| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Insomnia en Depressie

Page history last edited by Meinderts, Selma 6 years, 11 months ago

Klik hier om terug te keren naar de startpagina 'Psychofarmacologie Medische Psychologie'.

 

Voorwoord

Deze pagina is voorzien van informatie over insomnia (slapeloosheid), depressie en de interactie tussen deze beide aandoeningen. In het eerste gedeelte zal uitleg worden gegeven over de somatische aandoening insomnia, waarna in het tweede deel meer informatie over de psychische aandoening depressie bij insomnia wordt gegeven. In beide gevallen zal in worden gegaan op het aantal patiënten, het beloop en de prognose van de ziekte en op de medicatie en de eventuele bijwerkingen. In het derde deel zal de interactie tussen insomnia en depressie uitgebreid worden besproken, over hoe het mogelijk is dat deze twee aandoeningen relatief vaak samen voorkomen. Hierbij komen verschillende overeenkomstige onderliggende mechanismen en neurotransmitters aan bod. Deze informatie zal duidelijk worden gemaakt aan de hand van afbeeldingen, schema’s of een video.

De WIKI is geschreven voor iedereen die interesse heeft in deze aandoeningen.

 

 

Inhoudsopgave


 

 

Insomnia

Insomnia is de meest voorkomende slaapstoornis.In de DSM-V is insomnia geclassificeerd als een slaap-waakstoornis (1). Dit duidt erop dat niet alleen de kwaliteit (hoe goed) en kwantiteit (hoeveelheid) van het slapen zijn aangetast, maar ook die van het wakker zijn gedurende de dag (2). Bij insomnia zijn er klachten betreffende het inslapen, doorslapen of het ‘s ochtends erg vroeg wakker worden en niet meer in slaap kunnen komen, terwijl er wel genoeg mogelijkheden zijn tot slapen. Daarnaast komt de insomnia tenminste drie nachten per week voor, gedurende minstens drie maanden. Bovendien wordt de insomnia niet veroorzaakt door medicatie of andere middelen en kan deze niet beter verklaard worden door een andere slaap-waakstoornis, psychische stoornis of medische conditie. De verstoorde slaap zorgt voor moeilijkheden of beperkingen op sociaal gebied, opleiding of werk en het dagelijks functioneren (1). Insomnia kan voorkomen als een op zichzelf staande aandoening, maar kan ook voorkomen in samenhang met andere ziekten. Zo gaan onder andere veel medische en psychische stoornissen gepaard met slaapproblemen (3;4;5).

 

Patiënten met insomnia blijken gedurende verschillende slaapfasen van de slaapcyclus een andere hersenactiviteitte laten zien dan mensen zonder insomnia (6;7). De slaapcyclus kent vier fasen (zie Figuur 1). Fasen 1 tot en met 4 zijn de non-REM (Rapid Eye Movement) slaap. Hierin zijn geen snelle oogbewegingen en zijn de spier- en hersenactiviteit verlaagd. Fase 5 is de REM slaap, ook wel de droomslaap genoemd. Tijdens deze fase zijn er snelle oogbewegingen, sterke hersenactiviteit en zijn de spieren ontspannen (8;9). Deze slaapcyclus wordt gemiddeld drie tot vijf keer per nacht doorlopen.

 

 

Figuur 1: De menselijke slaapcyclus (10)

 

Resultaten van uitgebreid slaaponderzoek laten zien dat er verschillen zijn in slaap tussen goede slapers en mensen met insomnia (6;7). Met een elektro-encefalogram (EEG) kan de hersenactiviteit tijdens de slaap in kaart worden gebracht op basis van hersengolven.

Op deze website kan meer informatie en een video gevonden worden over het EEG.

Bij insomnia is er een verhoogde hersenactiviteit te zien op een EEG aan het begin van de slaap en tijdens de non-REM slaap. Daarnaast verschilt de tijd die wordt doorgebracht in de verschillende slaapstadia en wisselen mensen met insomnia gedurende de nacht vaker tussen de slaapstadia dan mensen zonder insomnia.

 

 

Cijfers

Insomnia komt voor bij 7.5% tot 30% van de algemene bevolking. Dit percentage wordt ook wel de prevalentie genoemd. Deze uiteenlopende percentages worden veroorzaakt door een gebrek aan een consistente definitie van insomnia (11). De prevalentie van insomnia in de algemene bevolking wordt geschat op 10% wanneer naast de slaapproblemen ook de gevolgen van de insomnia overdag worden meegenomen (12). Per jaar krijgt zo’n 6.6 - 7.4% van de mensen last van insomnia, dit aantal nieuwe gevallen per jaar is de incidentie van insomnia (13;14). Insomnia komt 1.5 keer vaker voor bij vrouwen dan bij mannen (15). Bij mannen komt insomnia op oudere leeftijd vaker voor, ook bij vrouwen komt insomnia vaker na de menopauze voor dan ervoor (11;16). Risicofactoren voor het ontwikkelen van insomnia zijn werkloosheid, lage sociaaleconomische status, alcoholgebruik, regelmatig medicatiegebruik en psychiatrische stoornissen (17).

 

 

Beloop en prognose

Insomnia kan situationeel, terugkerend of volhardend zijn. De klachten kunnen variëren over de tijd. Over het algemeen ontstaan de eerste klachten rond het twintigste of dertigste levensjaar (18). Deze eerste episode is vaak geassocieerd met een stressvolle levensgebeurtenis (19). De insomnia kan weer verdwijnen wanneer de stressvolle periode over is. Sommige mensen blijven ook lang na de stressvolle periode last houden van slaapproblemen. Een gebrek aan slaap kan serieuze gevolgen hebben voor het alledaagse leven. Mogelijke gevolgen zijn vermoeidheid, prikkelbaarheid of cognitieve problemen. Cognitieve problemen die zich kunnen voordoen bij insomnia zijn moeite met waarnemen en integreren van informatie en problemen met de concentratie, het geheugen en risico inschatting (2). Deze gevolgen kunnen leiden tot emotionele labiliteit (20;21;22) en sombere gevoelens. Insomnia is dan ook een sterke risicofactor voor het ontwikkelen van depressie in de toekomst (23) en heeft een negatieve impact op verschillende domeinen van gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. Dit beperkt zich niet alleen tot de voor de hand liggende domeinen, zoals vitaliteit en energie, maar insomnia heeft ook een negatieve invloed op mentaal, sociaal en fysiek functioneren (24).

 

 

Behandeling

Mensen zoeken vaak hulp omdat ze zich zorgen maken over de gevolgen van insomnia voor het dagelijks leven of de gezondheid (24). Sinds 2014 is er een tweede herziening van de NHG-Standaard ‘Slaapproblemen en slaapmiddelen’. Dit zijn richtlijnen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijk van de huisarts.Sinds deze tweede herziening is er meer nadruk gelegd op de niet-medicamenteuze aanpak voor slaapproblemen, dit is dan ook de voorkeursbehandeling geworden. Enkel per uitzondering mag een slaapmiddel worden voorgeschreven, bijvoorbeeld wanneer de slapeloosheid invaliderend is (25).

 

 

Niet-medicamenteuze behandeling

Van de onderstaand beschreven therapieën adviseert de ‘American Academy of Sleep Medicine’ stimulus-controle therapie, relaxatie training, slaaprestrictie training en cognitieve gedragstherapie als individueel effectieve behandelingen voor insomnia. Stimulus controle therapie, relaxatie training en cognitieve gedragstherapie hebben van deze therapieën het meeste bewijs en worden dan ook het sterkst aanbevolen. Slaaphygiëne-educatie en cognitieve therapie worden niet geadviseerd als effectieve op zichzelf staande therapie (26).

 

Stimulus-controle therapie: deze vorm van therapie bevat een set van instructies om het bed/de slaapkamer te her-associëren met slaap en een consistent slaap-waak schema te ontwikkelen. Hierbij is het de bedoeling dat er zo min mogelijk tijd wakker in bed wordt doorgebracht (27;28).

 

Slaaprestrictie-therapie:hierbij wordt de tijd in bed beperkt tot de werkelijke slaaptijd. Dit vermindert in eerste instantie de tijd doorgebracht in bed en versterkt de natuurlijke aansporing tot slaap wat leidt tot sneller inslapen, minder nachtelijke ontwakingen en een betere slaap effectiviteit (29).

 

Relaxatietraining: deze training is gericht op de vermindering van somatische spanning of op de vermindering van piekergedrag rond bedtijd dat de slaap belemmert (30). Hierbij kunnen ook vormen van mindfulness of biofeedback worden gebruikt (29).

 

Cognitieve therapie: tijdens deze therapie worden disfunctionele opvattingen over slapeloosheid en de consequenties overdag uitgedaagd en veranderd. Ook de verhoogde focus op slaap en het piekeren over slapeloosheid en de gevolgen ervan worden aangepakt. Er wordt gedacht dat het uitdagen van deze disfunctionele opvattingen de angst en alertheid geassocieerd met insomnia vermindert (26;28).

 

Slaaphygiëne-educatie: hierbij worden richtlijnen over gezondheidsgedrag (bijvoorbeeld voeding, beweging en middelengebruik) en omgevingsfactoren (bijvoorbeeld licht, geluid en temperatuur) die slaapbevorderend of -verstorend kunnen werken gegeven. Ook wordt de patiënt geïnformeerd over normale slaap en de leeftijdsgebonden veranderingen ervan. Hierna wordt in kaart gebracht hoe de slaaphygiëne (slaapgewoonten) van de patiënt nu is en wat er hieraan verbeterd kan worden (26;28;31)

 

Cognitieve gedragstherapie: een uit zes sessies bestaande groepstraining waarbij alle bovenstaande behandelingen gecombineerd worden.Cognitieve gedragstherapie voor insomnia (CGT-I) wordt geadviseerd als de standaardbehandeling voor insomnia (28;32;33).

 

 

Medicamenteuze behandeling

                               

Tabel 1: Mogelijke medicatie bij insomnia, nadelen en meest voorkomende bijwerkingen (34;35).

Slaapmiddel

Type

Generieke naam

Nadelen

Meest voorkomende bijwerkingen

Benzodiazepinen

GABA agonist

Temazepam

(kortwerkend)

Verminderd reactie- en concentratievermogen, afhankelijkheid, tolerantie, geheugenverlies, rebound verschijnselen

 

 

Slaperigheid overdag, afvlakking van het gevoel, verminderde waakzaamheid, verwardheid, hoofdpijn, ataxie (coördinatieproblemen), spierzwakte, dubbelzien, en moeheid.

 

 

Lormetazepam (kortwerkend)

Verminderd reactie- en concentratievermogen, afhankelijkheid, tolerantie, geheugenverlies, rebound verschijnselen

 

 

Hoofdpijn, angio-oedeem (jeukende vochtophopingen door overgevoeligheid), angst, verminderd libido, duizeligheid, sufheid, slaperigheid overdag, aandachtsstoornis, visusstoornis, spraakstoornis, (poging tot) suïcide, tot uiting komen van een onopgemerkte depressie.

 

 

 

Oxazepam

(langwerkend)

Verminderd reactie- en concentratievermogen, afhankelijkheid, tolerantie, geheugenverlies, rebound verschijnselen

 

Slaperigheid overdag, verminderde alertheid, verwardheid, vermoeidheid, hoofdpijn, duizeligheid, ataxie, dubbelzien, afvlakking van het gevoel en spierzwakte, tot uiting komen van een onopgemerkte depressie.

