| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Cystic Fibrosis en Angst 2

Page history last edited by Mandy 5 years, 11 months ago

                                                                                                                                                                                                                                                                                   Figuur 1. Quote van Vicki Corona

Copyright 2018, A.H.M. Wolters



Cystic fibrosis (CF), ook wel taaislijmziekte genoemd, is een ongeneeslijke, erfelijke aandoening met een progressief verloop, dat grillig en onvoorspelbaar is. CF-patiënten worden gemiddeld minder oud – de gemiddelde leeftijd ligt nu op 40 jaar – en zij hebben hun hele leven lang een intensieve behandeling nodig. De levensverwachting is de afgelopen jaren gestegen door verbeterde behandelmethoden. Het grillige en onvoorspelbare verloop van de ziekte kan leiden tot verschillende psychosociale problemen bij CF-patiënten, waarvan angst er één is [1]. Angstklachten blijken dan ook twee tot drie keer zo hoog te zijn bij CF-patiënten vergeleken met mensen zonder CF [77]. 

 

Op deze WIKI-pagina zal uitgebreid verteld worden over CF en de angstklachten die hierbij kunnen ontstaan. Hierbij zal in het eerste deel besproken worden wat er bekend is over CF en de behandeling. In het tweede deel zullen angst bij CF en mogelijke behandelmethoden van angst worden toegelicht. In het derde deel zal vervolgens worden besproken hoe angst en CF op elkaar in kunnen werken, en wat voor gevolgen angst heeft voor het verloop van de ziekte. De mogelijke verschillen tussen mannen en vrouwen in het hebben van de ziekte CF en angst zullen hier ook aan bod komen. In de inhoudsopgave ziet u een overzicht van de punten die behandeld worden op deze pagina. Regelmatig zult u tijdens het lezen van de tekst gloeilampjes tegenkomen, waar u een korte samenvatting van de gelezen tekst kunt vinden. 

 

Deze WIKI-pagina is geschreven voor patiënten met CF, hun naasten, behandelaren, en andere geïnteresseerden. Er zal regelmatig verwezen worden naar andere artikelen of websites voor aanvullende toelichting over de vele (soms ingewikkelde) mechanismen die schuilen achter de ziekte Cystic fibrosis. 

 


 

 

1. Cystic Fibrosis

 

1.1 - Algemeen 

CF-patiënten hebben dikker slijm dan normaal, wat zorgt voor problemen in onder andere de longen, alvleesklier (ook wel pancreas genoemd), lever, darmen, en voortplantingsorganen. CF-patiënten hebben veel last van dit slijm in bijvoorbeeld de longen. Stelt u zich eens voor dat u verkouden bent. Dan hebt u vaak wat meer slijm in uw luchtwegen: u hoest om dit slijm weg te krijgen. Stelt u zich nu eens voor dat dit slijm drie keer zo dik is dan gebruikelijk, dan kunt u zich voorstellen dat dit ontzettend lastig gaat. Het hoesten blijft maar doorgaan en zorgt voor verschillende problemen. Deze problemen zullen wij in dit eerste deel verder toelichten.  

 

Het dikkere slijm bij CF-patiënten ontstaat door een afwijking in een gen: het Cystic Fibrosis Transmembrane Conductance Regulator-gen (CFTR-gen) [2]. Het CFTR-gen zorgt ervoor dat het CFTR-eiwit gemaakt wordt: deze vormen dan kanaaltjes in de celwand waardoor chloride (belangrijke stof in ons lichaam) in het slijm terecht kan komen. Eenmaal in het slijm trekt chloride water aan zodat het slijm dunner wordt. Door de genafwijking bij CF-patiënten zijn er niet genoeg of niet goed werkende CFTR-eiwitten aanwezig waardoor het slijm niet verdund kan worden en stroperig en taai blijft.

 

1.2 - Genetica  

Cystic Fibrosis is een autosomaal recessieve ziekte, wat inhoudt dat wanneer zowel vader als moeder drager is van het gemuteerde CFTR-gen, er 25% kans is dat het kind Cystic Fibrosis krijgt [3]. Als vader en moeder beiden één gezond CFTR-gen en één gemuteerd gen hebben, zijn zij dragers van de ziekte en hebben zij zelf geen CF. Er zijn meer dan 1700 verschillende mutaties bekend [3]. Het meest voorkomende type is de F508del-mutatie [4].

1.3 - Epidemiologie 

In 2016 waren er in Nederland ongeveer 1575 mensen met CF of een CF-gerelateerde ziekte. Hiermee is het de meest voorkomende erfelijke ziekte met een beperkte levensverwachting [3]. Van de mensen met CF is ongeveer 53,1 procent man en 46,9 procent vrouw [3]. CF komt vaker voor onder mensen met een Turkse of Europese achtergrond dan mensen met een Afrikaanse achtergrond [5]. Als we ervan uitgaan dat ongeveer een op de 5000 mensen CF heeft, komen er elk jaar ongeveer 36 CF-patiënten bij [5].

 

1.4 - Klachten en gevolgen  

Zoals eerder benoemd, hebben CF-patiënten last van verdikt taai slijm wat voor problemen zorgt in verschillende organen. De ernst en de mate van symptomen verschillen per persoon [6] [7]. De klachten en gevolgen zullen kort per orgaan worden besproken.

 

Longen

In de longen zorgt het dikke taaie slijm ervoor dat het moeilijk weg kan en dat bacteriën er goed in kunnen leven en groeien. Het lichaam zet een ontstekingsreactie in gang om de bacteriën op te ruimen maar beschadigt daarmee ook de longen zelf. Dit zorgt voor een minder goede longfunctie en ook kan het leiden tot blijvende verwijding van delen van de luchtwegen. Dit maakt het ademhalen voor CF-patiënten moeilijker (bronchiestasis) [8]. Luchtweginfecties komen veel voor en CF-patiënten hebben veel last van benauwdheid, hoesten en het opgeven van slijm.

 

De alvleesklier, darmen en lever

Bij CF-patiënten hoopt slijm zich op in de alvleesklier. Hierdoor ontstaan er ontstekingen (pancreatitis) die de alvleesklier beschadigen. Ook voorkomt het slijm dat enzymen (eiwitten), die helpen bij het verteren van voedsel, de darmen kunnen bereiken. Deze achtergebleven enzymen zijn ook schadelijk voor de alvleesklier. Ze zorgen ervoor dat de alvleesklier niet meer goed zijn werk kan doen. Met behulp van een aanvullende therapie met alvleesklierenzymen [9] kan dit proces nog omgekeerd worden. Anders kan het bij CF-patiënten leiden tot onder andere ondervoeding, gewichtsverlies en groeivertraging. Schade aan de alvleesklier kan ook zelfs leiden tot CF-gerelateerde suikerziekte [10] [11]

 

Bovengenoemde problemen zorgen er tijdens het verteren van voedsel voor dat voedingsstoffen onvoldoende verteerd worden in de dunne darm. Onverteerd vet blijft achter in de ontlasting en maakt dat CF-patienten last hebben van vettige en stinkende ontlasting. Ook komen verstoppingen en buikpijnklachten veel voor. Meconieum Ileus is een verstopping van de eerste ontlasting van baby’s met CF waar een operatie voor nodig is. Dit is vaak een eerste aanwijzing voor de ziekte.

 

Gal is bij CF-patiënten ook dikker dan normaal, wat leidt tot verstoppingen in de galwegen. Dit zorgt voor littekenweefsel dat de lever beschadigt (levercirrose). Als gevolg van de slecht werkende lever treedt er vervetting en littekenvorming (cirrose) op [12], waarbij ernstige levercirrose kan leiden tot een te hoge bloeddruk in de leverpoortader [13]

 

Voortplantingsorganen

Een ander gevolg van CF is onvruchtbaarheid bij mannen door het niet goed aangelegd zijn van de zaadleiders. Vrouwen met CF zijn verminderd vruchtbaar.

 

Overig

Er zijn nog meer verschijnselen die veel voorkomen bij CF-patiënten, namelijk: het hebben van sterk naar zout smakend zweet [3], trommelstokvingers (vingertoppen die rond aflopen) en chronische ontstekingen aan de neus en bijholten (sinustitis). Ze ontwikkelen ook vaak poliepen in de neus (panisustitis) [3] [10]. Meer (minder voorkomende) symptomen kunt u vinden op deze website.

 

1.5 - Infecties 

Voor CF-patiënten vormen gevaarlijke bacteriële infecties het grootste risico op overlijden [10[14] [15]. De belangrijkste bacteriële infecties zijn: pseudomonas aeruginosa,  burkholderia cepacia, haemophilus influenzae en staphylococcus aureus. Deze bacteriën zijn gevaarlijk omdat ze moeilijk te behandelen zijn en bovengenoemde klachten in de longen kunnen verergeren. CF-patiënten kunnen elkaar met deze bacteriën besmetten. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen zijn er strikte maatregelen ingevoerd om CF-patiënten gescheiden te houden in klinieken en wordt geadviseerd om lotgenoten niet te ontmoeten [10]. Wat dit voor impact heeft op CF-patiënten kunt u lezen onder kopje 3.1. 

 

CF-patiënten hebben door hun dikke, taaie slijm uiteenlopende problemen met hun longen, alvleesklier, darmen, lever en voortplantingsorgaan. Ook kunnen ze door bacteriële infecties vroegtijdig overlijden. In 2015 heeft de Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting een schematisch overzicht gemaakt van deze problemen, welke te zien is in video 1.

 

                                                                                                                              

Video 1. NedCFStichting - Cystic Fibrosis [147]

 

 

1.6 - Prognose 

De gemiddelde leeftijd voor de huidige CF-patiënten is op dit moment 40 jaar [3] maar de klachten en levensverwachting van CF-patiënten verschillen onderling enorm [5]. De prognose van CF-patiënten is de afgelopen jaren sterk verbeterd door betere behandelingen, nieuwe medicijnen en verbetering van voedingstoestand [6] [10]. Hiermee is ook de kwaliteit van leven van CF-patiënten verbeterd [5]. Nederland heeft een neonatale screening ingevoerd om bij te dragen aan een betere prognose van meerdere ziekten, waaronder CF. Met een prikje in de hiel wordt wat bloed verzameld wat vervolgens onderzocht wordt. Wanneer er verdenking van de aanwezigheid van CF is, wordt binnen 4 weken contact opgenomen met de ouders. Door vroege opsporing kan behandeling zo vroeg mogelijk worden ingezet en schade aan organen beter worden beperkt [5].

 

 

1.7 – Behandeling 

De behandeling van CF-patiënten is erg intensief en bestaat uit veel verschillende soorten medicatie, fysiotherapie en een aangepast dieet. Hieronder wordt in het algemeen uitgelegd welke medicatie wordt voorgeschreven aan CF-patiënten. Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat het op deze WIKI-pagina onhaalbaar is het complete aanbod van medicatiebehandelingen te bespreken, waardoor uitleg beperkt is tot enkel de belangrijkste en meest voorkomende medicijnen. Daarnaast is iedere patiënt uniek en dient hier met de behandeling rekening mee gehouden te worden. Dit gaat in overleg met de arts.

 

1.7.1 - Medicatie

CFTR-regulatoren

CFTR-regulatoren werken op het beschadigde CFTR-eiwit bij patiënten met een dubbele (homozygote) F508del-mutatie (afwijking in het gen). CFTR-regulatoren zijn stoffen die de aanmaak van slijm via klieren in het lichaam verbeteren [24] [25]. In tabel 1 wordt de werking van CFTR-regulatoren verder uitgewerkt. In deze tabel worden de meest voorkomende bijwerkingen genoemd. Een compleet overzicht van deze bijwerkingen kunt u vinden op deze website

 

Tabel 1
Overzicht van CFTR-regulatoren en hun werking en bijwerkingen [26] [27]

Soort medicatie

Medicatie

Target

Werking

Bijwerkingen

CFTR-regulatoren

Lumacaftor/ivacaftor
(Orkambi)

Mutaties in het CFTR-gen

Het is een corrector van het CFTR-eiwit

> 10%
Benauwdheid (meestal alleen de eerste week van het gebruik), misselijkheid, diarree, buikpijn, hoofdpijn en duizeligheid

Ivacaftor (Kalydeco)

Mutaties in het CFTR-gen

Het is een potentieerder van het CFTR-eiwit

> 10%
Infecties van bovenste luchtwegen, neusverstopping, buikpijn, diarree, huiduitslag, hoofdpijn en duizeligheid

 

Antibiotica

Antibiotica is een essentieel onderdeel van de behandeling van CF. Ze onderdrukken infecties waardoor plotselinge verslechteringen van de ziekte zoveel mogelijk voorkomen worden en de longen zo min mogelijk beschadiging oplopen. Antibiotica kan oraal (via de mond), via een infuus en door middel van inhalatiemedicatie ingenomen worden. De soort en de hoeveelheid antibiotica is afhankelijk van het soort bacterie en wordt individueel overwogen [28]. In tabel 2 staan de meest voorgeschreven behandelingen met antibiotica beschreven. Dit is echter geen volledig overzicht en meer informatie over antibiotica vindt u op deze website. 

 

Tabel 2

Overzicht van antibiotica en zijn werking en bijwerkingen bij CF [29] [30] [31] [32] [33] [34]

Soort medicatie

Medicatie

Target

Werking

Bijwerkingen

Antibiotica

Inhaled Tobramycine (TOBI; Bramitop, Tobramycine, Vantobra)

Bacteriën

Behandeling van infecties in de luchtwegen veroorzaakt door de bacterie Pseudomonas aeruginosa.

> 10%
Loopneus, heesheid, benauwdheid, kortademigheid, hoesten

Colistine (Colistin verneveling, Tadim, Colobreathe)

Bacteriën

Behandeling van infecties in de luchtwegen veroorzaakt door de bacterie Pseudomonas aeruginosa.

