wanneer de patiënt niet reageert op het voorgeschreven antidepressivum, wordt er aangeraden over te stappen op een ander antidepressivum. Later kan er eventueel een middel zoals lithium, een stemmingsstabilisator, toegevoegd worden. Tot slot zou het voorschrijven van klassieke mono-amine oxidase remmers een optie zijn. 

 

Tabel 4. De belangrijkste bijwerkingen per antidepressivum. (Zorginstituut Nederland, 2016) (47)

Antidepressivum groep

Mechanisme

Belangrijkste bijwerkingen

Tricyclische anti-depressiva

(TCA’s)

 

 

 

 

Parasympathicolytische effecten (blokkade muscarinerge receptor)

Droge mond, duizeligheid, obstipatie, moeilijkheden bij het plassen, erectiestoornis, geremde zaadlozing, tachycardie, accommodatiestoornissen, sterke transpiratie, pupilverwijding die kan leiden tot verhoging oogboldruk, cognitief disfunctioneren, agitatie, verwardheid

Anti-noradrenerge werking (blokkade α1-adrenerge receptoren)

Sterke bloeddruk daling in staande houding, duizeligheid

Kinidine-achtige werking

Geleidingsveranderingen van het hart (verandering ECG, o.a. verlenging QT-interval)

Antihistaminerge werking

Hypnosedatie

Onbekend

Gewichtstoename, onderdrukking REM-slaap, vertraging convulsiedrempel

Specifieke serotonine heropnameremmer (SSRI)

 

 

 

Versterking van 5-HT

Maag-darmklachten, hoofdpijn, anorexie, agitatie, slapeloosheid, bloedingen, slaperigheid, tremoren, autonome effecten, seksuele stoornissen, gewichtstoename en –afname.

Stimulering 5-HT3-receptor

Misselijkheid

Stimulering 5-HT2-receptor

Verhoging alertheid, angst, slapeloosheid, motorische onrust

Remming serotonineheropname

Hoofdpijn/migraine

Serotonine-noradrenaline heropnameremmer (SNRI)

Remming serotonine- en noradrenaline heropname

Duizeligheid, hoofdpijn, droge mond, misselijkheid, transpiratie

Mirtazapine

Sterk antihistaminerge werking

Slaperigheid, sedatie, hoofdpijn, toename van eetlust en gewicht, droge mond

Bupropion

Noradrenerge en dopaminerge werking

Slapeloosheid, droge mond, misselijkheid, agitatie, tremor, transpiratie

Mono-amine-oxidase-remmer (MAOI)

Irreversibele remming MAO-A en MAO-B

Misselijkheid, inslaapproblemen, hypertensie bij het eten van voedingsmiddelen waar veel tyramine in zit (bijvoorbeeld in oude kaas).

5-HT = serotonine, MAO = mono-amine oxidase.

 

2.2.5 Verbetering van de zorg

Bewustwording bij onder andere artsen en verpleegkundigen van het bestaan van depressieve klachten bij Hodgkinlymfoompatiënten, en de nadelige gevolgen hiervan, is erg belangrijk. Vroege opsporing van depressie onder kankerpatiënten is van groot belang, zodat patiënten op tijd behandeld worden en verdere nadelige effecten voorkomen worden. (42) Hulpverleners zouden dus regelmatig de mate van depressieve klachten samen met  de patiënten moeten bekijken. Een nauwe samenwerkingen met medisch psychologen en psychiaters, bij voorkeur gespecialiseerd in de oncologie, is dus sterk van belang. Zoals eerder vermeld moet er specifiek rekening gehouden worden met patiënten die lager opgeleid zijn, comorbiditeiten hebben (het tegelijkertijd aanwezig zijn van andere aandoeningen), en jong zijn, aangezien deze risicogroepen eerder geneigd zijn depressieve klachten te rapporteren. (35,22,40

     Een andere factor die mogelijk kan bijdragen aan een verbetering van de zorg is adequate informatievoorziening. Het geven van correcte informatie lijkt een link te hebben met minder depressie bij kankerpatiënten. (48) Daarnaast blijkt uit een eerder onderzoek dat een derde van de lymfeklierkankerpatiënten niet tevreden was met de hoeveelheid van de ontvangen informatie. Een kwart van deze patiënten had behoefte gehad aan meer informatie. (49) Ook hier is weer de bewustwording over het bestaan van depressieve klachten bij deze patiëntengroep van belang. Er is hierin ruimte voor verbetering. De psycholoog in de medische setting kan hier een cruciale rol in spelen.

     In onderdeel "2.2 Depressie" is er een overzicht gegeven van depressieve klachten bij Hodgkinlymfoompatiënten en de bijkomende negatieve invloed op de gezondheidsgerateerde kwaliteit van leven op lange termijn. Vervolgonderzoek naar late psychosociale problemen, die juist zo kenmerkend zijn bij deze patiëntengroep, is noodzakelijk.

 

 

3. Mogelijke interacties Hodgkinlymfoom en depressie

Zoals genoemd komt depressie vaker voor bij patiënten met Hodgkinlymfoom dan bij de gehele populatie. Het achterliggende mechanisme voor de ogenschijnlijke relatie tussen beide aandoeningen is echter nog onbekend. In dit onderdeel zullen daarom verschillende mogelijke verklaringen besproken worden voor de relatie tussen Hodgkinlymfoom en depressie. De mogelijke invloed van depressie op de ontwikkeling van Hodgkinlymfoom zal worden besproken, waarna de mogelijke invloed van Hodgkinlymfoom op het ontwikkelen van een depressie zal worden toegelicht. Zoals besproken in paragrafen "1.4 Behandeling kanker" en "2.2.3 behandeling depressie" kunnen patiënten voor beide aandoeningen behandeld worden met verschillende soorten medicatie. Dit onderdeel zal daarom afgesloten worden met enkele mogelijke interacties op farmacologisch gebied tussen de medicatie voor beide aandoeningen.

     Aangezien enige voorkennis is vereist, is deze informatie vooral bedoeld voor professionals op het gebied van Hodgkinlymfoom en depressie. Let wel, het gaat hierbij naast onderbouwde theorieën grotendeels om speculaties die door middel van toekomstig onderzoek onderbouwd moeten worden. Een korte samenvatting van dit onderdeel van de WIKI-pagina die geen voorkennis vereist, is te lezen in deel “4. Samenvatting". Daarnaast zijn belangrijke factoren die hier een rol spelen in de interactie tussen depressie en Hodgkinlymfoom stap voor stap weergegeven in verschillende modellen. Voor een geheel overzicht van besproken informatie in dit onderdeel kunt u Figuur 7 raadplegen. Om dit laatste model zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de bestaande kennis, is de informatie die in de paragrafen “4. 3.2.2 Epigenetica” en “3.3 Interactie farmacologische behandeling depressie en Hodgkinlymfoom” wordt besproken, nog niet in het model geïncludeerd.

 

3.1 Invloeden van depressie op Hodgkinlymfoom

In dit onderdeel zal de mogelijke bijdrage van depressie op de ontwikkeling van Hodgkinlymfoom besproken worden.

