| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

COPD en Depressie

Page history last edited by Jessica Schellekens 6 years, 11 months ago

Klik HIER om terug te gaan naar de startpagina 'Psychofarmacologie Medische Psychologie' 

   

Welkom op de WIKI-pagina “COPD en depressie”! Naar schatting telde Nederland in 2015 circa 607.300 COPD-patiënten, waarbij een stijging in het aantal patiënten wordt verwacht van 38% tot het jaar 2025 [1]. COPD is een Engelse afkorting en staat voor “Chronic Obstructive Pulmonary Disease”, een langdurige blijvende longziekte. Onderzoek heeft aangetoond dat COPD-patiënten significant vaker lijden aan een depressie: in de literatuur schommelt het percentage COPD-patiënten met een depressie tussen de 10 en 42% [2]. Een depressie lijkt de symptomen van COPD te versterken en het beloop te verslechteren [3-15]. Hierdoor is het van belang om kennis te hebben van de relatie tussen COPD en een depressie.

 

Op deze WIKI-pagina zal allereerst worden ingegaan op wat COPD en depressie precies inhouden, wat de symptomen zijn en welke behandelingen er worden toegepast. Vervolgens zal de interactie tussen COPD en depressie uitgebreid aan bod komen, met als doel om informatie over de relatie tussen COPD en depressie te geven die nuttig kan zijn zowel voor de arts als voor de patiënt zelf. Er zal worden besproken op wat voor manier COPD en depressie elkaar wederzijds beïnvloeden, onder andere door de effecten van roken (COPD-patiënten zijn of waren vaak rokers). Hierop aansluitend worden onderliggende verklaringsmechanismen beschreven, met als doel om de interactie tussen COPD en depressie beter te kunnen begrijpen. Ook binnen de behandeling van COPD-patiënten met een depressie zal rekening gehouden moeten worden met de complexe interactie tussen COPD en depressie. Wat dit uiteindelijk betekent voor de patiënt, zijn of haar naasten en de arts, wordt ook belicht.

 

Deze pagina is voornamelijk bedoeld voor personen die betrokken zijn bij COPD en depressie in hun omgeving of bij henzelf, of om een andere reden geïnteresseerd zijn in het onderwerp. Eigenlijk voor iedereen dus! Op deze pagina zijn verschillende links ingevoegd, zodat iedereen zich naar eigen behoefte kan verdiepen in bijbehorende begrippen en mechanismen. Daarnaast zijn er filmpjes, tabellen en figuren te bekijken die dienen als ondersteuning van de tekst. 

 

Let op: er moet bij het lezen van deze pagina in acht worden genomen dat er grote individuele verschillen bestaan tussen personen. Mechanismen, symptomen en uitkomsten van onderzoek zijn gebaseerd op onderzoek op groepsniveau. Hier kunnen geen individuele conclusies uit getrokken worden.

 


 

Inhoudsopgave 



COPD

 

In het eerste deel van deze WIKI zal de longziekte COPD beschreven worden: wat houdt het precies in, welke klachten ervaren patiënten met COPD, hoe vaak komt het voor, wat zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van COPD, wat is het beloop van deze lichamelijke aandoening en door welke factoren wordt het beloop beïnvloed. Vervolgens wordt aandacht geschonken aan de bestaande behandelingen voor COPD, met de nadruk op de verschillende soorten medicatie die worden voorgeschreven. Belangrijk om hierbij in het achterhoofd te houden, is dat behandeling bij COPD gericht is op het verminderen van de symptomen, en niet op genezing.

 

Wat is COPD?

Chronic obstructive pulmonary disease (COPD) is een longziekte die gekenmerkt wordt door een chronische vernauwing van de luchtwegen. De chronische vernauwing verstoort de normale ademhaling en is onomkeerbaar [16]. COPD is een verzamelnaam voor: chronische bronchitis en longemfyseem. Bij chronische bronchitis zijn de bronchiën (vertakking van de luchtpijp naar de longen) beschadigd en voortdurend ontstoken. Hierdoor ontstaat er littekenweefsel in de wand van de bronchiën, wat ten koste gaat van de elasticiteit van de bronchiën. Daarnaast produceert het lichaam meer en dikker slijm in de bronchiën. Dit samen zorgt ervoor dat er een vernauwing ontstaat van de luchtwegen, waardoor het moeilijk wordt om adem te halen [17]. Bij longemfyseem zijn de longblaasjes (uiteinde van de luchtpijptakjes) beschadigd. Deze longblaasjes zijn betrokken bij het uitwisselen van zuurstof en afvalstoffen. De slechte conditie van de longblaasjes leidt tot een minder goede zuurstofopname in het bloed [17]. COPD is een progressieve ziekte, wat betekent dat de beschadiging aan de bronchiën en longblaasjes zal verergeren gedurende de tijd. Op dit moment is COPD ongeneesbaar, maar zijn er wel middelen om de klachten en de snelheid van de achteruitgang te verminderen [16].

 

  

Video 1: Longfonds (2013). COPD: Wat gebeurt er in je longen? 

 

Wat zijn de klachten bij COPD?

COPD geeft in het begin vrijwel geen klachten. Na verloop van tijd, wanneer er aanzienlijke schade aanwezig is in de longen, zullen de klachten zichtbaar worden. Veelvoorkomende klachten zijn: benauwdheid, hoesten, slijm ophoesten, kortademigheid (dyspnoe), piepende ademhaling, beklemmend gevoel op de borst en vermoeidheid. Daarnaast kunnen in een verder gevorderd stadium van de ziekte ook vermindering van spierkracht en gewichtsverandering optreden [17]. Welke klachten een COPD-patiënt ervaart en de ernst van de klachten verschilt per patiënt. De ernst van de symptomen is met name afhankelijk van de hoeveelheid schade aan de longen [16].

 

Wat zijn de cijfers?

In Tabel 1 zijn cijfers weergeven over COPD-patiënten in Nederland op 1 januari 2015. Drie mogelijk nieuwe termen worden aangehaald in deze tabel: prevalentie, incidentie en mortaliteit. Hieronder volgt een uitleg van de begrippen:

  • Met prevalentie wordt bedoeld hoeveel COPD-patiënten er waren op 1 januari 2015. De prevalentie van COPD is geassocieerd met leeftijd, waarbij COPD het meeste voorkomt bij mensen die ouder zijn dan 55 jaar [1]. De prevalentiecijfers weergegeven in Tabel 1 zijn mogelijk een onderschatting van het werkelijke aantal. Voor deze mogelijke onderschatting worden drie verklaringen geboden: dat niet alle mensen met deze klachten naar de huisarts gaan, men gewend is geraakt aan de klachten of manieren heeft gevonden om minder last ervan te ervaren van de klachten en niet alle gevallen van COPD door de huisarts (meteen) herkend worden [1].
  • Met incidentie wordt het aantal nieuwe gevallen van COPD in 2015 bedoeld.
  • Met mortaliteit wordt het aantal mensen dat is overleden aan COPD in 2015 bedoeld. Hierbij neemt de mortaliteit toe met de leeftijd [1]. 

 

 

 

Mannen

Vrouwen

Totaal

Prevalentie

Chronische bronchitis

60.500

72.700

133.200

 

Emfyseem

261.700

240.700

502.400

 

Totaal

322.200

313.400

635.600

Incidentie

Chronische bronchitis

6.300

8.500

14.800

 

Emfyseem

20.200

18.300

38.500

 

Totaal

26.500

26.800

53.300

Mortaliteit

 

3.637

3.275

6.912

Tabel 1: NIVEL zorgregistraties: prevalentie, incidentie en mortaliteit COPD patiënten in Nederland (2015).


Wat veroorzaakt COPD?

De factoren in Tabel 2 lijken een verhoogd risico te geven op het ontwikkelen van COPD. De belangrijkste risicofactor is roken [1]. Hoe langer en hoe meer iemand heeft gerookt, des te groter de kans dat hij of zij ooit COPD zal ontwikkelen. Van alle COPD-patiënten heeft 80-90% gerookt en 20-25% van de rokers ontwikkelt ooit COPD [18]. Daarnaast wordt ook door passief roken, het inademen van tabaksrook uit de omgeving, de kans op het ontwikkelen van COPD vergroot. Deze is anderhalf keer groter dan die van een persoon die niet is blootgesteld aan rook [1].  Ook omgevingsfactoren zoals luchtverontreiniging lijken een rol te spelen bij het ontwikkelen van COPD. Het inademen van schadelijke dampen, gassen, stoffen en rook verhogen de kans op het ontwikkelen van COPD met twee tot vijf keer [1]. Tenslotte kunnen onvoldoende onbehandelde astma, vele longontstekingen of andere longziekten COPD veroorzaken [1].

 

Gezondheidstoestand          

Hyperreactiviteit: een toestand waarbij iemand overmatig heftig reageert op prikkels

Persoonsgebonden factoren

Erfelijke eigenschappen

Alfa-1-antitrypsine deficiëntie 

 

Genetische variaties in ADAM33 gen 

Geslacht

 

Vrouwen lijken gevoeliger te zijn voor de nadelige effecten van roken dan mannen 

Leefstijlfactoren 

Roken

Hoe meer en hoe langer iemand heeft gerookt, des te groter de kans op COPD 

Omgevingsfactoren

Binnenmilieu

Passief roken

 

Luchtverontreiniging in het binnenmilieu

Externe luchtverontreiniging

Met name diesel en ultrafijne partikels (fijnstof)

Tabel 2: Risicofactoren voor het ontwikkelen van COPD o.b.v. het figuur van Volksgezondheid en zorg (2015).

 

Wat is het beloop?

COPD manifesteert zich vaak na het 40ste levensjaar bij mensen die minimaal 20 jaar hebben gerookt. Wanneer COPD vroeg wordt gediagnosticeerd, kan met de juiste behandeling en leefstijlveranderingen, waarvan de belangrijkste stoppen met roken is, verdere schade aan de longen zoveel mogelijk beperkt worden. Echter wordt er bij vele patiënten pas in een vergevorderd stadium COPD gediagnosticeerd, omdat patiënten vaak niet met de klachten naar een huisarts gaan. De longen zijn dan vaak al dusdanig beschadigd dat de patiënt vele klachten ervaart. Het beloop, ook wel prognose, van COPD varieert per patiënt en is afhankelijk van de ernst van de beschadiging van de luchtwegen [18]. Om toch een indicatie te krijgen van het beloop zijn er een aantal classificatiesystemen beschikbaar voor COPD:

  • GOLD: de GOLD classificatie is gebaseerd op de longfunctie [19]. Met longfunctie wordt bedoeld hoe goed de longen in staat zijn om het lichaam te voorzien van zuurstof en koolzuur te verwijderen uit het bloed. Om de longfunctie te bepalen, meet men met behulp van een spirometrie, een apparaat waarin de patiënt dient de blazen, de Forced Expiratory Volume (FEV1). Klik hier voor een filmpje met uitleg over een spirometrie. De FEV1 is de maximale hoeveelheid lucht die de patiënt in één seconde kan uitademen. Op basis van hoeveel procent van de ingeademde lucht in één seconde ook weer kan worden uitgeademd, wordt de patiënt ingedeeld in één van de vier GOLD stadia (mild, matig, ernstig of zeer ernstige COPD). Bij de verschillende stadia geldt: hoe ernstiger de COPD, hoe slechter het beloop is.                                                                                                                                                                                                                                                                

Stadium COPD

 FEV1

Driejaarsmortaliteit

% patiënten dat na drie jaar is overleden

Stadium 1 – Mild

> 80% van voorspelde

waarde                       .

Onbekend

Stadium 2 - Matig

50% < FEV1 < 80% van voorspelde waarde

11%

Stadium 3 - Ernstig

30% < FEV1 < 50% van voorspelde waarde

15%

Stadium 4 – Zeer ernstig

FEV 1 < 30% van voorspelde waarde

24%

      

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 3: GOLD stadia met daarbij de driejaarsmortaliteit.