 

 

Lorazepam

(langwerkend)

Verminderd reactie- en concentratievermogen, afhankelijkheid, tolerantie, geheugenverlies, rebound verschijnselen

 

Vermoeidheid, sufheid overdag, duizeligheid, ataxie, spierzwakte, hoofdpijn, verminderde oplettendheid, emotionele vervlakking, verwardheid, depressie.

Non-benzodia

zepinen

(Z-drugs)

GABA agonist

Zolpidem

(kortwerkend)

Verminderd reactie- en concentratievermogen, afhankelijkheid, tolerantie, geheugenverlies, rebound verschijnselen

Luchtweginfectie, hallucinaties, agitatie, nachtmerries, slaperigheid overdag, hoofdpijn.

 

 

Zopiclon

(kortwerkend)

Verminderd reactie- en concentratievermogen, afhankelijkheid, tolerantie, geheugenverlies, rebound verschijnselen

Bittere smaak, slaperigheid overdag, sufheid, droge mond.

 

 

Zaleplon

(kortwerkend)

Verminderd reactie- en concentratievermogen, afhankelijkheid, tolerantie, geheugenverlies.

Abnormale gedachten en gedrag, ataxie, depressie, duizeligheid, dubbelzien, verminderde eetlust, lusteloosheid.

Melatonine

Melatonine agonist

Ramelteon

(zeer kortwerkend)

Korte halfwaardetijd, matige invloed op reactie- en concentratievermogen.

 

Irritatie, nervositeit, rusteloosheid, angst, slapeloosheid, abnormale dromen, nachtmerries. Duizeligheid, hoofdpijn, migraine

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Benzodiazepines

Deze groep van medicijnen heeft een kalmerende werking (36). De benzodiazepines die bij insomnia worden voorgeschreven, werken vooral versuffend en zorgen ervoor dat de spieren zich ontspannen. Benzodiazepines werken als volle agonist op gamma aminobutyric acid (GABA), wat betekent dat benzodiazepines de werking van GABA versterken. GABA is een neurotransmitter met een remmende werking (37). 

 

De werking van benzodiazepines gebeurt in verschillende stappen. Wanneer benzodiazepine en GABA tegelijkertijd op verschillende plekken aan hun alpha GABA receptor binden, openen de ionkanalen van de cel zich vaker dan wanneer alleen GABA zich bindt. Benzodiazepine is hiermee een positieve allosterische modulator (PAM). Door het frequenter openen van de ionkanalen, stromen er meer chloride ionen de cel in. Dit zorgt ervoor dat de cel minder actief wordt, wat uiteindelijk leidt tot een angstremmend, kalmerend en spierontspannend effect (37).

Bekijk onderstaande video voor een illustratie van de werking van GABA, ook zullen in deel 3 neurotransmitters nader worden besproken.

 

 

Verschillende soorten benzodiazepines

Bij moeite met inslapen worden voornamelijk kortwerkende benzodiazepines gebruikt, deze zijn maximaal 2 tot 6 uur werkzaam (o.a. Temazepam en Lormetazepam) (36). Er is voorzichtigheid geboden bij het voorschrijven van Lormetazepam bij depressie (38). Het vergroot namelijk de kans op zelfdoding of zorgt ervoor dat een onopgemerkte depressie tot uiting komt. Temazepam is een betere keuze bij comorbide depressie.

 

Wanneer iemand wel in slaap kan komen, maar moeilijk kan doorslapen, dan worden langwerkende medicijnen voorgeschreven die maximaal 8 tot 12 uur werken (o.a. Oxazepam en Lorazepam) (36). Langer werkende medicijnen hebben een langere halfwaardetijd. Dit betekent dat ze minder snel worden afgebroken of uitgescheiden door het lichaam, waardoor ze langduriger hun werking kunnen uitoefenen. Zeer lang werkende slaapmiddelen worden meestal niet voorgeschreven, omdat deze overdag nog kunnen doorwerken.

 

Risico’s van benzodiazepines

Benzodiazepines mogen niet langer dan twee weken gebruikt worden, omdat bij langer gebruik gewenning optreedt. Hierdoor is een steeds hogere dosis van het medicijn nodig om hetzelfde effect te bereiken. Daarnaast hebben de middelen een verslavend effect, waardoor bij langduriger gebruik afhankelijkheid kan optreden (39;40). Het is belangrijk om te benadrukken dat wanneer iemand stopt met de medicatie, de slaapproblemen vaak weer terugkomen. Dit komt doordat benzodiazepines enkel de symptomen onderdrukken (41). Om mogelijke onthoudings- en/of rebound verschijnselen (het terugkeren van de insomnia in versterkte mate na staken medicatie) te voorkomen, dient de dosis geleidelijk te worden afgebouwd (34). Benzodiazepines kunnen zorgen voor een betere slaap kwaliteit en kwantiteit, maar dit hoeft niet geheel zonder bijwerkingen te zijn. Daarom is voorzichtigheid geboden bij het gebruik van benzodiazepines. Zo kan het medicijn het cognitief functioneren beïnvloeden. Daarnaast blijkt ook het psychomotorische functioneren te veranderen tijdens het eerste gebruik, wat zich uit in onder andere spierzwakte, coördinatiestoornissen en een verminderd reactievermogen (42). Tijdens het gebruik van benzodiazepines is er een hoger risico op verkeersongelukken (43;44), vallen, en vergiftigingen (45).

 

Non-benzodiazepines

De potentiële problemen van het gebruik van benzodiazepines hebben geleid tot de ontwikkeling van de nieuwere non-benzodiazepines. Deze vorm van medicatie heeft een vergelijkbare werkzaamheid, maar bindt slechts aan één subtype benzodiazepine-receptor terwijl de oudere benzodiazepines aan meerdere receptor subtypes binden (46). Voorbeelden van non-benzodiazepines zijn: Zolpidem, Zopiclone en Zaleplon (zogenaamde Z-drugs). Zolpidem is een erg kortwerkend middel met een vergelijkbare effectiviteit als benzodiazepines. Het wordt beschouwd als een relatief veilig alternatief voor benzodiazepines, waarbij geen sprake lijkt te zijn van gewenning en ontwenningsverschijnselen (47;48). Wel lijkt Zolpidem eenzelfde invloed op het cognitief functioneren te hebben als benzodiazepines (49). Voor Zopiclone is er veel bewijs gevonden dat het een vergelijkbare effectiviteit heeft als benzodiazepines voor de behandeling van insomnia (49). Het lijkt minder effect te hebben op het psychomotorisch functioneren (50;51) of op het geheugen (50;52;53) de volgende dag en heeft mogelijk minder ontwenningsverschijnselen (54). Deze vorm van medicatie is effectief voor een periode van 2 (55) tot 3 (56;57) weken, maar kleinere studies lijken een langer durende effectiviteit aan te tonen (58). Zaleplon is de nieuwste soort en heeft een snelle werking en erg korte werkingsduur. De grootste effectiviteit van Zaleplon is bij patiënten die problemen hebben met in slaap vallen ‘s avonds, maar het middel lijkt niet effectief te zijn bij het oplossen van de problemen van het vroeger wakker worden in de ochtend door de extreem korte halfwaardetijd (59).

 

Melatonine

Bij mensen is het circadiane (dag- en nacht) ritme van het hormoon melatonine sterk geassocieerd met de uren slaap. Melatonine niveaus zijn significant lager bij ouderen met insomnia in vergelijking met gezonde mensen. Hoe melatonine precies slaap bevorderend werkt is nog onduidelijk, maar het lijkt slaap op gang te brengen door de functies van het GABA-a benzodiazepine receptor complex te veranderen (60;61), waarbij het mogelijk de elektrische activiteit in de nucleus suprachiasmaticus (SCN) onderdrukt (62). De SCN zorgt voor het ritme van de menselijke biologische klok. Over de effectiviteit van melatonine als behandeling voor insomnia zijn tegenstrijdige resultaten gevonden (63). Een mogelijke oorzaak hiervan is dat de toegediende dosis melatonine te laag was. Ook zou het gebrek aan effectiviteit van melatonine gerelateerd kunnen zijn aan de extreem korte halfwaardetijd (64).

Een voorbeeld van een vorm van medicatie gebruikt voor de behandeling van insomnia die aangrijpt op de melatonine receptoren is Ramelteon. Ramelteon is een agonist van de MT1 en MT2 melatonine receptor subtypes, wat betekent dat het de werking ervan versterkt. Een agonist voor het MT1 receptor subtype zorgt voor een vermindering van alertheid in de avond en bevordert zo het in slaap vallen. Een agonist op het MT2 receptor subtype verschuift of versterkt het circadiane systeem. Deze speelt een belangrijke rol in wanneer men gaat slapen. Over het algemeen zorgt een versterking van deze beide receptor subtypes ervoor dat je sneller in slaap valt (65).

 

 

Depressie bij insomnia

De afgelopen decennia is er veel onderzoek gedaan naar insomnia in combinatie met psychiatrische aandoeningen. De psychiatrische aandoeningen die het vaakst samen met insomnia voorkomen zijn depressieve stoornissen en angststoornissen, maar ook middelenmisbruik en suïcide komen relatief vaak voor (66).Wij zullen ons hier echter beperken tot de comorbiditeit van insomnia met depressie. Depressie kan voorafgaan aan insomnia, gelijktijdig optreden met insomnia of een gevolg zijn van insomnia. Daarnaast kan insomnia ook een symptoom zijn van een depressieve episode. Depressie wordt gekenmerkt door een sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag en een verlies van plezier en/of interesse (anhedonie). Deze en andere klachten moeten minimaal 2 weken aanhouden. Ondanks dat een depressie vaak van voorbijgaande aard is, kan hulp zoeken wel de duur van de depressie verkorten en de kans op terugval verkleinen (67). Klik hier voor meer informatie over een depressie.

 

 

Cijfers

Er wordt geschat dat 40% van de mensen met insomnia ook last heeft van een psychiatrische stoornis, in vergelijking met 16,4% van de mensen zonder deze slaapproblemen (68). Een inschatting is dat bij ongeveer 20% van de patiënten met insomnia ook sprake is van een klinisch significante depressie, ten opzichte van 3.1% van de patiënten zonder insomnia (69).De kans op het ontwikkelen van depressie is dus groter bij aanwezigheid van depressie. Andersom is de kans op het ontwikkelen van insomnia 6,7 keer zo groot wanneer er sprake is van een depressie (70). Hieruit blijkt dat het verband tussen insomnia en depressie twee kanten op gaat.

 

 

Beloop en prognose

De prognose van insomnia in combinatie met depressie is lastig in te schatten. Over het algemeen kan gezegd worden dat de klachten van insomnia verdwijnen wanneer de depressie is behandeld. Toch zijn er ook patiënten die na het succesvol behandelen van de depressie hun slaapproblemen blijven houden. Op dit moment is nog niet goed duidelijk voor wie alleen het behandelen van de depressie volstaat, en wie intensievere therapie nodig heeft om zowel de depressie als de insomnia te behandelen (71). Het belang van het verhelpen van de insomnia is groot, aangezien blijvende klachten van slapeloosheid de kans op een volgende depressieve episode aanzienlijk vergroten. Daarnaast zorgen comorbide insomnia en depressie voor een slechtere kwaliteit van leven dan depressie zonder insomnia (72).