  

3.1.1 Fysiologie depressie: monoaminen, BDNF en de hersenen

De klassieke theorie over de etiologie (het ontstaan) van depressie is de monoamine hypothese. Deze hypothese stelt dat depressieve klachten (zoals besproken in paragraaf "2.2.1 Diagnose depressie") ontstaan door een tekort aan een of meerdere van de monoamine neurotransmitters dopamine, serotonine en noradrenaline in bepaalde gebieden van het centrale zenuwstelsel. Voornamelijk de amygdala, prefrontale cortex en de hippocampus lijken een rol te spelen. Bij depressie kan er enerzijds sprake zijn van een afname in positief affect, zoals een gebrek aan interesse of enthousiasme, en anderzijds een toename van negatief affect, zoals een sombere stemming of gevoelens van waardeloosheid. Een tekort aan serotonine heeft invloed op de afname van positief affect en een tekort aan dopamine heeft invloed op te toename in negatief affect. Daarnaast heeft een tekort aan noradrenaline invloed op beide clusters van klachten. (46Deze hypothese wordt ondersteund door de effectiviteit van medicatie die inwerkt op de deficiëntie van deze neurotransmitters. (50)

     Hoewel direct bewijs voor deze hypothese ontbreekt, blijkt stress te leiden tot een verlaging van de monoaminen. Daarnaast zorgt stress voor een onderdrukking van het gen dat codeert voor brain-derived neurotrophic factor (BDNF). Normaliter zorgt BDNF voor de levensvatbaarheid van breinneuronen. Deze twee gevolgen van stress zouden kunnen leiden tot atrofie (afname van celfuncties en/of het aantal cellen) en apoptose (geprogrammeerde celdood) van neuronen in de hersenen, met inefficiënte informatieverwerking tot gevolg. Afhankelijk van welke hersengebieden aangetast zijn treden specifieke aan dat hersengebied gekoppelde depressieve klachten op die tezamen kunnen leiden tot een depressie. (46) In Figuur 3 is de zojuist besproken informatie schematisch weergegeven.

 

Figuur 3. Fysiologie depressie.

* De doorgetrokken lijnen weerspiegelen veronderstelde causale relaties, waarbij de pijl de richting van het verband aangeeft. Alle verbanden zijn positief.

Deze afbeelding is gemaakt voor deze WIKI-pagina. © 2016 Guus Dekkers & Inge van Alst

 

3.1.2 HPA-as

Neuronen van de hippocampus en de amygdala onderdrukken normaal gesproken de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HPA-as). Echter, door atrofie en apoptose in deze hersengebieden zal er minder onderdrukking van de HPA-as zijn. Dit leidt tot overactivatie van de HPA-as, wat resulteert in een verhoging van het eindproduct cortisol. Abnormaliteiten van de HPA-as, zoals ongevoeligheid van de HPA-as voor zelfregulerende onderdrukking en verhoogde cortisol niveaus, worden bij veel depressieve patiënten gevonden. (46)

     Verder kan hier aan worden toegevoegd dat er een bidirectionele associatie bestaat tussen de HPA-as en het immuunsysteem. Enerzijds leiden hoge cortisol niveaus uit de HPA-as tot ontstekingsreacties en onderdrukking van het immuunsysteem. (51) Anderzijds kunnen cytokinen uit het immuunsysteem de HPA-as activeren. (52) Dit zal hieronder nader worden toegelicht.

 

3.1.3 Immuunsysteem

Het immuunsysteem beschermt het lichaam tegen ziekten, dus onderdrukking van van dit systeem maakt het lichaam kwetsbaar voor allerlei ziekten. (53) Uit onderzoek blijkt dat ontstekingsprocessen in het immuunsysteem veel voorkomen bij tumoren. (54) Hodgkinlymfoom ontwikkelt zich in het lymfestelsel en is daarmee dé kanker van het immuunsysteem. Zoals eerder beschreven komt Hodgkinlymfoom dan ook meer voor bij mensen met een verminderde werking van het immuunsysteem.

De koppeling tussen het immuunsysteem en kanker is als volgt: Cytokinen zijn eiwitten die een rol spelen in de immuunafweer. Er bestaan pro-inflammatoire cytokinen die ontstekingen stimuleren en anti-inflammatoire cytokinen die de ontstekingen remmen (7). Pro-inflammatoire cytokinen, zoals TNF-α en IL-6, kunnen het DNA beschadigen. Deze beschadiging kan leiden tot mutaties van het DNA die vervolgens tumorgroei kunnen stimuleren. (54) Een ontsteking kan op deze manier de ontwikkeling van een tumor in gang zetten of een bevorderend effect hebben op de bestaande tumor. (55,56). In Figuur 4 is de fysiologie van depressie, de daardoor ontstane ontregeling van de HPA-as, en het immuunsysteem schematisch weergegeven in een model.

 

Figuur 4. Fysiologie depressie, HPA-as en het immuunsysteem.

*De stippellijnen weerspiegelen correlaties. De doorgetrokken lijnen weerspiegelen veronderstelde causale relaties, waarbij de pijl de richting van het verband aangeeft. Alle verbanden zijn positief.

Deze afbeelding is gemaakt voor deze WIKI-pagina. © 2016 Guus Dekkers & Inge van Alst

 

3.1.4 Koppeling depressie, HPA-as, immuunsysteem en Hodgkinlymfoom

Uit onderzoek blijkt dat de inflammatoire markers CRP, IL-1 en IL-6 die ontstekingsreacties aantonen, meer voorkomen in het bloed van depressieve personen. (57) Belangrijk om hierbij te vermelden is dat tot op heden slechts het gelijktijdig voorkomen van de verschillende factoren is aangetoond. Eventuele causale relaties zullen met vervolgonderzoek moeten worden aangetoond. Wel wordt met deze bevinding de link gelegd tussen de HPA-as, het immuunsysteem en depressie. Door deze relatie, zouden personen met een depressie mogelijk meer kans kunnen hebben op het ontwikkelen van Hodgkinlymfoom. Een model van de koppeling tussen depressie, de HPA-as, het immuunsysteem en Hodgkinlymfoom wordt in Figuur 5 weergegeven.

     Opvallend is dus dat er bij depressie tegelijkertijd sprake is van enerzijds activatie van het immuunsysteem wat zich uit in inflammatoire markers en anderzijds onderdrukking van het immuunsysteem door verhoogde cortisol niveaus vanuit de HPA-as.

 

Figuur 5. Koppeling depressie, HPA-as, immuunsysteem, en Hodgkinlymfoom.

*De stippellijnen weerspiegelen correlaties. De doorgetrokken lijnen weerspiegelen veronderstelde causale relaties, waarbij de pijl de richting van het verband aangeeft. Alle verbanden zijn positief, afgezien van de negatieve verbanden waar een minus-teken bij is geplaatst.

Deze afbeelding is gemaakt voor deze WIKI-pagina. © 2016 Guus Dekkers & Inge van Alst

 

3.2 Invloeden van Hodgkinlymfoom op depressie

In paragraaf “3.1 Invloeden van depressie op Hodgkinlymfoom” is het potentiële effect van depressie op de ontwikkeling van Hodgkinlymfoom besproken. Een omgekeerde causale relatie, waarbij Hodgkinlymfoom leidt tot depressie, is echter ook mogelijk. In deze paragraaf worden sickness behavior (ziektegedrag) en erfelijke aanleg voorgesteld als mogelijke achterliggende mechanismen voor deze relatie.