 

  • BODE-index: de BODE index staat voor Body-mass index, airflow Obstruction, Dyspnea en Exercise en is een classificatiesysteem voor COPD die meerdere factoren meeneemt [20]. De scores op de vier factoren resulteren in een BODE index score (0-10), waarbij een hogere score een slechter beloop voorspelt. Het gaat om de volgende vier factoren:

    • Body Mass index (BMI): hierbij gaat het om de verhouding tussen je lengte en gewicht. Een hoge BMI (>30) geeft bij COPD een slechtere prognose. Klik hier om je eigen BMI te berekenen. Daarnaast wordt significant gewichtsverlies ook met een slechte prognose geassocieerd [20].

    • Obstructie: hierbij gaat het om de mate van vernauwing in de luchtwegen. De mate van obstructie wordt bepaald aan de hand van de FEV1 met een spirometrie. Een slechtere FEV1 is geassocieerd met een slechtere prognose.

    • Dyspnoe (kortademigheid): met een vragenlijst wordt de ernst van de kortademigheid in kaart gebracht. Hoe meer dyspnoe de patiënt ervaart, hoe slechter de prognose.

    • Exercise capacity: hierbij gaat het om hoeveel inspanning iemand nog kan leveren. Dit wordt bepaald aan de hand van de 6 minuten wandeltest (6MWT). Klik hier voor meer informatie over de 6MWT.

  • ADO-index: aangezien de BODE-index de kans op overlijden bij ernstig COPD onderschat en de kans op overlijden bij minder ernstig COPD overschat, is de ADO-index ontwikkeld. De ADO-index bestaat uit de drie factoren: leeftijd, dyspnoe (kortademigheid) en FEV1, zonder de 6MWT. Deze index lijkt voor huisartsen en praktijkondersteuners een goed hulpmiddel om het beloop met enige zekerheid te kunnen voorspellen [19].

 

Naast de factoren genoemd in de bovenstaande classificatiesystemen zijn er ook nog andere factoren belangrijk voor de prognose van de COPD. Een belangrijke factor is het aantal exacerbaties dat zich heeft voorgedaan. Met een exacerbatie wordt bedoeld dat er plotseling algehele verslechteringen optreden bij de patiënt [19]. Een exacerbatie kan meerdere oorzaken hebben, maar een veelvoorkomende oorzaak is een luchtweginfectie. Wanneer er niet adequaat wordt gehandeld bij een exacerbatie, kan er blijvende verslechtering optreden van de longfunctie en daarbij een afname van de kwaliteit van leven [19].

Een andere factor die invloed heeft op het beloop is comorbiditeit. Met comorbiditeit wordt bedoeld dat een patiënt meerdere aandoeningen tegelijkertijd heeft die aan elkaar gerelateerd zijn [21]. Aandoeningen die vaak met COPD voorkomen zijn: hart- en vaatziekten, botontkalking, nierproblemen, bloedarmoede, diabetes, longkanker en depressie. Comorbiditeiten worden geassocieerd met een slechter beloop, waarbij hart- en vaatziekten een veelvoorkomende doodsoorzaak is bij COPD-patiënten [21]. 

 

Welke behandelingen zijn er voor COPD?

Behandeling zonder medicatie

Na de diagnose COPD is het belangrijk dat de patiënt informatie krijgt over de klachten en gevolgen die bij COPD horen, wat de patiënt zelf kan doen en welke behandelingen er zijn [21]. Allereerst krijgt de patiënt het advies om te stoppen met roken. Het roken zorgt ervoor dat de longblaasjes stuk gaan, waardoor er minder schone lucht in het lichaam komt en er meer afvalstoffen in het lichaam blijven [22]. Het stoppen met roken zorgt voor een beter verloop van de ziekte, medicijnen werken beter en de vermoeidheid vermindert.

Naast de adviezen van de arts en hulpverleners is de patiënt zelf erg belangrijk in de behandeling van de COPD [16]. De patiënt moet zelfmanagement toepassen. Dat betekent dat de patiënt vaardigheden aanleert en inzet om de gezondheid te verbeteren. Voorbeelden zijn: de eigen klachten opmerken, het dieet aanpassen, bewegen, medicatie innemen, afspraken maken met hulpverleners en de negatieve gevolgen voor het welzijn (bijvoorbeeld somberheid) verminderen.

 

Behandeling met medicatie

Een belangrijk onderdeel van de behandeling van COPD zijn medicijnen. Alhoewel COPD niet geneesbaar is, bestaan er verschillende medicijnen die de klachten en exacerbaties verminderen [23]. Ook hebben de medicijnen een positieve invloed op de gezondheidsstatus en de inspanningstolerantie. Welke medicijnen worden voorgeschreven, hangt af van de ernst van de COPD en wordt daarom per individu bepaald [24]. Bovendien wordt bij het bepalen van de hoeveelheid medicijnen altijd rekening gehouden met de mogelijke bijwerkingen (een ongewenst effect van een medicijn).

 

In het GOLD report 2017 [19] worden behandelingen met medicatie voor COPD beschreven [23]. Hier wordt op de drie soorten medicijnen ingegaan die vaak worden voorgeschreven, namelijk de luchtwegverwijders, Corticosteroïden en Fosdiësterase-4-remmers. Naast deze medicijnen wordt er mogelijk ook een Mucolyticum voorgeschreven, waardoor het slijm in de luchtwegen minder taai wordt [24].

 

Luchtwegverwijders 

De eerste soort medicijnen, de luchtwegverwijders, zorgen voor relaxatie van de gladde spiercellen in de luchtwegen, waardoor ademen makkelijker wordt. In Tabel 4 worden drie soorten luchtwegverwijders beschreven die elk een andere werking hebben. De tabel geeft welke varianten van een soort luchtwegverwijder worden voorgeschreven en welke bijwerkingen de medicijnen geven. 

 

De verschillende luchtwegverwijders worden ook gecombineerd voorgeschreven. Het effect wordt mogelijk versterkt door de combinatie en er treden mogelijk minder bijwerkingen op dan bij een verhoging van de dosis van één van de medicijnen [23].

 

Soort luchtwegverwijder

 Vorm

Werking

 Varianten

 Bijwerkingen

Bèta2-agonisten

Inhalator

Pil

Bindt aan Bèta2-adrenerge receptoren die door activatie de gladde spiercellen in de luchtwegen laten ontspannen.  

Langwerkende variant (4 tot 8 uur)

 

Kortwerkende variant (12 tot 24 uur)

-        Tachyardie (te snelle hartslag)

-        Hartritmestoornissen

-        Tremoren (trillen van de hand)

-        Hypokaliëmie (laag kaliumgehalte in het            bloed) [17]

Anticholinergica

Inhalator

Pil

Het medicijn blokkeert de receptoren van de gladde spiercellen in de luchtwegen, waardoor de neurotransmitter acetylcholine hier niet aan kan binden. Dit voorkomt dat acetylcholine de gladde spiercellen laat samentrekken.

Langwerkende variant (6 tot 9 uur)

 

Kortwerkende variant

(12 tot 24 uur)

-        Droge mond

-        Metaalsmaak in de mond

-        Problemen met de blaas [17]

Methylxanthines

Pil

Injectie

Alternatief medicijn. De bekendste soort, Theofylline, is een langwerkend medicijn dat de luchtwegvertakking verwijdt. Het gevaar van Methylxanthines is dat er al snel een hoge dosis wordt voorgeschreven voor het gewenste effect, waardoor er een hoog risico op vergiftiging bestaat [16].

Geen

Al bij normale dosis treden bijwerkingen op:

-        Slapeloosheid

-        Misselijkheid

-        Pijn op de borst.

 

Indien de dosis te hoog is, kan een patiënt hartkloppingen door aritmie (afwijkend hartritme in kamers of boezems), een hartaanval en toevallen ervaren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 4: Drie soorten luchtwegverwijders beschreven met de vorm, werking, varianten en bijwerkingen per soort. 

 

Corticosteroïden 

Indien een patiënt geen baat heeft bij een combinatie van verschillende langwerkende luchtwegverwijders, worden ontstekingsremmende medicijnen, zoals corticosteroïden, voorgeschreven [24]. In Tabel 5 worden twee soorten corticosteroïden beschreven die van elkaar verschillen in de werking. De tabel geeft weer welke indicatie wordt gegeven bij de soort corticosteroïde en welke bijwerkingen het medicijn geeft. De corticosteroïden kunnen worden geïnhaleerd (inhalatiecorticosteroïden) en kunnen oraal (via de mond) worden ingenomen. Het doel van de medicijnen is het bestrijden van de ontstekingen en daarmee het verminderen van de exacerbaties [23].

 

Soort corticosteroïde

Werking

Indicatie

Bijwerkingen

Inhalatiecorticosteroïden

Verminderen de gevoeligheid van receptoren voor ontstekings- en luchtweg vernauwende factoren.

De inhalatiecorticosteroïden worden alleen of in combinatie met één of twee langwerkende luchtwegverwijders voorgeschreven.  

-        Orale candida (schimmelinfectie)

-        Hese stem

-        Blauwe plekken

-        Pneumonie (longontsteking van de                

       longblaasjes en omringend weefsel)

-        Verhoogd risico op tuberculose (infectieziekte)

Orale corticosteroïden

De orale corticosteroïden hebben dezelfde werking als het natuurlijke stresshormoon cortisol. Het medicijn werkt ontstekingsremmend en verlaagt de allergische reactie door de invloed op het immuunsysteem.

De orale corticosteroïden worden voorgeschreven als er ernstige exacerbaties voorkomen. Het nadeel van deze medicijnen is dat de effecten op de exacerbaties vaak niet opwegen tegen de bijwerkingen die patiënten door deze medicatie ervaren.

-        Steroïde myopathie (schade aan spiervezels)

-        Verslapping van de spieren

-        Afgenomen functionaliteit

-        Ademhalingsproblemen [23]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 5: Twee soorten corticosteroïden beschreven met de werking, indicatie en bijwerkingen per soort.

 

Fosfodiësterase-4-remmers 

Het enzym Fosfodiësterase (PDE4) is betrokken bij de ontstekingsprocessen die kenmerkend zijn voor COPD. De fosfodiësterase-4-remmer remt dit enzym, waardoor de ontstekingen afnemen. Veelvoorkomende bijwerkingen zijn diarree, misselijkheid, verminderde eetlust, gewichtsverlies, buikpijn, slaapproblemen en hoofdpijn [23].

 

Behandeling met zuurstof 

Als gevolg van de COPD komt er te weinig zuurstof uit de longen in het bloed terecht [17]. Het tekort aan zuurstof in het bloed heet hypoxemie. De hoeveelheid zuurstof in het bloed kan zo laag zijn dat een behandeling met extra zuurstof wordt gegeven. In de meeste gevallen wordt de zuurstof toegediend via een plastic slangetje naar de neus dat steunt op de oren (een neusbril). De arts doet onderzoek naar de hoeveelheid zuurstof in het bloed (zuurstofsaturatie) en bepaalt hoeveel zuurstof een patiënt moet innemen. Het is belangrijk dat precies de voorgeschreven hoeveelheid zuurstof wordt ingenomen, omdat zowel te veel als te weinig zuurstof schadelijk is voor het lichaam [17]. De meeste COPD-patiënten hebben alleen last van zuurstoftekort tijdens het inspannen, maar bij ernstige COPD komt dit ook voor in rust. Bij ernstige COPD wordt de zuurstof voor tenminste 15 uur per dag gebruikt. Weer andere patiënten zijn zelfs afhankelijk van zuurstof. Uit onderzoek blijkt dat de behandeling met extra zuurstof de overlevingskans van de groep patiënten met ernstig zuurstoftekort verhoogt [25]. Patiënten kunnen merken dat er te weinig zuurstof in het bloed zit door verergerde klachten zoals benauwdheid, onrust, verwardheid en sufheid [17]. Het is belangrijk dat de patiënt en de omgeving deze klachten herkennen, zodat met de arts kan worden besproken of een behandeling met extra zuurstof nodig is. Verder is het voor het gebruik van zuurstof belangrijk om te weten dat zuurstof erg brandbaar is. Het is dan ook verboden om te roken. Ook is het veiliger om geen gasfornuis in huis te hebben en geen kaarsen aan te steken. 