 

 

Behandeling van comorbide insomnia en depressie

Voor zowel depressie als insomnia zijn niet-medicamenteuze en medicamenteuze opties effectief gebleken, wat verschillende mogelijkheden biedt voor behandeling van deze combinatie van aandoeningen. Zo is het mogelijk om enkel een gedragstherapeutische behandeling te geven (bijvoorbeeld een combinatie van verschillende therapeutische technieken), enkel een medicamenteuze behandeling te geven (met een een enkel medicijn dat effectief is voor beide aandoeningen, of door een combinatie van medicijnen), of zowel een medicamenteuze als niet-medicamenteuze behandeling gelijktijdig aan te bieden (73). In dit deel van de WIKI zal verder worden ingegaan op deze verschillende behandelingsmogelijkheden. Overigens zijn er tot op heden nog weinig studies gedaan die de effectiviteit en veiligheid van deze verschillende behandelopties voor comorbide insomnia en depressie vergelijken.

 

Enkel een gedragstherapeutische behandeling

Wanneer er sprake is van een depressie wordt in eerste instantie geadviseerd om met een niet-medicamenteuze behandeling te starten. Soms zijn voorlichting over de depressie, uitleg over dagstructurering en activiteitenplanning, kortdurende psychologische behandelingen en psychotherapie voldoende om de depressie af te laten nemen (74). Net als in cognitieve gedragstherapie (CGT) voor insomnia bestaat CGT voor depressie niet uit een enkele vorm van behandeling, maar uit een verzameling van interventies. Bij depressie zijn alle interventies gebaseerd op het idee dat disfunctionele/niet-helpende gedachten en gedragspatronen bijdragen aan depressie. Deze gedachten en gedragingen zijn disfunctioneel omdat ze de depressieve stemming in stand houden en niet bijdragen aan het verbeteren van het psychisch welzijn. Figuur 2 geeft schematisch dit proces weer (75). Kenmerkend voor depressie is dat de gedachten vaak te maken hebben met gevoelens van mislukking/waardeloosheid en schuld (76).

Wanneer de gedachten en gedragingen ook gericht zijn op de slaap (bijvoorbeeld piekeren op momenten dat je wil gaan slapen, een powernap (kort slaapje) doen overdag of ‘s nachts wakker worden en denken “Als ik niet binnen nu en 10 minuten in slaap val, dan heb ik morgen een verschrikkelijke dag”), dan kan CGT ook helpen bij het verminderen van de insomnia (77). Oplossingen die in de therapie ter sprake kunnen komen zijn het bijhouden van een zogenaamd piekerdagboek om de gedachten te ordenen en even te ‘parkeren’ (78), het afdekken van de klok (77) en de al eerder besproken slaaprestrictie-therapie.

 

 

Figuur 2: Het zichzelf instandhoudende proces (75)

 

 

Enkel een medicamenteuze behandeling

 Wanneer enkel een gedragstherapeutische behandeling niet effectief genoeg is, kan worden overwogen om een medicamenteuze behandeling te starten (79). In de praktijk wordt vaak gebruik gemaakt van een combinatie van medicijnen om insomnia en depressie te behandelen. Er kan dan worden gekozen om twee antidepressiva met elkaar te combineren, maar een antidepressivum kan ook worden gecombineerd met een slaapmiddel (zoals een benzodiazepine of non-benzodiazepine). In de loop der jaren zijn er veel verschillende soorten antidepressiva ontwikkeld, die allemaal hun eigen werkingsmechanismen, voordelen en nadelen kennen. De meest voorkomende antidepressiva zijn tricyclische antidepressiva (TCA’s), serotonineheropnameremmers (SSRIs/SNRIs) en mono-amino-oxidase remmers (MAO-remmers) (80).

 

Tabel 2: Geschiktheid antidepressiva bij insomnia

Antidepressivum

Geschikt bij insomnia + depressie?

Waarom

Bijwerkingen

TCA’s

Ja, o.a. Amitriptyline en Trimipramine

Onderdrukken REM slaap. Positief effect op stemming en slaap.

Duizeligheid, droge mond, overmatig zweten, obstipatie, plasproblemen

SSRIs/SNRIs

Ja, o.a. Trazodon en Nefazodon

Trazodon: positief effect op stemming en slaap.

Nefzodon: positief effect op stemming en slaap. Mogelijk op lange termijn meer positieve effecten dan psychotherapie alleen.

Misselijkheid, diarree, obstipatie, hoofdpijn, slapeloosheid, seksuele stoornissen, onrustig/angstig gevoel

MAO remmers

Nee

Mogelijke bijwerking is slapeloosheid

Bloeddrukverhoging, ernstige hoofdpijn, slapeloosheid, hyperactiviteit, gewichtstoename, duizeligheid, vocht vasthouden

Agomelatine

Ja

Nacht: toename in slaap.

Overdag: positief effect op alertheid, stemming, cognitie.

Angst, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, diarree, obstipatie, overmatig zweten, buikpijn, rugpijn

Mirtazapine

Ja

Kalmerende werking, geschikt voor zowel depressie als insomnia.

Hoofdpijn, toename van eetlust en gewicht, droge mond, angst, verwardheid, misselijkheid, diarree, obstipatie, pijn in gewrichten, spieren of rug, duizeligheid, abnormale dromen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TCA’s

Tricyclische antidepressiva (TCA’s) remmen de heropname van de neurotransmitters noradrenaline en/of serotonine (afhankelijk van het type TCA), waardoor deze stoffen langer in het lichaam blijven. Doordat deze neurotransmitters hierdoor langer hun werk kunnen doen, verminderen de depressieve klachten, maar ook migraine en gevoelens van angst kunnen afnemen (81). Veelvoorkomende bijwerkingen van TCA’s zijn duizeligheid, een droge mond, overmatig zweten, obstipatie en plasproblemen (81).

Bij het gebruik van enkel een tricyclische antidepressivum zijn de medicijnen Amitriptyline en Trimipramine geschikt vanwege hun positieve effect op zowel de stemming als de slaap (74). Ze onderdrukken de REM slaap, waardoor de stemming verbetert en de slaap efficiënter wordt. In welke mate de REM slaap onderdrukt wordt is mogelijk van voorspellende waarde voor het antidepressieve effect (82;83). In deel 3.2.4 wordt dieper ingegaan op de rol van REM slaap bij depressie.

 

SSRIs/SNRIs

Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRIs) remmen, in tegenstelling tot TCA’s, alleen de heropname van serotonine. Serotonine-noradrenaline heropnameremmers (SNRIs) remmen de heropname van serotonine, noradrenaline en dopamine (84). Omdat SSRIs en SNRIs over het algemeen andere en minder bijwerkingen hebben dan TCA’s, hebben ze vaker de voorkeur (82). De meest voorkomende bijwerkingen van serotonineheropnameremmers zijn misselijkheid, diarree, obstipatie, hoofdpijn, slapeloosheid, seksuele stoornissen of een onrustig, angstig gevoel (84).

 

Bij het gebruik van enkel een SSRI of SNRI zijn Trazodon en Nefazodon voorbeelden van medicijnen die werken bij de behandeling van zowel depressie als insomnia (74). Trazodon wordt zelden voorgeschreven, ondanks dat twee studies verbeteringen in zowel depressieve klachten als objectieve slaap metingen hebben gerapporteerd (85;86).

 

Nefazodon heeft duidelijke positieve effecten op subjectieve en objectieve slaap metingen en depressieve klachten. Nefazodon lijkt zelfs op de lange termijn meer positieve effecten te hebben dan psychotherapie. Ook lijkt het een veiliger medicijn dan Trazodon, onder andere omdat er minder kans is op een plotselinge bloeddrukdaling (73).

 

MAO remmers

MAO-remmers remmen het stofje dat neurotransmitters afbreekt (mono-amino-oxidase enzym), waardoor er minder neurotransmitters worden afgebroken en dus meer neurotransmitters in het lichaam actief blijven. Hierdoor kan de depressieve stemming afnemen (87). Een nadeel van MAO-remmers is dat ze ook de afbraak van het aminozuur tyramine remmen, wat kan leiden tot een bloeddrukverhoging en ernstige hoofdpijn. Het is daarom belangrijk dat patiënten die gebruikmaken van MAO-remmers zich aan een tyramine-arm dieet houden (80). Om deze reden worden MAO-remmers niet meer zo vaak voorgeschreven. Daarnaast duurt het in vergelijking met andere antidepressiva ook langer voordat ze in werking treden. Andere bijwerkingen van MAO-remmers zijn slapeloosheid, hyperactiviteit, gewichtstoename, duizeligheid en vocht vasthouden (87).

MAO-remmers zijn alleen geschikt voor het behandelen van een depressie, niet voor het behandelen van insomnia. Daarnaast kan het combineren van MAO-remmers met andere antidepressiva gevaarlijk zijn (88).

 

Agomelatine en Mirtzapine

Twee medicijnen die niet tot deze drie hoofdgroepen behoren, maar die wel veelbelovend zijn voor de behandeling van beide aandoeningen zijn Agomelatine en Mirtazapine. Agomelatine is een relatief nieuw antidepressivum met een effect op zowel de melatonine als serotonine receptoren (89). Agomelatine is een zogenaamde melatonine agonist, wat inhoudt dat het de werking van melatonine versterkt. ‘s Nachts zorgt Agomelatine voor een toename in slaap, terwijl deze overdag een positief effect heeft op alertheid, stemming en cognitie (90). Dit maakt Agomelatine een geschikt medicijn om in te zetten bij zowel slaapproblemen als depressieve klachten. Mogelijke bijwerkingen van het gebruik van Agomelatine kunnen zijn: angst, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid, diarree, obstipatie, overmatig zweten, buikpijn en rugpijn (91).

 

Mirtazapine lijkt van de nieuwe antidepressiva de meest kalmerende werking te hebben, waarmee het een geschikt medicijn is om zowel depressie als insomnia te behandelen. Dit medicijn wordt voornamelijk ingezet wanneer er sprake is van een zware depressie. Mirtazapine heeft een positief effect op de de afgifte van noradrenaline in de hersenen, waardoor indirect ook de afgifte van serotonine toeneemt. Bovendien blokkeert Mirtazapine de presynaptische serotonine receptoren, waardoor serotonine minder makkelijk terug kan worden opgenomen in de cel en langer zijn werking kan uitoefenen. Op deze manier zorgt Mirtazapine niet alleen voor een betere stemming, maar ook voor een snellere inslaaptijd, een langere slaapduur en verbetering in de efficiëntie van het slapen (92). Mogelijke bijwerkingen van het gebruik van Mirtazapine kunnen zijn: hoofdpijn, toename van eetlust en gewicht, droge mond, angst, verwardheid, misselijkheid, diarree, obstipatie, pijn in gewrichten, spieren of rug, duizeligheid en abnormale dromen (92).

 

Voor alle antidepressiva geldt dat het effect van de bijwerkingen over het algemeen eerder optreedt dan het therapeutische effect. De meeste bijwerkingen nemen af na een periode van gemiddeld twee tot vier weken. Soms merken patiënten pas na vier tot zes weken verbetering in hun stemming en functioneren. Het op de juiste manier innemen van de juiste dosis gedurende een langere tijd is dus van groot belang voor het bepalen van de effectiviteit van de medicatie. Dit moet dan ook van te voren duidelijk worden uitgelegd aan de patiënten om vroegtijdig stoppen met de medicatie te voorkomen (93).

 

 

Zowel een gedragstherapeutische als medicamenteuze behandeling

Recent onderzoek laat zien dat cognitieve gedragstherapie voor insomnia gecombineerd met antidepressiva een effectieve behandel combinatie is. Door het combineren van deze twee therapieën lijken zowel de insomnia als de depressieve klachten significant te verbeteren ten opzichte van enkel gebruik van antidepressiva (94;95;96). Het combineren van een psychotherapeutische behandeling met een medicijn is een veiligere optie dan het combineren van twee medicijnen, aangezien er op die manier geen kans is op het interacteren van verschillende medicijnen.