 

3.2.1 Sickness behavior

Niet alleen kunnen cytokinen zorgen voor de ontwikkeling van tumoren  (zoals beschreven in paragraaf “3.1.3 Immuunsysteem”), tumoren zelf en behandelingsvormen van kanker zoals radiotherapie, kunnen ook zorgen voor de productie van cytokinen. (56,58) Deze pro-inflammatoire cytokinen, zoals IL-1, IL-6, en TNFα, kunnen op hun beurt het centrale zenuwstelsel activeren. Hierbij kan sickness behavior (ziektegedrag) ontstaan dat zowel fysiologische- als gedragscomponenten, waaronder fysieke en sociale terugtrekking, algemene malaise, verminderde reactiviteit op beloningen en vegetatieve depressieve symptomen als verminderde eetlust, slaapproblemen en vermoeidheid omvat. Zoals te lezen is in de paragraaf "2.2.1 Diagnose depressie", overlappen deze symptomen sterk met de klachten die een depressie kenmerken. Deze duidelijke overlap van sickness behavior met depressieve symptomen, maken het aannemelijk dat een dergelijke inflammatoire ziektereactie kan leiden tot de ontwikkeling van een depressie. Sickness behavior betreft een adequate reactie doordat het lichaam zich aanpast aan de inflammatoire staat en wordt aangezet tot herstel. Voor depressie geldt echter niet langer dat dit een adequate aanpassingreactie betreft. (59,60,61) Naast dit indirecte verband via sickness behavior, zijn pro-inflammatoire cytokinen ook direct in verband gebracht met depressieve symptomen, waaronder inactiviteit en verlies van vermogen tot het ervaren van vreugde. (62)

     Zoals toegelicht in paragraaf “3.1.2 HPA-as”, wordt het immuunsysteem beïnvloed door de HPA-as. Deze beïnvloeding kan dus ook een rol spelen in de zojuist beschreven veranderingen in het immuunsysteem op sickness behavior. Glucocorticoïden uit de HPA-as, waaronder cortisol, onderdrukken de aanmaak en werking van pro-inflammatoire cytokinen. Glucocorticoïden kunnen daardoor de zojuist beschreven effecten van pro-inflammatoire cytokinen op depressieve symptomen remmen. (63,64,65,66) In dieronderzoek met ratten is aangetoond dat de productie van pro-inflammatoire cytokinen verhoogd was onder ratten met tumoren in borstklierweefsel in vergelijking tot ratten zonder kanker. Volgend op een stressvolle situatie werd specifiek bij ratten met kanker een verlaagde hoeveelheid circulerende glucocorticoïden (corticosterone) aangetoond in tegenstelling tot de ratten zonder kanker. Dit houdt een verstoring in van de werking van de HPA-as. De remmende werking die glucocorticoïden normaal gesproken hebben op pro-inflammatoire cytokinen, lijkt bij de aanwezigheid van kanker (gedeeltelijk) weg te zijn gevallen. Dit doet suggereren dat afgenomen glucocorticoïd reacties in combinatie met stressoren, de schadelijke effecten van tumoren en bijbehorende behandeling, namelijk de pro-inflammatoire cytokinen, op depressieve symptomen kunnen versterken. Deze informatie doet een ‘tumor-tot-hersen-pad’ suggereren. De door tumoren en behandeling ontstane cytokinen dragen bij aan chronische ontstekingsreacties, wat leidt tot sickness behavior en depressieve gedragingen. Dit effect wordt versterkt door niet adequate remming van cytokinen door de glucocorticoïden van de HPA-as. (67)

     Bovengenoemde processen dragen bij aan aan de verklaring van de verhoogde kans op het ontwikkelen van depressie onder Hodgkinlymfoompatiënten. De betrokken factoren zijn in beeld terug te vinden in Figuur 6. Nadrukkelijk moet worden vermeld dat bovenstaande veronderstellingen deels gebaseerd zijn op dieronderzoek en dat vervolg onderzoek naar deze relaties zal moeten uitwijzen of dit voorgestelde pad ook teruggevonden kan worden onder mensen met kanker, en specifiek met Hodgkinlymfoom. Het belang van kennis over mechanismen die mogelijk onderliggend zijn aan door kanker veroorzaakte psychische klachten wordt onderstreept.

 

Figuur 6. Sickness behavior

*De stippellijnen weerspiegelen correlaties. De doorgetrokken lijnen weerspiegelen veronderstelde causale relaties, waarbij de pijl de richting van het verband aangeeft. Alle verbanden zijn positief, afgezien van de negatieve verbanden waar een minus-teken bij is geplaatst.

Deze afbeelding is gemaakt voor deze WIKI-pagina. © 2016 Guus Dekkers & Inge van Alst

 

In onderstaande Figuur 7 zijn de tot nu toe besproken mogelijke mechanismen die van invloed zijn op het ontstaan van Hodgkinlymfoom bij depressie, en andersom, in een overzichtsmodel weergegeven.

 

Figuur 7. Overzichtsmodel onderliggende mechanismen Hodgkinlymfoom en depressie.

*De stippellijnen weerspiegelen correlaties. De doorgetrokken lijnen weerspiegelen veronderstelde causale relaties, waarbij de pijl de richting van het verband aangeeft. Alle verbanden zijn positief, afgezien van de negatieve verbanden waar een minus-teken bij is geplaatst.

Deze afbeelding is gemaakt voor deze WIKI-pagina. © 2016 Guus Dekkers & Inge van Alst 

 

3.2.2 Epigenetica

Een tweede manier waarop Hodgkinlymfoom zou kunnen leiden tot depressie is door dit te verklaren vanuit de epigenetica. Epigenetica is het mechanisme waarbij door interactie met omgevingsfactoren veranderingen in genen optreden, waardoor bepaalde genen al dan niet tot uiting komen. Moderne theorieën stellen dat de epigenetische combinatie van genetische kwetsbaarheid en omgevingsfactoren kan leiden tot de ontwikkeling van psychologische klachten, waaronder depressieve klachten. (46)

     Een gen dat vermoedelijk een rol speelt bij kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een depressie, is het gen dat codeert voor de serotonine heropname transporter (SERT). (68) Personen zijn drager van een van de variaties van dit gen, namelijk de S- of de L-vorm. Genetisch onderzoek liet zien dat dragers van de S-vorm verhoogd scoorden op neuroticisme en vermijding, ten opzichte van dragers van de L-vorm. Hoewel deze persoonseigenschappen een rol zouden spelen in de ontwikkeling van depressie, werd de link tussen de S-vorm en depressie niet eenduidig aangetoond. (69) Echter, wanneer aanwezigheid van de S-vorm gepaard gaat met het doormaken van een stressvol life event (levensgebeurtenis), blijkt het risico op de ontwikkeling van een depressie wel verhoogd. (70). Een beeldende voorstelling van dit verband wordt weergegeven in onderstaande figuur.