 

Take home messages

  • Bij grote herkenning van hierboven beschreven klachten en aanwezigheid van risicofactoren (roken voor een lange periode in het bijzonder) of comorbiditeiten: ga eens langs de huisarts en laat uw longfunctie testen. Hoe sneller de diagnose COPD gesteld zou kunnen worden, des te kleiner de kans op een relatief snelle achteruitgang van uw gezondheid. 

  • Op dit moment bestaat er helaas geen behandeling om patiënten met COPD te genezen: de ziekte verergert in de loop van de tijd en behandeling is er dus op gericht om de klachten en de snelheid van achteruitgang te verminderen.

  • Naast de verschillende soorten medicatie bent u zelf als patiënt erg belangrijk binnen de behandeling van COPD (zelfmanagement): uw inzet en aanpassing van uw leefstijl dragen net zo veel bij aan het handhaven of verbeteren van uw gezondheid, zowel fysiek als mentaal. 

 


Depressie bij COPD-patiënten 

 

Het tweede deel van deze WIKI zal ingaan op het samengaan van een depressie bij een patiënt met COPD. Hoe vaak komt dit eigenlijk voor, en is een depressie wel zo makkelijk te herkennen bij een COPD-patiënt? Daar waar in het eerste deel van de WIKI werd ingegaan op de behandeling voor COPD, worden nu de behandelingen beschreven die er bestaan voor mensen met een depressie. De focus ligt hierbij op medicatie (antidepressiva) en de werking ervan in de hersenen, die als doel hebben om de depressieve gevoelens te verminderen en uiteindelijk te laten verdwijnen.

 

Video 2. World Health Organisation (2012). "I had a black dog, his name was depression".

 

Wat is een depressie?

Er is steeds meer aandacht voor psychische ziekten, en hoe dit samenhangt met het lichaam. Uit onderzoek is gebleken dat grote levensgebeurtenissen (life events) een mens kwetsbaar maken voor het ontwikkelen van een geestesziekte [26, 27]. Een goed voorbeeld hiervan is een levensbedreigende ziekte, zoals kanker, een spierziekte, of COPD. Het is niet meer dan logisch dat wanneer men te horen krijgt ernstig ziek te zijn, hij of zij hiervan schrikt en dit nieuws moet verwerken. Ook kan het voorkomen dat iemand bijvoorbeeld somber wordt, even geen honger heeft, of zich terugtrekt. Als dit echter langere tijd blijft aanhouden spreken we van depressieve symptomen. Wanneer er minstens 5 depressieve symptomen optreden die langer dan 2 weken aanhouden spreken we van een depressieve episode [26]. Eén of meerdere depressieve episoden wijzen op de aanwezigheid van een depressieve stemmingsstoornis [26]. De aanwezigheid van een depressieve episode of depressieve stemmingsstoornis kan vastgesteld worden door een psycholoog. Dit wordt gedaan aan de hand van de Diagnostic Statistic Manual of Mental Disorders 5 [26], ook wel de DSM-5 genoemd. Dit is een boek dat wereldwijd door psychologen wordt gebruikt om dezelfde criteria te gebruiken bij het vaststellen van een geestesziekte zoals een depressie.

 

Kenmerken van depressie en overlap in klachten bij depressie en COPD

De kenmerken van depressie volgens de DSM-5 zijn [26]: 

  • Het gevoel ‘down’ of somber te zijn gedurende het grootste deel van de dag

  • Minder plezier in dingen die voorheen wel plezier opleverden (anhedonie)

  • Gewicht verliezen of juist aankomen

  • Niet kunnen slapen (insomnia) of juist veel slapen (hypersomnia)

  • Onrustigheid/opgejaagdheid van het lichaam (psychomotorische agitatie) of juist minder snel kunnen bewegen (psychomotorische vertraging)

  • Vermoeidheid of verlies van energie

  • Gevoelens van waardeloosheid

  • Het minder goed kunnen concentreren op dingen

  • Gedachten aan de dood of aan zelfmoord

 

Daarnaast zijn er kenmerken die niet als criteria zijn opgenomen in de DSM-5 maar wel vaak voorkomen bij depressie [27]. Voorbeelden zijn prikkelbaarheid (vooral bij kinderen en adolescenten), angst (vooral bij ouderen), huilerigheid, piekeren, onverklaarde pijnklachten, en separatieangst bij kinderen. Het is bij zowel milde als ernstige depressie mogelijk dat de omgeving er niets van merkt. Dit kan het geval zijn omdat een depressie zich veelal binnen de persoon schuilhoudt, maar ook omdat mensen met een depressieve stoornis soms heel goed zijn om de schijn van een positieve stemming op te houden [27].

 

Veel klachten van depressie komen overeen met de klachten van COPD. Voorbeelden hiervan zijn vermoeidheid of verlies van energie, niet goed kunnen slapen, aankomen in gewicht, gevoelens van waardeloosheid, schuldgevoel, negatieve gedachten over de toekomst en verminderde seksuele interesse. Het kan voor een arts lastig zijn om te ontdekken of de patiënt last heeft van een depressie, omdat de symptomen van de depressie wellicht toe te schrijven zijn aan de COPD. Echter wanneer de stemming van de patiënt somber is, of er is verlies van interesse of plezier in dingen die de patiënt voorheen wel leuk vond, moet er aan de bel getrokken worden. Dan moet er verder onderzoek gedaan worden naar de mogelijke aanwezigheid van een depressie.

 

Hoe vaak komt een depressie voor bij COPD-patiënten?

De kans om ooit in het leven een depressieve stoornis te ontwikkelen is 5 tot 17% [26-28]. Hiermee heeft depressie de hoogste life time prevalentie (hoeveel kans een persoon heeft om een stoornis ooit tijdens zijn/haar leven te ontwikkelen) van alle geestesziekten. Dit kan zomaar ontstaan, maar het kan ook een reactie zijn op een heftige levensgebeurtenis, zoals COPD. COPD en depressie komen vaak samen voor. De cijfers betreffende hoe vaak een depressie voorkomt onder COPD-patiënten verschilt veel per onderzoek. Dit heeft te maken met de verschillende meetinstrumenten en definities die gebruikt worden. In stabiele COPD schommelt het percentage tussen de 10% en 42% [2]. Het risico op een depressie hangt sterk samen met de ernst van de COPD: in patiënten die zuurstofafhankelijk zijn wordt het percentage depressieve mensen geschat op 62% [29], en bij patiënten die herstellende zijn van een exacerbatie ligt dit tussen de 19.4% en 50% [30-35]. Wanneer de COPD zeer ernstig is wordt het percentage depressieve patiënten zelfs tussen de 37% en 71% geschat [36]. Een aantal studies rapporteren dat van de depressieve COPD-patiënten, twee derde zelfs kampt met een bovengemiddeld zware depressie [37, 38]. Daarnaast blijkt dat een kwart van de COPD-patiënten met een onopgemerkte depressie rondloopt [39]. Dit kan leiden tot verergering van COPD-symptomen en een ernstige depressie. Hierbij komt nogmaals de noodzaak van hulp zoeken naar voren.

 

Welke patiënten lopen er een verhoogd risico op het ontwikkelen van een depressie?

Risicogroepen voor het ontwikkelen van een depressie bij COPD zijn vrouwen [40, 41], personen met een lager BMI [40], jongere mensen, en mensen bij wie de COPD een sterke beperking in het algemeen dagelijkse leven oplevert. Ook alleen leven [42] en huidig rookgedrag [30, 40] zijn gerelateerd aan het ontwikkelen van een depressie. Het is gebleken dat mensen met deze karakteristieken over het algemeen passiever worden. Er ontstaat vaker een sociaal isolement, met mogelijk een depressie tot gevolg [43].

 

Welke behandelingen zijn er voor een depressie?

Behandeling zonder medicatie

De duur van een onbehandelde depressieve episode is ongeveer 4 tot 9 maanden [27]. Een depressieve episode gaat in principe vanzelf over. Echter zijn er goede behandelmethoden. Daarom is het belangrijk dat als men last heeft van depressieve symptomen, er ook daadwerkelijk hulp gezocht wordt, bijvoorbeeld door naar de huisarts te gaan! Voorbeelden van niet-medicamenteuze behandelmethoden zijn cognitieve gedragstherapiefamilietherapieinterpersoonlijke therapielichttherapie en het opbouwen van een goed dagritme met veel structuur. Behandelmethoden waar op dit moment (veelbelovend) onderzoek naar wordt gedaan zijn onder andere vagal nerve stimulation en transcranial magnetic stimulation (TMS) [27].

 

Behandeling met medicatie

Naast eerder beschreven (psychologische) behandelingen wordt er bij een depressie ook vaak medicatie aangeraden. Volgens het behandelbeleid van de NHG-Standaard Depressie [44] wordt een antidepressivum voorgeschreven bij onvoldoende effect van een niet-medicamenteuze behandeling, of als de voorkeur van de patiënt ligt bij antidepressiva boven psychotherapie [44]. De voorkeur voor een bepaald type antidepressiva kan niet worden gegeven op basis van de effectiviteit, deze is nagenoeg gelijk. Op basis van comorbiditeit, bijwerkingen, eerdere ervaringen van de patiënt of mogelijke interacties met andere medicatie (bijvoorbeeld met medicatie bij COPD die bijwerkingen geven) wordt vervolgens de keuze gemaakt [17].

Er zijn twee soorten antidepressiva die het meest worden voorgeschreven: tricyclische antidepressiva (TCA’s) en selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI’s). De SSRI’s hebben ook aanverwante soorten, waaronder de serotonine en noradrenaline heropnameremmers (SNRI’s). Als TCA’s of SSRI’s niet werken of voor veel bijwerkingen zorgen, wordt gestart met mirtazapine of bupropion. Een overzicht van deze medicijnen staat beschreven in Tabel 6. De werkingsmechanismen van antidepressiva (in het bijzonder de SSRI’s en TCA’s) zullen hieronder nog uitgebreider worden toegelicht.

 

Type antidepressiva

Generieke namen

Werking

TCA’s

Amitriptyline, Nortiptyline, Imipramine, Clomipramine

Remmen van de heropname van NA en/of 5HT door blokkade van NET en/of SERT  

SSRI’s

Fluoxetine, Sertraline, Paroxetine, Fluvoxamine, Citalopram, Escitalopram, Dapoxetine

Selectief remmen van de heropname van 5HT door blokkade van SERT

SNRI’s

Venlafaxine, Desvenlafaxine, Duloxetine, Nefazodon, Milnacipran, Trazodon

Remmen van de heropname van zowel NA als 5HT door blokkade van NET en SERT

Overige niet-TCA’s

Mirtazapine

Stimuleren van NA- en 5HT-afgifte door blokkade van presynaptische a2-adrenerge receptoren en selectieve activatie van 5HT1-receptoren

Bupropion

Selectief remmen van de heropname van NA en DA door blokkade van NET en DAT

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 6. Voorgeschreven antidepressiva en bijbehorende werking volgens Zorginstituut Nederland (2017) [17]

Noot. TCA’s = tricyclische antidepressiva; SSRI’s = selectieve serotonine heropnameremmers; SNRI’s = serotonine en noradrenaline heropnameremmers; NA = noradrenaline; 5HT = serotonine; DA = dopamine; NET = noradrenaline transporter; SERT = serotonine transporter; DAT = dopamine transporter

 

Om een goed begrip te kunnen krijgen van de precieze werkingsmechanismen van de antidepressiva, is bepaalde voorkennis nodig van zenuwcellen (neuronen) en de overdracht van signalen via neurotransmitters (de 'boodschappers') in de hersenen. Mocht u niet over deze voorkennis beschikken, klik dan hier voor meer informatie. Bij depressieve mensen lijkt er een verstoring te zijn in het monoamine neurotransmitter systeem, waarin noradrenalineserotonine en dopamine in een gezonde situatie nauw met elkaar samenwerken [45]. De verschillende antidepressiva werken dan ook in op dit systeem, waarbij uiteindelijk het tekort aan neurotransmitters wordt aangepakt.