 

 

Insomnia en depressie in combinatie

Insomnia en depressie komen vaak in combinatie voor. Slaapproblemen kunnen zorgen voor depressieve symptomen, maar depressieve symptomen kunnen ook slaapproblemen veroorzaken. Het is moeilijk te bepalen welke problemen er eerst waren. Insomnia en depressie kunnen daarnaast ook gelijktijdig optreden. Wat de oorzaak is voor de samenhang tussen insomnia en depressie is lastig vast te stellen. Er zijn verschillende theorieën over mechanismen in het brein en betrokken neurotransmitters die deze samenhang zouden kunnen verklaren. Deze mechanismen en neurotransmitters zullen worden besproken en deze gedetailleerde informatie is dan ook bedoeld voor diegenen die meer willen weten over de onderliggende mechanismen van insomnia en depressie.

 

Overeenkomsten in het brein

Er zijn verschillende overeenkomsten gevonden tussen patiënten met een depressie en patiënten met insomnia op het gebied van hersenactiviteit, hyperactiviteit en homeostatische slow wave sleep.

 

Hersenactiviteit

Er zijn een aantal overeenkomsten tussen depressie en insomnia in hersenactiviteit. Deze hersenactiviteit kan worden onderzocht aan de hand van EEG of Positron Emissie Tomografie (PET) scans. Het EEG kan hersengolven in kaart brengen (97). Een andere methode om de hersenactiviteit te onderzoeken zijn PET scans. Bij een PET scan worden radioactieve deeltjes toegediend die blijven hangen aan zenuwcellen in de hersenen, zo wordt het functioneren van de cel in beeld gebracht (o.a. aan de hand van de celstofwisseling) (97).

Op deze website wordt nader ingegaan op de werking van de PET scan.

 

Overeenkomsten in EEG

Een eerste overeenkomst tussen insomnia en depressie is zichtbaar in het EEG patroon van beide patiëntgroepen. Zowel patiënten met insomnia als patiënten met een depressie hebben verstoringen in slaap continuïteit en een tekort aan slow wave sleep (SWS) (98;99;100;101;102). SWS is de diepe slaap die in fase 3 en 4 (non-REM) voorkomt, met zeer langzame hersengolven (103). Zie figuur 3 voor de hersengolven die in de verschillende slaapfasen voorkomen (104). Het EEG van gezonde mensen die zes nachten lang elke nacht te weinig slapen, vertoont ook slaapafwijkingen die bij depressie aanwezig zijn (105).

 

Figuur 3: de hersengolven in de verschillende slaapfasen (104)

 

 

Overeenkomsten in PET scans

Naast de bevindingen uit EEG studies, zijn ook in PET studies overeenkomsten gevonden tussen patiënten met insomnia en patiënten met depressie. Beide groepen laten een lagere thalamo-corticale deactivatie zien tijdens de non-REM slaap (106;107;108). Deactivatie in dit hersengebied is van belang voor het verlagen van de arousal (alertheid van het brein), waardoor beide patiëntgroepen alerter blijven tijdens het slapen dan mensen zonder deze aandoeningen. Hierdoor blijft de hersenschors (cortex) nog te veel signalen ontvangen van de thalamus, zoals is weergegeven in figuur 4 (109).

 

Figuur 4: de paden vanuit de thalamus naar de cortex (109)

 

Verschillen in EEG en PET scans

Toch zijn er ook verschillen gevonden in hersenactiviteit tussen patiënten met insomnia en depressie.Zo laat het EEG profiel van patiënten met depressie afwijkingen zien tijdens de REM slaap, dit in tegenstelling tot het EEG profiel van insomnia patiënten wat deze afwijkingen niet laat zien (98;99;100;101;102). Deze bevinding wordt ondersteund door PET studies waarin patiënten met depressie een toegenomen hersenactiviteit tijdens de REM slaap vertonen die niet aanwezig is bij insomnia patiënten (110). 

 

 

Hyperactiviteit

De eerder genoemde verminderde thalamo-corticale deactivatie doet vermoeden dat er sprake is van hyperarousal van het brein bij zowel insomnia als depressie (111). Deze hyperarousal houdt in dat het mechanisme dat belangrijk is voor de waakzaamheid (wake-promoting mechanisme) versterkt actief is. Bij insomnia is de hyperarousal een reactie op stressvolle gebeurtenissen, wat zorgt voor problemen met het in slaap vallen of het doorslapen. Deze problemen worden in stand gehouden door afwijkende denkpatronen en gedragingen (112). Het stress systeem van insomnia patiënten blijft dus constant geactiveerd.

 

HPA as

De hypothalamus hypofyse bijnierschors as (de HPA as) is overactief en speelt een rol in de aanhoudende stressreactie bij insomnia patiënten (113;114;115;116). De HPA as heeft een belangrijke rol in de stressreactie van het lichaam op de langere termijn en kan gezien worden als thermostaat van de stressreactie. Bij insomnia produceert de HPA meer van het hormoon genaamd CRH (Corticotrophin-Releasing Hormone), hierdoor ontstaat er uiteindelijk meer van het stresshormoon cortisol, het eindproduct van de HPA as (zie figuur 5). Bij een goed werkende HPA as zorgt cortisol voor feedback naar de hypothalamus via de hippocampus. De opdracht is dan om minder CRH te produceren, zodat er uiteindelijk minder cortisol geproduceerd wordt. Bij insomnia is deze feedback verminderd, mogelijk doordat de herhaaldelijk aanwezige stress de zenuwcellen in de hippocampus aantast (117). Het 24-uurs ritme van cortisol is hierdoor dan ook verstoord bij insomnia, dit heeft een verstorende werking voor de slaap (118;119;120).                                                                                                                                  

Bij depressieve patiënten worden vergelijkbare mechanismen verondersteld. Door niet helpende gedachten en gedragingen blijft een arousal reactie aanhouden ondanks het verdwijnen van de stressvolle situatie (121;122;123). Het blijkt dus dat zowel in depressie als in insomnia HPA as hyperactiviteit gerelateerd is aan verstoringen in de slaap continuïteit (124;125;126;127). 

 

Figuur 5: de HPA as (copyright 2017, S.H. Meinderts)

 

 

Homeostatische slow wave sleep

Een ander principe dat ten grondslag kan liggen aan aan de doorslaapproblemen bij zowel insomnia als bij depressie, is de verstoring in het homeostatische proces van slaap. Normaal gesproken vindt er een toename in SWS plaats wanneer iemand de nachten ervoor te weinig heeft geslapen. Op deze manier probeert het lichaam het tekort aan slaap in te halen en de balans weer te herstellen. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat deze homeostatische SWS respons bij patiënten met insomnia niet optreedt en dat de lengte van de SWS bij hen juist minder wordt, ondanks het chronische tekort aan slaap (98;128;129). Ook patiënten met een depressie laten op een EEG minder SWS zien in vergelijking met gezonde personen (130).

 

Een mogelijke verklaring voor verstoringen in het homeostatische proces van slaap kan gevonden worden in het stofje adenosine. Adenosine heeft een slaapbevorderende werking en ontstaat als bijproduct wanneer glycogeen wordt omgezet in glucose (de brandstof voor de hersenen). Door de hersenactiviteit overdag en de (relatieve) rust ’s nachts, neemt de concentratie adenosine (en daarmee dus het gevoel van vermoeidheid) gedurende de dag toe, en normaliseert deze weer naar lagere waarden tijdens de slaap (zie figuur 6) (131;132). Adenosine is betrokken bij slaap homeostase omdat het processen betrokken bij alertheid remt en slaap bevorderende processen activeert (131;132). De afwijkingen die worden gevonden in het homeostatische proces van slaap bij insomnia en depressie patiënten worden dus mogelijk veroorzaakt door afwijkende adenosine concentraties.

 

 

Figuur 6: Adenosine concentratie en de slaap-waakcyclus (133)

 

 

Neurotransmitters

Neuronen (zenuwcellen in de hersenen) moeten kunnen communiceren met andere zenuwcellen, verspreid door het hele lichaam. Communicatie is van belang voor het uitvoeren van diverse complexe functies. Deze communicatie vindt plaats door middel van neurotransmitters. Deze kunnen dus gezien worden als ‘boodschappers’. Ze brengen boodschappen over van neuron tot neuron. Een neurotransmitter wordt geproduceerd in een neuron en wekt bij uitscheiding in voldoende mate een reactie op in een ander neuron (134). Voor meer informatie over de werking van neuronen en hun boodschappers kan het volgende filmpje worden bekeken:

 


 

Er zijn verschillende belangrijke neurotransmitters aanwezig in het lichaam. Neurotransmitters die belangrijk zijn voor slaap én depressie zijn dopamine, serotonine, GABA en noradrenaline. Deze vier neurotransmitters zullen dan ook nader besproken worden.

 

 

Dopamine

Dopamine is een neurotransmitter die betrokken is bij veel verschillende processen. Dopamine is vooral bekend door zijn rol in het beloningssysteem (135). Daarnaast is dopamine ook belangrijk voor de slaap-waak cyclus (136). Wanneer er minder dopamine vrijkomt, veroorzaakt dit slaperigheid (137;138). Een behandeling gericht op de toename van dopamine kan dan ook gebruikt worden om slaperigheid overdag te verminderen.

 

Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de rol van dopamine bij depressie (139;140;141). Depressie bestaat naast een toename van negatieve emoties ook uit een vermindering van het ervaren van beloning (142). Een verstoring in het dopamine systeem hangt hier mogelijk mee samen (143).

 

Een verandering in het dopamine systeem wordt ook gezien bij psychologische stress, een kernsymptoom van depressie. Stress activeert dopamine neuronen en dit is op korte termijn effectief (144;145). De activatie van dopamine neuronen zorgt namelijk voor meer motivatie om met stress om te gaan, betere coping en een gevoel van beloning (146). Echter, op lange termijn kan een toename in dopamine neuronen leiden tot verstoorde reacties van de dopamine receptoren (147;148). Dit heeft weer een negatieve invloed op de stemming.

 

Dopamine is dus een neurobiologische factor geassocieerd met zowel symptomen van insomnia als van depressie. Hoe dopamine precies een rol speelt in deze associaties is nog onbekend. Er wordt gesuggereerd dat abnormaliteiten in de hoeveelheid dopamine zorgen voor insomnia en depressieve symptomen, en dat deze symptomen de abnormaliteiten in de hoeveelheid dopamine weer in stand houden en versterken (138).

 

 

Serotonine

 Over de rol van serotonine is veel controversie, zowel over de rol van serotonine bij depressie als bij slaap bestaat nog veel onduidelijkheid. In de jaren ‘60 is het idee ontstaan dat verlaagde serotonine concentraties mogelijk een oorzaak kunnen zijn van het ontwikkelen van een depressie (149). Dit idee is met name ontstaan vanuit de bevinding dat antidepressiva werken doordat de heropname van serotonine wordt verminderd (150). Echter, vanuit de werkzaamheid van SSRIs mag niet de conclusie worden getrokken dat een tekort aan serotonine in het brein de oorzaak is. Net als vanuit het feit dat Aspirine hoofdpijn vermindert er niet de conclusie mag worden getrokken dat er een tekort aan Aspirine in het hoofd is (151). De abnormaliteiten die gevonden zijn in serotonine activiteit bij depressieve patiënten, zoals een verminderde binding aan bepaalde serotonine receptoren (152), zijn vaak niet specifiek voor depressie maar gelden ook voor andere psychiatrische aandoeningen. Ook houden deze abnormaliteiten vaak aan na behandeling van de depressie. Mogelijk zorgen deze abnormaliteiten in serotonine voor een grotere kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van een psychiatrische aandoening (150).