 

Figuur 8. De relatie tussen aantal life events en de variaties S-vorm en L-vorm van het gen dat codeert voor SERT in de kans op ontwikkeling van depressie.

Deze afbeelding is gemaakt voor deze WIKI-pagina. © 2016 Guus Dekkers

 

     Tevens blijkt dit verband te bestaan bij het ervaren van langdurige chronische stress door chronische ziekte. (71)

Samenvattend wijzen deze bevindingen op een epigenetische gen-omgevingsinteractie voor het ontwikkelen van depressie. De genetische aanleg, door de aanwezigheid van de S-vorm van het gen dat codeert voor SERT, interacteert hierbij met blootstelling aan stress vanuit de omgeving en resulteert in een verhoogde kans op het ontwikkelen van een depressie.

Deze combinatie van factoren speelt wellicht een verklarende rol in de verhoogde kans op depressie bij patiënten met Hodgkinlymfoom. Een ernstige aandoening als kanker is voor vrijwel alle patiënten ook een stressvol life event. Dit komt door ervaringen zoals het ontvangen van de diagnose, het wachten op testuitslagen, het nemen van beslissingen rondom de behandeling, de behandeling zelf en de angst op de terugkeer van kanker. De aandoening kanker wordt dan ook vaak geassocieerd met chronisch verhoogde stress. Vermoedelijk vormt Hodgkinlymfoom zelf dus een stressvol life event. Dit maakt het aannemelijk dat het doormaken van deze ziekte, in interactie met een aanwezige genetische kwetsbaarheid, het risico op het ontwikkelen van een depressie in kankerpatiënten verhoogt. Deze aanname wordt ondersteund door onderzoek bij andere ernstige medische aandoeningen die geassocieerd worden met chronische stress, zoals Parkinson. (7273), heupfracturen bij oudere patiënten (74), het doormaken van een beroerte (75) en kransslagaderlijden. (76) De bevindingen wijzen consistent op een verhoogd risico op depressie bij patiënten met de S-vorm van het gen dat codeert voor SERT, ten opzichte van patiënten met de L-vorm. Uit onderzoek blijkt dat kankeroverlevenden met een depressie een verdubbeld risico hebben om te overlijden, zelfs na correctie voor klinische voorspellers. (41)

     Vervolgonderzoek zal moeten aantonen of een dergelijk epigenetisch proces tevens bij kankerpatiënten, en specifiek bij patiënten met Hodgkinlymfoom, een verklarende rol speelt in de verhoogde prevalentie van depressie bij deze aandoening.  Sterke aandacht voor de herkenning en behandeling van depressie bij Hodgkinlymfoom lijkt dus noodzakelijk. Dergelijke kennis kan bijdragen aan verbetering van preventieve psychische zorg voor kankerpatiënten. Patiënten die, op basis van hun genetische aanleg en het krijgen van kanker als stressvol life event, een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een depressie, zouden in een vroeg stadium geïdentificeerd en gemonitord kunnen worden. Wanneer nodig kunnen zij dan meer intensieve psychische ondersteuning ontvangen. 

 

3.3 Interactie farmacologische behandeling depressie en Hodgkinlymfoom

Zoals eerder aangehaald kunnen ontstekingsprocessen zowel bijdragen aan het ontstaan als de bevordering van tumoren. Opvallend is dat de kwaadaardige cellen van Hodgkinlymfoom, aangeduid als Reed-Sternberg-cellen (RS-cellen) zoals eerder beschreven in "1.1 Ziektebeeld", slechts een gering aandeel vormen van de tumor. Het merendeel van de kwaadaardige tumor Hodgkinlymfoom bestaat uit verschillende inflammatoire stoffen die samen een zogenoemd gemengd inflammatoir infiltraat vormen. (77) De RS-cellen produceren een grote verscheidenheid aan cytokinen die bijdragen aan de wijze waarop het ziekteproces zich in het lichaam ontwikkelt. Zo dragen de cytokinen enerzijds bij aan het behoud van het inflammatoire infiltraat en anderzijds werken ze in op zogenaamde autocrine growth factors. Autocrine growth factors worden verondersteld belangrijk te zijn voor het reguleren van de eigen groei van kwaadaardige kankercellen. (78)  De cytokinen die geproduceerd worden door de cellen die de RS-cellen omringen dragen weer  bij aan de overleving van de RS-cellen. Door dit elkaar bevorderende mechanisme wordt de ziekte dus in stand gehouden.

     Wanneer dit bekeken wordt in relatie tot de farmacologische behandeling van depressie, blijkt dat verschillende SSRI’s de hierboven beschreven uitscheiding van cytokinen kunnen verminderen. (79) Daarnaast kunnen SSRI’s de verspreiding van lymfocyten onderdrukken, en tevens geprogrammeerde celdood van lymfocyten in gang zetten. (79) Zoals in paragraaf “1.1 Ziektebeeld” beschreven, zijn lymfocyten een vorm van witte bloedcellen van het immuunsysteem die zich in het bloed of lymfevloeistof bevinden en die een centrale rol spelen bij Hodgkinlymfoom. Woekering van deze lymfocyten leidt immers tot de vorming van Hodgkinlymfoom en tot een verminderde werking van deze lymfocyten binnen het immuunsysteem. Dit maakt Hodgkinlymfoom, zoals eerder benadrukt, de kanker van het immuunsysteem. Bovengenoemde effecten van SSRI’s zijn daarom interessant, gezien het inflammatoire karakter van Hodgkinlymfoom. Juist bij Hodgkinlymfoom lijken medicamenten die ingrijpen op cytokinen en lymfocyten essentieel.

     Tot slot kan gekeken worden naar de specifieke medicatie bij de behandeling van depressie en Hodgkinlymfoom (zoals besproken in paragrafen "1.4 Behandeling kanker" en "2.2.4 Werkingsmechanisme antidepressiva"). De SSRI sertraline, gebruikt in de behandeling van depressie, werkt remmend op de celdeling. Sertraline werkt hierin wellicht zelfs beter dan  het cytostaticum vincristine, wat gebruikt wordt in de combinatiechemotherapie BEACOPP bij Hodgkinlymfoom. (80) Mogelijk zou gelijktijdig gebruik sertraline de werking van vincristine zelfs kunnen versterken. Een andere interactie op farmacologisch niveau betreft een verhoogde concentratie van het geneesmiddel vincristine in het bloed bij gelijktijdig gebruik van de SSRI fluoxetine. Wellicht is ook hier sprake van een versterkend effect van fluoxetine op vincristine. Al met al lijkt het gebruik van de SSRI sertraline, en wellicht ook andere SSRI’s, bij Hodgkinlymfoompatiënten met een gelijktijdige depressie die het BEACOPP behandelingsregime volgen dus aantrekkelijk. Toekomstig onderzoek naar het samenspel tussen antidepressiva en de behandeling van Hodgkinlymfoom, waaronder chemotherapie, wordt essentieel bevonden om te kunnen bevestigen of de genoemde denkbeelden correct zijn en om tot een doeltreffende en veilige behandeling van Hodgkinpatiënten met comorbide depressie te komen.