 

Werkingsmechanisme SSRI’s (klik hier voor een video met uitleg)

Alle soorten SSRI’s hebben dezelfde farmacologische werking, namelijk het selectief remmen van de heropname van serotonine in de synapsspleet. Een SSRI blokkeert direct na toediening de serotonine heropname pomp, ook wel serotonine transporter (SERT), waardoor serotonine niet meer kan worden heropgenomen en toeneemt in de synaptische spleet. De antidepressieve werking van het SSRI laat echter nog even op zich wachten en is meestal pas na 2-4 weken zichtbaar, terwijl de bijwerkingen zich eerder laten zien [46]. Dit kan worden verklaard doordat er binnen het complexe werkingsmechanisme een bepaalde vertraging zit in de toename van serotonine: aan de (somato)dendritische kant van het serotonine neuron neemt de hoeveelheid serotonine eerder toe dan aan de kant van het axon-einde. Dit komt doordat het neuron zichzelf in eerste instantie reguleert met behulp van autoreceptoren, waardoor er minder serotonine gevuurd wordt naar het axon. Nadat deze regulatie minder wordt, kan er daadwerkelijk ook meer serotonine worden vrijgelaten richting het axon en is hier ook meer serotonine. Deze verhoging in de synapsspleet zorgt uiteindelijk voor de antidepressieve effecten en een vermindering van de bijwerkingen [45].

 

Werkingsmechanisme TCA’s (klik hier voor een video met uitleg)

De TCA’s blokkeren de heropname van enkel noradrenaline of zowel noradrenaline als serotonine [45]. Hun werkingen blijken erg effectief, maar het grootste probleem bij TCA’s is dat ze nog andere farmacologische effecten met zich meebrengen die ongewenst zijn. Deze zorgen namelijk voor de vervelende bijwerkingen. In Tabel 7 staan de meest voorkomende bijwerkingen per antidepressivum beschreven. Op basis van de bijwerkingen wordt er de lichte voorkeur gegeven aan SSRI’s boven TCA’s.

 

TCA’s

SSRI’s

SNRI’s

Mirtazapine

Bupropion

Gewichtstoename

Misselijkheid

Misselijkheid

Slaperigheid

Slapeloosheid

Slaperigheid

Droge mond

Droge mond

Sedatie

Hoofdpijn

Droge mond

Slaperigheid

Slaperigheid

Hoofdpijn

Duizeligheid

Duizeligheid

Slapeloosheid

Hoofdpijn

Toename eetlust/gewicht

Tremor

Verlaagde bloeddruk

Hoofdpijn

Duizeligheid

Droge mond

Concentratiestoornissen

Bij overdosis: coma, aritmieën en zelf de dood

Vermoeidheid

Vermoeidheid

 

Opwinding/onrust

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 7. De meest voorkomende bijwerkingen per type antidepressivum, volgens het Zorginstituut Nederland (2017) [22]

Noot. TCA’s = tricyclische antidepressiva; SSRI’s = selectieve serotonine heropnameremmers; SNRI’s = serotonine en noradrenaline heropnameremmers.

  

Take home messages

  • Een depressie is een vervelende, maar veelvoorkomende psychische aandoening. Wees alert op de signalen en symptomen, bij uzelf maar ook bij mensen in uw omgeving, en maak het bespreekbaar.

  • Door overlap in klachten die horen bij een depressie en COPD wordt een bijkomende depressie niet altijd vastgesteld. Bespreek daarom goed uw klachten met uw behandelend arts.

  • Er bestaan effectieve behandelingen voor een depressie, waaronder cognitieve gedragstherapie en antidepressiva (bij voorkeur SSRI’s). Welke de voorkeur heeft van de patiënt (bijvoorbeeld wel of geen medicatie door vervelende bijwerkingen), moet goed worden besproken en overwogen met de arts.  

 


Interactie tussen COPD en depressie

 

Het derde en tevens laatste deel van deze WIKI gaat dieper in op het samengaan van een depressie en COPD. Hierbij wordt nogmaals duidelijk dat het vaststellen van een depressie bij een COPD-patiënt van groot belang is, vanwege de negatieve invloed van een depressie op het beloop van COPD. Verschillende factoren die hierbij betrokken zijn, zullen worden toegelicht. Vervolgens worden aan de hand van een figuur mogelijke biologische en psychologische mechanismen besproken die de interactie tussen COPD en depressie lijken te verklaren. Dit is vooral interessant voor degenen die meer willen weten over welke mechanismen er precies ten grondslag liggen aan het samengaan van COPD en depressie, iets wat steeds meer in onderzoek wordt bekeken. Vanuit een meer patiëntgericht oogpunt zal nog aandacht worden besteed aan een aantal gebieden waar mensen met COPD en een bijkomende depressie tegenaan kunnen lopen, zoals het sterk afnemen van de fysieke activiteit door een negatieve spiraal en bepaalde reacties vanuit de omgeving. Tot slot worden mogelijke interacties beschreven tussen de behandelingen van COPD en depressie (antidepressiva). Stoppen met roken speelt hierin ook een grote rol. Wat deze interacties nou precies betekenen voor aan de ene kant de patiënt en aan de andere kant de arts, zal nog kort worden aangestipt. 

 

Wat is de invloed van een depressie op het beloop van COPD?

Zoals al eerder is beschreven komt depressie vaak voor bij COPD-patiënten. Naast dat de depressieve symptomen een grote last kunnen zijn voor COPD-patiënten, lijkt een depressie ook een negatieve invloed te hebben op het beloop van de COPD [7-15]. Een depressie bij COPD-patiënten lijkt samen te gaan met de volgende verslechteringen:

  • Het aanhouden van het rookgedrag: een depressie bij COPD-patiënten is geassocieerd met meer moeite met het stoppen met roken en een grotere kans op terugval wanneer men gestopt is met roken [7]. Uit onderzoek blijkt dat depressieve COPD-patiënten minder vaak waren gestopt met roken na 6 maanden dan niet depressieve COPD-patiënten [8]. 

  • Meer slaapproblematiek: COPD-patiënten met een depressie hebben vaker last van slaapproblemen, denk hierbij aan moeite met inslapen of moeite met doorslapen [11].  Slaapproblemen kunnen ervoor zorgen dat de depressie in stand wordt gehouden [9]. Daarnaast zijn slaapproblemen geassocieerd met ernstige COPD en lijkt het een voorspeller voor exacerbaties, meer ziekenhuisopnames en vroegtijdig overlijden [10].

  • Lagere kwaliteit van leven: ondanks dat een achteruitgang in de longfunctie (FEV1) de grootste impact heeft op de kwaliteit van leven, lijkt een depressie in COPD-patiënten ook sterk geassocieerd met een significante afname in de kwaliteit van leven [9, 10]. Een depressie is voornamelijk geassocieerd met een verslechtering in de kwaliteit van leven gerelateerd aan de mentale gezondheid en niet zozeer aan de fysieke gezondheid [9]. 

  • Verhoogd risico op exacerbaties: COPD-patiënten met een depressie lijken een verhoogde kans te hebben op exacerbaties ten opzichte van COPD-patiënten zonder een depressie [14]. 

  • Hogere frequentie en duur van ziekenhuisopnames: COPD-patiënten met een depressie worden vaker opgenomen dan COPD-patiënten zonder een depressie (52% vs. 19%) [3]. Daarnaast was de duur van de opnames bij patiënten met een depressie twee keer zo hoog als bij COPD-patiënten zonder een depressie [4]. 

  • Een slechtere overleving: COPD-patiënten met een depressie overleden op een jongere leeftijd dan COPD-patiënten zonder een depressie, zelfs wanneer er gecorrigeerd werd voor risicofactoren zoals leeftijd, geslacht en longfunctie [5, 6].

  • Verlaagde therapietrouw: hiermee wordt bedoeld in hoeverre de patiënt medisch advies opvolgt met betrekking tot de behandeling [15]. Een slechte therapietrouw is geassocieerd met een grotere kans op het ontwikkelen van andere ziektes (morbiditeit), een grotere kans op overlijden (mortaliteit), meer ziekenhuisopnames, meer (onnodig) gebruik van therapieën en een verminderde kwaliteit van leven [15]. Een lage therapietrouw bij COPD-patiënten kan zich onder andere uiten in slecht medicatiegebruik, het aanhouden van het rookgedrag en weinig beweging [15]. Mogelijke verklaringen waarom een depressie leidt tot slechte therapietrouw bij COPD-patiënten zijn de volgende:

    1. De depressie zorgt onder andere voor gevoelens van hopeloosheid. Tegelijkertijd ervaren de patiënten weinig optimisme. Dit samen maakt dat deze patiënten nauwelijks positieve verwachtingen en overtuigingen hebben over de effectiviteit van de behandeling, terwijl dit juist essentieel is voor de therapietrouw [15].

    2. Sociale steun is essentieel voor therapietrouw bij medische behandelingen, terwijl depressieve patiënten juist vaak sociaal geïsoleerd zijn [15].

    3. Er is een bepaalde mate van cognitief functioneren vereist om de behandelingsadviezen te herinneren en op te volgen, terwijl een depressie geassocieerd is met een verslechtering van het cognitief functioneren [15].

 

Welke mechanismen kunnen de relatie tussen COPD en depressie verklaren?

In de vorige alinea kwam naar voren dat de aanwezigheid van een depressie in COPD-patiënten negatieve uitkomsten met zich meebrengt. Verschillende onderzoeksgroepen hebben onderzoek gedaan naar mogelijke mechanismen die deze interactie kunnen verklaren [9, 40-43, 47-61]. Het lijkt om een complexe samenhang van verschillende biologische en psychologische factoren te gaan. In Figuur 1 is geprobeerd de samenhang tussen COPD, depressie, roken en de tussenliggende mechanismen zo duidelijk mogelijk te weergeven. De biologische en psychologische mechanismen uit Figuur 1 zullen hieronder verder worden toegelicht.

 

Figuur 1. Schematische weergave van de biologische en psychologische verklaringsmechanismen van de interactie tussen COPD en depressie, zoals die blijken uit de literatuur.

 

Hoe kan COPD een depressie veroorzaken of versterken?

In de literatuur zijn verschillende verklaringen te vinden over hoe COPD een depressie mogelijk zou kunnen veroorzaken of versterken [9, 30, 40-43, 47-50]. Hieronder worden de belangrijkste verklaringen uitgelicht. Voor iedere patiënt kunnen er andere verklaringen op de voorgrond staan.

  • Minderwaardigheidsgevoelens: veel COPD-patiënten voelen zich minder dan gezonde mensen, omdat ze meer beperkingen hebben, het gevoel hebben hun gezin achter te laten, of iets slechts veroorzaakt te hebben [47, 48].

  • Angst: veel COPD-patiënten zijn bang om te stikken, voor exacerbaties of om dood te gaan [49]. Dit kan ook leiden tot depressieve symptomen.

  • Negatieve gedachten over de toekomst: het toekomstbeeld van een patiënt met COPD zal wellicht bijgesteld moeten worden. Grote dromen moeten misschien aan de kant gezet worden, het inzicht dat het leven korter is en de exacerbaties die in de toekomst liggen kunnen zorgen voor negatieve en sombere gedachten [47, 48].

  • Lagere kwaliteit van leven: de ziekte vergt aanpassingen. Op fysiek, emotioneel en sociaal gebied vinden er grote veranderingen plaats, welke kunnen leiden tot een lagere tevredenheid van de kwaliteit van leven [9, 30, 41], en zo ook tot een depressie.

  • Schuldgevoel: het idee dat COPD door eigen toedoen is ontstaan is erg aanwezig binnen de patiëntengroep. Omdat roken de grootste oorzaak is, hebben veel patiënten het gevoel dat het krijgen van de ziekte hun eigen schuld is. Ook tegenover familie kan dit schuldgevoel erg zwaar zijn. Door het idee dat een patiënt zelf de ziekte veroorzaakt, ligt er ook een stigma op COPD. Dit kan zwaar zijn voor de patiënt. Dit kan soms ook gemerkt worden in de sociale omgeving en de gezondheidszorg, hetgeen schuldgevoel verergert [47, 48].