 

Ook over de rol van serotonine in slaap bestaat veel onduidelijkheid. In de jaren ‘70 werd de hypothese ontwikkeld dat serotonine verantwoordelijk is voor de initiatie en het behoud van slow wave sleep (153). Echter, ook deze hypothese is tegenwoordig in twijfel gebracht. Tegenwoordig wijst het meeste onderzoek uit dat serotonine waakzaamheid stimuleert en REM slaap onderdrukt (154). Een ander voorstel is dat het effect van serotonine niet enkel waakzaamheid of slaap stimuleert, maar dat het effect van serotonine afhankelijk is van een hoge of lage dosis van de voorloper van serotonine (tryptofaan) en de tijd waarop de serotonine geactiveerd wordt (tijdens daglicht of in het donker) (155).

In beide aandoeningen is het dus nog onduidelijk hoe serotonine een rol hierin speelt, maar er staat wel vast dat serotonine hier een rol in speelt.

 

 

GABA

 Zoals al eerder aangegeven, is gamma aminobutyric acid (GABA) een neurotransmitter met een remmende werking op het brein. Verschillende receptoren van GABA zijn betrokken bij slaap. Uit onderzoek blijkt dat vooral de activering van receptor GABAa slaap bevordert (156;157). Verschillende soorten medicatie zijn dan ook gericht op de activatie van deze receptor (158). Ook receptoren GABAb en GABAc hebben invloed op het slaap-waakritme, maar meer onderzoek naar deze receptoren is nodig (156). GABA speelt ook een rol bij depressie. Patiënten met een depressie hebben een hogere concentratie van GABA in het brein in vergelijking met gezonde personen (159) en daarnaast blijkt dat veranderingen in het GABA systeem geassocieerd zijn met depressieve symptomen (160;161;162).

Daarentegen zijn zowel bij patiënten met insomnia als bij patiënten met een depressie juist GABA tekorten gevonden in de occipitale cortex (OC) en de anterior cingulate cortex (ACC) (163). De verminderde hoeveelheid GABA in de OC en de ACC is dus op neurobiologisch niveau een overeenkomst tussen beide aandoeningen en suggereert mogelijk een fysiologische connectie.

 

 

Noradrenaline

Depressie is volgens de klassieke catecholamine hypothese (164) geassocieerd met een tekort aan noradrenaline (een catecholamine) in bepaalde hersencircuits (165;166;167;168). Echter zorgen verhogingen of verlagingen in noradrenaline niveaus niet bij iedereen voor veranderingen in de stemming (169). Noradrenaline wordt vanuit hersengebieden in de hersenstam, vooral vanuit de locus coeruleus, geprojecteerd naar andere hersengebieden, inclusief het limbisch systeem. De hersenstructuren van het limbisch systeem spelen een belangrijke rol bij emotie (169).

 

Tijdens de REM slaap vindt herstel plaats van noradrenaline niveaus, tot uiteindelijk lagere niveaus dan tijdens de non-REM slaap of waakzaamheid (170;171;172;173;174). Deze afname in noradrenaline is van belang voor de emotieverwerking. Een verstoring in de nachtelijke noradrenaline afname is onder andere geassocieerd met depressie (175). Wanneer er bij insomnia een tekort aan REM slaap plaatsvindt, blijven te hoge noradrenaline concentraties aanwezig (176;177). Patiënten met depressie kunnen ook afwijkende kenmerken van de REM slaap vertonen. Echter komen zij sneller in REM slaap terecht, is de intensiteit van de REM slaap hoger en is de duur van de REM slaap perioden langer (178;179;180).

 

Mogelijk is er een dosis-afhankelijke relatie tussen kwantiteit en kwaliteit van REM slaap en vermindering van noradrenaline niveaus gedurende de nacht (175). REM slaap heeft een rol in de noradrenaline huishouding. Is de afname in noradrenaline gedurende de nacht niet optimaal, dan is er mogelijk een verminderd emotioneel functioneren tijdens waakzaamheid (176;177).

 

 

Conclusie

Insomnia is de meest voorkomende slaapstoornis en wordt gekenmerkt door klachten betreffende het inslapen, doorslapen of het ‘s ochtends erg vroeg wakker worden en niet meer in slaap kunnen vallen. Door deze slaapproblemen ‘s nachts, wordt ook de kwaliteit van leven overdag aangetast. Om insomnia te behandelen zijn er diverse niet-medicamenteuze behandelingen ontwikkeld, die de voorkeur hebben boven slaapmedicatie. Indien er wel voor slaapmedicatie wordt gekozen, dan ligt het voorschrijven van benzodiazepine het meest voor de hand.

 

Een groot deel van de patiënten met insomnia lijdt ook aan een psychiatrische stoornis. De combinatie van insomnia en depressie komt hierbij heel vaak voor. Er is sprake van een bidirectioneel verband tussen deze twee aandoeningen, wat inhoudt dat beide aandoeningen elkaars ontstaan beïnvloeden en in stand houden. Ook voor depressie zijn er zowel niet-medicamenteuze als medicamenteuze behandelingen mogelijk. De medicijnen die het vaakst worden voorgeschreven zijn de tricyclische antidepressiva (TCA’s), serotonineheropnameremmers (SSRIs) en mono-amino-oxidase remmers (MAO-remmers).

Dit bidirectionele verband tussen depressie en insomnia kan mogelijk worden uitgelegd op basis van onderliggende overeenkomsten in onder andere hersenactiviteit en activiteit van neurotransmitters. Ten eerste vertoont het EEG-patroon van beide patiëntgroepen een overeenkomst in hersenactiviteit: zowel patiënten met insomnia als patiënten met een depressie hebben verstoringen in hun slaap continuïteit en een tekort aan slow wave sleep. Ook in PET-studies zijn overeenkomsten gevonden: beide patiëntgroepen hebben ‘s nachts een minder grote thalamo-corticale deactivatie, waardoor zij alerter blijven tijdens het slapen. Naast deze overeenkomsten in hersenactiviteit is er ook een verschil gevonden tussen beide patiëntgroepen met betrekking tot de hersenactiviteit tijdens de REM-slaap. Daarnaast is ook de hyperactiviteit van de HPA-as een gedeeld kenmerk van zowel depressie als insomnia. Deze hyperactiviteit is gerelateerd aan verstoringen in de slaap continuïteit en aan een tekort aan slow wave sleep. Ten derde blijft ook in beide groepen de homeostatische slow wave sleep respons uit na slaaptekort, waardoor een tekort aan slaap niet kan worden hersteld. Hierbij zouden er ook afwijkingen kunnen zijn in de regulatie van of de gevoeligheid voor adenosine, een stofje met een slaapbevorderende werking. Als laatste spelen ook de neurotransmitters dopamine, serotonine, GABA en het hormoon melatonine een rol bij zowel depressie als insomnia.

 

Omdat voor de behandeling van zowel depressie als insomnia niet-medicamenteuze én medicamenteuze opties effectief zijn gebleken, zijn er verschillende mogelijkheden bij de behandeling van de combinatie van deze twee aandoeningen. Hierbij zou het meest ideale medicijn de slaapproblemen ‘s nachts moeten verminderen en de alertheid overdag moeten stimuleren. Nu met het ontwikkelen van Agomelatine en Mirtazapine op dit gebied al een flinke stap is gezet, is het belangrijk om deze stap voort te zetten en verder onderzoek te doen naar medicijnen die patiënten met zowel insomnia als depressie kunnen helpen. Daarnaast moet men niet vergeten om ook verder te gaan met het ontwikkelen van niet-medicamenteuze behandelingen voor deze combinatie van aandoeningen, omdat deze, mits aangetoond effectief, vanwege hun lange termijn effecten vaker de voorkeur hebben boven medicatie.

 

 

Auteurs

Sophie Beemsterboer, BSc

Selma Meinderts, BSc

Elien van Rooijen, BSc

Jasmijn Wassing, BSc

 

 

Literatuurlijst

  1. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: Author

  2. Kerkhof, G. A., & Van Dongen, H. (2010). Human Sleep and Cognition: Basic Research (Vol. 185). Elsevier.

  3. Van Bemmel, A.L., Kerkhof, G.A. (2014). Slaap-waakstoornissen en DSM-5. Tijdschrift voor Psychiatrie, 56, 192-195.

  4. Vgontzas, A. N., Liao, D., Pejovic, S., Calhoun, S., Karataraki, M., & Bixler, E. O. (2009). Insomnia with objective short sleep duration is associated with type 2 diabetes. Diabetes care, 32, 1980-1985.

  5. Bixler, E. O., Vgontzas, A. N., Lin, H. M., Vela-Bueno, A., & Kales, A. (2002). Insomnia in central Pennsylvania. Journal of psychosomatic research, 53, 589-592.

  6. Merica, H., Blois, R., & Gaillard, J. M. (1998). Spectral characteristics of sleep EEG in chronic insomnia. European Journal of Neuroscience, 10, 1826-1834.

  7. Perlis, M. L., Smith, M. T., Andrews, P. J., Orff, H., & Giles, D. E. (2001). Beta/Gamma EEG activity in patients with primary and secondary insomnia and good sleeper controls. Sleep, 24, 110-117.

  8. American Sleep Association (2014). What is Sleep? Geraadpleegd op http://www.sleepassociation.org/patients-general-public/what-is-sleep/

  9. Slaapcentrum Slingeland (2017). Wat is Slaap? Geraadpleegd op https://slaapcentrum.slingeland.nl/kenniscentrum/Slaapcentrum/Wat-is-slaap%3F/836/845

  10. Chronische hyperventilatie (2015). De menselijke slaapcyclus [Figuur]. Geraadpleegd op http://www.chronischehyperventilatie.nl/index.php?page=slaapangst

  11. Lichstein, K. L., Durrence, H. H., Riedel, B. W., Taylor, D. J., & Bush, A. J. (2013). Epidemiology of sleep: Age, gender, and ethnicity. England, Hove: Psychology Press.

  12. Ohayon, M.M. (2002). Epidemiology of insomnia: what we know and what we still need to learn. Sleep Med Rev, 6, 97-111

  13. Chen, L. J., Steptoe, A., Chen, Y. H., Ku, P. W., & Lin, C. H. (2017). Physical activity, smoking, and the incidence of clinically diagnosed insomnia. Sleep Medicine, 30, 189-194.

  14. LeBlanc, M., Mérette, C., Savard, J., Ivers, H., Baillargeon, L., & Morin, C. M. (2009). Incidence and risk factors of insomnia in a population-based sample. Sleep, 32(8), 1027-1037.

  15. Klink, M., & Quan, S.F. (1987). Prevalence of reported sleep disturbances in general adult population and their relationship to obstructive airways diseases. Chest, 91, 540-546

  16. Holbrook, A. M., Crowther, R., Lotter, A., Cheng, C., & King, D. (2000). Meta-analysis of benzodiazepine use in the treatment of insomnia. Canadian Medical Association Journal, 162(2), 225-233.

  17. Li, R. H. Y., Wing, Y. K., Ho, S. C., & Fong, S. Y. Y. (2002). Gender differences in insomnia - a study in the Hong Kong Chinese population. Journal of psychosomatic research, 53(1), 601-609.