 

 

4. Klinische implicatie

Tot slot zal hier kort worden stilgestaan bij wat de informatie uit deze WIKI-pagina kan betekenen voor de zorg in de praktijk (klinische implicatie). Hierbij is het niet onbelangrijk om te vermelden dat het onderzoek op het gebied van depressie specifiek bij Hodgkinpatiënten nog beperkt is. Er moet daarom met voorzichtigheid gesproken worden over hoe beide aandoeningen precies met elkaar samenhangen. Toch zijn er wel implicaties te noemen voor de klinische praktijk. Hierbij is een rol weggelegd voor onder andere artsen en verpleegkundigen met betrekking tot bewustwording, herkenning, doorverwijzing en adequate informatievoorziening over depressieve problemen bij Hodgkinlymfoompatiënten. Vroege opsporing van depressies is van belang zodat patiënten tijdig behandeld kunnen worden en verdere nadelige effecten voorkomen kunnen worden. Het advies is om Hodgkinlymfoompatiënten regelmatig te monitoren op depressieve klachten. Dit kan door middel van een korte screeningsvragenlijst of enkele specifieke vragen tijdens een afspraak met de arts. Medische psychologen spelen een cruciale rol in de implementatie van deze aanbevelingen. Daarnaast is voor de medisch psycholoog tevens de rol weggelegd voor behandeling van deze patiënten.  

 

 

5. Samenvatting

De ziekte van Hodgkin is een kwaadaardige, ongeremde celdeling in de lymfeklieren. Het is een veel voorkomende vorm van kanker bij adolescenten en jong volwassenen. De prognose is over het algemeen gunstig bij juiste diagnose en behandeling. Het doel van de behandeling van Hodgkinlymfoom, vaak middels een combinatie van chemotherapie en bestraling, is dan ook vrijwel altijd genezing.

      Depressie komt meer voor onder Hodgkinlymfoompatiënten dan in de gemiddelde bevolking en brengt extra uitdagingen voor de patiënt en tevens nadelige gezondheidsrisico’s met zich mee. Met name jonge Hodgkinlymfoompatiënten en patiënten met comorbiditeiten hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van depressie en vormen een risicogroep. Late psychosociale klachten als depressie lijken kenmerkend te zijn voor Hodgkinlymfoompatiënten. Medische ontwikkelingen en verbeterde overlevingskansen van de ziekte van Hodgkin hebben tot gevolg dat steeds meer patiënten te maken krijgen met het invaliderende karakter van deze late effecten van de ziekte en behandeling. De gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven kan dus op de lange termijn, na afronding van behandeling, nog sterk zijn aangedaan. Samengenomen benadrukt dit de noodzaak tot verder wetenschappelijk onderzoek naar depressie onder Hodgkinlymfoompatiënten.

     Hodgkinlymfoom en depressie kunnen elkaar mogelijk op verschillende manieren beïnvloeden. Hierbij is de mogelijke rol van het immuunsysteem als onderliggend mechanisme besproken gebaseerd op veronderstellingen, en niet op feiten. Ten eerste wordt depressie in verband gebracht met een verhoogde aanmaak van het stresshormoon cortisol in de HPA-as. Dit heeft een onderdrukking van het immuunsysteem tot gevolg, wat vervolgens mogelijk leidt tot verhoogde kwetsbaarheid voor de ontwikkeling van Hodgkinlymfoom. Ten tweede is er ook een effect besproken dat mogelijk andersom werkt. Zowel tumoren als radiotherapie, kunnen leiden tot de productie van cytokinen (ontstekingsstoffen) die sickness behavior kunnen veroorzaken. Bijbehorende gevoelens kunnen aanzet geven tot de ontwikkeling van depressie, een ‘tumor-tot- hersen pad’ wordt voorgesteld. Ten derde spelen epigenetische processen mogelijk een verklarende rol in de verhoogde kans op depressie onder Hodgkinpatiënten. Bevindingen wijzen op een gen-omgevingsinteractie, waarbij het doormaken van deze ziekte als stressvol life event interacteert met genetische aanleg (i.e. de S-vorm van het SERT gen), in het voorspellen van risico op depressie. Bovendien is specifieker ingegaan op de farmacologische behandeling van Hodgkinlymfoom en depressie. De antidepressiva SSRI’s schijnen in te kunnen spelen op de werking van cytokinen en lymfocyten (witte bloedcellen) van het immuunsysteem. Dit is relevant omdat Hodgkinlymfoom de kanker van het immuunsysteem is. Het gebruik van SSRI’s door Hodgkinlymfoompatiënten met comorbide depressie tijdens de behandeling van Hodgkinlymfoom, lijkt daarom veelbelovend. Aanvullend onderzoek is nodig om de precieze mechanismen achter de voorgestelde interacties tussen depressie en Hodgkinlymfoom vast te stellen. Tot slot is de aanbeveling in de klinische praktijk vooral aandacht te besteden aan bewustwording, herkenning, doorverwijzing en adequate informatievoorziening bij depressieve problemen bij Hodgkinlymfoompatiënten.

     Kortom, Met deze WIKI-pagina is een volledig overzicht gegeven over de interactie tussen depressie en Hodgkinlymfoom. Daarnaast is door het uiteenzetten van verschillende mogelijke verklaringen voor de interactie tussen beide aandoeningen een bijdrage geleverd aan het onderzoeksveld. Aanvullend wetenschappelijk onderzoek naar het ontstaan, verloop en de behandeling van Hodgkinlymfoom in combinatie met depressie, wordt van groot belang bevonden. Op deze wijze kan de kwaliteit van leven voor deze patiëntengroep in de toekomst zo goed mogelijk worden beschermd.

 


 

Auteurs:

Inge van Alst, BSc

Guus Dekkers, BSc

Sanne Lobé, BSc

Ilse Voorhorst, BSc

 


 