  • Seksuele problemen: door de COPD kan ademtekort ontstaan tijdens seksuele activiteit, schaamte voor de lichamelijke klachten en angst voor meer problemen [62]. Veel patiënten voelen zich hierdoor geremd [62, 63]. Hier zal later uitgebreider op ingegaan worden.

  • Lichamelijke klachten: de lichamelijke klachten en beperkingen in het dagelijks leven kunnen leiden tot het gevoel weinig te kunnen. Voorbeelden van beperkingen zijn zuurstofbehandeling en ademtekort [29, 40, 41].

  • Slaapproblemen: door het hoesten en de benauwdheid slapen veel COPD-patiënten slechter. Dit kan een bijdragende factor zijn aan depressieve symptomen [9-11].

  • Vermoeidheid: veel patiënten geven aan last te hebben van vermoeidheid. Dit komt door de ziekte zelf, alsmede door de slaapproblemen. Vermoeidheid is een sterke predictor (voorspeller) van depressie bij COPD-patiënten [50].

  • Rouw: een ziekte hebben is ook een stukje afscheid nemen. Veel mensen moeten afstand doen van hun ‘gezonde zelf’, omdat zij nu chronische zorg nodig hebben. Dit kan leiden tot depressieve symptomen of zelfs tot een depressie [49].

 

Hoe kan de relatie tussen depressie en rookgedrag verklaard worden?

De relatie tussen depressie en rookgedrag is bidirectioneel, wat betekent dat depressie en rookgedrag elkaar kunnen beïnvloeden. Hieronder zal eerst worden uitgelegd hoe roken de depressie kan versterken (neurofarmacologische effecten) en vervolgens waarom depressieve patiënten meer rookgedrag vertonen (coping/therapeutisch effect).

  • Neurofarmacologische effecten: er wordt vermoed dat roken een neurofarmacologisch effect heeft, wat betekent dat de werkzame stoffen uit een sigaret effecten op het brein kunnen hebben. De neurofarmacologische effecten maken het risico op een depressie groter [55]. Dit zou kunnen komen door de mogelijke lange termijneffecten van blootstelling aan nicotine op de neurobiologische systemen die betrokken zijn bij het ontstaan van depressie [55]. Daarnaast delen ze ook omgevings- en genetische factoren die als een soort predispositie werken (ook wel vatbaarheid of genetische aanleg) voor zowel roken als een depressie [56].  Er zijn verschillende theorieën opgezet over dit verband, maar welke mechanismen hier precies aan ten grondslag liggen is nog niet duidelijk [57-58].

  • Coping/therapeutisch effect: roken wordt gebruikt als copingmechanisme bij depressie. Dit betekent dat depressieve personen meer roken, omdat het helpt om te gaan met de depressie en met zaken die daarbij komen kijken (bijvoorbeeld een gevoel van waardeloosheid, piekeren, of om opgejaagdheid tegen te gaan). Dit zou gezien kunnen worden als een soort zelfmedicatie. Ondersteuning hiervoor is het feit dat depressieve COPD-patiënten ook meer moeite hebben met ‘stoppen met roken-interventies' dan hun niet depressieve medepatiënten [51]. De nicotine zou ook een therapeutisch effect kunnen hebben: deze zou op zichzelf als een soort antidepressivum kunnen werken voor de patiënt om de depressieve stemming te verzachten [52-54].

 

Hoe kan roken COPD veroorzaken of versterken?

Zoals al eerder is beschreven, is roken veruit de hoofdoorzaak van COPD [1]. 80-90% van de COPD-patiënten heeft gerookt, en veel onderzoeken wijzen uit dat er sterke verbanden zijn tussen de hoeveelheid sigaretten dat gerookt is en het ontwikkelen van COPD [1]. Roken kan leiden tot een beschadiging van de longblaasjes (longemfyseem) en daarnaast vergroot het de kans op langdurige ontstekingen in de luchtwegen (bronchitis) [1]. Tenslotte belemmert roken ook het reinigingsproces van de luchtwegen, waardoor ontstekingsmateriaal en slijm minder goed kunnen worden afgevoerd [1].

 

Zijn er mogelijke biologische mechanismen die ten grondslag liggen aan COPD en depressie?

Op dit moment wordt er door onderzoekers volop onderzoek gedaan naar mogelijke biologische mechanismen die ten grondslag liggen aan zowel COPD als een depressie. Er lijken aanwijzingen te zijn dat chronische inflammatie beide aandoeningen kan veroorzaken of kan versterken. Met chronische inflammatie wordt bedoeld dat er constant laaggradige ontstekingsprocessen in het lichaam aanwezig zijn. Verhoogde ontstekingsmarkers, proteïnes in het lichaam waarvan de hoeveelheid stijgt in het geval een ontsteking voordoet, worden zowel gerapporteerd bij depressie [59] als bij COPD [60]. Verhoogde niveaus van ontstekingsbiomarkers interleukin-6 en C-reactieve proteïne verklaren deels de associatie tussen depressieve symptomen en vernauwing van de luchtwegen [61]. Ondanks dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor de chronische inflammatie-theorie zijn de exacte werkingsmechanismen nog onduidelijk en dient er meer onderzoek hiernaar te worden gedaan [64].

 

Waar kunnen mensen met COPD en depressie tegenaan lopen? 

Veel mensen met COPD lopen tegen problemen aan die specifiek zijn voor de ziekte. COPD-patiënten en hun familieleden onder elkaar begrijpen vaak wat het inhoudt. Echter wordt het door veel patiënten erg lastig ervaren om tegen de omgeving uit te leggen wat het precies inhoudt om COPD te hebben. Vooral het feit dat een COPD-patiënt erg wisselende dagen heeft, wekt weerstand op bij de buitenwereld. Een goed beeld wordt geschetst in de korte film 'overleven met COPD', waarin COPD-patiënten en hun familieleden aan het woord komen. De film duurt 15 minuten, klik hier om deze film te bekijken. Hieronder worden een aantal punten toegelicht, waar mensen met COPD en een depressie tegenaan kunnen lopen.

 

Zelfmanagement 

Het zelfmanagement van de patiënt is een belangrijk onderdeel van de COPD behandeling. De arts heeft niet altijd zicht op de gezondheid van de patiënt en daarom zal de patiënt zelf zorg moeten toepassen. Een aantal belangrijke onderdelen van het zelfmanagement zijn stoppen met roken, bewegen, een gezond voedingspatroon aannemen, medicijnen innemen en contact opnemen met een arts bij een beginnen exacerbatie [65]. Echter, in de praktijk blijkt dat de informatie van de arts niet altijd duidelijke richtlijnen geeft voor het zelfmanagement van de patiënt. Dit probleem kan worden voorkomen door het opstellen van doelen die haalbaar zijn voor de patiënt [66]. 

 

Daarnaast blijkt dat de motivatie van de patiënt een erg belangrijke rol speelt in het zelfmanagement [67]. Het is voor veel COPD-patiënten moeilijk om gewoonten op te geven die van waarde zijn, zoals roken, en nieuwe gewoonten aan te leren, zoals bewegenBovendien bestaan er veel verschillende medicijnen voor COPD, wat het mogelijk moeilijk maakt voor de patiënt om deze op tijd en op de juiste manier in te nemen. Het is van belang dat het contact tussen de arts en de patiënt goed is, zodat de patiënt de moeilijkheden kan aangeven [65, 66]. Een techniek die effectief is in het verhogen van de motivatie van verschillende groepen patiënten is de motivationele gespreksvoering [67, 68]. Motivationele gespreksvoering wordt toegepast door een getrainde zorgverlener, bijvoorbeeld een longverpleegkundige of een psycholoog [66]. Door middel van gerichte vragen van de zorgverlener wordt het inzicht van de patiënt in het eigen gedrag en de problemen hiermee vergroot. Het doel is om de patiënt bewust te maken van het verschil in het gewenste gedrag en het werkelijke gedrag, wat de eerste stap is richting gedragsverandering. 

 

Tot slot blijkt dat het zelfmanagement sterk wordt beïnvloed door een depressie [69, 70]. De kenmerken van een depressie, zoals negatieve gedachten met betrekking tot COPD, een laag energieniveau, hulpeloosheid en afgenomen zelfvertrouwen, kunnen de motivatie voor het toepassen van zelfmanagement verlagen [70]. Met het oog op de grote gevolgen van slechte zelfmanagement op het beloop van de ziekte en de kwaliteit van leven, is het belangrijk dat een depressie wordt herkend en behandeld. De behandeling voor de depressie, zoals cognitieve gedragstherapie, zal zich richten op de depressieve stemming en niet op de motivatie van de patiënt [66]. 

 

Negatieve spiraal van fysieke activiteit

Hoewel een advies van de zorgverleners is om te blijven bewegen, kan het voor COPD-patiënten onprettig zijn om te bewegen met een benauwd gevoel [22]. Het blijkt dat COPD-patiënten minder en langzamer bewegen gedurende de dag en meer tijd zittend en liggend doorbrengen vergeleken met gezonde personen [71]. Als gevolg van de afgenomen activiteit kan een patiënt in een negatieve spiraal terecht komen. In Figuur 2 is te zien dat de spiraal begint bij de benauwdheid van de patiënt. Als reactie op de benauwdheid vermindert de patiënt de dagelijkse activiteit. De lichamelijke conditie en de spiermassa nemen af door de verminderde activiteit. Hierdoor kost bewegen meer energie en kan het ook pijn doen, met inactiviteit (geen beweging) tot gevolg. Tot slot kan de inactiviteit de benauwdheid en de vermoeidheid verergeren en exacerbaties uitlokken [7]. 

 

Figuur 2. Een negatieve spiraal van activiteit bij COPD-patiënten.

 

Uit onderzoek blijkt dat een depressie sterk bijdraagt aan de afgenomen activiteit van COPD-patiënten [38]. Een belangrijk kenmerk van een depressie is het verlies van motivatie [26]. Dit kan ervoor zorgen dat een patiënt weinig fysieke activiteit vertoont en minder gedreven is om de eigen gezondheid op peil te houden. Het is van belang dat een depressie wordt herkend, zodat de gezondheid niet verder achteruitgaat [73]. Nadat de depressie is vastgesteld, kan de ondersteuning van deze groep COPD-patiënten worden verbeterd. Een specifiek revalidatieprogramma voor COPD-patiënten blijkt effectief te zijn in het verbeteren van de depressieve stemming [74]. Het revalidatieprogramma is uitgebreid met belangrijke componenten, zoals trainingen voor meer conditie en spiermassa, ondersteuning bij voeding, stoppen met roken en mentale ondersteuning.

                                           

Seksuele problemen

Patiënten met een chronische ziekte ervaren vaak een verandering in de seksuele ervaring [62]. Bij COPD-patiënten komt het voor dat seksuele activiteit minder plezier geeft door de ziekte. Het is belangrijk dat er aandacht bestaat voor de seksuele problemen bij COPD-patiënten, omdat deze patiëntengroep steeds jonger wordt en vaak nog seksueel actief is. De manier waarop een persoon een seksuele ervaring beleeft, wordt bepaald door persoonlijke, sociale, fysieke en omgevingsfactoren. Een COPD-patiënt kan zich bijvoorbeeld geremd voelen (persoonlijke factor) door de afgenomen conditie en fysieke kracht (fysieke factor). Ook kan een gevoel van schaamte en schuld (persoonlijke factor) naar de partner bestaan (sociale factor). Vaak is het fysiek wel mogelijk om met COPD seksuele activiteit te hebben, bijvoorbeeld door aanpassingen in de posities van het lichaam tijdens de seksuele activiteit, kunnen de benauwdheid en vermoeidheid worden verminderd [63] Daarnaast kan de partner een belangrijke ondersteunende rol hebben. Tot slot blijken interventies voor problemen op seksueel gebied van patiënten met een lichamelijke ziekte effectief te zijn in het verminderen van seksuele problemen. Een van die interventies gebruikt het PLISSIT model [75] met de volgende vier componenten:

  • Permission (toestemming van de patiënt om informatie te geven): informatie over seksualiteit, anamnese (geschiedenis) over de seksualiteit van de patiënt geven;

  • Limited information (beknopte informatie): misverstanden over seksualiteit bespreken en verwachtingen over de toekomst bijstellen;

  • Specific  suggestions (specifieke suggesties): verhelderen van het probleem en richting een oplossing gaan;

  • Intensive therapy (intensieve therapie): communicatie met partner verbeteren en gedachten en gedragsexperimenten uitvoeren.