> 30%
Onaangename smaak, hoesten, benauwdheid, kortademigheid, piepende ademhalen, druk op de borst, keelpijn

Inhaled ciprofloxacine (Ciproxin, ciprofloxacine)

Bacteriën

Het werkt tegen infecties met bacteriën.

1-10%
Maagdarmklachten

Aztreonam (Cayston)

Bacteriën

Het doodt bepaalde bacteriën zoals de Pseudomonas aeruginosa die de veroorzaker van een longinfectie kan zijn.

> 10%
Hoesten, verstopte neus, piepende ademhaling, keelpijn, kortademigheid, koorts

 

Mucolytica

De afwijking van het CFTR-gen is geassocieerd met een verdikking van het slijm die de luchtwegen blokkeert. Mucolytica verminderen de taaiheid van het slijm in de longen door bacteriën en schadelijke producten te verwijderen. Hierdoor worden de verstoppingen in de luchtwegen kleiner. De voordelen hiervan zijn dat de longfunctie verbetert en het aantal longaanvallen afneemt [35]. Dornase alfa (vernevelvloeistof) en acetylcysteïne (poeder, tablet, capsules) verdunnen het taaie slijm in de longen waardoor het makkelijker op te hoesten is [36]. In tabel 3 wordt deze medicatie verder toegelicht. In deze tabel worden de meest voorkomende bijwerkingen genoemd. Een compleet overzicht van deze bijwerkingen kunt u vinden op  deze website


Tabel 3

Overzicht van mucolytica en hun werking en bijwerkingen bij CF [36] [37]

Soort medicatie

Medicatie

Target

Werking

Bijwerkingen

Mucolytica

Inhalatie dornase alfa (Pulmozyme)

Longen en luchtwegen

Het maakt het taaie slijm in de longen vloeibaarder.

1-10%
(Bij overgevoeligheid)
Gezwollen oogleden, lippen, benauwdheid, rode huid, jeuk, galbulten

Acetylcysteïne

Longen en luchtwegen

Het maakt het taaie slijm in de longen vloeibaarder.

0.1-1%
Maagdarmklachten, misselijkheid, buikpijn, diarree, zweten, hoofdpijn, koorts.

 

Hyperosmolaire therapie

De luchtwegen van CF-patiënten zijn uitgedroogd en verstopt doordat er te weinig watertoevoer en te veel zout is [38]. Hyperosmolaire therapie zorgt ervoor dat vastzittend slijm losgemaakt wordt. Daarnaast maakt het slijmvlies en trilharen schoon en heeft het mogelijk zelfs antibacteriële effecten. Bovendien vermindert het plotselinge verslechteringen van de ziekte en verbetert het de longfunctie [36] [39]. Het is noodzakelijk om voorafgaand aan het gebruik van deze middelen een bronchusverwijder (vermindert vernauwing in de luchtwegen) en een tolerantietest toe te passen [40]. In tabel 4 wordt deze medicatie verder toegelicht. Dit is geen volledig overzicht en meer informatie over de bijwerkingen vindt u op deze website

 

Tabel 4
Overzicht van hydrators en hun werking en bijwerkingen bij CF [
40]

Soort medicatie

Medicatie

Target

Werking

Bijwerkingen

Hydrators

Hypertone zoutoplossing (Nebusal, MucoClear)

Onderste luchtwegen

De vochtige binnenlaag van de luchtwegen wordt hersteld. Slijm kan hierdoor op natuurlijke wijze verwijderd worden. Het slijm wordt ook dunner.

Verkramping spieren in de luchtpijp, hoesten en acute verminderde longfunctie.

Mannitol

Onderste luchtwegen

Het maakt vastzittend slijm los.

Hoesten, bloed ophoesten en verkramping van de spieren in de luchtpijp.


Pancreasenzymen en vitaminen

Door een niet goed werkende alvleesklier ontstaat er bij CF-patiënten een tekort aan vitamine A, D, E en K. Ook verliezen ze hierdoor veel gewicht en wordt hun gezondheid slechter [41].  Hiervoor kunnen pancreasenzymenpreparaten ingezet worden, die de vertering van voedsel stimuleren. Pancreasenzympreparaten zijn capsules met gedroogde korrels waarin de werkzame enzymen zitten [42]. Een optimale vertering is echter onhaalbaar [9] [42[43]. Daarnaast wordt er aangeraden dat CF-patiënten vitaminepillen met vitamine A, D, E, en K slikken [44]. In tabel 5 wordt deze medicatie verder toegelicht. In deze tabel worden de meest voorkomende bijwerkingen genoemd. Een compleet overzicht van deze bijwerkingen kunt u vinden op deze website

 

Tabel 5
Overzicht van pancreasenzymen en vitaminen en hun werking en bijwerkingen bij CF
[45] [46] [47] [48] [49]

Soort medicatie

Medicatie

Target

Werking

Bijwerkingen

Pancreasenzymen

Creon, Creon Forte, Pancrease HL, Pancreatine

Alvleesklier

Het helpt bij de vertering van voedsel.

> 10%
Buikpijn

Vitamines

Vitamine A

Alvleesklier, darmen en lever

Het is nodig voor ogen, huid, groei, ontwikkeling van de botten en het afweersysteem.

Geen bijwerkingen

Vitamine D

Alvleesklier, darmen en lever

Het helpt bij opname van bepaalde stoffen voor goede opbouw van de botten en het gebit, goede werking van spieren.

Geen bijwerkingen

Vitamine E

Alvleesklier, darmen en lever

Het beschermt cellen tegen schadelijke stoffen.

Geen bijwerkingen

Vitamine K

Alvleesklier, darmen en lever

Het is nodig voor bloedstolling.

Geen bijwerkingen

Opmerking.  Geen bijwerkingen van vitamines omdat het in ons dagelijks voedsel zit. Een normale aanvulling van tekorten zal daarom geen bijwerkingen geven.

 

Corticosteroïden en ibuprofen

CF gaat vaak samen met ontstekingen in de luchtwegen wat leidt tot een minder goede longfunctie en ontwikkeling van bronchiale hyperreactiviteit. Bronchiale hyperreactiviteit is het té actief reageren van de grote lagere luchtwegen op prikkels. De luchtwegen worden hierdoor nauwer [50]. Bij astma en COPD zorgen corticosteroïden ervoor dat bronchiale hyperreactiviteit en ontstekingen in de luchtwegen verminderen. Deze medicatie wordt daarom ook bij CF voorgeschreven, ondanks dat het nut van (orale en geïnhaleerde) corticosteroïden bij CF nog niet bewezen is in onderzoek. Voorzichtigheid is dus geboden met het voorschrijven van deze medicatie [51] [52]. In tegenstelling tot corticosteroïden wordt in onderzoek wel een positief effect van ibuprofen op de longfunctie van CF-patiënten gevonden. Een hoge dosis ibuprofen kan de verergering van longziekte in CF-patiënten vertragen en het aantal dagen in het ziekenhuis verminderen [53]. In tabel 6 wordt deze medicatie verder toegelicht. In deze tabel worden de meest voorkomende bijwerkingen genoemd. Een compleet overzicht van deze bijwerkingen kunt u vinden op deze website.

 

Tabel 6
Overzicht van corticosteroïden en ibuprofen en hun werking en bijwerkingen bij CF
[54] [55] [56] [57] [58] [59]

Soort medicatie

Medicatie

Target

Werking

Bijwerkingen

Inhalatie corticosteroïden

Budesonide, Fluticason, Beclomethasone

Luchtwegen

Het remt ontstekingen en beschermt de luchtwegen tegen prikkels die benauwdheid veroorzaken.

1-10%
Schimmelinfectie in de mond en keel, heesheid, hoesten, keelpijn, moeite met slikken.

Orale steroïden

Prednison, Prednisolon

Luchtwegen

Het remt ontstekingen en overgevoeligheids-
reacties

> 10%
Gewichtstoename, andere vetverdeling

NSAID (Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs)

Ibuprofen

Luchtwegen

Ontstekingsremmende
pijnstiller

> 10%
Maag- en darmklachten

 

Ursodeoxycholzuur

Een behandeling met ursodeoxycholzuur kan de progressie van leverziekte bij CF-patiënten voorkomen of remmen [12] [60]. In tabel 7 wordt deze medicatie verder toegelicht. In deze tabel worden de meest voorkomende bijwerkingen genoemd. Een compleet overzicht van deze bijwerkingen kunt u vinden op deze website.

 

Tabel 7
Overzicht van ursodeoxycholzuur en zijn werking en bijwerkingen bij CF
[61]

Soort medicatie

Medicatie

Target

Werking

Bijwerkingen

Ursodeoxycholzuur

Ursodeoxycholzuur, Ursochol, Ursofalk

Lever

Het vermindert de hoeveelheid cholesterol in de gal en het verhoogt de productie van galvloeistof. Ook zorgt het ervoor dat de galblaas zich sneller leegt in de darm.

1-10%
Diarree

 

 

De medicamenteuze behandeling voor CF-patiënten is erg complex en tijdens het voorschrijven van medicatie moet er goed rekening gehouden worden met de individuele patiënt. In Figuur 2 is er geprobeerd om een schematisch overzicht van deze verschillende medicatie te maken. 

 

Figuur 2. Overzicht medicatie op verschillende lichamelijke functies

Copyright 2018, J. H. E. M. Lemmens

 

1.7.2 - Aanvullende behandelingen 

Naast de behandeling met medicatie spelen andere behandelingen ook een belangrijke rol in het ziektemanagement van CF. 

 

Fysiotherapie

Fysiotherapie is bij iedere CF-patiënt een onderdeel van de behandeling van de ziekte. Een fysiotherapeut kan een patiënt helpen bij het ophoesten van slijm, het onderhouden of opbouwen van de conditie, een geschikte sport vinden, een goede houding aanleren, incontinentieklachten verhelpen en blessurebehandeling geven [62]. Meer informatie over deze verschillende aspecten van fysiotherapie bij CF-patiënten vindt u op deze website

 

Voeding

Doordat de alvleesklier niet goed werkt bij CF-patiënten, ontstaan er verteringsstoornissen. Daarnaast levert een patiënt een constante strijd tegen luchtweginfecties. Deze factoren vragen veel energie van de patiënt waardoor een energieverrijkt dieet noodzakelijk is. Dit dieet betekent soms een inname van 150% van wat een persoon normaal zou eten en drinken [63]

 

Voor meer informatie over de behandeling van CF verwijzen wij u graag door naar de richtlijnen van de Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting via deze website.

 

 

  Naast medicatie zijn fysiotherapie en speciale voeding belangrijke behandelingen voor alle CF-patiënten.

 

 

2. Angst bij Cystic Fibrosis

Tot nu toe is de ziekte van CF uitgebreid besproken en kwamen onder andere oorzaken, klachten, gevolgen en behandeling aan bod. Zoals eerder al werd benoemd is het ziekteverloop van CF grillig en onvoorspelbaar. Dit vergroot de kans op psychosociale problemen, waaronder angst. In dit deel zullen verschillende aspecten van angst bij CF en mogelijke behandelmethoden.

2.1 - Algemeen

Angst is een emotie en heeft evolutionair gezien voor mensen een nuttige functie. Het zorgt ervoor dat een persoon snel kan optreden tegen mogelijk gevaar, en het gaat daarom ook gepaard met lichamelijke reacties die kunnen leiden tot een van de volgende reacties: vechten, vluchten of bevriezen (fightflight of freeze) [64]. Wanneer de angstreactie echter niet in verhouding staat tot de daadwerkelijke dreiging, en het hierdoor het dagelijkse leven van die persoon in de weg staat, kan men spreken van een angststoornis [65]. Bij verhoogde angstsymptomen ervaart iemand meer angstgevoelens en bezorgdheden dan de gemiddelde persoon, maar wordt er niet aan de criteria  van een angststoornis voldaan. Voor deze criteria verwijzen we u graag door naar de DSM-5 [148]. 


Angststoornissen worden gekenmerkt door symptomen zoals angst, zorgen en vermijdingsgedrag. Het veroorzaakt fysiek en psychologisch ongemak. In onderstaande tabel worden enkele veel voorkomende angststoornissen kort toegelicht [66].

 

Tabel 8
De meest voorkomende angststoornissen met een korte beschrijving

Gegeneraliseerde angststoornis

Excessieve bezorgdheid op meerdere domeinen in het leven

Paniekstoornis

Onverwachte paniekaanvallen, waarbij extreme angst gedurende enkele minuten wordt ervaren

Post traumatische stressstoornis

Intrusieve herinneringen (herinneringen die zich opdringen en storen), hyperalertheid en vermijdingsgedrag volgen na een trauma

Sociale angststoornis

Een angst in situaties waarin men sociaal moet functioneren of presteren, en/of waarin men kan worden beoordeeld.

Specifieke fobie

Overdreven en/of onredelijke angst die uitgelokt wordt door het anticiperen op een specifiek voorwerp of situatie.

 

2.2 - Prevalentie angst bij CF-patiënten 

Men is het er nog niet helemaal over eens of angst en andere psychologische klachten vaker voorkomen bij CF-patiënten. Dat komt ook omdat veel verschillende manieren worden gebruikt om psychosociaal functioneren te meten. Zo worden vaak maten voor angst, depressie, kwaliteit van leven en aanpassing door elkaar en in combinatie met elkaar gebruikt. Vaak hangen deze verschillende maten ook nauw met elkaar samen [66].