6. Literatuurlijst  

  1. Huijgens PC, Zweegman S, Hagenbeek A. Hemato-oncologie. In: Stehouwer CDA, Koopmans RP, Van der Meer J, editors. Interne Geneeskunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2010
  2. Stichting Hematon. Hodgkinlymfoom [Internet]. 2015 [cited 2015 Mar 1]. Available from: http://www.hematon.nl/lymfklierkanker/hodgkinlymfoom 
  3. Nederlandse Vereniging voor Hematologie. Hodgkin Lymfoom [Internet]. 2015 [cited 2016 Mar 1]. Available from: http://www.hematologienederland.nl/hodgkin-lymfoom 
  4. Merck Sharp & Dohme Corp. De Merck Manual: Online medisch handboek. Ziekte van Hodgkin [Internet]. 2010 [cited 2016 Mar 1]. Available from: http://merckmanual.nl/mmhenl/sec14/ch177/ch177b.html?qt=hodgkin&alt=sh
  5. Integraal Kankercentrum Nederland. Cijfers over kanker [Internet]. (2011-2016). Available from: http://www.cijfersoverkanker.nl/selecties/Dataset_4/img56e82e1190789 
  6. Hodgkinlymfoom [Internet]. 2014 [updated 2014 October 7]. Available from: https://www.kanker.nl/bibliotheek/hodgkinlymfoom/wat-is/914-hodgkinlymfoom 
  7. Integraal Kankercentrum Nederland. Oncoline: Richtlijnen oncologische zorg [Internet]. 2016 [cited 2016 Mar 1]. Available from: http://www.oncoline.nl/voeding-maligne-lymfomen 
  8. Vandemecum Hematologie. hodgkin lymfoom [Internet]. 2016 [cited 2016 Mar 1]. Available from: http://www.vademecumhematologie.nl/hemato-oncologie/hodgkin-lymfoom 
  9. Erasmus MC. Lymfeklierkanker (lymfoom). [Internet]. 2016. [cited 2016 Mar 10]. Available from:
    http://www.erasmusmc.nl/kindergeneeskunde/oncologie_hematologie/KOCR/algemene_informatie_over_ziektebeelden/leukemie_lymfoom/Lymfeklierkanker/ 
  10. Merck Sharp & Dohme Corp. De Merck Manual: Online medisch handboek. Chemotherapie [Internet]. 2003 [cited 2016 Apr 21]. Available from: http://merckmanual.nl/mmhenl/sec15/ch182/ch182d.html?qt=chemotherapie&alt=sh 
  11. Zorginstituut Nederland. Farmacotherapeutisch Kompas: Cytostatica [Internet]. 2016 [cited 2016 Feb 28]. Available from: http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-cytostatica 
  12. How cells devide and how chemotherapy works [Video on the internet]. 2012 [cited 2016 Apr 20]. Available from: https://www.youtube.com/watch?v=VRhz3DhjG5M 
  13. Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis. Radiotherapie bij Hodgkinlymfoom. [Internet]. 2016. [cited 2016 april 20]. Available from:
    http://www.avl.nl/behandelingen/radiotherapie-bij-hodgkin-lymfoom/ 
  14. Cancer Research UK. ABVD Chemo [Internet]. 2014 [updated 2014 December 30; cited 2016 April 21]. Available from:
    http://www.cancerresearchuk.org/about-cancer/cancers-in-general/treatment/cancer-drugs/abvd 
  15. Ng AK, Mauch PM. Late effects of Hodgkin’s disease and its treatment. The Cancer Journal.  2009;15(2):164-168. Available from: http://journals.lww.com/journalppo/Abstract/2009/04000/Late_Effects_of_Hodgkin_s_Disease_and_Its.13.aspx 
  16. Tward JD, Wendland MM, Shrieve DC, Szabo A, Gaffney DK. The risk of secondary malignancies over 30 years after the treatment of non‐Hodgkin lymphoma. Cancer. 2006;107(1):108-115. Available from: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/cncr.21971/full
  17. Dores GM, Curtis RE, van Leeuwen FE, Stovall M, Hall P, Lynch CF, et al. Pancreatic cancer risk after treatment of hodgkin lymphoma, Annals of Oncology. 2014; 25:2073-2079. Available from: http://annonc.oxfordjournals.org/content/25/10/2073.abstract 
  18. Van Nimwegen FA, Schaapveld M, Janus CP, Krol AD, Raemaekers JM, Kremer LC, et al. Risk of diabetes mellitus in long-term survivors of hodgkin lymphoma. Journal of Clinical Oncology. 2014;32:3257-3263. Available from: http://jco.ascopubs.org/content/early/2014/08/25/JCO.2013.54.4379.full.pdf
  19. Van Nimwegen FA, Schaapveld M, Cutter DJ, Janus CP, Krol AD, Hauptmann M, et al. Radiation dose-response relationship for risk of coronary heart disease in survivors of hodgkin lymphoma. Journal of Clinical Oncology. 2016;34:235-243. Available from: http://jco.ascopubs.org/content/early/2015/11/16/JCO.2015.63.4444.full.pdf 
  20. Morton LM, Dores GM, Curtis RE, Lynch CF, Stovall M, Hall P. Stomach cancer risk after treatment for hodgkin lymphoma. Journal of Clinical Oncology. 2013;31(27):3369 -3377. Available from: http://jco.ascopubs.org/content/31/27/3369.short.
  21. Morton LM, Gilbert ES, Stoball M, van Leeuwen FE, Dores GM, Lynch CF, et al. Risk of esophageal cancer following radiotherapy for hodgkin lymphoma. Haematologica. 2014;99(10):193-196. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4181268/ 
  22. Oerlemans S, Mols F, Nijziel MR, Zijlstra WP, Coebergh JWW, van de Poll-Franse LV. The course of anxiety and depression for patients with Hodgkin’s lymphoma or diffuse large B cell lymphoma: a longitudinal study of the PROFILES registry. Journal of Cancer Survivorship. 2014;8(4):555-564. Available from: http://link.springer.com/article/10.1007/s11764-014-0367-1 
  23. Sprangers MAG, Snijders BEP. Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM; 2013. Available from: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van-leven/kwaliteit-van-leven/gezondheidsgerelateerde-kwaliteit-van-leven-samengevat/ 
  24. Jananda M, Gerstner N, Obermair A, Fuerst A, Wachter S, Dieckmann K, et al. Quality of life changes during conformal radiation therapy for prostate carcinoma. Cancer. 2000;89:1322-1328. Available from: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/1097-0142(20000915)89:6%3C1322::AID-CNCR18%3E3.0.CO;2-D/full 
  25. Klee M, Thranov I, Machin D. Life after radiotherapy: the psychological aspects of persistent pain: current states of science. The Journal of Pain. 2000;5:195-211. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1526590004006650 
  26. Whelan TJ, Levine M, Julian J, Kirkbride P, Skingley P. The effects of radiation therapy on quality of life of women with breast carcinoma. Cancer. 2000;88:2260-2266. Available from: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/(SICI)1097-0142(20000515)88:10%3C2260::AID-CNCR9%3E3.0.CO;2-M/full 
  27. Andersen BL, Tewfik HH. Psychological reactions of to radiation therapy: reconsideration of the adaptive aspects of anxiety. Journal of Personality and Social Psychology. 1985; 48:1024-1032. Available from: http://dx.doi.org/10.1037/0022-3514.48.4.1024 
  28. Oerlemans S, Mols F, Nijziel MR, Lybeert M, van de Poll-Franse LV. The impact of treatment, socio-demographic and clinical characteristics on health-related quality of life among Hodgkin’s and non-Hodgkin’s lymphoma survivors: a systematic review. Annals of hematology. 2011;90(9):993-1004. Available from: http://link.springer.com/article/10.1007/s00277-011-1274-4 