  18. Morin, C. M. (1993). Insomnia: Psychological assessment and management (Vol. 104, pp. 205-207). D. H. Barlow (Ed.). New York: Guilford Press.

  19. Bastien, C. H., Vallieres, A., & Morin, C. M. (2004). Precipitating factors of insomnia. Behavioral sleep medicine, 2(1), 50-62.

  20. Morin, C. M., & Gramling, S. E. (1989). Sleep patterns and aging: comparison of older adults with and without insomnia complaints. Psychology and aging, 4(3), 290.

  21. Edinger, J. D., Fins, A. I., Glenn, D. M., Sullivan Jr, R. J., Bastian, L. A., Marsh, G. R., ... & Vasilas, D. (2000). Insomnia and the eye of the beholder: are there clinical markers of objective sleep disturbances among adults with and without insomnia complaints? Journal of consulting and clinical psychology, 68(4), 586-593.

  22. Katz, D. A., & McHorney, C. A. (1998). Clinical correlates of insomnia in patients with chronic illness. Archives of internal medicine, 158(10), 1099-1107.

  23. Morin, C.M., & Espie, C.A. (2003). A clinical guide to assessment and treatment. New York: Springer.

  24. Kyle, S. D., Morgan, K., & Espie, C. A. (2010). Insomnia and health-related quality of life. Sleep Medicine Reviews, 14(1), 69-82.

  25. Nederlands Huisartsen Genootschap (2012). NHG-Standaard Depressie (tweede herziening). geraadpleegd op https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-depressie-tweede-herziening

  26. Morgenthaler, T., Kramer, M., Alessi, C., Friedman, L., Boehlecke, B., Brown, T., ... & Pancer, J. (2006). Practice parameters for the psychological and behavioral treatment of insomnia: an update. An American Academy of Sleep Medicine report. Sleep, 29(11), 1415-1418.

  27. Bootzin, R. R., Epstein, D., & Wood, J. M. (1991). Stimulus control instructions. In P.J. Hauri (Ed.), Case studies in insomnia (pp. 19-28). New York: Springer.

  28. Siebern, A. T., Suh, S., & Nowakowski, S. (2012). Non-pharmacological treatment of insomnia. Neurotherapeutics, 9(4), 717-727.

  29. Spielman, A. J., Saskin, P., & Thorpy, M. J. (1987). Treatment of chronic insomnia by restriction of time in bed. Sleep, 10(1), 45-56.

  30. Lick, J. R., & Heffler, D. (1977). Relaxation training and attention placebo in the treatment of severe insomnia. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 45(2), 153-161.

  31. Hauri, P. (1977). Sleep hygiene. In Current concepts: the sleep disorders (pp. 21-35). Kalamazoo, MI: The Upjohn Company.

  32. Jansson-Fröjmark, M., & Norell-Clarke, A. (2016). Cognitive Behavioural Therapy for Insomnia in Psychiatric Disorders. Current sleep medicine reports, 2(4), 233-240

  33. Morin, C. M., Bootzin, R. R., Buysse, D. J., Edinger, J. D., Espie, C. A., & Lichstein, K. L. (2006). Psychological and behavioral treatment of insomnia: update of the recent evidence. Sleep, 29(11), 1398-1414.

  34. Farmaceutisch Kompas (2017). Farmaceutisch Kompas. Geraadpleegd op https://www.farmacotherapeutischkompas.nl

  35. ConsuMed. Zaleplon Capsules. Geraadpleegd op http://www.consumed.nl/medicijnen/6158/Zaleplon_Capsules

  36. Med Facts (2017). Benzodiazepinen. Geraadpleegd op http://www.oxazepam.org/benzodiazepinen

  37. Stahl, S. M. (2013). Stahl's essential psychopharmacology: neuroscientific basis and practical applications. England, Cambridge: Cambridge university press.

  38. Farmaceutisch Kompas (2017). Lormetazepam. Geraadpleegd op https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/l/lormetazepam

  39. Nederlands Huisartsen Genootschap (2014). NHG-Standaard Slaapproblemen en slaapmiddelen. Geraadpleegd op https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/slaapproblemen-en-slaapmiddelen

  40. Lader, M. H. (1999). Limitations on the use of benzodiazepines in anxiety and insomnia: are they justified?. European Neuropsychopharmacology, 9, 399-405.

  41. MeloD (2012). Barbituraten en benzodiazepines: slaapmiddelen. Geraadpleegd op http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/leven/27782-barbituraten-en-benzodiazepines-slaapmiddelen.html

  42. Zitman, F.G. (1999). Worden benzodiazepinen te veel voorgeschreven? In Jaarboek voor psychiatrie en psychotherapie (pp 251-265). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

  43. Hemmelgarn, B., Suissa, S., Huang, A., Jean-Francois, B., & Pinard, G. (1997). Benzodiazepine use and the risk of motor vehicle crash in the elderly. Jama, 278(1), 27-31.

  44. Thomas, R. E. (1998). Benzodiazepine use and motor vehicle accidents. Systematic review of reported association. Canadian Family Physician, 44, 799-808.

  45. Ray, W. A., Griffin, M. R., & Downey, W. (1989). Benzodiazepines of long and short elimination half-life and the risk of hip fracture. Jama, 262(23), 3303-3307.

  46. Wamsley, J. K., & Hunt, M. A. (1991). Relative affinity of quazepam for type-1 benzodiazepine receptors in brain. Journal of Clinical Psychiatry,52, 15-20.

  47. Monti, J. M., Attali, P., Monti, D., Zipfel, A., De La Giclais, B., & Morselli, P. L. (1994). Zolpidem and rebound insomnia-a double-blind, controlled polysomnographic study in chronic insomniac patients. Pharmacopsychiatry, 27(4), 166-175.

  48. Herrmann, W. M., Kubicki, S. T., Boden, S., Eich, F. X., Attali, P., & Coquelin, J. P. (1993). Pilot controlled double-blind study of the hypnotic effects of zolpidem in patients with chronic ‘learned’insomnia: psychometric and polysomnographic evaluation. Journal of international medical research, 21(6), 306-322.

  49. Wagner, J., & Wagner, M. L. (2000). Non-benzodiazepines for the treatment of insomnia. Sleep medicine reviews, 4(6), 551-581.

  50. Ponciano, E., Freitas, F., Camara, J., Faria, M., Barreto, M., & Hindmarch, I. (1990). A comparison of the efficacy, tolerance and residual effects of zopiclone, flurazepam and placebo in insomniac outpatients. International clinical psychopharmacology, 5, 69-77.

  51. Mamelak, M., Buck, L., Csima, A., Price, V., & Smiley, A. (1986). Effects of flurazepam and zopiclone on the performance of chronic insomniac patients: a study of ethanol-drug interaction. Sleep, 10, 79-87.

  52. Klimm, H. D., Dreyfus, J. F., & Delmotte, M. (1986). Zopiclone versus nitrazepam: a double-blind comparative study of efficacy and tolerance in elderly patients with chronic insomnia. Sleep, 10, 73-78.

  53. Warot, D., Bensimon, G., Danjou, P., & Puech, A. J. (1987). Comparative effects of zopiclone, triazolam and placebo on memory and psychomotor performance in healthy volunteers. Fundamental & clinical pharmacology, 1(2), 145-152.

  54. Bianchi, M., & Musch, B. (1990). Zopiclone discontinuation: review of 25 studies assessing withdrawal and rebound phenomena. International clinical psychopharmacology, 5, 139-145.

  55. Ngen, C. C., & Hassan, R. (1990). A Double-blind Placebo-controlled Trial of Zopiclone 7.5 mg and Temazepam 20 mg in Insomnia. International clinical psychopharmacology, 5(3), 165-172.

  56. Fleming, J. A., McClure, D. J., Mayes, C., Phillips, R., & Bourgouin, J. (1990). A comparison of the efficacy, safety and withdrawal effects of zopiclone and triazolam in the treatment of insomnia. International clinical psychopharmacology, 5, 29-37.

  57. Elie, R., Lavoie, G., Bourgouin, J., & Le Morvan, P. (1990). Zopiclone versus flurazepam in insomnia: prolonged administration and withdrawal. International clinical psychopharmacology, 5(4), 279-286.

  58. Tamminen, T., & Hansen, P. P. (1986). Chronic administration of zopiclone and nitrazepam in the treatment of insomnia. Sleep, 10, 63-72.

  59. Roth, T., Roehrs, T. A., Fortier, J., Koshorek, G., Fry, J., & Vogel, G. (1995). Dose response effects of a new hypnotic in insomniacs. Sleep Res, 24, 53.

  60. Cardinali, D. P., & Golombek, D. A. (1998). The rhythmic GABAergic system. Neurochemical research, 23(5), 607-614.

  61. Golombek, D. A., Pévet, P., & Cardinali, D. P. (1996). Melatonin effects on behavior: possible mediation by the central GABAergic system. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 20(3), 403-412.

  62. Nyushkin, A. N., Bhumbra, G. S., Gonzalez, J. A., & Dyball, R. E. J. (2007). Melatonin modulates spike coding in the rat suprachiasmatic nucleus. Journal of neuroendocrinology, 19(9), 671-681.

  63. Cardinali, D. P., Srinivasan, V., Brzezinski, A., & Brown, G. M. (2012). Melatonin and its analogs in insomnia and depression. Journal of pineal research, 52(4), 365-375.

  64. Dalton, E. J., Rotondi, D., Levitan, R. D., Kennedy, S. H., & Brown, G. (2000). Use of slow-release melatonin in treatment-resistant depression. Journal of Psychiatry and Neuroscience, 25(1), 48.

  65. Neubauer, D. N. (2008). A review of ramelteon in the treatment of sleep disorders. Neuropsychiatric disease and treatment, 4(1A), 69-77.

  66. Taylor, D. J., Lichstein, K. L., & Durrence, H. H. (2003). Insomnia as a health risk factor. Behavioral sleep medicine, 1(4), 227-247.

  67. Evans, M. D., Hollon, S. D., DeRubeis, R. J., Piasecki, J. M., Grove, W. M., Garvey, M. J., & Tuason, V. B. (1992). Differential relapse following cognitive therapy and pharmacotherapy for depression. Archives of general psychiatry, 49(10), 802-808.

  68. Ford, D. E., & Kamerow, D. B. (1989). Epidemiologic study of sleep disturbances and psychiatric disorders: an opportunity for prevention?. Jama, 262(11), 1479-1484.

  69. Taylor, D. J., Lichstein, K. L., Durrence, H. H., Reidel, B. W., & Bush, A. J. (2005). Epidemiology of insomnia, depression, and anxiety. Sleep - New York then Westchester, 28(11), 1457.

  70. Sivertsen, B., Salo, P., Mykletun, A., Hysing, M., Pallesen, S., Krokstad, S., ... & Øverland, S. (2012). The bidirectional association between depression and insomnia: the HUNT study. Psychosomatic medicine, 74(7), 758-765.

  71. Lustberg, L., & Reynolds, C. F. (2000). Depression and insomnia: questions of cause and effect. Sleep medicine reviews, 4(3), 253-262.

  72. Mccall, W. V., Reboussin, B. A., & Cohen, W. (2000). Subjective measurement of insomnia and quality of life in depressed inpatients. Journal of Sleep Research, 9(1), 43-48.

  73. Jindal, R. D., & Thase, M. E. (2004). Treatment of insomnia associated with clinical depression. Sleep medicine reviews, 8(1), 19-30.