 

Hoewel chronische ziekten over het algemeen vaak samengaan met problemen op psychosociaal gebied, blijkt het psychosociaal functioneren van CF-patiënten verrassend genoeg in veel opzichten gelijk aan dat van gezonde mensen [67] [68][69]. Ondanks de klachten, beperkingen en verloop van de ziekte blijken zij zich op psychologisch gebied dus vrij goed staande te kunnen houden. Wat betreft specifiek de angstklachten binnen dit psychosociaal functioneren werden er lange tijd heel verschillende resultaten gevonden: soms vindt men dat ook angstklachten niet anders zijn dan bij gezonde mensen [70][71] of dat angstklachten zelfs juist minder voorkomen onder jongeren met CF dan bij gezonde jongeren [69], terwijl ook veel onderzoeken laten zien dat er juist wel meer angst bestaat bij CF-patiënten [72[73] [74] [75]. Deze tegenstrijdige resultaten kunnen onder andere voortkomen uit het feit dat de verschillende onderzoeken niet allemaal even veel patiënten hebben onderzocht en angst op verschillende manieren gemeten wordt [76].

 

Om beter zicht te krijgen op hoe vaak angst nu daadwerkelijk voorkomt bij CF-patiënten is er onlangs een heel groot onderzoek gedaan bij ruim 6000 patiënten verspreid over 9 Europese landen. Hieruit blijkt dat angstklachten wel 2 tot 3 keer zo hoog zijn bij CF-patiënten in vergelijking met gezonde mensen [77]. Dit komt neer op verhoogde angstklachten bij 22% van de jongeren en 32% van de volwassenen. Omdat dit onderzoek zo recent en zo grootschalig is uitgevoerd, lijken we toch voorzichtig te kunnen concluderen dat angst inderdaad meer voorkomt bij CF-patiënten. Daarnaast lijken angstklachten toe te nemen met leeftijd, [69] [75] wat verklaard zou kunnen worden doordat patiënten meer inzicht in de ziekte krijgen als zij ouder worden [77]. Dit is van belang om te weten, omdat CF-patiënten steeds ouder worden [78] en deze psychosociale factoren dus een steeds grotere rol gaan spelen. Naast leeftijd blijken ook angstklachten binnen het gezin een rol te spelen: wanneer ten minste één van de ouders verhoogde angstklachten laat zien, is de kans groter dat het kind ook angst ervaart [79].

 

 

 

Hoewel niet alle onderzoeken dezelfde resultaten hebben, lijken we toch voorzichtig te kunnen concluderen dat angst vaker voorkomt bij CF-patiënten. Angst neemt toe met de leeftijd, en ook angst bij gezinsleden draagt bij aan angst bij de patiënt

 

 

 2.3 – Behandeling van angst

Er kunnen verschillende interventies worden ingezet bij angst bij CF-patiënten. In de komende tekst zullen eerst de mogelijke psychologische interventies worden toegelicht.

2.3.1 - Psychologische interventies 

Bij de psychologische behandeling van angst wordt er meestal gekeken naar de leeftijd van de CF-patiënten. Bij CF-patiënten tot 11 jaar lijkt er weinig of geen bewijs te zijn voor het inzetten van medicijnen bij de behandeling van angst. De CFF (Cystic Fibrosis Foundation) en ECFS (European Cystic Fibrosis Society) bevelen daarom voor deze groep alleen psychologische behandelingen aan als eerstelijnsinterventie [85]. Hierbij gaat het vooral om psycho-educatie en interventies die gericht zijn op de behoefte van het kind met CF en zijn/haar familie. Er wordt bij het kiezen van een psychologische behandeling ook gekeken naar de mate van angst. Adolescenten en volwassenen met CF die een milde angst ervaren moeten volgens de richtlijnen behandeld worden door middel van psycho-educatie en ondersteunende psychologische interventies [84]. Bij psycho-educatie geeft de behandelaar voorlichting over de angst en over de beperkingen en gevolgen ervan. Adolescenten en volwassenen met CF die een gemiddelde tot ernstige angst ervaren, moeten een evidence-based psychologische interventie krijgen. Evidence-based betekent dat de behandeling gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek. Cognitieve gedragstherapie (CGT) wordt bij deze interventie vaak als uitgangspunt gebruikt [85]. De genoemde therapieën worden hieronder besproken vanuit CF-oogpunt.

 

(Psycho)educatie
Volgens de ‘Richtlijn Diagnostiek en Behandeling Cystic Fibrosis’ [85] is het belangrijk dat elk kind met CF, ook degene zonder of met weinig symptomen, al enige vorm van voorlichting krijgt over de ziekte. Een van de redenen hiervoor is dat kinderen met CF zonder symptomen zich ook al druk kunnen maken over hun ziekte(verloop). Als ze hier geen informatie over krijgen kan dit zorgen voor meer angst. Het is ook belangrijk dat deze educatie aansluit bij de emotionele, cognitieve en sociale ontwikkeling van het kind. Bij kinderen tot 8 jaar bestaat de educatie bijvoorbeeld voornamelijk uit het informeren over de praktische gevolgen van de ziekte en behandeling [86]. Hierbij ligt de nadruk vooral op het belang van goed en voldoende eten, bewegen en over de inname van voedingssupplementen. Naarmate er meer ziektebesef komt, rond 12-jarige leeftijd, kan er meer aandacht geschonken worden aan zorgen over de toekomst.

 

In sommige situaties kunnen zorgen over de toekomst bij kinderen met CF leiden tot emotionele onrust zoals angst of verdriet. Deze reacties zijn tot op zekere hoogte onderdeel van het acceptatieproces, alleen zijn niet alle kinderen met CF (en hun familie) zich hier bewust van. Psycho-educatie is daarom in deze periode erg belangrijk.

Cognitieve gedragstherapie

Bij de meeste angststoornissen wordt cognitieve gedragstherapie (CGT) gezien als de meest effectieve behandeling [86] en dit is ook het geval bij CF-patiënten [85]. Bij cognitieve gedragstherapie worden disfunctionele emoties, gedachten en gedragingen uitgedaagd en aangepakt. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door samen met de patiënt een gedachterapport te maken. Hierbij worden bewijzen vóór bepaalde negatieve gedachten en bewijzen tegen negatieve gedachten op een bord uitgeschreven. Uiteindelijk worden er dan nieuwe, evenwichtige gedachten gevormd. Bij CF-patiënten hebben cognitieve processen een belangrijke rol in het ontstaan van internaliserende problemen [87]. Dit zijn gedragsproblemen die naar binnen zijn gericht, waarvan angst een van de meest voorkomende is. CGT kan erg goed helpen bij CF-patiënten bij de omgang met hun angst [88]. Cognitief herstructureren (het veranderen van negatieve gedachten in helpende gedachten) en probleemoplossende vaardigheden aanleren (zoals selecteren wat eerst aangepakt moet worden en stap voor stap het probleem oplossen) zijn voorbeelden van CGT die toegepast kunnen worden bij CF-patiënten.  

 

 De meest gebruikte psychologische interventies voor CF-patiënten met angst zijn psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie. 

2.3.2 - Farmacologische behandeling 

Als de bovengenoemde therapeutische interventies bij CF-patiënten niet goed genoeg werken, kan ervoor gekozen worden om medicatie aan de behandeling toe te voegen. Medicatie moet altijd in combinatie met een psychologische interventie gegeven worden. Bij het voorschrijven van medicatie moet er gelet worden op de gezondheid van de CF-patiënt, de interacties tussen verschillende medicatie en reacties op voorgaande behandelingen [85]. Volgens de opgestelde richtlijnen worden bij CF-patiënten vooral selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s) voorgeschreven. In het geval van angst voor medische procedures kunnen er eventueel benzodiazepines worden voorgeschreven [85]. Deze twee typen medicatie worden hieronder besproken.   

 
Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s)

Volgens de richtlijnen zijn citalopramescitalopram, sertraline en fluoxetine de beste opties bij het gebruik van selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s) [85]. Zenuwen in ons lichaam kunnen met elkaar communiceren. De plek waarop ze hun informatie aan elkaar doorgeven is de synaptische spleet. SSRI’s zorgen ervoor dat serotonine (stofje dat mensen helpt om zich prettig te voelen) niet weer heropgenomen kan worden door de zenuwcel. Hierdoor blijft er een grotere hoeveelheid serotonine achter in de synaptische spleet, waardoor de angst verminderd kan worden [89]. Voor meer informatie over de werking van serotonine kan deze website geraadpleegd worden. SSRI’s worden vaak gebruikt als antidepressiva, maar ze kunnen volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen [87] ook ingezet worden bij angstproblemen.

Doordat angst en depressie vaak samen voorkomen bij CF-patiënten, zal het gebruik van dit medicijn ook een positieve invloed op stemming hebben [1]. Daarom hebben SSRI’s de voorkeur boven andere soorten antidepressiva die deze dubbele werking niet hebben (zoals tricyclisch antidepressiva (TCA’s). In tabel 9 staan de meest voorkomende bijwerkingen van de vier verschillende soorten SSRI’s [90] [91] [92] [93].

  
Tabel 9 
Overzicht van meest voorkomende bijwerkingen van verschillende SSRI's

SSRI  

Bijwerkingen 

Citalopram

Misselijk (**)
Slaapproblemen (**)
Hoofdpijn (**)
Overmatig zweten (**)
Droge mond (**)
Gewichtsafname (*)
Angst (*)
Concentratiestoornissen (*)
Duizeligheid (*)
Maag-darmklachten (*)
Vermoeidheid (*)
Asthenie (*)

Escitalopram

Hoofdpijn (**)

Misselijkheid (**)

Angst (*)

Rusteloosheid (*)

Veranderde eetlust (*)

Slapeloosheid (*)

Duizeligheid (*)

Vermoeidheid (*)

Koorts (*)

Veranderde eetlust (*)

Sertraline

Vermoeidheid (**)

Slaapproblemen (**)

Misselijkheid (**)

Hoofdpijn (**)

Duizeligheid (**)

Angst (*)

Depressie (*)

Spierpijn (*)

Gewrichtspijn (*)

Borstkaspijn (*)

Fluoxetine

Misselijkheid (**)

Diarree (**)

Slaapproblemen (**)

Vermoeidheid (**)

Hoofdpijn (**)

Concentratieproblemen (*)

QT-intervalverlenging (*)

Hardkloppingen (*)

Gewichtsverlies (*)

** = >10% van de gebruikers

* = 1-10% van de gebruikers

 

Benzodiazepines
Voor CF-patiënten die angst ervaren voor medische procedures en niet goed reageren op CGT, kan er door de artsen worden gekozen om de benzodiazepine lorazepam in te zetten [85]. De reden hiervoor is dat benzodiazepines een snellere werking hebben dan SSRI’s. De werking van lorazepam treedt op na ongeveer een uur [94]. Lorazepam versterkt het remmende effect van Gamma-aminoboterzuur (GABA) [95]. GABA is een stofje dat ervoor zorgt dat bepaalde activiteit in de hersenen minder wordt waardoor iemand tot rust kan komen en zich kan ontspannen. Lorazepam zorgt er dus voor dat dit stofje nog meer zijn werk kan doen, waardoor er een vermindering optreedt van angst en onrust [96]. Voor meer informatie over de werking van lorazepam en andere benzodiazepines kan deze website geraadpleegd worden. In tabel 10 staan de meest voorkomende bijwerkingen van lorazepam [97]

 

Tabel 10
Overzicht van de bijwerkingen van lorazepam

Benzodiazepines 

Bijwerkingen 

Lorazepam

Vermoeidheid (**)

Slaperigheid (*)

Duizeligheid (*)

Spierzwakte (*)

Coördinatiestoornis (*)

** = >10% van de gebruikers

* = 1-10% van de gebruikers

 

 

CF-patiënten met angst kunnen behandeld worden met selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI's). CF-patiënten met angst voor medische procedures kunnen behandeld worden met benzodiazepines. Deze farmacologische interventies worden alleen ingezet samen met psychologische interventies.

 

3. Interactie tussen angst en Cystic Fibrosis   

Hiervoor is besproken dat angst toch bij circa 22-32% van de CF-patiënten blijkt voort te komen. In het komende gedeelte zal er dieper worden ingegaan op aspecten van de ziekte die bijdragen aan die angstklachten, welke factoren hiertegen kunnen beschermen en de invloed die angst vervolgens heeft op het verloop van CF. Bovendien zal worden geprobeerd verklaringen te zoeken voor het tegelijk voorkomen van angst en CF, zowel op psychologisch als op biologisch niveau. Interacties tussen medicijnen die worden voorgeschreven voor CF en angst zullen vervolgens worden beschreven, en ten slotte worden verschillen tussen mannen in vrouwen bij CF besproken. 
 

 

3.1 - Specifieke angstklachten bij Cystic Fibrosis 

CF kan op verschillende manieren tot angstklachten leiden. Zo heerst er een stigma op de ziekte, vaak als gevolg van onvoldoende publieke kennis over CF [98]. Daarbij blijken patiënten die veel stigma ervaren ook meer angstklachten te hebben [99]. Andere ziektespecifieke aspecten die kunnen leiden tot angst bij CF-patiënten zijn de verschillende fases in de ziekte, zoals de overdracht van pediatrische zorg (kinderarts) naar volwassenenzorg, waarbij er meer onafhankelijkheid van de patiënt in zijn zelfzorg wordt verwacht [100] [101]. Met het ouder worden gaan zorgen rondom de toekomst een steeds grotere rol spelen. Zo blijken jongeren met CF veel zorgen te hebben over achteruitgang in gezondheid in de toekomst; ‘verloren tijd’, zowel door de intensieve dagelijkse behandelingen als door een verkorte levensverwachting; eventuele verminderde carrièrekansen, en beperkingen in waardevolle sociale rollen zoals het moederschap [102]. CF-patiënten blijken dan ook bang te zijn om hun kinderen niet te kunnen zien opgroeien voordat zij zelf zullen sterven [102]. Zoals eerder beschreven blijken ook de angstklachten toe te nemen met de leeftijd [74] [75], iets waar – met het oog op de toenemende levensverwachting - alleen nog maar meer aandacht aan dient te worden besteed.  
Zoals besproken in het eerste deel, worden CF-patiënten – en dus lotgenoten – strikt gescheiden gehouden vanwege onderling besmettingsgevaar (segregatiebeleid). Dit kan tot verschillende emotionele ongemakken leiden [103]. Wat betreft het effect op angst van deze segregatie werkt dit twee kanten op: aan de ene kant kunnen zorgen zo niet gedeeld worden met lotgenoten, wat de angst kan verhogen, maar aan de andere kant werkt het segregatiebeleid angstverminderend omdat de angst voor een infectie zo lager wordt [104]. Ten slotte kunnen enkele symptomen die gepaard gaan met CF angstklachten zoals paniekaanvallen uitlokken. Hier wordt verder op ingegaan in deel 3.4.1.