  29. Hjermstad MJ, Loge JH, Evensen SA, Kvaløy SO, Fayers PM, Kaasa S. The course of anxiety and depression during the first year after allogeneic or autologous stem cell transplantation. Bone marrow transplantation. 1999 Dec 1;24(11):1219-1228. Available from: https://www.researchgate.net/profile/Stein_Md/publication/12671366_The_course_of_anxiety_and_depression_during_the_first_year_after_allogeneic_or_autologous_stem_cell_transplantation/links/55ede85108aef559dc43830e.pdf 
  30. Greenberg DB. Radiotherapy. In: Holland JC, editor. Psychooncology. New York: Oxford university Press; 1998. pp.269-276. 
  31. Hjermstad MJ, Fosså SD, Oldervoll L, Holte H, Jacobsen AB, Loge JH. Fatigue in long-term Hodgkin's Disease survivors: a follow-up study. Journal of Clinical Oncology. 2005;23(27):6587-6595. Available from: http://jco.ascopubs.org/content/23/27/6587.short 
  32. Irvine D, Vincent L, Graydon JE, Bubela N, Thompson L. The prevalence  and correlates of fatigue in patients receiving treatment with chemotherapy and  radiotherapy: a comparison with the fatigue experienced by healthy individuals. Cancer Nursing. 1994;17:367-378. Available from: http://journals.lww.com/cancernursingonline/abstract/1994/10000/the_prevalence_and_correlates_of_fatigue_in.1.aspx 
  33. Morrow GR. Cancer-Related Fatigue: Causes, Consequences, and Management. The Oncologist. 2007;12:1-3. Available from: https://theoncologist.alphamedpress.org/content/12/suppl_1/1.full 
  34. Daniëls LA, Oerlemans S, Krol ADG, Creutzberg CL, van de Poll-Franse LV. Chronic fatigue in Hodgkin lymphoma survivors and associations with anxiety, depression and comorbidity. British journal of cancer. 2014;110(4):868-874. Available from: http://www.nature.com/bjc/journal/v110/n4/full/bjc2013779a.html 
  35. Loge JH, Abrahamsen AF, Ekeberg O, Hannisdal E, Kaasa S. Psychological distress after cancer cure: a survey of 459 Hodgkin's disease survivors. British journal of cancer. 1997;76(6):791-796. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2228046/ 
  36. Loge JH, Abrahamsen A., Ekeberg Ø, Kaasa S. Fatigue and psychiatric morbidity among Hodgkin's disease survivors. Journal of pain and symptom management. 2000;19(2):91-99. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0885392499001487 
  37. Nederlands Huisartsen Genootschap. Ik heb een depressie [Internet]. 2015 [cited 2016 Apr 2]. Available from: https://www.thuisarts.nl/depressie/ik-heb-depressie 
  38. American Psychiatric Association. Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV-TR. Lisse: Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie-Swets & Hartcourt Book Publishers; 2001. 
  39. Encyclo. Prevalentie [Internet]. 2016 [cited 2016 Apr 25] Availble from: http://www.encyclo.nl/begrip/prevalentie 
  40. van der Poel MW, Oerlemans S, Schouten HC, Mols F, Pruijt JF, Maas H, van de Poll-Franse LV. Quality of life more impaired in younger than in older diffuse large B cell lymphoma survivors compared to a normative population: a study from the population-based PROFILES registry. Annals of hematology. 2014 May 1;93(5):811-9. Available from: http://link.springer.com/article/10.1007/s00277-013-1980-1 
  41. Mols F, Husson O, Roukema JA, van de Poll-Franse LV. Depressive symptoms are a risk factor for all-cause mortality: results from a prospective population-based study among 3,080 cancer survivors from the PROFILES registry. Journal of Cancer Survivorship. 2013 Sep 1;7(3):484-92. Available from: http://link.springer.com/article/10.1007/s11764-013-0286-6 
  42. Lloyd-Williams M. Difficulties in diagnosing and treating depression in the terminally ill cancer patient. Postgraduate medical journal. 2000;76(899):555-558. Available from:  http://pmj.bmj.com/content/76/899/555.short
  43. Chaturvedi SK, Maguire P, Hopwood P. Antidepressant medications in cancer patients. Psycho‐Oncology. 1994;3(1):57-60. Available from: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/pon.2960030110/abstract
  44. Trimbos-instituut. Multidisciplinaire Richtlijn Depressie: samenvatting keuzevolgorde farmacotherapie (versie 2010) [Internet]. 2016 [cited 2016 Mar 7] Available from: http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&richtlijn_id=88
  45. How do antidepressants work? [Video from the internet]. 2013 [cited 2016 Apr 20]. Available from: https://www.youtube.com/watch?v=G4r3qCkLUDQ&feature=youtu.be
  46. Stahl SM. Stahl's essential psychopharmacology: neuroscientific basis and practical applications. New York: Cambridge University Press; 2013.
  47. Zorginstituut Nederland. Farmacotherapeutisch Kompas: Depressie en antidepressiva [Internet]. 2016 [cited 2016 Apr 25] Available from: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren-volgens-boek/inleidingen/inl-depressie-en-antidepressiva 
  48. Husson O, Mols F, Van de Poll-Franse LV. The relation between information provision and health-related quality of life, anxiety and depression among cancer survivors: a systematic review. Annals of Oncology. 2001;22(4):761-772. Available from: http://annonc.oxfordjournals.org/content/22/4/761.short
  49. Oerlemans S, Husson O, Mols F, Poortmans P, Roerdink H, Daniels LA, et al. Perceived information provision and satisfaction among lymphoma and multiple myeloma survivors—results from a Dutch population-based study. Annals of hematology. 2012;91(10):1587-1595. Available from: http://link.springer.com/article/10.1007/s00277-012-1495-1
  50. Delgado PL. Depression: the case for a monoamine deficiency. The Journal of clinical psychiatry. 2000 Mar 31;61(suppl 6):1-478. Available from: http://www.psychiatrist.com/JCP/article/Pages/2000/v61s06/v61s0603.aspx
  51. Besedovsky HO, Del Rey A. Physiology of psychoneuroimmunology: a personal view. Brain, behavior, and immunity. 2007;21(1):34-44. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0889159106003308
  52. Del Rey A, Chrousos G, Besedovsky H. NeuroImmune Biology: The hypothalamus-pituitary-adrenal axis. Amsterdam: Elsevier; 2008
  53. Merck Sharp & Dohme Corp. De Merck Manual: Online medisch handboek. Immuunsysteem [Internet]. 2003 [cited 2016 Apr 27]. Available from: http://www.merckmanual.nl/mmhenl/sec16/ch183/ch183a.html
  54. Landskron G, De la Fuente M, Thuwajit P, Thuwajit C, Hermoso MA. Chronic inflammation and cytokines in the tumor microenvironment. Journal of immunology research. 2014 May 13;2014:1-19. Available from: http://dx.doi.org/10.1155/2014/149185
  55. Balkwill F, Mantovani A. Inflammation and cancer: back to Virchow? The lancet. 2001;357 (9255):539-545. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0140673600040460
  56. Hagemann T, Balkwill F, Lawrence T. Inflammation and cancer: a double-edged sword. Cancer cell. 2007;12(4):300-301. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1535610807002747
  57. Howren MB, Lamkin DM, Suls J. Associations of depression with C-reactive protein, IL-1, and IL-6: a meta-analysis. Psychosomatic medicine. 2009 Feb 1;71(2):171-86. Available from: http://journals.lww.com/psychosomaticmedicine/Abstract/2009/02000/Associations_of_Depression_With_C_Reactive.6.aspx