Het doel hiervan is het beantwoorden van problemen op seksueel gebied, waarbij allereerst de minst ingrijpende techniek (Permission) van de interventie wordt ingezet. Wanneer het probleem meer hulp vraagt, zal een intensievere techniek worden toegepast (Specific suggestions of Intensive therapy). Deze interventie wordt gegeven door seksuologen en psychologen in het ziekenhuis.  

 

Door de medicatie die COPD-patiënten nemen, kunnen zelfs zwaardere seksuele problemen, ook wel disfuncties, ontstaan [62]. Voorbeelden daarvan zijn verminderd seksueel verlangen, erectieproblemen en orgasmestoornissen. Bekend is dat de anticholinergica, corticosteroïden, en theofylline erectieproblemen kunnen veroorzaken [76].

 

Bovendien ervaren personen met een depressie ongeveer twee keer zo vaak seksuele disfuncties dan personen zonder een depressie [76]. Het libidoverlies (laag seksueel verlangen) is zowel een belangrijk kenmerk van een depressie (DSM-V) [26] als een bijwerking van antidepressiva. Verder dragen antidepressiva sterk bij aan het ontstaan van erectiestoornissen en orgasmestoornissen. Er wordt een duidelijke link gevonden tussen de antidepressiva (TCA's en SSRI's) en seksuele disfuncties [24].

 

Reacties vanuit de omgeving

Veel patiënten geven aan dat ze het erg lastig vinden dat de omgeving niet aan hen kan zien dat ze ziek zijn. Ze krijgen vaak de opmerking: ''ik zie het helemaal niet aan je, je ziet er goed uit''. Patiënten willen op zo'n moment begrip, maar lopen aan tegen onwetendheid en onbegrip. Daarnaast ligt er een stigma op COPD, wat voor de patiënt een naar gevoel kan geven [47, 48]. Dit stigma bestaat uit ''het is je eigen schuld dat je COPD hebt, want je hebt zelf zo veel gerookt". Dit kan door sommige patiënten ook gemerkt worden in de sociale omgeving [43], en in de zorg [47, 48].

 

Ook positief bedoelde reacties uit de omgeving kunnen moeilijk zijn voor een COPD-patiënt. Zo wil een familielid geregeld taken overnemen van de patiënt, omdat dat nu eenmaal makkelijker is. Dit kan leiden tot een verlies van onafhankelijkheid, en een minderwaardigheidsgevoel bij de patiënt [38, 47, 48]. Daarom is het van groot belang om als COPD-patiënt goed te blijven communiceren binnen persoonlijke relaties met de omgeving.

 

Welke interacties kunnen er plaatsvinden tussen de behandelingen van COPD en depressie?

Impact van COPD-behandeling op depressie

Er is maar beperkt onderzoek gedaan naar de impact van COPD-medicatie op depressie [77]. Als gekeken wordt naar mogelijke bijwerkingen van medicatie die COPD-patiënten gebruiken, worden er zowel bij B2-sympathicomimetica als bij corticosteroïden bijwerkingen genoemd die een mogelijke depressie kunnen stimuleren of verergeren. Voorbeelden hiervan zijn agitatie en slapeloosheid (bij formoterol), stemmingsveranderingen, angst en depressie (bij betamethason). Bij roflumilast, een fosfodiësterase-4 remmer die enkel wordt toegediend als toevoeging op een luchtwegverwijder bij ernstige COPD, wordt zelfs een waarschuwing gegeven voor gebruik bij patiënten met een comorbide depressie [23]. In deze gevallen is het dus extra belangrijk om in de gaten te houden of de impact van de COPD-behandeling op de depressie mogelijk te groot wordt voor de patiënt.

 

Naast medicatie kan de behandeling van COPD bestaan uit een pulmonair rehabilitatieprogramma, waarin multidisciplinair wordt gewerkt met de patiënt [78]. Het programma omvat vooral fysiotherapie, wat kan bestaan uit arm- en beenoefeningen, conditietraining, flexibiliteitstraining en het aanleren van ademhalingstechnieken. Daarnaast kan er nog een aantal sessies educatie worden gegeven over onderwerpen zoals het omgaan met de ziekte, het belang van therapietrouw, stress management, de anatomie en fysiologie van de longen, het juist innemen van medicatie, bijwerkingen van medicatie, goede voeding, intimiteit en seksualiteit, het stoppen met roken en worden de voordelen benadrukt van fysieke activiteit. Het lijkt erop dat COPD-patiënten naast het verbeteren van de symptomen, capaciteit van fysieke activiteit en gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, ook minder depressieve gevoelens ervaren na rehabilitatie [79]. Bij een verminderde depressieve stemming werd ook een verbetering in de cognitie gezien, zoals visuele aandacht [80]. Echter is het onbekend of de verbetering in depressieve symptomen het gevolg is van een verbeterd fysiek welzijn, betrokkenheid in groepsactiviteiten of een verbetering in zuurstofvoorziening [76]. In ander onderzoek vindt alleen een verbetering in depressie en angst plaats als daadwerkelijk een sessie psychotherapie is toegevoegd aan het rehabilitatieprogramma [79]. In deze sessie werd gekeken naar de patiënt zijn of haar psychosociale behoeften op het gebied van sociale contacten, werk, gezondheid en werd cognitieve therapie toegepast. Het is dus nog niet precies duidelijk door welk deel van de behandeling de verbetering kan worden verklaard.

 

Impact van stoppen met roken op COPD en depressie

Het stoppen met roken is een belangrijk onderdeel van de zelfmanagement van COPD-patiënten, omdat het in 80 tot 90% van de gevallen de hoofdoorzaak is van de ziekte. Daarnaast heeft het een grote invloed op de ernst van COPD en is stoppen met roken volgens de Lung Health Study de enige bewezen klinische interventie die de ontwikkeling van de ziekte vertraagt door verdere achteruitgang van de longfunctie te voorkomen [81]. Op de lange termijn is dit de enige interventie die een positieve invloed heeft op de FEV1, vergeleken met het gebruiken van een anticholinerge luchtwegverwijder. Echter, het blijkt lastiger dan gedacht om te stoppen met roken. Zeker als een COPD-patiënt ook nog eens last heeft van een depressie of andere psychiatrische stoornissen.

De mechanismen in het verband tussen roken, COPD en depressie zijn nog niet geheel duidelijk. Zoals eerder genoemd, is er een hypothese dat roken een therapeutisch effect heeft op een depressieve stoornis. Het risico hiervan is dat COPD-patiënten met een depressie het stoppen met roken niet volhouden, zowel door een lage motivatie, de verslaving als de stemmingsverbetering wanneer er wel wordt gerookt. Om te voorkomen dat de gezondheid en de ernst van COPD verslechtert, is het belangrijk dat in de behandeling aandacht wordt gegeven aan zowel de depressie als het stoppen met roken.

 

Impact van antidepressiva op COPD-behandeling (stoppen met roken)

Uit onderzoek is gebleken dat de antidepressiva bupropion en nortriptyline effectieve medicijnen zouden zijn voor het stimuleren van het stoppen met roken [82-85]. Het precieze werkingsmechanisme waarop deze medicijnen inwerken is nog onbekend. Uit de praktijk blijkt dat het helpt om de ontwenningsverschijnselen te verminderen en het de behoefte om te roken verkleint. Nicotine activeert paden van het centrale zenuwstelsel voor het afgeven van noradrenaline, dopamine en andere neurotransmitters en verhoogt daarmee dopamine niveaus in hersengebieden die geassocieerd zijn met beloning [82]. Bupropion en nortriptyline werken in op het neurotransmittersysteem door het remmen van de heropname van noradrenaline en/of dopamine (zie Tabel 6). Bupropion remt de heropname van noradrenaline en dopamine, en heeft geen effect op serotonine. De dopaminerge en noradrenerge activiteiten van bupropion zouden verantwoordelijk kunnen zijn voor het stoppen met roken, waarbij de dopaminerge activiteit invloed uitoefent op de beloningsgebieden in de hersenen en de noradrenerge activiteit invloed heeft op de ontwenningsverschijnselen van nicotine [82]. Ditzelfde geldt voor de noradrenerge activiteit van triptyline [83-85].

Omdat de effecten van nicotine dus ook inwerken op dopamine, is het erg belangrijk om aandacht te schenken aan het gebruik van antidepressiva bij de behandeling van COPD-patiënten met een depressie. Echter, de huidige onderzoeken hebben alleen gekeken naar rokers zonder een klinische depressie, mogelijk met een geschiedenis van een depressie. Meer onderzoek is dus nodig naar de langdurende effecten van deze antidepressiva op het stoppen met roken bij rokers met een depressieve stoornis.

 

Take home messages: wat betekent dit voor de patiënt en de arts? 

  • Voor de patiënt met COPD is het vooral belangrijk om bij zichzelf de klachten te herkennen die kunnen horen bij een depressie, zoals een somber gevoel gedurende de dag of het verlies van plezier in dingen die eerder wel plezier opleverden, en deze vervolgens met iemand te bespreken! Als COPD-patiënt loopt men waarschijnlijk bij de longarts in het ziekenhuis. Het kan dan een kleine stap zijn, mocht de patiënt zich in de depressieve symptomen herkennen, om dit aan te kaarten bij zijn of haar behandelend arts. Mocht dit toch niet comfortabel voelen, dan is het ook al een stap om de klachten te bespreken met een naaste. Hij of zij kan de patiënt dan al hulp bieden om verdere stappen te ondernemen om een behandeling voor de depressie in te zetten die past binnen het (individuele) behandeltraject van de COPD-patiënt.

  • Ook de behandelend arts van de COPD-patiënt zal alert moeten zijn op het herkennen van een eventuele bijkomende depressie. Een korte screening zou hierbij kunnen helpen, bijvoorbeeld met behulp van de 5-item World Health Organisation Well-Being Index [86]. De WHO-5 is een vragenlijst die in vijf items het subjectieve psychologisch welzijn van de patiënt beoordeelt. De patiënt dient voor iedere uitdrukking aan te geven welke het beste weergeeft hoe hij of zij zich heeft gevoeld tijdens de laatste twee weken, met vijf keuzeopties van ‘altijd’ tot ‘nooit’. Hoe hoger de score, des te kleiner de aanwijzingen voor een sombere stemming of depressieve klachten. Afname kost maar 1 tot 2 minuten, en uit onderzoek blijkt dat het gebruik van de WHO-5 als een valide screeningsinstrument kan worden gebruikt voor depressie [86]. Als extra voorzichtig wordt omgegaan met het herkennen van een depressie bij COPD, kan het ervoor zorgen dat op individueel niveau de COPD minder snel verergert en beter onder controle kan worden gehouden door de patiënt.                  
    Naast aandacht voor screening van depressie is het van belang dat de arts er vervolgens iets mee gaat doen in de behandeling. Voor iedere patiënt kunnen er andere verklaringen op de voorgrond staan, het is belangrijk om hier aandacht aan te schenken. De depressieve gevoelens kunnen ook zijn aangewakkerd door bijwerkingen van de COPD-medicatie, of door roken. Vaak is het stoppen met roken al een belangrijk punt in de behandeling. Verder wordt in deze WIKI aangedragen om bijvoorbeeld te letten op fysieke activiteit en het doorbreken van deze negatieve spiraal. Durf ook te vragen naar tevredenheid en mogelijke veranderingen op het gebied van intimiteit en seksualiteit. Lijkt de depressie toch te ernstig voor enkel aandacht voor de depressie in het reeds aanwezige behandelprogramma voor COPD, dan is psychologische behandeling en/of medicatie vereist. Hierbij moet dan goed opgelet worden op de keuze van medicatiegebruik, zoals in het derde deel van deze WIKI is besproken. 