 

 

 

 

 

Factoren zoals stigma, een overgang van kinder- naar volwassenenzorg en zorgen rondom de toekomst kunnen bij CF-patiënten tot angst leiden. Het segregatiebeleid leidt tot verschillende emotionele ongemakken, hoewel de angst voor een infectie minder wordt. 

 

3.2 - Beschermende factoren tegen angst bij Cystic Fibrosis 

Naast de hierboven beschreven factoren die angst kunnen uitlokken, zijn er ook beschermende factoren tegen angst bij CF. Zoals we eerder hebben geconcludeerd komen angstklachten vrij regelmatig voor bij CF-patiënten, maar blijkt het psychosociaal welbevinden bij CF-patiënten over het algemeen toch verrassend goed. Men is daarom op zoek gegaan naar hoe dit verklaard zou kunnen worden en welke factoren zouden kunnen beschermen tegen angst.
Ten eerste zouden CF-patiënten een hogere ‘mentale veerkracht’ hebben, mogelijk juist door de vele onzekerheden die de ziekte met zich meebrengt [104]. Ten tweede zou het ervaren van sociale steun beschermend werken tegen angst [71]. Ten derde zou stigma bij optimistische mensen niet perse samengaan met angst, waardoor deze eigenschap ook als beschermend kunnen worden gezien [99]. Tot slot hebben CF-patiënten die werk hebben minder angstklachten vergeleken met patiënten zonder werk [69], waardoor je het hebben van werk dus ook als een beschermende factor zou kunnen zien. Dit blijkt niet alleen het gevolg te zijn van het feit dat mensen die niet werken ook een slechtere longfunctie hebben en daardoor ook meer angst: objectieve longfunctie is namelijk niet voorspellend voor het hebben van een baan [105] [106] [107], terwijl psychosociaal functioneren wel voorspellend is voor het hebben van een baan.  
Wat de lezer misschien zal verrassen is dat het ontkennen van de ernst van de ziekte ook tot minder angst leidt [108]. Het blijkt inderdaad zo te zijn dat andere mensen de ziekte als ernstiger ervaren dan de patiënten zelf doen [109] [110]. Hoewel dit het gevolg zou kunnen zijn van aan de ene kant een overschatting van de ziekte door anderen, en aan de andere kant een onderschatting van de ziekte door de patiënten zelf, laat onderzoek zien dat het hier vooral om het laatste gaat: patiënten beoordelen hun eigen gezondheid een stuk hoger dan dat de artsen doen [111]. Dit betekent niet dat ontkenning de manier is om van angst af te komen, aangezien dit andere nadelige gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de therapietrouw.

 

 

 

 

 

De effecten van de ziekte op angst blijken minder groot te zijn bij een grote mentale veerkracht, sociale steun, optimisme, het hebben van werk en bij ontkenning van de ernst van de ziekte. Dit laatste heeft daarentegen mogelijk andere negatieve gevolgen en lijkt niet de oplossing.

 

3.3 - Invloed van angst op welzijn en verloop van ziekte 

Terwijl angstklachten bij CF-patiënten op zich al heel vervelend zijn, hangt deze angst ook nog samen met het welzijn van de patiënt en de ziekte. Hieronder zullen eerst de effecten van angst op therapietrouw (hoe goed men zich aan de voorgeschreven behandeling houdt) worden besproken. Daarna wordt de relatie tussen angst en kwaliteit van leven besproken en tenslotte wordt er gekeken naar het verband tussen angst en CF-symptomen.

3.3.1 - Angst en therapietrouw 

Veel studies nemen angst en depressie samen onder de noemer ‘psychosociale problemen’, en stellen dat het hebben van psychosociale problemen een negatief effect heeft op therapietrouw. Bij angst blijkt dit echter wat anders te liggen. Hoewel het inderdaad zo is dat depressie vaak leidt tot een slechtere therapietrouw [112], blijkt een hogere angst bij CF-patiënten juist samen te gaan met meer therapietrouw aan de voorgeschreven behandeling [76]. Hier worden twee verklaringen voor gegeven. Ten eerste kan de angst betrekking hebben op een angst voor verslechtering van de ziekte, waardoor de patiënten zich beter aan de behandeling houden. Aan de andere kant kunnen zij ook juist bang zijn voor het oordeel van de behandelaar bij slechte therapietrouw, waardoor zij zeggen meer trouw te zijn aan de behandeling dan daadwerkelijk het geval is (reporting bias). 

 

Zoals eerder beschreven, werkt het ontkennen van de ernst van de ziekte angstverminderend. Er wordt daarom ook wel gesuggereerd om voor de patiënt de ernst van de ziekte te benadrukken – waardoor de angst toeneemt - om op deze manier therapietrouw te vergroten [113]. Men kan zich echter afvragen hoe (ethisch) verantwoord dit is. 

 

 

Angst lijkt samen te gaan met een betere therapietrouw. 

 

3.3.2 - Angst en Kwaliteit van Leven 

Er wordt in de medische wereld steeds vaker breder gekeken dan naar alleen de lichamelijke ziekte zelf. Daarbij worden ook psychologisch en sociaal welbevinden als gevolg van de ziekte meegenomen. Hierbij wordt vaak de maat ‘kwaliteit van leven’ gebruikt, waarmee een algemeen oordeel over het functioneren op meerdere gebieden (zoals lichamelijk, psychologisch en sociaal gebied) in het leven wordt bedoeld [114]. Voor CF-patiënten is er een specifieke vragenlijst ontwikkeld, de CFQoL (CF ‘quality of life’), dat negen domeinen omvat. Het blijkt dat de kwaliteit van leven van CF-patiënten met de tijd afneemt, evenals de longfunctie. Daarentegen blijken het vooral de psychosociale domeinen in deze lijst te zijn die afnemen met de tijd, in plaats van de fysieke aspecten [115]. Bovendien kan er over het algemeen gesteld worden dat longfunctie slechts matig geassocieerd is met kwaliteit van leven [116] [117], terwijl enkele subjectieve maten sterker geassocieerd zijn met kwaliteit van leven.
Concluderend houdt dit in dat CF-patiënten vooral op psychosociaal vlak inleveren, terwijl dit niet altijd helemaal samenhangt met de ernst van de ziekte. Andere factoren kunnen hierin een rol spelen, zoals copingstijl (hoe iemand over het algemeen met zijn problemen omgaat, bijvoorbeeld het vermijden van problemen) en ziekteperceptie (hoe iemand over zijn ziekte en klachten denkt, bijvoorbeeld over de oorzaak daarvan) [116]. Ook plotselinge verslechteringen van de ziekte hebben een groot effect op de kwaliteit van leven [110]. Angstklachten gaan vaak samen met een verminderde kwaliteit van leven [118], onafhankelijk van de longfunctie en daarmee onafhankelijk van de ernst van de ziekte [67]. Dat wil zeggen: ook wanneer twee mensen lichamelijk even ziek zijn, dan zal een angstige patiënt zijn kwaliteit van leven als lager beoordelen dan een minder angstige patiënt. Angstige CF-patiënten blijken bovendien minder tevreden te zijn over het leven [80].

 

 

 

 

 Angst bij CF-patiënten lijkt samen te gaan met een minder goede kwaliteit van leven. Vooral de psychosociale aspecten worden lager beoordeeld, vergeleken met de lichamelijke aspecten. 

 

3.3.3 - Angst en symptomen/longfunctie 

Subjectieve symptomen

Wat betreft het effect van angst op subjectieve symptomen blijken CF patiënten met angst meer longsymptomen te ervaren dan patiënten zonder deze angstklachten [118], onafhankelijk van de objectieve longfunctie [67]. De relatie tussen angst en subjectieve symptomen kan dus niet volledig verklaard worden doordat deze patiënten een slechtere longfunctie hebben en daardoor meer angst en subjectieve symptomen ervaren. Bij astma wordt het ook wel zo uitgelegd: lichamelijke symptomen zoals kortademigheid als gevolg van de ziekte kunnen gemakkelijk angstklachten uitlokken, en deze angstklachten kunnen weer leiden tot een verhoogde perceptie van symptomen [75].

 

Objectieve longfunctie 
De relatie tussen psychosociale klachten en objectieve longfunctie is hoofdzakelijk voor depressie onderzocht [113] [
[119], met name omdat depressie gepaard zou gaan met een slechtere therapietrouw [113]. Daarbij kan dus worden verwacht dat de longfunctie bij een slechte therapietrouw achteruitgaat. Zoals eerder besproken zou die relatie tussen therapietrouw en angst echter ietwat anders liggen. Wat betreft angst is er slechts weinig onderzoek gedaan in relatie tot longfunctie en zijn er verschillende uitkomsten. Soms wordt gevonden dat de longfunctie slechter is bij angstige kinderen [73] en volwassenen [72], maar vaak wordt dit ook niet gevonden [80] [120]

 

 

Angstige CF-patiënten hebben vaak meer last van symptomen van de ziekte, ook wanneer de ziekte objectief niet per se slechter is. Het is nog niet duidelijk of de ziekte objectief vaak slechter is bij angstige CF-patiënten. 

 

3.4 - Verklaringsmechanismen voor het ontstaan van angst bij Cystic Fibrosis 

In de voorgaande tekst zijn specifieke angstklachten bij CF, beschermende factoren tegen angst bij CF en de invloed van angst op welzijn en het verloop van ziekte besproken. Het feit dat angst en CF samen voorkomen kan op verschillende manieren worden verklaard, zowel op psychologisch als op fysiologisch niveau. Hieronder zal eerst op psychologisch niveau de paniekcirkel en negatieve inspanningsspiraal worden besproken en hoe zij mogelijk samen kunnen werken in het ontstaan van angst.

 

3.4.1 - Paniekcirkel  

Zoals eerder besproken bestaan symptomen van CF onder andere uit hoesten, het ophoesten van slijm, kortademigheid en benauwdheid [121]. Deze symptomen komen overeen met de longziekten COPD en astma [122]. Bij COPD en astma blijken deze symptomen vaak samen te gaan met paniekaanvallen en paniekstoornissen. Zo kan kortademigheid bij COPD makkelijk geïnterpreteerd worden als een beangstigend symptoom. Zeker bij een ziekte als COPD kan kortademigheid onheil lijken te voorspellen, zoals een longaanval. Deze angst kan vervolgens leiden tot een versnelde ademhaling, waardoor hyperventilatie (te snel of te diep ademen waardoor er teveel zuurstof in het bloed komt) ontstaat. Dit kan luchtwegvernauwing veroorzaken, wat nog eens een toename van de kortademigheid tot gevolg heeft. Tot slot zorgt een catastrofale interpretatie (gebeurtenissen als rampzalig beoordelen) van deze kortademigheid ervoor dat men in een vicieuze cirkel, ook wel de paniekcirkel, belandt. De kortademigheid en mogelijk benauwdheid blijft alleen maar toenemen [123] [124]. Binnen deze cirkel ligt de focus dus vooral op de catastrofale interpretatie van lichamelijke sensaties. Deze interpretatie die bepaalt of iemand wel of niet in de vicieuze cirkel blijft hangen kan per persoon verschillen. Het is opmerkelijk dat patiënten met zowel longziekten, als angstklachten hun fysieke symptomen eerder als catastrofaal interpreteren [125]. Dit betekent dus dat deze patiënten eerder in de paniekcirkel blijven hangen. Er is eerder een soortgelijke conclusie getrokken over astma en CF [75]. Hierbij is aangegeven dat lichamelijke klachten, zoals kortademigheid, kunnen leiden tot angstklachten en andersom.

 

Het is opvallend dat er geen onderzoek is gedaan naar deze mogelijke vicieuze paniekcirkel bij CF-patiënten. Aangezien CF-symptomen sterk overeenkomen met andere longziekten, zou het kunnen dat de ervaring van deze symptomen ook bij CF-patiënten kunnen leiden tot een vicieuze paniekcirkel. Deze cirkel is in figuur 3 geschetst.

 

 

Figuur 3. Vicieuze paniekcirkel bij CF als gevolg van de symptomen

Copyright 2018, J. H. E. M. Lemmens

 

3.4.2 - Negatieve inspanningsspiraal 

CF-patiënten hebben een verminderd inspanningsvermogen. Onder andere kortademigheid kan ervoor zorgen dat patiënten minder fysiek actief zijn [126]. Angst voor benauwdheid tijdens inspanning kan er ook toe leiden dat CF-patiënten fysieke activiteiten liever minderen of vermijden [127]. Deze inactiviteit zorgt ervoor dat CF-patiënten een minder goede conditie krijgen (deconditioneren) en slechtere conditie maakt dat het inspanningsvermogen verder omlaaggaat. Zo ontstaat een negatieve inspanningsspiraal. Fysieke activiteit is erg belangrijk in de behandeling van CF. Het leidt namelijk tot lagere algemene en fysieke vermoeidheid en is een belangrijke voorspeller in de prognose van de ziekte [128] [129].

Angstmedicatie heeft verschillende bijwerkingen die mogelijk invloed zouden kunnen hebben op de mate van fysieke activiteit, namelijk: vermoeidheid, misselijkheid, hoofdpijn, spierpijn, duizeligheid, maag-darm klachten, asthenie (lichaamszwakte), gewrichtspijn, borstkaspijn. Dit kan op zijn beurt weer leiden tot minder fysieke activiteit, wat de conditie kan verslechteren en het inspanningsvermogen verder kan beperken.