  74. Van Houdenhove, L., Buyse, B., Gabriëls, L., Van Diest, I., & Van den Bergh, O. (2010). Cognitieve gedragstherapie voor primaire insomnia: effectiviteit in een klinische setting. Tijdschrift voor Psychiatrie, 52(2), 79-88.

  75. Lanzio. Overwin je depressie - Week 1 - Introductie - Gedachtenoefening. Geraadpleegd op https://lanzio.nl/quiz/overwin-je-depressie-week-1-introductie-gedachtenoefening/

  76. GGZ Groep (2010). Depressie symptomen. Geraadpleegd op http://www.depressie.nl/depressie/depressie-symptomen

  77. Healthline News (2013). Therapy Provides ‘Critical Breakthrough’ for Depressed Insomniacs. Geraadpleegd op http://www.healthline.com/health-news/mental-cognitive-behavioral-therapy-helps-insomnia-depression-112513#2

  78. Anders denken. Geraadpleegd op andersdenken.nu/wp-content/uploads/17piekeren.pdf

  79. Nederlands Huisartsen Genootschap (2012). NHG-Standaard Depressie (tweede herziening). geraadpleegd op https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-depressie-tweede-herziening

  80. Psychosenet. Antidepressiva. Geraadpleegd op https://www.psychosenet.nl/medicatie/antidepressiva/

  81. ePsychiater. Tricyclische antidepressiva. Geraadpleegd op http://www.e-psychiater.nl/medicijnen/antidepressiva/tricyclische-antidepressiva/

  82. Kupfer, D. J., Foster, F. G., Reich, L., & Thompson, K. S. Weiss B (1976): EEG sleep changes as predictors In depression. Am. I. Psychiatry, 133, 622-626.

  83. Gillin, J. C., Wyatt, R. J., Fram, D., & Snyder, F. (1978). The relationship between changes in REM sleep and clinical improvement in depressed patients treated with amitriptyline. Psychopharmacology, 59(3), 267-272.

  84. ePsychiater. SSRIs. Geraadpleegd op http://www.e-psychiater.nl/medicijnen/antidepressiva/ssri-s/

  85. Mouret, J., Lemoine, P., Minuit, M. P., Benkelfat, C., & Renardet, M. (1988). Effects of trazodone on the sleep of depressed subjects—a polygraphic study. Psychopharmacology, 95(1), S37-S43.

  86. Scharf, M. B., & Sachais, B. A. (1990). Sleep laboratory evaluation of the effects and efficacy of trazodone in depressed insomniac patients. The Journal of clinical psychiatry, 51, 13-17

  87. ePsychiater. MAO remmers. Geraadpleegd op http://www.e-psychiater.nl/medicijnen/antidepressiva/mao-remmers/

  88. Nederlandse vereniging voor psychiatrie. Depressie - MAO remmers. Geraadpleegd op https://www.nvvp.net/website/patinteninformatie/depressie-mao-remmers

  89. Kupfer, D. J. (2006). Depression and associated sleep disturbances: patient benefits with agomelatine. European Neuropsychopharmacology, 16, S639-S643.

  90. Cardinali, D. P., Srinivasan, V., Brzezinski, A., & Brown, G. M. (2012). Melatonin and its analogs in insomnia and depression. Journal of pineal research, 52(4), 365-375.

  91. Farmacotherapeutisch kompas. Agomelatine. Geraadpleegd op https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/a/agomelatine#bijwerkingen

  92. Farmacotherapeutisch kompas. Mirtazapine. Geraadpleegd op https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/m/mirtazapine#bijwerkingen

  93. Depressie.org. Behandeling met medicijnen. Geraadpleegd op http://www.depressie.org/depressie/medic.htm

  94. Manber, R., Edinger, J. D., Gress, J. L., San Pedro-Salcedo, M. G., Kuo, T. F., & Kalista, T. (2008). Cognitive behavioral therapy for insomnia enhances depression outcome in patients with comorbid major depressive disorder and insomnia. Sleep, 31(4), 489.

  95. Manber, R., Bernert, R. A., Suh, S., Nowakowski, S., Siebern, A. T., & Ong, J. C. (2011). CBT for insomnia in patients with high and low depressive symptom severity: adherence and clinical outcomes. J Clin Sleep Med, 7(6), 645-652.

  96. Watanabe, N., Furukawa, T. A., Shimodera, S., Morokuma, I., Katsuki, F., Fujita, H., ... & Perlis, M. L. (2011). Brief behavioral therapy for refractory insomnia in residual depression: an assessor-blind, randomized controlled trial. The Journal of clinical psychiatry, 72(12), 1651-1658.

  97. Kessels, R. P. C., Eling, P. A. T. M., Ponds, R. W. H. M., Spikman, J. M., & Van Zandvoort, M. J. E. (2012). Klinische neuropsychologie. Amsterdam, Boom.

  98. Gaillard, J. M. (1977). Chronic primary insomnia: possible physiopathological involvement of slow wave sleep deficiency. Sleep, 1(2), 133-147.

  99. Gillin, J. C., Duncan, W., Pettigrew, K. D., Frankel, B. L., & Snyder, F. (1979). Successful separation of depressed, normal, and insomniac subjects by EEG sleep data. Archives of General Psychiatry, 36(1), 85-90.

  100. Lamarche, C. H., & Ogilvie, R. D. (1997). Electrophysiological changes during the sleep onset period of psychophysiological insomniacs, psychiatric insomniacs, and normal sleepers. Sleep: Journal of Sleep Research & Sleep Medicine.

  101. Besset, A., Villemin, E., Tafti, M., & Billiard, M. (1998). Homeostatic process and sleep spindles in patients with sleep-maintenance insomnia (SMI): effect of partial (21 h) sleep deprivation (PSD). Electroencephalography and clinical neurophysiology, 107(2), 122-132.

  102. Staner, L., Cornette, F., Maurice, D., Viardot, G., Bon, O. L., Haba, J., ... & Macher, J. P. (2003). Sleep microstructure around sleep onset differentiates major depressive insomnia from primary insomnia. Journal of sleep research, 12(4), 319-330.

  103. Palmgren, G. (2010). We hebben vier soorten slaap. Geraadpleegd op: http://wibnet.nl/mens/hersenen/we-hebben-vier-soorten-slaap

  104. Studyblue (2014). 4 stages of sleep on the EEG [Figuur]. Geraadpleegd op: https://www.studyblue.com/notes/note/n/august-14/deck/11740685

  105. Spiegel, K., Leproult, R., & Van Cauter, E. (1999). Impact of sleep debt on metabolic and endocrine function. The lancet, 354(9188), 1435-1439.

  106. Ho, A. P., Gillin, J. C., Buchsbaum, M. S., Wu, J. C., Abel, L., & Bunney, W. E. (1996). Brain Glucose Metabolism During Non—Rapid Eye Movement Sleep in Major Depression: A Positron Emission Tomography Study. Archives of General Psychiatry, 53(7), 645-652.

  107. Nofzinger, E. A., Price, J. C., Meltzer, C. C., Buysse, D. J., Villemagne, V. L., Miewald, J. M., ... & Kupfer, D. J. (2000). Towards a neurobiology of dysfunctional arousal in depression: the relationship between beta EEG power and regional cerebral glucose metabolism during NREM sleep. Psychiatry Research: Neuroimaging, 98(2), 71-91.

  108. Germain, A., Nofzinger, E. A., Kupfer, D. J., & Buysse, D. J. (2004). Neurobiology of non-REM sleep in depression: further evidence for hypofrontality and thalamic dysregulation. American Journal of Psychiatry, 161(10), 1856-1863.

  109. Paquet, D. The brain structures that wake you up and put you to sleep [Figuur]. Geraadpleegd op: http://thebrain.mcgill.ca/flash/i/i_11/i_11_cr/i_11_cr_cyc/i_11_cr_cyc.html

  110. Nofzinger, E. A., Buysse, D. J., Germain, A., Carter, C., Luna, B., Price, J. C., ... & Kupfer, D. J. (2004). Increased Activation of Anterior Paralimbic and Executive Cortex From Waking to Rapid Eye Movement Sleep in Depression. Archives of General Psychiatry, 61(7), 695-702.

  111. Staner, L. (2010). Comorbidity of insomnia and depression. Sleep medicine reviews, 14(1), 35-46.

  112. Perlis, M. L., Smith, M. T., & Pigeon, W. R. (2005). Etiology and pathophysiology of insomnia. Principles and practice of sleep medicine, 4, 714-725

  113. Johns, M. W., Gay, T. J., Masterton, J. P., & Bruce, D. W. (1971). Relationship between sleep habits, adrenocortical activity and personality. Psychosomatic Medicine, 33(6), 499-508.

  114. Vgontzas, A. N., Bixler, E. O., Lin, H. M., Prolo, P., Mastorakos, G., Vela-Bueno, A., ... & Chrousos, G. P. (2001). Chronic insomnia is associated with nyctohemeral activation of the hypothalamic-pituitary-adrenal axis: clinical implications. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 86(8), 3787-3794.

  115. Rodenbeck, A., Huether, G., Rüther, E., & Hajak, G. (2002). Interactions between evening and nocturnal cortisol secretion and sleep parameters in patients with severe chronic primary insomnia. Neuroscience letters, 324(2), 159-163.

  116. Backhaus, J., Junghanns, K., & Hohagen, F. (2004). Sleep disturbances are correlated with decreased morning awakening salivary cortisol. Psychoneuroendocrinology, 29(9), 1184-1191.

  117. Sapolsky, R. M., & McEwen, B. S. (1988). Why dexamethasone resistance? Two possible neuroendocrine mechanisms. In The hypothalamic-pituitary-adrenal axis: Physiology, pathophysiology, and psychiatric implications (pp. 155-169). Raven Press New York.

  118. Riemann, D., Klein, T., Rodenbeck, A., Feige, B., Horny, A., Hummel, R., ... & Voderholzer, U. (2002). Nocturnal cortisol and melatonin secretion in primary insomnia. Psychiatry research, 113(1), 17-27.

  119. Varkevisser, M., Van Dongen, H., & Kerkhof, G. A. (2005). Physiologic indexes in chronic insomnia during a constant routine: evidence for general hyperarousal?. Sleep, 28(12), 1588-1596.

  120. Buckley, T. M., & Schatzberg, A. F. (2005). On the interactions of the hypothalamic-pituitary-adrenal (HPA) axis and sleep: normal HPA axis activity and circadian rhythm, exemplary sleep disorders. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 90(5), 3106-3114.

  121. Koob, G. F. (1999). Corticotropin-releasing factor, norepinephrine, and stress. Biological psychiatry, 46(9), 1167-1180.

  122. McEwen, B. S. (2003). Mood disorders and allostatic load. Biological psychiatry, 54(3), 200-207.

  123. Beck, A. T. (2008). The evolution of the cognitive model of depression and its neurobiological correlates. American Journal of Psychiatry, 165(8), 969-977.

  124. Hubain, P. P., Staner, L., Dramaix, M., Kerkhofs, M., Papadimitriou, G., Mendlewicz, J., & Linkowski, P. (1998). The dexamethasone suppression test and sleep electroencephalogram in nonbipolar major depressed inpatients: a multivariate analysis. Biological psychiatry, 43(3), 220-229.

  125. Vgontzas, A. N., Tsigos, C., Bixler, E. O., Stratakis, C. A., Zachman, K., Kales, A., ... & Chrousos, G. P. (1998). Chronic insomnia and activity of the stress system: a preliminary study. Journal of psychosomatic research, 45(1), 21-31.