  58. Lutgendorf SK, Sood AK. Biobehavioral factors and cancer progression: physiological pathways and mechanisms. Psychosomatic medicine. 2011;73(9):724-730. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3319047/
  59. Capuron L, Dantzer R. Cytokines and depression: the need for a new paradigm. Brain, behavior, and immunity. 2003;17(1):119-124. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0889159102000788
  60. Maier SF, Watkins LR. Cytokines for psychologists: implications of bidirectional immune-to-brain communication for understanding behavior, mood, and cognition. Psychological review. 1998;105(1):83-107. Available from: http://psycnet.apa.org/journals/rev/105/1/83/
  61. Raison CL, Cauron L, Miller AH. Cytokines sing the blues: inflammation and the pathogenesis of depression. Trends in immunology. 2006;27(1):24-31. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1471490605002887
  62. Dantzer R. Cytokine, sickness behavior, and depression. Neurologic clinics. 2006;24(3):441.
  63. Beishuizen A, Thijs LG. Review: endotoxin and the hypothalamo-pituitary-adrenal (HPA) axis. Journal of endotoxin research. 2003;9(1):3-24. Available from: http://ini.sagepub.com/content/9/1/3.short
  64. Besedovsky H, Del Rey A, Sorkin E, Dinarello CA. Immunoregulatory feedback between interleukin-1 and glucocorticoid hormones. Science. 1986; 233(4764):652-654. Available from: http://science.sciencemag.org/content/233/4764/652.short%CE%93%CE%AC
  65. Goujon E, Laye S, Parnet P, Dantzer R. Regulation of cytokine gene expression in the central nervous system by glucocorticoids: mechanisms and functional consequences. Psychoneuroendocrinology. 1997;22:75-80. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0306453097000097
  66. Sapolsky R, Rivier C, Yamamoto G, Plotsky P, Vale W. Interleukin-1 stimulates the secretion of hypothalamic corticotropin-releasing factor. Science. 1987;238(4826):522-524.
  67. Pyter LM, Pineros V, Galang JA, McClintock MK, Prendergast BJ. Peripheral tumors induce depressive-like behaviors and cytokine production and alter hypothalamic-pituitary-adrenal axis regulation. Proceedings of the National Academy of Sciences. 2009;106(22):9069-9074. Available from: https://www.researchgate.net/profile/Leah_Pyter/publication/24436447_Peripheral_tumors_induce_depressive-like_behaviors_and_cytokine_production_and_alter_hypothalamic-pituitary-adrenal_axis_regulation/links/0a85e53751591cd422000000.pdf
  68. De Geus EJ, Middeldorp CM. Serotonin transporter gene: will epigenetics prove less depressing than genetics? Psychosomatic medicine. 2013;75(6):520-522. Available from: http://journals.lww.com/psychosomaticmedicine/Abstract/2013/07000/Serotonin_Transporter_Gene___Will_Epigenetics.2.aspx
  69. Lesch KP, Bengel D, Heils A, Sabol SZ, Greenberg BD, Petri S. Association of anxiety-related traits with a polymorphism in the serotonin transporter gene regulatory region. Science. 1996;274(5292):1527-1531. Available from: http://science.sciencemag.org/content/274/5292/1527.short
  70. Caspi A, Sugden K, Moffitt TE, Taylor A, Craig IW, Harrington H, et al. Influence of life stress on depression: moderation by a polymorphism in the 5-HTT gene. Science. 2003;301(5631):386-389. Available from: http://science.sciencemag.org/content/301/5631/386
  71. McCaffery JM, Frasure-Smith N, Dubé MP, Théroux P, Rouleau GA, Duan Q, Lespérance F. Common genetic vulnerability to depressive symptoms and coronary artery disease: a review and development of candidate genes related to inflammation and serotonin. Psychosomatic medicine. 2006 Mar 1;68(2):187-200. Available from: http://journals.lww.com/psychosomaticmedicine/Abstract/2006/03000/Common_Genetic_Vulnerability_to_Depressive.3.aspx
  72. Menza M, Palermo B, DiPaola R, Sage J, Ricketts M. Depression and anxiety in Parkinson’s disease: possible effect of genetic variation in the serotonin transporter. Journal of geriatric psychiatry and neurology. 1999;12(2):49–52. Available from: http://jgp.sagepub.com/content/12/2/49.short
  73. Menza M, Palermo B, DiPaola R, Sage J, Ricketts M. Depression and anxiety in Parkinson’s disease: possible effect of genetic variation in the serotonin transporter. Journal of geriatric psychiatry and neurology. 1999;12(2):49–52. Available from: http://jgp.sagepub.com/content/12/2/49.short
  74. Lenze EJ, Munin MC, Ferrell RE, Pollock BG, Skidmore E, Lotrich F, et al. Association of the serotonin transporter gene-linked polymorphic region (5- HTTLPR) genotype with depression in elderly persons after hip fracture. The American journal of geriatric psychiatry. 2005;13:428–432. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1064748112614328
  75. Ramasubbu R, Tobias R, Buchan AM, Bech-Hansen NT. Serotonin transporter gene promoter region polymorphism associ- ated with poststroke major depression. The Journal of neuropsychiatry and clinical neurosciences. 2006;18:96-99. Available from: http://neuro.psychiatryonline.org/doi/pdf/10.1176/jnp.18.1.96
  76. Otte C, McCaffery J, Ali S, Whooley MA. Association of a serotonin transporter polymorphism (5-HTTLPR) with depression, perceived stress, and norepinephrine in patients with coronary disease: the Heart and Soul Study. American Journal of Psychiatry. 2007 Sep 1;164(9):1379-1384. Available from: http://ajp.psychiatryonline.org/doi/abs/10.1176/appi.ajp.2007.06101617
  77. Skinnider BF, Mak TW. The role of cytokines in classical Hodgkin lymphoma. Blood. 2002 Jun 15;99(12):4283-97. Available from: http://science.sciencemag.org/content/238/4826/522.short
  78. Walsh JH, Karnes WE, Cuttitta F, Walker A. Autocrine growth factors and solid tumor malignancy. Western journal of medicine. 1991 Aug;155(2):152. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1002946/
  79. Gobin V, Van Steendam K, Denys D, Deforce D. Selective serotonin reuptake inhibitors as a novel class of immunosuppressants. International immunopharmacology. 2014 May 31;20(1):148-56. Available from: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1567576914000848
  80. van Gil-Ad I, Zolokov A, Lomnitski L, Taler M, Bar M, Luria D, et al. Evaluation of the potential anti-cancer activity of the antidepressant sertraline in human colon cancer cell lines and in colorectal cancer-xenografted mice. International journal of oncology. 2008 Aug 1;33(2):277-86. Available from: http://www.spandidos-publications.com/ijo/33/2/277     

 

 


Deze WIKI-pagina is ontwikkeld in het kader van de cursus “Psychofarmacologie” aan de Universiteit van Tilburg. Aan de inhoud van deze WIKI-pagina kunnen geen rechten worden ontleend. Om terug te keren naar de startpagina "Psychofarmacologie Medische Psychologie" klikt u hier.

 

 

 

Huijgens PC, Zweegman S, Hagenbeek A. Hemato-oncologie. In: Stehouwer CDA, Koopmans RP, Van der Meer J, editors. Interne Geneeskunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2010

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.