 

 

Figuur 4. Vicieuze negatieve inspanningscirkel bij CF als gevolg van de symptomen

    Copyright 2018, J. H. E. M. Lemmens

 

3.4.3. - Combinatie paniekcirkel en negatieve inspanningscirkel 

In figuur 5 zijn de paniekcirkel en negatieve inspanningscirkel, die eerder zijn besproken, samengenomen. Hier kunt u zien dat angst grote gevolgen kan hebben voor het ziekteverloop van CF. De paniekcirkel kan op zichzelf bestaan doordat angst en catastrofale interpretaties van ziektesymptomen, zoals kortademigheid, leiden tot een toename van kortademigheid. Men blijft door deze angst en misinterpretaties hangen in een vicieuze cirkel. Deze paniekcirkel kan bovendien meerdere, negatieve gevolgen hebben. Zo ook op fysieke activiteit (groene cirkel, figuur 5). Het is dus belangrijk deze angsten op tijd te behandelen, zodat mogelijke paniekaanvallen of zelfs paniekstoornissen en verslechtering van de prognose voorkomen kunnen worden [123]. Cognitieve gedragstherapie (CGT) met exposure kan hierbij helpen omdat CGT catastrofale overtuigingen over fysieke sensaties verlaagt [123]. 


 

Figuur 5. Angst zorgt voor toename van symptomen en heeft een negatieve invloed op de prognose

Copyright 2018, E. B. Eelderink

 

Angst ontstaat mogelijk via mechanismen als de paniekcirkel en de negatieve inspanningsspiraal of een combinatie van deze twee. Angst kan leiden tot een verergering van de ziekte. Symptomen van CF hebben invloed op angst en angst heeft op zijn beurt weer invloed op de symptomen.

 

 

3.4.4 - Fysiologisch mechanisme: HPA as  

Naast psychologische mechanismen zijn er ook fysiologische mechanismen die tot angst kunnen leiden, waaronder de HPA-as.

De HPA (hypothalamische – pituitary- adrenal) as is een mechanisme in het lichaam dat reageert in dreigende situaties, voornamelijk in situaties waarin iemand sociaal beoordeeld kan worden [130]. Een deel in de hersenen (hypothalamus) scheidt hierbij het stofje CRH (corticotropin-releasing hormone) uit, wat in een ander gedeelte (de hypofyse) zorgt voor uitscheiding van een ander stofje: ACTH (adrenocorticotropin hormone). In de bijnier wordt als gevolg hiervan uiteindelijk cortisol uitgescheiden, ook wel het ‘stresshormoon’ genoemd, omdat dit vrijkomt in situaties waarin veel stress wordt ervaren.

Glucocorticoid resistance

Het verband tussen de HPA as enerzijds en CF anderzijds is tot op zekere hoogte tegenstrijdig [131]. Onder normale omstandigheden wordt de immuunrespons in het lichaam onderdrukt door cortisol, het eindproduct van de HPA as. Vandaar ook dat veel ontstekingsremmers zoals corticosteroïden hierop ingezet worden. Aangezien stressvolle situaties doorgaans samengaan met een verhoging van cortisol, zou eigenlijk verwacht moeten worden dat er minder klachten en symptomen van CF zijn bij stressvolle ervaringen [131]. Daarentegen blijkt uit studies naar andere longaandoeningen zoals astma, dat dit juist niet het geval is: stress gaat gepaard met een slechter ziektebeloop [130]. Dit zou kunnen worden verklaard doordat een chronische verhoging van cortisol een andere uitwerking heeft op het lichaam dan een acute stijging van cortisol. De receptoren (eiwitten waaraan cortisol kan binden) voor dit hormoon (cortisol) worden bij een chronisch verhoogd cortisolniveau namelijk minder gevoelig, omdat zij verminderen in aantal (downreguleren). Dit gebeurt ook met de cortisolreceptoren op de immuuncellen, waardoor zij minder gevoelig zijn voor de remmende werking van cortisol en de ontstekingsreactie dus niet meer geremd wordt [130]. Gevoeligheid voor cortisol blijkt bovendien anders te zijn bij mensen met angstklachten dan zonder angstklachten [132]. Op die manier kan een verhoogde stress (en dus een chronisch hoog cortisolgehalte) tegelijkertijd samengaan met een verhoogde ontstekingsreactie en dus met meer symptomen [132].

 

Hoewel onderzoek naar deze relatie nog ontbreekt bij CF en dit vooral betrekking heeft op astma, zou een dergelijk mechanisme kunnen uitleggen waarom een slechter psychosociaal functioneren samengaat met een slechtere longfunctie. Het exacte mechanisme is echter nog niet duidelijk. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat niet alle onderzoeken hebben uitgewezen dat angst inderdaad samengaat met een slechtere longfunctie (zie eerder).

 

Het verband tussen de HPA as, angst en CF is nog niet helemaal duidelijk. Hoewel cortisol (het stresshormoon) normaal gesproken het immuunsysteem (en daarmee ontstekingen) onderdrukt, worden receptoren bij chronische activatie minder gevoelig voor de remmende werking van cortisol. Zo kan verhoogde stress (en dus een chronisch hoog cortisolgehalte) tegelijkertijd samengaan met een verhoogde ontstekingsreactie en dus met meer symptomen. Deze relatie moet echter beter onderzocht worden.

 

3.5 -  Interactie tussen CF-medicatie en angst 

In de komende tekst zal worden besproken hoe de medicatie om CF te behandelen, mogelijk invloed kan hebben op angst. Sommige medicijnen die worden voorgeschreven voor CF patiënten kunnen namelijk (indirect) angst als gevolg hebben. De effecten van corticosteroïden (ontstekingsremmers) en lumacaftor/ivacaftor worden hieronder besproken.  

 

Corticosteroïden

Zoals eerder beschreven worden vaak corticosteroïden – zoals prednison – voorgeschreven bij CF-patiënten. Een van de mogelijke bijwerkingen van prednison is een verandering in gevoel en stemming (zie kopje Medicatie). Deze medicatie werkt eigenlijk net als het lichaamseigen hormoon cortisol, en onderdrukt daarmee de ontstekingsreactie.   De bijwerkingen van corticosteroïden (ontstekingsremmers) zijn afhankelijk van de dosering: in lage doseringen kan het agitatie (rusteloosheid) en angst tot gevolg hebben, en bij hogere doseringen kan het zelfs samengaan met psychose of manie (een stemmingsstoornis) [133]. De exacte werking van deze bijwerkingen van corticosteroïden op angst en andere psychologische aandoeningen ligt enigszins gecompliceerd. Daarom zal hieronder een ietwat technisch verhaal volgen over de werking van cortisol en hoe corticosteroïden psychologische klachten als gevolg kunnen hebben.Het cortisol dat is uitgescheiden in reactie op stress, zorgt er in cellen voor dat bepaalde genen worden afgelezen en daarmee eiwitten produceren, en andere genen niet. Daarnaast geeft het feedback aan de hypothalamus, een belangrijke schakel in de HPA as, waardoor de stressrespons weer vermindert en stopt. Bij dit hele proces zijn twee verschillende type receptoren voor cortisol betrokken, namelijk mineralocorticoïde receptoren (MRs) en glucocorticoïde receptoren (GRs). Nu blijkt het zo te zijn dat corticosteroïden die in de behandeling worden gebruikt vooral op de GRs in de hypofyse werken, maar de cortisol die van nature door het lichaam in de bijnier wordt uitgescheiden onderdrukken. Hierdoor is de balans verstoord tussen de activatie van MRs en GRs, wat nodig is voor een goede gezondheid. Wanneer deze balans extreem verstoord is door het toedienen van corticosteroïden van buitenaf, kan dit gevolgen hebben voor onder andere emoties. 
Verder lijken de overige medicijnen die aan CF-patiënten worden voorgeschreven niet direct angst als gevolg te hebben. Daarentegen zouden de bijwerkingen van medicijnen - zoals diarree bij ursodeoxycholzuur; een schimmelinfectie in de mond, hoesten en een vieze geur bij corticosteroïden; de veranderingen in het gezicht die samen kunnen gaan met mucolytica -  gepaard kunnen gaan met angsten in sociale contacten.

 

 

 

Door een verstoorde balans in bepaalde cortisolreceptoren in het lichaam zouden psychologische klachten als gevolg van corticosteroïdebehandeling mogelijk verklaard kunnen worden.

 

Lumacaftor/ivacaftor
Tijdens de ontwikkeling van het nieuwe medicijn Orkambi (lumacaftor/ivacaftor) is er onderzoek gedaan naar de bijwerkingen ervan. Hieruit bleek dat er geen mentale problemen ontstaan bij het gebruik van het medicijn [134]. Echter, er zijn in de loop van de tijd toch CF-patiënten geweest die na het gebruik van Orkambi meer angst ervaarden dan ervoor [135]. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het CFTR-gen, waarop het medicijn Orkambi inspeelt, ook in de hersenen voorkomt [136]. Hierdoor kan het zijn dat het ook de functies van de zenuwen beïnvloedt en daardoor ook een rol kan spelen bij de ontwikkeling van angst.

 

Het medicijn Orkambi wordt in Nederland pas sinds eind oktober 2017 vergoed in het basispakket door de overheid [137]. Hierdoor gaan waarschijnlijk veel meer CF-patiënten het medicijn gebruiken en kan daarna pas echt duidelijk worden wat de (psychologische) bijwerkingen van het medicijn zullen zijn. Het is daarom van groot belang dat de CF-patiënten die Orkambi gaan gebruiken goed in de gaten gehouden worden door hun artsen.   

 

 

Het is nog onduidelijk wat de psychologische bijwerkingen van het medicijn Orkambi zijn.

 

3.6 -  Interactie tussen angstmedicatie en Cystic Fibrosis 

Hierboven is beschreven hoe angst ontstaat bij CF-patiënten en wat voor een invloed dit kan hebben op het ziekteverloop van CF. Echter, daar komt nog bij dat de angstmedicatie die wordt voorgeschreven aan CF-patiënten ook mogelijk een effect hebben op het ziekteverloop van CF. De werking van angstmedicatie in CF-patiënten kan onderling erg verschillen. Het is daarom belangrijk dat de optimale dosis van verschillende soorten medicatie goed in de gaten gehouden wordt door de arts, waarbij er rekening gehouden moet worden met de gezondheid van de CF-patiënt. Op deze WIKI-pagina wordt alleen de interactie tussen angstmedicatie en de lever en de alvleesklier besproken omdat dit de grootste risico’s met zich meebrengt.

 

3.6.1 - Invloed van angstmedicatie op Cystic Fibrosis

SSRI’s en de lever
De dosis SSRI’s die CF-patiënten krijgen, hangt sterk af van de mate waarin de lever nog functioneert. Orale medicatie moet altijd eerst door de lever heen voordat het opgenomen kan worden door de bloedbaan [138]. De lever zorgt er daarnaast voor dat een deel van het medicijn afgebroken wordt en uit het lichaam verwijderd kan worden. Hoeveel er uiteindelijk van het medicijn in het bloed terecht komt wordt ook wel bioavailability genoemd [139]. Bij CF-patiënten is het gal in de lever dikker, wat vervolgens kan leiden tot levercirrose [12]. Hierdoor werkt de lever niet meer goed, waardoor er uiteindelijk een grotere hoeveelheid van het medicijn in het bloed blijft zitten. Tijdens het aanpassen van de dosering van SSRI’s moet er dus rekening gehouden worden met de leverfunctie van de CF-patiënt. Als er bijvoorbeeld daadwerkelijk sprake is van levercirrose zal er een lagere dosis van SSRI’s gegeven moeten worden.

 

De lever kan dus invloed hebben op de dosering van SSRI’s, maar het gebruik van SSRI’s kan ook invloed hebben op de werking van de lever. Antidepressiva zoals sommige SSRI’s hebben een remmende werking op bepaalde eiwitten in de lever, namelijk op het cytochroom P450 [139]. Dit is een enzymsysteem en voor meer informatie en de precieze werking hiervan kan er gekeken worden op deze websiteHet cytochroom P450 bestaat uit heel veel verschillende eiwitten en deze zorgen er normaal voor dat medicatie kan worden afgebroken. Als deze enzymen geremd worden door antidepressiva zoals citalopram, fluoxetine en sertraline, remmen ze dus eigenlijk hun eigen afbraak. Hierdoor blijft er uiteindelijk meer SSRI over in het bloed. Het blijkt zo te zijn dat deze problemen met de interactie groter zijn bij het medicijn fluoxetine dan bij sertraline en (es)citalopram [140].

 

 

Bij CF-patiënten met een beschadigde lever moet de dosis SSRI’s misschien naar beneden bijgesteld moet worden. Bij CF-patiënten waarbij de lever misschien nog niet zodanig beschadigd is, moet er dus ook goed afgestemd worden hoe hoog de dosis SSRI’s is. 

 

Lorazepam en de lever

Een van de contra-indicaties (wanneer een medicijn beter niet gegeven kan worden) bij lorazepam zijn patiënten met een ernstige lever- of nierinsufficiëntie [98].



Voor CF-patiënten betekent dit dat als ze erg veel problemen ondervinden met de nieren of de lever het medicijn lorazepam dus niet moeten gebruiken.

SSRI’s en de alvleesklier
Een van de symptomen van CF is dat er slijm- en eiwitophopingen in de alvleesklier kunnen ontstaan. Deze ophopingen kunnen leiden tot acute en chronische ontstekingen in de alvleesklier. SSRI’s blijken ook een effect te hebben op acute ontstekingen van de alvleesklier [141]. Hoe dit precies verklaard kan worden is nog niet geheel duidelijk, maar het lijkt zo te zijn dat serotonine een remmende invloed heeft op de insuline-afgifte van de alvleesklier [142]. Insuline zorgt ervoor dat glucose (brandstof voor cellen) opgenomen kan worden in het lichaam, waardoor mensen genoeg energie hebben om te kunnen bewegen.