 


Samenvatting

 

Deze WIKI heeft het doel om het samengaan van COPD en depressie in kaart te brengen. Los van elkaar hebben COPD en depressie al een grote impact op het leven van een persoon. Voor beide bestaan verschillende behandelingen, waarbij in deze WIKI de nadruk wordt gelegd op behandelingen met medicatie. Het blijkt lastig om een depressie te herkennen bij een COPD-patiënt vanwege overlap in de klachten, zoals vermoeidheid, slaapproblemen en negatieve gedachten over de toekomst. In de praktijk zal hier dan ook expliciet aandacht aan moeten worden besteed. Naast dat de depressieve symptomen een grote last kunnen zijn voor COPD-patiënten, lijkt een depressie ook een negatieve invloed te hebben op het beloop van de COPD. Deze invloed lijkt te lopen via onder andere het aanhouden van rookgedrag, een lagere kwaliteit van leven en een verlaagde therapietrouw. Vervolgens zijn mogelijke psychologische en biologische mechanismen besproken die ten grondslag liggen aan de relatie tussen COPD en depressie. Daarvan blijkt in het bijzonder roken verschillende belangrijke effecten te hebben op het ontwikkelen en versterken van zowel COPD als depressie. Binnen de behandeling zal stoppen met roken dus een belangrijke plek moeten innemen, net als andere factoren zoals het zelfmanagement van de patiënt en het doorbreken van een negatieve spiraal van fysieke activiteit. Aan de arts wordt geadviseerd om de keuze van medicatiegebruik bij COPD-patiënten met een depressie per patiënt goed te overwegen, vanwege mogelijke interacties tussen de behandelingen (bijvoorbeeld via vervelende bijwerkingen). 

 


Auteurs 

 

Lucas, M. S. Bsc

Meijers, M. C. A. Bsc

Schellekens, J. Bsc

Smit, M. A. Bsc

 


Referenties

 

[1] Volksgezondheid en zorg. Geraadpleegd op 01-03-2017 van:https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/copd/cijfers-context/huidige-situatie#node-prevalentie-en-nieuwe-gevallen-copd

[2] Maurer J, Rebbapragada V, Borson S, Goldstein R, Kunik ME, Yohannes AM, Hanania NA. Anxiety and Depression in COPD: Current Understanding, Unanswered Questions, and Research Needs. Chest 2008, 134, 43-56. doi: 10.1378/chest.08-0342 

[3] Dahlen, I., & Janson, C. (2002). Anxiety and depression are related to the outcome of emergency treatment in patients with obstructive pulmonary disease. Chest, 122(5), 1633-7. doi: 10.1378/chest.122.5.1633

[4] Mikkelsen, R. L, Middelboe, T., Pisinger, C., & Stage, K. B. (2004). Anxiety and depression in patients with chronic pulmonary disease (COPD). A review. Nord Journal of Psychiatry, 58, 65-70. doi: 10.1080/08039480310000824

[5] Almagro, P., Calbo, E., Ochoa de Echaguen, A., Barreiro, B., Quitana, S., Heredia, J. L., & Garau, J. (2002). Mortality after hospitalization for COPD. Chest, 121(5), 1441-8. doi: 10.1378/chest.121.5.1441

[6] Voogd, J. N., Wempe, J. B., Koeter, G. H., Postema, K., Sonderen, E., Ranchor, A. V., … Sanderman, R. (2009). Depressive symptoms as predictors of mortality in patients with COPD. Chest, 135(3), 619-25. doi: 10.1378/chest.08-0078

[7] Wagena, E. J., Huibers, M. J., & van Schayck, C. P. (2001). Antidepressants in the treatment of patients with COPD: possible associations between smoking cigarettes, COPD and depression. Thorax, 56(8), 587-8. doi: 10.1136/thorax.56.8.587.a

[8] Ng, T. P., Niti, M., Tan, W. C., Cao, Z., & Ong, K. C. (2007). Depressive symptoms and chronic obstructive pulmonary disease. Effect on mortality, hospital readmission, symptom burden, functional status, and quality of life. Archives of internal medicine, 167(1), 60-67. doi: 10.1001/archinte.167.1.60

[9] Cully, J. A., Graham, D. P., Stanley, M. A., Ferguson, C. J., Sharafkhaneh, A., Souchek, J., & Kunik, M. E. (2006). Quality of life in patients with chronic obstructive pulmonary disease and comorbid anxiety or depression. Psychosomatics, 47(4), 312-319. doi: 10.1176/appi.psy.47.4.312

[10] Clary, G. L., Palmer, S. M., & Doraiswamy, P. M. (2002). Mood disorders and chronic obstructive pulmonary disease: current research and future needs. Current Psychiatry Reports, 4(3), 213-21. doi: 10.1007/s11920-002-0032-7

[11] Bellia, V., Catalano, F., Scichilone, N., Incalzi, R. A., Spatafora, M., Vergani, C., & Rengo, F. (2003). Sleep disorders in the elderly with and without chronic airflow obstruction: the SARA study. Sleep, 26(3), 318-23.

[12] McCarthy, B., Casey, D., Devane, D., Murphy, K., Murphy, E., & Lacasse, Y. (2015). Pulmonary rehabilitation for chronic obstructive pulmonary disease. Cochrane Database of Systematic Reviews, 23, 2. doi: 10.1002/14651858.CD003793.pub3

[13] Omachi, T. A., Blanc, P. D., Claman, D. M., Chen, H., Yelin, E. H., Julian, L., & Katz, P. P. (2011). Disturbed sleep among COPD patients is longitudinally associated with mortality and adverse COPD outcomes. Sleep Medicine, 13(5), 476-483. doi: 10.1016/j.sleep.2011.12.007

[14] Papaioannou, A. L., Bartziokas, K., Tslkrika, S., Karakontaki, F., Kastanakis, E., Banya, W., … & Kostikas, K. (2012). The impact of depressive symptoms on recovery and outcome of hospitalised COPD exacerbations. European Respiration Journal, 41, 815-823. doi: 10.1183/09031936.00013112

[15] Bourbeau, J., & Bartlett, S. J. (2008). Patient adherence in COPD. Thorax, 63(9), 831-838. doi: 10.1136/thx.2007.086041

[16] Vestbo, J., Hurd, S. S., Agusti, A. G., Jones, P. W., Vogelmeier, C., Anzueto, A., … Rodriguez-Roisin, R. (2013). Global Strategy for the Diagnosis, Management, and Prevention of Chronic Obstructive Pulmonary Disease. American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 187(4). doi: 10.1164/rccm.201204-0596PP

[17] Longfonds. Geraadpleegd op 01-03-2017 van:https://www.longfonds.nl/copd/alles-over-copd/wat-is-copd

[18] Pharos. Geraadpleegd op 01-03-2017 van:http://www.pharos.nl/nl/kenniscentrum/chronische-aandoeningen/astma-en-copd/feiten-en-cijfers-astma-copd

[19] GOLD COPD. Geraadpleegd op 03-03-2017 van:http://goldcopd.org/wp-content/uploads/2016/12/wms-GOLD-2017-Pocket-Guide.pdf

[20] Rabe K. F., Hurd, S., Anzueto, A., Barnes, P. J., Buist, S. A., Calverley, P., … & Zielinksi, J. (2007). “Global strategy for the diagnosis, management, and prevention of chronic obstructive pulmonary disease: GOLD executive summary”. Am. J. Respir. Crit. Care Med., 176(6), 532-55. doi: 10.1164/rccm.200703-456SO.PMID17507545

[21] NHG Standaard COPD. Geraadpleegd op 03-03-2017 van:https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-copd#idp12252080

[22] Farmacotherapeutisch Kompas Depressie. Geraadpleegd op 13-03-2017 van:https://farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/indicatieteksten/depressie

[23] From the Global Strategy for the Diagnosis, Management and Prevention of COPD, Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease (GOLD) 2017. Geraadpleegd op 04-03-2017 van:http://www.goldcopd.org/

[24] Farmacotherapeutisch Kompas. Geraadpleegd op 12-03-2017 van:http://www.fk.cvz.nl/

[25] Cranston JM, Crockett, AJ, Moss JR, Alpers JH. (2015). Domiciliary oxygen for chronic obstructive pulmonary disease. Cochrane Database Systematic Reviews, 4, 1-28. doi: 10.1002/14651858.CD001744.pub2 

[26] American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5h ed.). Amsterdam: Boom Psychologie & Psychiatrie.

[27] Sadock, B. J., Sadock, V. A., & Ruiz, P. (2015). Kaplan & Sadock's synopsis of psychiatry: Behavioral sciences/clinical psychiatry (11e editie.). Philadelphia: Wolters Kluwer.

[28] Van der Poel, A., Duivis, H., Laghaei, F., Lokkerbol, J., Smit, F., Boon, B. (2014). Depressiepreventie: Gerichte aanpak voor risicogroepen: Pas bevallen moeders, jongeren, huisartspatiënten, chronisch zieken, mantelzorgers en werknemers. Utrecht: Trimbos-instituut. 

[29] Lacasse Y., Rousseau L., & Maltais F. (2001). Prevalence of depressive symptoms and depression in patients with severe oxygen-dependent chronic obstructive pulmonary disease. Journal of Cardiopulmonary Rehabilitation, 21, 80–86. 

[30] Gudmundsson G., Gislason T., & Janson C,. (2006). Depression, anxiety and health status after hospitalisation for COPD: a multicentre study in the Nordic countries. Respiratory Medicine, 100, 87–93. doi: 10.1016/j.rmed.2005.04.003

[31] Yohannes, A. M. (2005). Depression and COPD in older people: A review and discussion. British Journal of Community Nursing, 10, 42–46. doi: 10.1007/s11274-015-1903-5

[32] Andenaes, R., Kalfoss, M. H., & Wahl, A. (2004a) Psychological distress and quality of life in hospitalized patients with chronic obstructive pulmonary disease. Journal of Advanced Nursing, 46, 523–530. doi: 10.1111/j.1365-2648.2004.03026.x  

[33] Andenaes, R., Kalfoss, M. H. (2004b). Psychological distress in hospitalized patients with chronic obstructive pulmonary disease. European Journal of Epidemiology, 19, 851–859. doi: 10.1023/B:EJEP.0000040526.73998.23

[34] Dowson, C., Laing, R., & Barraclough, R. (2001). The use of the Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) in patients with chronic obstructive pulmonary disease: A pilot study. New-Zealand Medical Journal, 114, 447–449.

[35] Yellowlees, P. M., Alpers, J. H., & Bowden, J. J. (1987). Psychiatric morbidity in patients with chronic airflow obstruction. Medical Journal of Australia, 146, 305–307.

[36] Solano, J. P., Gomes, B., & Higginson, I. J. (2006). A comparison of symptom prevalence in far advanced cancer, AIDS, heart disease, chronic obstructive pulmonary disease and renal disease. Journal of Pain and Symptom Management, 31, 58–69. doi: 10.1016/j.jpainsymman.2005.06.007

[37] Yohannes, A. M., Baldwin, R. C., & Connolly, M. J. (2000). Depression and anxiety in elderly outpatients with chronic obstructive pulmonary disease: Prevalence, and validation of the BASDEC screening questionnaire. International Journal of Geriatric Psychiatry,15, 1090–1096. doi: 10.1002/1099-1166(200012)15:12<1090::AID-GPS249>3.0.CO;2-L

[38] Kim, H. F., Kunik, M. E., Molinari, V. A. (2000). Functional impairment in COPD patients: The impact of anxiety and depression. Psychosomatics, 41, 465-471. doi: 10.1176.appi.psy.41.6.465

[39] Yohannes, A. M., Baldwin, R. C., & Connolly, M. J. (2003). Prevalence of sub-threshold depression in elderly patients with chronic obstructive pulmonary disease. International Journal of Geriatric Psychiatry, 18, 412–416. doi: 10.1002/gps.851 

[40] Kunik, M. E., Roundy, K., & Veazey, C (2005). Surprisingly high prevalence of anxiety and depression in chronic breathing disorders. Chest, 127, 1205–1211. doi: 10.1378/chest.127.4.1205

[41] Di Marco, F., Verga, M., & Reggente, M. (2006) Anxiety and depression in COPD patients: The roles of gender and disease severity. Respiratory Medicine, 100, 1767–1774. doi: 10.1016/j.rmed.2006.01.026

[42] Van Manen, J. G., Bindels, P. J., & Dekker, F. W. (2002). Risk of depression in patients with chronic obstructive pulmonary disease and its determinants. Thorax, 57, 412–416. doi: 10.1136/thorax.57.5.412

[43] Keele-Card, G., Foxall, M. J., & Barron, C. R. (1993). Loneliness, depression, and social support of patients with COPD and their spouses. Public Health Nursing, 10(4), 245-251. doi: 10.1111/j.1525-1446.1993.tb00060.x

[44] NHG Standaard depressie tweede herziening. Geraadpleegd op 13-03-2017 van:https://www.nhg.org/standaarden/volledig/ngh-standaard-depressie-tweede-herziening#idm10719104

[45] Stahl, S. M. (2013). Stahl’s Essential Psychopharmacology (4th ed.). Cambridge: University Press.