  126. Wong, M. L., Kling, M. A., Munson, P. J., Listwak, S., Licinio, J., Prolo, P., ... & Rice, K. C. (2000). Pronounced and sustained central hypernoradrenergic function in major depression with melancholic features: relation to hypercortisolism and corticotropin-releasing hormone. Proceedings of the National Academy of Sciences, 97(1), 325-330.

  127. Staner, L., Duval, F., Haba, J., Mokrani, M. C., & Macher, J. P. (2003). Disturbances in hypothalamo pituitary adrenal and thyroid axis identify different sleep EEG patterns in major depressed patients. Journal of psychiatric research, 37(1),1-8.

  128. Gaillard, J. M. (1976). Is insomnia a disease of slow-wave sleep?. European neurology, 14(6), 473-484.

  129. Sewitch, D. E. (1987). Slow Wave Sleep Deficiency Insomnia: A Problem in Thermo‐Downregulation at Sleep Onset. Psychophysiology, 24(2), 200-215.

  130. Staner, L., Luthringer, R., & Le Bon, O. (2006). Sleep disturbances in affective disorders. In Clinical pharmacology of sleep (pp. 101-124). Birkhäuser Basel.

  131. Basheer, R., Strecker, R. E., Thakkar, M. M., & McCarley, R. W. (2004). Adenosine and sleep–wake regulation. Progress in neurobiology, 73(6), 379-396.

  132. Porkka-Heiskanen, T., Strecker, R. E., Thakkar, M., Bjørkum, A. A., Greene, R. W., & McCarley, R. W. (1997). Adenosine: a mediator of the sleep-inducing effects of prolonged wakefulness. Science, 276(5316), 1265-1268.

  133. Kinderneurologie (2007). Slaapdruk [Figuur]. Geraadpleegd op http://www.kinderneurologie.eu/onderwijsplein/slaap.php.

  134. InfoNu (2017). Neurotransmitters. Geraadpleegd op http://wetenschap.infonu.nl/anatomie/42033-neurotransmitters.html

  135. Di Chiara, G., & Bassareo, V. (2007). Reward system and addiction: what dopamine does and doesn’t do. Current opinion in pharmacology, 7(1), 69-76.

  136. Lena, I., Parrot, S., Deschaux, O., Muffat‐Joly, S., Sauvinet, V., Renaud, B. E. E. A., ... & Gottesmann, C. (2005). Variations in extracellular levels of dopamine, noradrenaline, glutamate, and aspartate across the sleep–wake cycle in the medial prefrontal cortex and nucleus accumbens of freely moving rats. Journal of neuroscience research, 81(6), 891-899.

  137. Volkow, N. D., Wang, G. J., Telang, F., Fowler, J. S., Logan, J., Wong, C., ... & Ferré, S. (2008). Sleep deprivation decreases binding of [11C] raclopride to dopamine D2/D3 receptors in the human brain. Journal of Neuroscience, 28(34), 8454-8461.

  138. Smith, M. T., Perlis, M. L., Chengazi, V. U., Pennington, J., Soeffing, J., Ryan, J. M., & Giles, D. E. (2002). Neuroimaging of NREM sleep in primary insomnia: a Tc-99-HMPAO single photon emission computed tomography study. Sleep, 25(3), 325-335.

  139. Finan, P. H., & Smith, M. T. (2013). The comorbidity of insomnia, chronic pain, and depression: dopamine as a putative mechanism. Sleep medicine reviews, 17(3), 173-183.

  140. Cabib, S., & Puglisi-Allegra, S. (1996). Stress, depression and the mesolimbic dopamine system. Psychopharmacology, 128(4), 331-342.

  141. Dunlop, B. W., & Nemeroff, C. B. (2007). The role of dopamine in the pathophysiology of depression. Archives of general psychiatry, 64(3), 327-337.

  142. Nestler, E. J., & Carlezon, W. A. (2006). The mesolimbic dopamine reward circuit in depression. Biological psychiatry, 59(12), 1151-1159.

  143. Treadway, M. T., & Zald, D. H. (2011). Reconsidering anhedonia in depression: lessons from translational neuroscience. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 35(3), 537-555.

  144. Abercrombie, E. D., Keefe, K. A., DiFrischia, D. S., & Zigmond, M. J. (1989). Differential effect of stress on in vivo dopamine release in striatum, nucleus accumbens, and medial frontal cortex. Journal of neurochemistry, 52(5), 1655-1658.

  145. Horvitz, J. C. (2002). Dopamine gating of glutamatergic sensorimotor and incentive motivational input signals to the striatum. Behavioural brain research, 137(1), 65-74.

  146. Cabib, S., & Puglisi-Allegra, S. (2012). The mesoaccumbens dopamine in coping with stress. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 36(1), 79-89.

  147. Zautra, A. J., Affleck, G. G., Tennen, H., Reich, J. W., & Davis, M. C. (2005). Dynamic approaches to emotions and stress in everyday life: Bolger and Zuckerman reloaded with positive as well as negative affects. Journal of personality, 73(6), 1511-1538.

  148. Andersen, S. L., & Teicher, M. H. (2009). Desperately driven and no brakes: developmental stress exposure and subsequent risk for substance abuse. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 33(4), 516-524.

  149. Coppen, A. (1967) The biochemistry of affective disorders. Br. J. Psychiatry 113, 1237–1264

  150. Cowen, P. J. (2008). Serotonin and depression: pathophysiological mechanism or marketing myth?. Trends in Pharmacological Sciences, 29(9), 433-436.

  151. Lacasse, J. R., & Leo, J. (2005). Serotonin and depression: A disconnect between the advertisements and the scientific literature. PLoS Med, 2(12), e392.

  152. Sargent, P. A., Kjaer, K. H., Bench, C. J., Rabiner, E. A., Messa, C., Meyer, J., ... & Cowen, P. J. (2000). Brain serotonin1A receptor binding measured by positron emission tomography with [11C] WAY-100635: effects of depression and antidepressant treatment. Archives of general psychiatry, 57(2), 174-180.

  153. Jouvet, M. (1972). The role of monoamines and acetylcholine-containing neurons in the regulation of the sleep-waking cycle. In Neurophysiology and neurochemistry of sleep and wakefulness (pp. 166-307). Springer Berlin Heidelberg.

  154. Monti, J. M. (2011). Serotonin control of sleep-wake behavior. Sleep medicine reviews, 15(4), 269-281.

  155. Morrow, J. D., Vikraman, S., Imeri, L., & Opp, M. R. (2008). Effects of serotonergic activation by 5-hydroxytryptophan on sleep and body temperature of C57BL/6J and interleukin-6-deficient mice are dose and time related. Sleep, 31(1), 21.

  156. Lancel, M. (1999). Role of GABAA receptors in the regulation of sleep: initial sleep responses to peripherally administered modulators and agonists. Sleep, 22(1), 33-42.

  157. Nutt, D. J., & Stahl, S. M. (2010). Searching for perfect sleep: the continuing evolution of GABAA receptor modulators as hypnotics. Journal of Psychopharmacology, 24(11), 1601-1612.

  158. Gottesmann, C. (2002). GABA mechanisms and sleep. Neuroscience, 111(2), 231-239.

  159. Petroff, O. A. (2002). Book review: GABA and glutamate in the human brain. The Neuroscientist, 8(6), 562-573.

  160. Krystal, J. H., Sanacora, G., Blumberg, H., Anand, A., Charney, D. S., Marek, G., ... & Mason, G. F. (2002). Glutamate and GABA systems as targets for novel antidepressant and mood-stabilizing treatments. Molecular psychiatry, 7(S1), S71.

  161. Merali, Z., Du, L., Hrdina, P., Palkovits, M., Faludi, G., Poulter, M. O., & Anisman, H. (2004). Dysregulation in the suicide brain: mRNA expression of corticotropin-releasing hormone receptors and GABAA receptor subunits in frontal cortical brain region. Journal of Neuroscience, 24(6), 1478-1485.

  162. Staner, L. (2010). Comorbidity of insomnia and depression. Sleep medicine reviews, 14(1), 35-46.

  163. Cryan, J. F., & Kaupmann, K. (2005). Don't worry ‘B’happy!: a role for GABA B receptors in anxiety and depression. Trends in Pharmacological Sciences, 26(1), 36-43.

  164. Schildkraut, J. J. (1965). The catecholamine hypothesis of affective disorders: a review of supporting evidence. American journal of Psychiatry, 122(5), 509-522.

  165. Blier, P., & Briley, M. (2011). The noradrenergic symptom cluster: clinical expression and neuropharmacology. Neuropsychiatr Dis Treat, 7(Suppl 1), 15-20.

  166. El Mansari, M., Guiard, B. P., Chernoloz, O., Ghanbari, R., Katz, N., & Blier, P. (2010). Relevance of norepinephrine–dopamine interactions in the treatment of major depressive disorder. CNS neuroscience & therapeutics, 16(3).

  167. Hamon, M., & Blier, P. (2013). Monoamine neurocircuitry in depression and strategies for new treatments. Progress in Neuro-Psychopharmacology and Biological Psychiatry, 45, 54-63.

  168. Ordway, G. A., Schenk, J., Stockmeier, C. A., May, W., & Klimek, V. (2003). Elevated agonist binding to α 2-adrenoceptors in the locus coeruleus in major depression. Biological psychiatry, 53(4), 315-323.

  169. Nemeroff, C. B. (1998). The neurobiology of depression. Scientific American-American Edition, 278, 42-49.

  170. Kametani, H., & Kawamura, H. (1990). Alterations in acetylcholine release in the rat hippocampus during sleep-wakefulness detected by intracerebral dialysis. Life sciences, 47(5), 421-426.

  171. Marrosu, F., Portas, C., Mascia, M. S., Casu, M. A., Fà, M., Giagheddu, M., ... & Gessa, G. L. (1995). Microdialysis measurement of cortical and hippocampal acetylcholine release during sleep-wake cycle in freely moving cats. Brain research, 671(2), 329-332.

  172. Ouyang, M., Hellman, K., Abel, T., & Thomas, S. A. (2004). Adrenergic signaling plays a critical role in the maintenance of waking and in the regulation of REM sleep. Journal of neurophysiology, 92(4), 2071-2082.

  173. Park, S. P. (2002). In vivo microdialysis measures of extracellular norepinephrine in the rat amygdala during sleep-wakefulness. Journal of Korean medical science, 17(3), 395.

  174. Shouse, M. N., Staba, R. J., Saquib, S. F., & Farber, P. R. (2000). Monoamines and sleep: microdialysis findings in pons and amygdala. Brain research, 860(1), 181-189.

  175. Goldstein, A. N., & Walker, M. P. (2014). The role of sleep in emotional brain function. Annual review of clinical psychology, 10, 679-708.

  176. Mallick, B. N., & Singh, A. (2011). REM sleep loss increases brain excitability: Role of noradrenalin and its mechanism of action. Sleep medicine reviews, 15(3), 165-178.

  177. Siegel, J. M., & Rogawski, M. A. (1988). A function for REM sleep: regulation of noradrenergic receptor sensitivity. Brain research reviews, 13(3), 213-233.

  178. Armitage R. 2007. Sleep and circadian rhythms in mood disorders. Acta Psychiatr. Scand. 115(Suppl. 433):104– 115.

  179. Buysse, D. J. (2004). Insomnia, depression and aging. Assessing sleep and mood interactions in older adults. Geriatrics, 59(2), 47-51.

  180. Franzen, P. L., & Buysse, D. J. (2008). Sleep disturbances and depression: risk relationships for subsequent depression and therapeutic implications. Dialogues in clinical neuroscience, 10(4), 473.

 

 

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.