Voor sommige CF-patiënten zou de remmende werking van SSRI’s gevolgen kunnen hebben. Het proces van CF kan er namelijk zelf ook al voor zorgen dat de alvleesklier minder insuline gaat produceren. Deze CF gerelateerde diabetes (een ziekte waardoor er te veel suiker in het bloed zit) zorgt voor klachten zoals kortademigheid of infecties. Deze ziekte zou dan weleens versterkt kunnen worden door het gebruik van SSRI’s.

 

 

Voor CF-patiënten betekent dit dat als ze CF-gerelateerde diabetes (of een slechtwerkende alvleesklier) ze op moeten passen met het gebruik van SSRI’s.

 

3.6.2 – Bijwerkingen van angstmedicatie en de invloed op Cystic Fibrosis 

Hierboven wordt beschreven hoe angstmedicatie invloed kan hebben op het lichaam bij CF-patiënten. Angstmedicatie gaat echter soms ook gepaard met bijwerkingen, zoals te lezen is in kopje 2.4.2. Deze bijwerkingen kunnen ook invloed hebben op het ziekteverloop van CF. Een voorbeeld hiervan zijn slaapproblemen. Hoe goed en lang iemand slaapt blijkt sterk geassocieerd te zijn met de hoeveelheid lucht die iemand heeft [143]. Hoe meer hinder CF-patiënten ’s nachts ondervinden (van bijvoorbeeld het hoesten), hoe slechter hun longfunctie de volgende dag is.

 

Voor CF-patiënten is het extra belangrijk dat ze een goede nachtrust hebben.

 

3.7 - Interactie tussen CF-medicatie en angstmedicatie

In het eerste deel van deze WIKI-pagina is beschreven welke medicijnen CF-patiënten krijgen voor de symptoomvermindering van hun ziekte. In het tweede deel is beschreven welke medicijnen ze krijgen als ze daarnaast ook nog angstklachten ervaren. Het is belangrijk dat artsen goed weten welke verschillende soorten medicijnen patiënten gebruiken, want de medicatie voor de symptomen van de ziekte en de medicatie voor angst kunnen elkaar (negatief) beïnvloeden. Hierdoor kan het zijn dat de dosis van sommige medicatie aangepast moet worden.

 

SSRI & lumacaftor 

De enzymsystemen CYP2C9 en CYP2C19 zorgen voor de omzetting van bepaalde medicijnen, waaronder SSRI’s. Het medicijn lumacaftor/ivacaftor verhoogt de werking van deze enzymsystemen. Dit kan grote gevolgen hebben voor de werking van de SSRI’s. Citalopram, escitalopram, sertraline en fluoxetine (SSRI's) worden meer omgezet, waardoor er minder in het lichaam overblijft. Ze hebben hierdoor  dus een lagere effectiviteit als het gebruikt wordt in combinatie met de lumacaftor/ivacaftor [144]. Het kan dus zo zijn dat CF-patiënten met angst een hogere dosis moeten krijgen om hetzelfde effect te bereiken. De lumacaftor/ivacaftor kan alleen gebruikt worden door patiënten die de F508del-mutatie hebben. 

 


Artsen moeten angstige CF-patiënten die het medicijn lumacaftor/ivacaftor gebruiken goed in de gaten houden om te kijken of de voorgeschreven angstmedicatie wel werkt en of de dosis niet aangepast moet worden.

 

SSRI & antibiotica (ciprofloxacine) 

Het gebruik van antibiotica moet bij CF-patiënten met angst ook nauwkeurig in de gaten gehouden worden. Het antibioticum ciprofloxacine kan voor een QT-interval verlenging van het hart zorgen. QT staat voor de tijd tussen het samentrekken van de kamers en de rustfase. Als deze fase langer duurt, kan dit leiden tot flauwvallen, duizeligheid en hartkloppen. Voor meer informatie hierover kan er gekeken worden op deze website. Doordat de SSRI’s citalopram en escitalopram ook kunnen zorgen voor een QT-interval verlenging wordt gelijktijdig gebruik van deze medicatie afgeraden [91] [92] [145]. Als het toch noodzakelijk blijkt te zijn dat beide medicijnen gebruikt moeten worden, moeten de artsen de CF-patiënten goed monitoren door regelmatig een elektrocardiogram te maken.

 


Het gelijktijdig gebruik van antibiotica ciprofloxacine en SSRI’s (es)citalopram wordt afgeraden bij CF-patiënten.

 

 

SSRI & ontstekingsremmers (ibuprofen) 

CF-patiënten die ibuprofen gebruiken als ontstekingsremmers moeten oppassen met het gebruik van de SSRI fluoxetine [146]. Een van de bijwerkingen van ibuprofen is dat er problemen kunnen ontstaan met de maag, zoals een maagbloeding. Door het gebruik van fluoxetine wordt de kans op deze bijwerkingen vergroot. Als CF-patiënten het toch willen gebruiken, moeten ze dit in overleg met de arts doen. 

 

 

Het gelijktijdig gebruik van de ontstekingsremmer ibuprofen en de SSRI’s fluoxetine wordt afgeraden bij CF-patiënten.

 

3.8 - Geslacht, Cystic Fibrosis en angst

Ten slotte zullen er op deze WIKI pagina enkele verschillen tussen mannen en vrouwen besproken worden. Tot nu toe zijn CF-patiënten als groep besproken, maar mannen en vrouwen blijken toch wezenlijk te verschillen binnen de CF-populatie, onder andere met betrekking tot overleving. Het feit dat vrouwen over het algemeen in het nadeel zijn wat betreft levensverwachting en ziekte wordt ook wel 'the CF gender gap' genoemd [149].

 

Zoals eerder genoemd op deze pagina, zijn er meer mannen dan vrouwen met CF in Nederland. Het verschil is klein (53,1 versus 46,9 procent), maar wel al jaren consequent aanwezig [3]. Er lijken niet per se meer mannen met CF geboren te worden, maar vrouwen overlijden gemiddeld wel 3-5 jaar eerder dan mannen [150], waardoor er uiteindelijk meer mannen overblijven. Het is belangrijk om in kaart te brengen waar deze verschillen vandaan komen, om te achterhalen of bestaande behandelingen wel even effectief zijn voor vrouwen als voor mannen in verschillende fasen van de ziekte en of andere (psychosociale) factoren de levensverwachting kunnen beïnvloeden. Er worden enkele verklaringen gegeven voor deze gevonden verschillen tussen mannen en vrouwen in de levensverwachting van CF.

 

Op biologisch niveau wordt recentelijk gesuggereerd dat het vrouwelijke hormoon oestrogeen de schade aan de luchtwegen verergert doordat de luchtwegontsteking toeneemt als gevolg van dit hormoon. Dit zou komen doordat oestrogeen bepaalde cytokinen (boodschappers binnen het immuunsysteem) versterkt, en zo uiteindelijk de ontsteking laat toenemen in de longen, terwijl het vloeistoftransport (van belang om het slijm niet taai te maken) verminderd wordt [149]. Deze combinatie van verhoogde ontsteking en verminderde vloeistoftransport maakt de vrouwelijke CF long minder in staat om ziekteverwekkers te bestrijden [149]. Vrouwen blijken inderdaad meer kans op infecties te hebben [18] en soms is een intensievere behandeling nodig [19]. Daarnaast hebben vrouwen vaker CF gerelateerde diabetes[16].

 

Een psychosociale verklaring kan gevonden worden in het feit dat vrouwelijke CF-patiënten vaak een beter lichaamsbeeld hebben [22], terwijl mannen zich vaak juist meer zorgen maken om hun lichaamsbeeld [21]. Mogelijk is dit cultureel bepaald: patiënten met CF hebben namelijk vaak een laag lichaamsgewicht, en voor vrouwen is dit een schoonheidsideaal om na te streven. Er wordt zelfs gesuggereerd dat het nastreven van dit ideaal ervoor zorgt dat vrouwen bewust niet aan de voorgeschreven 150% voedingsinname voldoen [82]. Dit terwijl slechte therapietrouw aan voedingsvoorschriften en een laag lichaamsgewicht samengaan met een slechtere overleving bij vrouwen vergeleken met mannen [22[83]. Het bewust onvoldoende innemen van voeding zou dus mogelijk ook een deel in het verschil in overleving tussen mannen en vrouwen kunnen verklaren.

Wat betreft het voorkomen van angst bij CF-patiënten zijn er ook verschillen te vinden tussen mannen en vrouwen. Net zoals in de gezonde populatie lijken ook bij CF-patiënten angstklachten meer voor te komen bij vrouwen dan bij mannen [80]. Daarnaast blijkt dat de ernst van de ziekte meer impact heeft op het functioneren van vrouwen dan van mannen: bij een vergelijkbare ernst van de ziekte (zoals blijkt uit objectieve maten zoals de longfunctie) ervaren vrouwen een slechtere kwaliteit van leven [22] en een slechtere mentale gezondheid, waaronder ook angst valt [81]

Vrouwelijke CF-patiënten lijken eerder te overlijden dan mannelijke. Mogelijk speelt het vrouwelijk geslachtshormoon oestrogeen hierin een rol, en sommige vrouwen zouden vanwege het nastreven van een slank schoonheidsideaal onvoldoende voeding innemen, iets dat juist bij CF erg belangrijk is. Daarnaast hebben vrouwen vaak meer angstklachten. 

 

 

 

4. Samenvatting

CF is een ongeneeslijke erfelijke aandoening met een progressief verloop. De onderliggende oorzaak is een mutatie in het CFTR-gen wat zorgt voor verdikt slijm in meerdere organen. Dit verdikte slijm zorgt voor een verminderde functie en schade aan deze organen. CF-patiënten hebben hierdoor onder andere last van benauwdheid, hoesten, opgeven van slijm, luchtweginfecties, koorts, buikpijn en verstopping. De gemiddelde leeftijd is op dit moment 40 jaar maar er wordt verwacht dat deze verder zal stijgen door verbeterde behandelmethoden. Het grillige en onvoorspelbare ziekteverloop van CF leidt tot een verhoogde kans op angstklachten bij CF-patiënten in vergelijking tot gezonde mensen. Er zijn verschillende mechanismen die tot angst bij CF leiden zoals een stigma op de ziekte, transities in fases van de ziekte en zorgen over de gezondheid en levensverwachting in de toekomst. Er zijn ook beschermende factoren tegen angst zoals een hogere mentale veerkracht door het hebben van CF, de mate van sociale steun, optimisme en ontkenning van de ernst. Angst heeft invloed op het welzijn en verloop van de ziekte. CF-patiënten met angst blijken meer subjectieve symptomen te ervaren, een slechtere kwaliteit van leven te hebben, maar wel meer trouw aan de therapie te zijn. Er lijken ook sekseverschillen op te treden met betrekking tot angst bij CF: vrouwen ervaren meer angstklachten dan mannen. Dit verschil in angst is ook te zien bij gezonde mannen en vrouwen. 

 

Verklaringsmechanismen om te beschrijven hoe angst en CF op elkaar in kunnen werken zijn onder andere de paniekcirkel en de negatieve inspanningscirkel. Ook kan een verandering in de werking van cortisol bij langdurige verhoging (HPA-as) een mogelijke verklaring zijn. Daarnaast blijkt angstmedicatie secundaire gevolgen te hebben op de ziekteverschijnselen van CF. Met name SSRI’s hebben een interactie-effect met de lever en de alvleesklier. Bijwerkingen van angstmedicatie kunnen ook invloed hebben op het ziekteverloop van CF. Medicatie voor CF en angstmedicatie kunnen ook (negatief) op elkaar inwerken, contra-indicaties en dosis zijn belangrijk voor artsen om in de gaten te houden bij het voorschrijven van medicatie.

 

5. Conclusie en aanbevelingen 

De impact van de ziekte Cystic Fibrosis op het leven van CF-patiënten is enorm. Zoals beschreven op deze WIKI-pagina komen psychosociale problemen waaronder angst meer voor onder CF-patiënten, wat het ziekteverloop kan beïnvloeden. Ook kunnen medicatie van zowel CF als angstmedicatie op elkaar inwerken en hebben zij mogelijk weer invloed op de ziekte en angst. Ondanks dat de gemiddelde levensverwachting en kwaliteit van leven van CF-patiënten gestegen zijn de afgelopen jaren, zijn er nog een aantal gebieden waar meer onderzoek naar gedaan moet worden om deze stijgende lijn vast te houden. Op deze pagina kwamen een aantal punten naar voren die nog onvoldoende duidelijk zijn en die nog verder onderzocht kunnen worden. 

Aanbevolen wordt dat er verder onderzoek wordt gedaan naar de 
relatie tussen geslacht en het ziekteverloop van CF. Sommige onderzoeken tonen aan dat er inderdaad een verschil is en andere onderzoeken laten zien dat dit niet zo is. Hier moet meer duidelijkheid in komen. Als er daadwerkelijk een verschil is, wordt ook aanbevolen om verder te gaan kijken naar wat eventueel de achterliggende mechanismen zouden zijn van het verschil. Het kan zijn dat dit praktische implicaties kan hebben voor de behandeling van CF en misschien ook eventueel angst. Daarnaast kan er ook meer onderzoek gedaan worden naar de paniekcirkel, die al bij COPD en astma veelvoudig is onderzocht. Op deze WIKI-pagina is er bij het beschrijven van angst vanuit gegaan dat deze paniekcirkel ook van toepassing zou kunnen zijn bij CF-patiënten. Dit zou verder onderzocht moeten worden, want als dit zo blijkt te zijn, zou met cognitieve gedragstherapie deze vicieuze cirkel doorbroken kunnen worden.
Op dit moment wordt er al veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van nieuwe medicijnen voor CF-patiënten. Hierbij wordt er nu vooral gekeken naar de lichamelijke bijwerkingen die de medicijnen hebben. Aanbevolen wordt dat er ook gekeken gaat worden naar de psychologische bijwerkingen die er eventueel bij zouden kunnen komen kijken. Zo is bijvoorbeeld het medicijn Orkambi sinds 2015 op de markt, en sinds 2017 wordt het vergoed door de overheid, maar het is nog niet duidelijk wat de lange termijn consequenties zijn voor dit medicijn. Bij sommige CF-patiënten lijkt het namelijk tot meer angst te leiden. 