[46] Farmacotherapeutisch Kompas Serotonineheropnameremmers selectief. Geraadpleegd op 14-03-2017 van:https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/serotonineheropnameremmers__selectief

[47] Lindqvist, G., & Hallberg, L. R. M. (2010). Feelings of guilt due to self-inflicted disease: A grounded theory of suffering from Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD). Journal of Health Psychology, 10(3), 456-466. doi: 10.1111/j.1525-1446.1993.tb00060.x

[48] Halding, A. G., Heggdal, K., & Wahl, A. (2011). Experiences of self-blame and stigmatisation for self-infliction among individuals living with COPD. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 25, 100-107. doi: 10.1111/j.1471-6712.2010.00796.x

[49] Hill, K., Geist, R., Goldstein, R. S., & Lacasse, Y. (2008) Anxiety and depression in end-stage COPD. European Respiratory Journal, 31, 667-677. doi: 10.1183/09031936.00125707

[50] Breslin, E. R. N., Schans, C., van der,  Breukink, S. B. S., Meek, P. R. N., Mercer, K. M. S., Volz, W. R. N., & Louie, S. M. D. (1998). Perception of fatigue and quality of life in patients with COPD. Chest, 114, 958-964. doi: 10.1378/chest.114.4.958

[51] Cinciripini, P. M., Wetter, D. W., Fouladi, R. T., Blalock, J. A., Carter, B. L., Cincripini, L. G., & Baile, W. F. (2003). The effects of depressed mood on smoking cessation: Medication by postcessation self-efficacy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71(2), 292-301. doi: 10.1037/0022-006X.71.2.292

[52] Yohannes, A. M. & Alexopoulus, G. S. (2014). Depression and anxiety in patients with COPD. European Respiratory Review, 23(133), 345-349. doi: 10.1183/09059180.00007813

[53] Almeida, O. P., & Pfaff, J. J. (2005). Depression and smoking amongst older general practice patients. Journal of Affective Disorder, 86, 317-21. doi: 10.1016/j.jad.2005.02.014

[54] Breslau, N. Peterson, E. L., Schultz, L. R., Chilcoat, H. D., & Andreski, P. (1998). Major depression and stages of smoking. Archives of General Psychiatry, 55, 161-166. doi: 10.1001/archpsyc.55.2.161

[55] Pomerleau, O. F., & Pomerleau, C. S. (1984). Neuroregulators and the reinforcement of smoking: Towards a biobehavioral explanation. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 8(4), 503-513. doi: 10.1016/0149-7634(84)90007-1

[56] Kendler, K. S., Neale, M. C., MacLean, C. J., Heath, A. C., Eaves, L. J., & Kessler, R. C. (1993). Smoking and major depression. Archives of General Psychiatry, 50, 36-43. doi: 10.1001/archpsyc.1993.01820130038007

[57] Steuber, T. L., Danner, F. (2006). Adolescent smoking and depression: Which comes first? Addictive behaviors, 31, 133-136. doi: 10.1016/j.addbeh.2005.04.010

[58] Boden, J. M., Fergusson, D. M., Horwood, L. J. (2010). Cigarette smoking and depression: Tests of causal linkages using a longitudinal birth cohort. The British Journal of Psychiatry, 296, 440-446. doi: 10.1192/bjp.bp.109.065912

[59] Alexopoulus, G. S., & Morimonto, S. S. (2011). The inflammation hypothesis in geriatric depression. International Journal of Geriatric Psychiatry, 26(11),1109-1118. doi: 10.1002/gps.2672

[60] Huerta, A., Crisafulli, E., Menéndez, R., Martinez, R., Soler, N., Guerrero, M., … & Torres, A. (2013). Pneumonic and nonpneumonic exacerbations of COPD: Inflammatory response and clinical characteristics. Chest, 144(4), 1134-42. doi: 10.1378/chest.13-0488

[61] Lu, Y., Feng, L., Feng, L., Nyunt, M. S., Yap, K. B., & Ng, T. P. (2013). Systemic inflammation, depression and obstructive pulmonary function: A population-based study. Respiratory Research, 14, 53. doi: 10.1186/1465-9921-14-53

[62] Basson, R., Rees, P., Wang, R., Montejo, A. L., & Inrocci, L. (2010). Sexual function in chronic illness. Journal of Sexual Medicine, 7, 374-388. doi: 10.1111/j.1743-6109.2009.01621.x

[63] Vincent, E. E., & Singh, S. J. (2007). Addressing the sexual health of patients with COPD: The needs of the patient and implications for health care professionals. Chronic Respiratory Disease, 4, 111-115. doi: 10.1177/1479972306076105

[64] Mikkelsen, R. L., Middelboe, T., Pisinger, C., & Stage, K. B. (2004). Anxiety and depression in patient with chronic obstructive pulmonary disease (COPD). A review. Nord J Psychiatry, 58, 65-70. doi: 10.1080/08039480310000824

[65] Effing, T. W., Bourbeau, J., Vercoulen, J. H., Apter, A. J., Coultas, D., Meek, P., ... & van der Palen J. (2012). Self-management programmes for COPD: Moving forward. Chronic Respiratory Disease, 9, 27-35. doi: 10.1177/149972312459974

[66] Vercoulen, J. H. (2012). Simple method to enable patient-tailored treatment and to motivate the patient to change behaviour. Chronic Respiratory Disease, 9, 259-286. doi: 10.1177/1479972312459974

[67] Martins, R. K., & McNeil, D. W. (2009). Review of motivational interviewing in promoting health behaviors. Clinical Psychological Reviews, 29, 283-293. doi: 10.1016/j.cpr.2009.02.001 

[68] Olsen J. M., & Nesbitt, B. J. (2010). Health coaching to improve healthy lifestyle behaviors: An integrative review. The American Journal of Health Promotion, 25, 1-12. doi: 10.4278/ajhp.090313-LIT-101 

[69] Di Matteo, R. M., Lepper, H. S., & Croghan, T. W. (2000). Depression is a risk factor for noncompliance with medical treatment. Archives Internal Medicine, 160, 2101-2107. doi: 10.1000/archinte.160.14.2101

[70] Dowson, C. A., Town, G. I., Frampton, C., & Mulder, R. T. (2004). Psychopathology and illness beliefs influence COPD self-management. Journal of Psychosomatic Research, 56, 333-340. doi:10.1016/S0022-3999(03)0040-0

[71] Pitta, F., Troosters, T., Spruit, M. A., Probst, V. S., Decramer, M., & Gosselink, R. (2005). Characteristics of physical activities in daily life in chronic obstructive pulmonary disease. American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 171, 972-977. doi: 10.1164/rccm.200407-855OC

[72] Kaptein, A. A., Scharloo, M., Fischer, M. J., Snoei, L., Cameron, L. D., Sont, J. K., . . ., & Weinman, J. (2007). Illness perceptions and COPD: An emerging field for COPD patient management. Journal of Asthma, 45, 625-629. doi: 10.1080/02770900802127048

[73] Doyle, T., Palmer, S., Johnson, J., Babyak, M. A., Smith, P., & Mabe, S. (2013). Assocation of anxiety and depression with pulmonary-specific symptoms in chronic obstructive pulmonary disease. The International Journal of Psychiatry in Medicine, 45, 189-202. doi: 10.2190/PM.45.2.g

[74] Coventry, P. A., & Hind, D. (2007). Comprehensive pulmonary rehabilitation for anxiety and depression in adults with chronic obstructive pulmonary disease: Systematic review and meta-analysis. Journal of Psychosomatic Research, 63, 551-565. doi: 10.1016/j.psychores.2007.08.002

[75] Annon, J. S., & Robinson (1978). The use of vicarious learning models in treatment of sexual concerns. In Piccolo, J., & Lopiccolo, L. (Eds.), Handbook of sex therapy. New York/Londen: Plenum.

[76] Glass, C., & Soni, B. (1999). ABC of sexual health. Sexual problems of disabled patients. BMJ Journals, 318, 518-521. doi: 10.1136/bmj/318.7182.518

[77] Wilson, I. (2006). Depression in the patient with COPD. International Journal of COPD, 1(1), 61-64. doi: 10.2147/copd.2006.1.1.61

[78] De Godoy, D. V., & De Godoy, R. F. (2003). A randomized controlled trial of the effect of psychotherapy on anxiety and depression in chronic obstructive pulmonary disease. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 84, 1154-1157. doi: 10.1016/S0003-9993(03)00239-9

[79] Garuti, G., Cilione, C., Dell’Orse, D., Gorini, P., Lorenzi, M. C., Totaro, G., … & Clini, E. (2003). Impact of comprehensive pulmonary rehabilitation on anxiety and depression in hospitalized COPD patients. Monaldi Archives for Chest Disease, 59(1), 56-61.

[80] Kozora, E., Tran, Z. V., & Make, B. (2002). Neurobehavioral improvement after brief rehabilitation in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Journal of Cardiopulmonary Rehabilitation, 22, 426-430.

[81] Anthonisen, N. R., Connett, J. E., Kiley, J. P., Altose, M. D., Bailey, W. C. Buist, A. S. … & Wise, R. A. (1994). Effects of smoking intervention and the use of an inhaled anticholinergic bronchodilator on the rate of decline of FEV1: The Lung Health Study. Journal of the American Medical Association, 272(19), 1497-1505. doi: 10.1001/jama.1994.03520190043033

[82] Jorenby, D. E., Leischow, S. J., Nides, M. A., Rennard, S. I., Johnston, J. A., Hughes, A. R., … & Baker, T. B. (1999). A controlled trial of sustained-release bupropion, a nicotine patch, or both for smoking cessation. The New England Journal of Medicine, 340(9), 685-691. doi: 10.1056/NEJM199903043400903

[83] Hall, S. M., Reus, V. I., Munoz, R. F. Sees, K. L., Humfleet, G. Hartz, D. T., … & Triffleman, E. (1998). Nortriptyline and cognitive-behavioral therapy in the treatment of cigarette smoking. Archives of General Psychiatry, 55, 683-690. doi: 10.1001/archpsyc.55.8.683

[84] Hurt, R. D., Sachs, D. P. L., Glover, E. D., Offord, K. P., Johnston, J. A., Dale, L. C., … & Sullivan, P. M. (1997). A comparison of sustained-release bupropion and placebo for smoking cessation. The New England Journal of Medicine, 337(17), 1195-1202. doi: 10.1056/NEJM199710233371703

[85] Prochazka, A. V., Weaver, M. J., Keller, R. T., Fryer, G. E., Licari, P. A., & Lofaso, D. (1998). A randomized trial of nortriptyline for smoking cessation. Archives of Internal Medicine, 158, 2035-2039. doi: 10.1001/archinte.158.18.2035

[86] Topp C. W., Østergaard S. D., Søndergaard S., & Bech P. (2015). The WHO-5 well-being index: A systematic review of the literature. Psychotherapy and Psychosomatics, 84, 167-176. doi: 10.1159/000376585

 

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.