Er lopen dus verschillende onderzoeken over Cystic Fibrosis maar er is nog relatief weinig bekend over de ziekte in combinatie met angst. Angstmedicatie lijkt een mogelijke invloed te hebben op de ziekteverloop van CF, maar ook hier is nog veel onduidelijkheid over. 
Het is belangrijk dat er meer onderzoek komt, zodat CF-patiënten met angst misschien wel personalized medicine kunnen krijgen. Dat houdt in dat de behandeling aangepast wordt op het individu zodat voor hen het beste effect bereikt kan worden. 

 

6. Auteurs

E. B. Eelderink, Bsc

M. Jansen, Bsc

J. H. E. M. Lemmens, Bsc

A. H. M. Wolters, Bsc

 

7. Referenties
[1] Quittner, A. L., Goldbeck, L., Abbott, J., Duff, A., Lambrecht, P., Solé, A., ... & Blackwell, L. (2014). Prevalence of depression and anxiety in patients with cystic fibrosis and parent caregivers: results of The International Depression Epidemiological Study across nine countries. Thorax, 69(12), 1090-1097.

[2] MacKenzie, T., Gifford, A. H., Sabadosa, K. A., Quinton, H. B., Knapp, E. A., Goss, C. H., & Marshall, B. C. (2014). Longevity of patients with cystic fibrosis in 2000 to 2010 and beyond: Survival analysis of the Cystic Fibrosis Foundation Patient Registry. Annals of Internal Medicine, 161(4), 233-41. doi:10.7326/m13-0636

 

[3] Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting. (2017). Nederlandse Cystic Fibrosis Registratie. Retrieved from: https://www.ncfs.nl/bestanden/cf-registratie/rapportage2016.pdf

 

[4] Wainwright, C. E., Elborn, J. S., Ramsey, B. W., Marigowda, G., Huang, X., Cipolli, M., … McColley, S. (2015). Lumacaftor–Ivacaftor in Patients with Cystic Fibrosis Homozygous for Phe508del CFTR. New England Journal of Medicine, 373(3), 220-231. Retrieved from DOI: 10.1056/NEJMoa1409547

 

[5] Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. (2012, March 1). Ziektebeeld CF - RIVM. Retrieved March 19, 2018, from https://rivm.nl/Onderwerpen/H/Hielprik_voor_professionals/Toolkit_CF/Cystic_fybrosis/Ziektebeeld_CF

[6] Ratjen, F., & Döring, G. (2003). Cystic fibrosis. The Lancet, 361(9358), 681-689. doi:10.1016/s0140-6736(03)12567-6

 

[7] De Boeck, K., Wilschanski, M., Castellani, C., Taylor, C., & Sinaasappel, M. (2006). Cystic fibrosis: terminology and diagnostic algorithms. Thorax, 61(7), 627-635. doi:10.1136/thx.2005.043539

 

[8] Wikipedia. (2018). Bronchiecstasis. Geraadpleegd op: https://en.wikipedia.org/wiki/Bronchiectasis

 

[9] Singh, V. K., & Schwarzenberg, S. J. (2017). Pancreatic insufficiency in Cystic Fibrosis. Journal of Cystic Fibrosis16, S70-S78.

 

[10] Rowe, S.M., Miller, B.S., Sorscher, M.D. (2005). Cystic Fibrosis. N Engl J Med, 2005(325), 1992-2001. DOI: 10.1056/NEJMra043184

 

[11] Kelly, T., & Buxbaum, J. (2014). Gastrointestinal Manifestations of Cystic Fibrosis. Digestive Diseases and Sciences, 60(7), 1903–1913. Retrieved from doi 10.1007/s10620-015-3546-7

 

[12] Debray, D., Kelly, D., Houwen, R., Strandvik, B., & Colombo, C. (2011). Best practice guidance for the diagnosis and management of cystic fibrosis-associated liver disease. Journal of Cystic Fibrosis, 10, 29-36. Doi: 10.1016/S1569-1993(11)60006-4.

 

[13] Maag Lever Darm Stichting. (2017, September). Levercirrose - Maag Lever Darm Stichting. Retrieved March 21, 2018, from https://www.mlds.nl/chronische-ziekten/levercirrose/

 

[14] Winstanley, C., O’Brien, S., & Brockhurst, M. A. (2016). Pseudomonas aeruginosa evolutionary adaptation and diversification in cystic fibrosis chronic lung infections. Trends in Microbiology, 24(5), 327-337. doi:10.1016/j.tim.2016.01.008

 

[15] Dinwiddie, R. (2000). Pathogenesis of lung disease in cystic fibrosis. Respiration, 67(1), 3-8. Retrieved from https://doi.org/10.1159/000029453

 

[16] Stephenson, A. L., Tom, M., Berthiaume, Y., Singer, L. G., Aaron, S. D., Whitmore, G. A., & Stanojevic, S. (2015). A contemporary survival analysis of individuals with cystic fibrosis: a cohort study. European Respiratory Journal45(3), 670-679.

 

[17] Bernard, E., & Bekker, M. H. J. (2015). Behandel mannen en vrouwen niet gelijk: Op naar gender-sensitief onderwijs. De Psycholoog, 50(9).

 

[18] Harness-Brumley, C. L., Elliott, A. C., Rosenbluth, D. B., Raghavan, D., & Jain, R. (2014). Gender Differences in Outcomes of Patients with Cystic Fibrosis. Journal of Women's Health, 23(12), 1012-1020. doi:10.1089/jwh.2014.4985

 

[19] Salvatore, D., Buzzetti, R., Baldo, E., Furnari, M. L., Lucidi, V., Manunza, D., … Mastella, G. (2012). An overview of international literature from cystic fibrosis registries. Part 4: Update 2011. Journal of Cystic Fibrosis, 11(6), 480-493. doi:10.1016/j.jcf.2012.07.005

 

[20] Patterson, J. M., Wall, M., Berge, J., & Milla, C. (2009). Associations of psychosocial factors with health outcomes among youth with cystic fibrosis. Pediatric Pulmonology, 44(1), 46-53. doi:10.1002/ppul.20925

 

[21] Gee, L., Abbott, J., Conway, S., Etherington, C., & Webb, A. (2003). Quality of life in cystic fibrosis: the impact of gender, general health perceptions and disease severity. Journal of Cystic Fibrosis, 2(4), 206-213. doi:10.1016/s1569-1993(03)00093-6

 

[22] Verma, N., Bush, A., & Buchdahl, R. (2005). Is There Still a Gender Gap in Cystic Fibrosis? Chest, 128(4), 2824-2834. doi:10.1016/s0012-3692(15)52709-8

 

[23] Viviani, L., Bossi, A., & Assael, B. M. (2011). Absence of a gender gap in survival. An analysis of the Italian registry for cystic fibrosis in the paediatric age. Journal of Cystic Fibrosis, 10(5), 313-317. doi:10.1016/j.jcf.2011.03.007

 

[24] Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting. (z.d.). Over Cystic Fibrosis (CF, taaislijmziekte). Geraadpleegd op 19 maart 2018, van https://www.ncfs.nl/over-cystic-fibrosis

 

[25] Apotheek. (z.d.). Cystische Fibrose. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/klachten-ziektes/cystische-fibrose#welke-medicijnen-worden-gebruikt-bij-cystische-fibrose

 

[26] Apotheek. (z.d.). Orkambi. Geraadpleegd op 12 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/ivacaftor-met-lumacaftor?product=orkambi

 

[27] Apotheek. (z.d.). Kalydeco. Geraadpleegd op 12 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/ivacaftor?product=kalydeco

 

[28] Koch, C., & Høiby, N. (2000). Diagnosis and Treatment of Cystic Fibrosis. Respiration, 67(3), 239-247. doi:10.1159/000029503

 

[29] Apotheek. (z.d.). Colistine inhalatie. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/colistine-inhalatie

 

[30] Apotheek. (z.d.). Ciprofloxacine. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van  https://www.apotheek.nl/medicijnen/ciprofloxacine

 

[31] Apotheek. (z.d.). Aztreonam. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/aztreonam

 

[32] Apotheek. (z.d.). Tobramycine inhalatie. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/tobramycine-inhalatie

 

[33] Mogayzel Jr, P. J., Naureckas, E. T., Robinson, K. A., Brady, C., Guill, M., Lahiri, T., ... & Rosenfeld, M. (2014). Cystic Fibrosis Foundation pulmonary guideline. Pharmacologic approaches to prevention and eradication of initial Pseudomonas aeruginosa infection. Annals of the American Thoracic Society, 11(10), 1640-1650. doi: 10.1513/AnnalsATS.201404-166OC. (z.d.).

 

[34] Langton Hewer, S. C., & Smyth, A. R. (2017). Antibiotic strategies for eradicating Pseudomonas aeruginosa in people with cystic fibrosis. Cochrane Database of Systematic Reviews. doi:10.1002/14651858.cd004197.pub5

 

[35] Hurt, K., & Bilton, D. (2014). Inhaled interventions in cystic fibrosis: mucoactive and antibiotic therapies. Respiration, 88(6), 441-448. doi: 10.1159/000369533

 

[36] Apotheek. (z.d.). Pulmozyme.  Geraadpleegd op 12 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/dornase-alfa-inhalatie?product=pulmozyme

 

[37] Apotheek. (z.d.). Acetylcysteïne.  Geraadpleegd op 12 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/acetylcysteine

 

[38] Cyberpoli Cystic Fibrosis. (z.d.). Medisch: Wat veroorzaakt CF. Geraadpleegd op 20 maart 2018, van https://www.cyberpoli.nl/cf/medisch/oorzaakcf

 

[39] Smyth, A. R., Bell, S. C., Bojcin, S., Bryon, M., Duff, A., Flume, P., … Wolfe, S. (2014). European Cystic Fibrosis Society Standards of Care: Best Practice guidelines. Journal of Cystic Fibrosis, 13, S23-S42. doi:10.1016/j.jcf.2014.03.010

 

[40] College voor Zorgverzekeringen (2009). Hypertoon zout vernevelen bij Cystische Fibrose per januari 2010 vergoed. Geraadpleegd op 20 maart 2018, van file:///C:/Users/Gebruiker/Downloads/Hypertoon+zout+vernevelen+bij+Cystische+Fibrose+per+januari+2010+vergoed.pdf

 

[41] CF Centrum Amsterdam (2013). Pancreasinsufficiëntie. Geraadpleegd op 12 maart 2018, van https://www.cfcentrumamsterdam.nl/leven-cf/aangepaste-voeding/pancreasinsufficientie/

 

[42] Rijnstate (z.d.) Het gebruik van pancreasenzympreparaten. Geraadpleegd op 12 maart 2018, van https://www.rijnstate.nl/media/13078/het-gebruik-van-pancreasenzympreparaten.pdf 

 

[43] Sharma, G.D. (2018). Cystic Fibrosis Medication. Geraadpleegd op 12 maart 2018, van https://emedicine.medscape.com/article/1001602-medication#showall

 

[44] Turck, D., Braegger, C. P., Colombo, C., Declercq, D., Morton, A., Pancheva, R., … Wilschanski, M. (2016). ESPEN-ESPGHAN-ECFS guidelines on nutrition care for infants, children, and adults with cystic fibrosis. Clinical Nutrition, 35(3), 557-577. doi:10.1016/j.clnu.2016.03.004

 

[45] Apotheek. (z.d.). Pancreasenzymen.  Geraadpleegd op 12 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/pancreasenzymen

 

[46] Apotheek. (z.d.). Vitamine A.  Geraadpleegd op 12 maart 2018, van

https://www.apotheek.nl/medicijnen/vitamine-a

 

[47] Apotheek. (z.d.). Vitamine D.  Geraadpleegd op 12 maart 2018, van

https://www.apotheek.nl/medicijnen/vitamine-d

 

[48] Apotheek. (z.d.). Vitamine K.  Geraadpleegd op 12 maart 2018, van

https://www.apotheek.nl/medicijnen/vitamine-k

 

 

[49] Apotheek. (z.d.). Vitamine E.  Geraadpleegd op 12 maart 2018, van

https://www.apotheek.nl/medicijnen/vitamine-e

 

[50] Cyberpoli Astma. (z.d.). Wat is een bronchiale hyperreactiviteit? Geraadpleegd op 20 maart 2018, van

https://www.cyberpoli.nl/astma/faq/41

 

[51] Balfour-Lynn, I. M., & Welch, K. (2014). Inhaled corticosteroids for cystic fibrosis. Cochrane Database of Systematic Reviews. doi:10.1002/14651858.cd001915.pub4

 

[52] Cheng, K., Ashby, D., & Smyth, R. L. (2015). Oral steroids for long-term use in cystic fibrosis. Cochrane Database of Systematic Reviews. doi:10.1002/14651858.cd000407.pub4

 

[53] Lands, L. C., & Stanojevic, S. (2016). Oral non-steroidal anti-inflammatory drug therapy for lung disease in cystic fibrosis. Cochrane Database of Systematic Reviews. doi:10.1002/14651858.cd001505.pub4

 

[54] Apotheek. (z.d.). Budesonide inhalatie. Geraadpleegd op 23maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/budesonide-inhalatie

 

[55] Apotheek. (z.d.). Fluticason inhalatie. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/fluticason-inhalatie

 

[56] Apotheek. (z.d.). Fluticason inhalatie. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/fluticason-inhalatie

 

[57] Apotheek. (z.d.). Formoterol met beclometason inhalatie. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/formoterol-met-beclometason-inhalatie#belangrijk-om-te-weten-over-formoterol-met-beclometason-inhalatie  

 

[58] Apotheek. (z.d.). Prednison.  Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/prednison

 

[59] Apotheek. (z.d.). Ibuprofen.  Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/ibuprofen

 

[60] Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting. (z.d.). Slecht werkende lever. Geraadpleegd op 15 maart 2018, van https://www.ncfs.nl/over-cystic-fibrosis/symptomen/lever

 

[61] Apotheek. (z.d.). Ursodeoxycholzuur. Geraadpleegd op 15 maart 2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/ursodeoxycholzuur

 

[62] Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting (z.d.). Cystic Fibrosis en bewegen. Geraadpleegd op 26 maart 2018, van www.cfenbewegen.nl

 

[63] Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting (z.d.). CF en voeding. Geraadpleegd op 26 maart 2018, van https://www.ncfs.nl/leven-met-cf/voeding)

 

[64] Wikipedia. (2014). Angst. Geraadpleegd op: http://nl.wikipedia.org/wiki/Angst.

 

[65] American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author

 

[66] Havermans, T., Colpaert, K., & Dupont, L. J. (2008). Quality of life in patients with cystic fibrosis: Association with anxiety and depression. Journal of Cystic Fibrosis, 7(6), 581-584. doi:10.1016/j.jcf.2008.05.010

 

[67] Blair, C., Cull, A., & Freeman, C. P. (1994). Psychosocial functioning of young adults with cystic fibrosis and their families. Thorax, 49(8), 798-802. doi:10.1136/thx.49.8.798

 

[68] Duff, A. J., Abbott, J., Cowperthwaite, C., Sumner, C., Hurley, M. A., & Quittner, A. (2014). Depression and anxiety in adolescents and adults with cystic fibrosis in the UK: a cross-sectional study. Journal of Cystic Fibrosis, 13(6), 745-753. doi:10.1016/j.jcf.2014.02.010

 

[69] Shepherd, S. L., Hovell, M. F., Harwood, I. R., Granger, L. E., Hofstetter, C. R., Molgaard, C., & Kaplan, R. M. (1990). A comparative study of the psychosocial assets of adults with cystic fibrosis and their healthy peers. Chest, 97(6), 1310-1316. doi:10.1378/chest.97.6.1310

 

[70] Raymond, N. C., Chang, P. N., Crow, S. J., Mitchell, J. E., Dieperink, B. S., Beck, M. M., ... & Warwick, W. J. (2000). Eating disorders in patients with cystic fibrosis. Journal of adolescence, 23(3), 359-363. doi

 

[71] Anderson, D. L., Flume, P. A., & Hardy, K. K. (2001). Psychological functioning of adults with cystic fibrosis. Chest, 119(4), 1079-1084. doi:10.1378/chest.119.4.1079

 

[72] Bregnballe, V., Thastum, M., & Schiøtz, P. (2007). Psychosocial problems in children with cystic fibrosis. Acta Paediatrica, 96(1), 58-61. doi:10.1111/j.1651-2227.2006.00014.x

 

[73] Modi, A. C., Driscoll, K. A., Montag-Leifling, K., & Acton, J. D. (2010). Screening for symptoms of depression and anxiety in adolescents and young adults with cystic fibrosis. Pediatric Pulmonology, 46(2), 153-159. doi:10.1002/ppul.21334

 

[74] Goldbeck, L., Besier, T., Hinz, A., Singer, S., & Quittner, A. L. (2010). Prevalence of symptoms of anxiety and depression in german patients with cystic fibrosis. Chest, 138(4), 929-936. doi:10.1378/chest.09-2940

 

[75] White, T., Miller, J., Smith, G. L., & McMahon, W. M. (2008). Adherence and psychopathology in children and adolescents with cystic fibrosis. European Child & Adolescent Psychiatry, 18(2), 96-104. doi:10.1007/s00787-008-0709-5

 

[76] Quittner, A. L., Saez-Flores, E., & Barton, J. D. (2016). The psychological burden of cystic fibrosis. Current opinion in pulmonary medicine, 22(2), 187-191. Doi

 

[77] Hegarty, M., MacDonald, J., Watter, P., & Wilson, C. (2009). Quality of life in young people with cystic fibrosis: effects of hospitalization, age and gender, and differences in parent/child perceptions. Child: Care, Health and Development, 35(4), 462-468. doi:10.1111/j.1365-2214.2008.00900.x

 

[78] Dodge, J. A., Lewis, P. A., Stanton, M., & Wilsher, J. (2007). Cystic fibrosis mortality and survival in the UK: 1947-2003. European Respiratory Journal, 29(3), 522-526. doi:10.1183/09031936.00099506

 

[79] Besier, T., & Goldbeck, L. (2011). Anxiety and depression in adolescents with CF and their caregivers. Journal of cystic fibrosis, 10(6), 435-442. DOI: 10.1016/j.jcf.2011.06.012

 

[80] Regier, D. A., Narrow, W. E., & Rae, D. S. (1990). The epidemiology of anxiety disorders: the epidemiologic catchment area (ECA) experience. Journal of Psychiatric Research, 24, 3-14. doi:10.1016/0022-3956(90)90031-k

 

[81] Arrington-Sanders, R., Michael, S. Y., Tsevat, J., Wilmott, R. W., Mrus, J. M., & Britto, M. T. (2006). Gender differences in health-related quality of life of adolescents with cystic fibrosis. Health and Quality of Life Outcomes, 4(1), 5. doi:  10.1186/1477-7525-4-5

 

[82] Willis, E., Miller, R., & Wyn, J. (2001). Gendered embodiment and survival for young people with cystic fibrosis. Social Science & Medicine, 53(9), 1163-1174. doi:10.1016/s0277-9536(00)00416-0

 

[83] Corey, M., & Farewell, V. (1996). Determinants of mortality from cystic fibrosis in Canada, 1970-1989. American Journal of Epidemiology, 143(10), 1007-1017. doi:10.1093/oxfordjournals.aje.a008664

 

[84] Quittner, A. L., Abbott, J., Georgiopoulos, A. M., Goldbeck, L., Smith, B., Hempstead, S. E., Marshall, B., Sabadosa, K. A., & Elbom, S. (2016). International Committee on Mental Health in Cystic Fibrosis: Cystic Fibrosis Foundation and European Cystic Fibrosis Society consensus statements for screening and treating depression and anxiety. Thorax, 71, 26-34. doi:10.1136/thoraxjnl-2015-207488

 

[85] Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting. (2008) Richtlijn Diagnostiek en Behandeling Cystic Fibrosis. Geraadpleegd op 23 maart 2018, van https://www.ncfs.nl/bestanden/richtlijn_cf_14_februari_2008.pdf

 

[86] van Balkom, A. L. J. M., van Vliet, I. M., Emmelkamp, P. M. G., Bockting, C. L. H., Spijker, J., Hermens, M. L. M., & Meeuwissen, J. A. C. (2013). Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (Derde revisie). Richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een angststoornis. Utrecht: Trimbos-instituut.

 

[87] Thompson, R. J., Gustafson, K. E., Hamlett, K. W., & Spock, A. (1992). Psychological adjustment of children with cystic fibrosis: the role of child cognitive processes and maternal adjustment. Journal of Pediatric Psychology, 17(6), 741-55. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/1484336

 

[88] Hains, A. A., Davies, W. H., Behrens, D., & Biller, J. A. (1997). Cognitive Behavioral Interventions for Adolescents with Cystic Fibrosis. Journal of Pediatric Psychology, 22(5), 669-687. https://pdfs.semanticscholar.org/5cb2/a5d31705b7a50c4772a1f22bd660ec53f22a.pdf

 

[89] Zorginstituut Nederland (z.d.). Serotonineheropnameremmers, selectief. Geraadpleegd op 07-03-2018, van  https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/serotonineheropnameremmers__selectief

 

[90] Zorginstituut Nederland (z.d.). Escitalopram. Geraadpleegd op 07-03-2018, van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/e/escitalopram

 

[91] Zorginstituut Nederland (z.d.). Citalopram. Geraadpleegd op 07-03-2018, van

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/c/citalopram

 

[92] Zorginstituut Nederland (z.d.). Sertraline. Geraadpleegd op 07-03-2018, van

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/s/sertraline

 

[93] Zorginstituut Nederland (z.d.). Fluoxetine. Geraadpleegd op 07-03-2018, van

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/f/fluoxetine

 

[94] Apotheek.nl (z.d.). Lorazepam. Geraadpleegd op 07-03-2018, van

https://www.apotheek.nl/medicijnen/lorazepam?product=lorazepam

 

[95] Zorginstituut Nederland (z.d.). Benzodiazepine agonisten. Geraadpleegd op 07-03-2018, van

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/benzodiazepine_agonisten

 

[96] Stahl, S. M. (2013). Stahl’s essential psychopharmacology. New York, NY: Cambridge University Press.

 

[97] Zorginstituut Nederland (z.d.). Lorazepam. Geraadpleegd op 07-03-2018, van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/l/lorazepam

 

[98] Pakhale, S., Armstrong, M., Holly, C., Edjoc, R., Gaudet, E., Aaron, S., ... & Balfour, L. (2014). Assessment of stigma in patients with cystic fibrosis. BMC pulmonary medicine, 14(1), 76. DOI: 10.1186/1471-2466-14-76

 

[99] Oliver, K. N., Free, M. L., Bok, C., McCoy, K. S., Lemanek, K. L., & Emery, C. F. (2014). Stigma and optimism in adolescents and young adults with cystic fibrosis. Journal of Cystic Fibrosis, 13(6), 737-744. doi:10.1016/j.jcf.2014.04.005

 

[100] Landau, L. I. (1995). Cystic fibrosis: transition from paediatric to adult physician's care. Thorax, 50(10), 1031-1032. doi:10.1136/thx.50.10.1031

 

[101] Pfeffer, P., Pfeffer, J., & Hodson, M. (2003). The psychosocial and psychiatric side of cystic fibrosis in adolescents and adults. Journal of Cystic Fibrosis, 2(2), 61-68. doi:10.1016/s1569-1993(03)00020-1

 

[102] Moola, F. J., & Norman, M. E. (2011). ‘Down the rabbit hole’: enhancing the transition process for youth with cystic fibrosis and congenital heart disease by re-imagining the future and time. Child: Care, Health and Development, 37(6), 841-851. doi:10.1111/j.1365-2214.2011.01317.x

 

[103] Russo, K., Donnelly, M., & Reid, A. J. (2006). Segregation—the perspectives of young patients and their parents. Journal of Cystic Fibrosis, 5(2), 93-99. doi:10.1016/j.jcf.2005.12.002

 

[104] Mitmansgruber, H., Smrekar, U., Rabanser, B., Beck, T., Eder, J., & Ellemunter, H. (2016). Psychological resilience and intolerance of uncertainty in coping with cystic fibrosis. Journal of Cystic Fibrosis, 15(5), 689-695. doi:10.1016/j.jcf.2015.11.011

 

[105] Burker, E. J., Sedway, J., & Carone, S. (2004). Psychological and educational factors: better predictors of work status than FEV1 in adults with cystic fibrosis. Pediatric Pulmonology, 38(5), 413-418. doi:10.1002/ppul.20090

 

[106] Hogg, M., Braithwaite, M., Bailey, M., Kotsimbos, T., & Wilson, J. W. (2007). Work disability in adults with cystic fibrosis and its relationship to quality of life. Journal of Cystic Fibrosis, 6(3), 223-227. DOI: 10.1016/j.jcf.2006.10.004

 

[107] Frangolias, D. D., Holloway, C. L., Vedal, S., & Wilcox, P. G. (2003). Role of exercise and lung function in predicting work status in cystic fibrosis. American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 167(2), 150-157. doi:10.1164/rccm.2202053

 

[108] Chapman, E., & Bilton, D. (2004). Patients' knowledge of cystic fibrosis: genetic determinism and implications for treatment. Journal of Genetic Counseling, 13(5), 369-385. doi:10.1023/b:jogc.0000044199.38694.6c

 

[109] Britto, M. T., Kotagal, U. R., Hornung, R. W., Atherton, H. D., Tsevat, J., & Wilmott, R. W. (2002). Impact of recent pulmonary exacerbations on quality of life in patients with cystic fibrosis. Chest, 121(1), 64-72. Doi

 

[110] Beinke, K., O'Callaghan, F., & Morrissey, S. (2015). Illness perceptions of cystic fibrosis: a comparison of young adults with CF and same-aged peers. Behavioral Medicine, 43(1), 40-46. doi:10.1080/08964289.2015.1045824

 

[111] Abbott, J., Dodd, M., & Webb, A. K. (1995). Different perceptions of disease severity and self care between patients with cystic fibrosis, their close companions, and physician. Thorax, 50(7), 794-796. doi:10.1136/thx.50.7.794

 

[112] Smith, B. A., Modi, A. C., Quittner, A. L., & Wood, B. L. (2010). Depressive symptoms in children with cystic fibrosis and parents and its effects on adherence to airway clearance. Pediatric Pulmonology, 45(8), 756-763. doi:10.1002/ppul.21238

 

[113] Fong, S. L., Dales, R. E., & Tierney, M. G. (1990). Compliance among adults with cystic fibrosis.

 

[114] Van der Steeg, A. F. W., De Vries, J., & Roukema, J. A. (2008). The value of quality of life and health status measurements in the evaluation of the well-being of breast cancer survivors. European Journal of Surgical Oncology, 34(11), 1225-1230.

 

[115] Abbott, J., Hurley, M. A., Morton, A. M., & Conway, S. P. (2012). Longitudinal association between lung function and health-related quality of life in cystic fibrosis. Thorax, 68(2), 149-154. doi:10.1136/thoraxjnl-2012-202552

 

[116] Staab, D., Wenninger, K., Gebert, N., Rupprath, K., Bisson, S., Trettin, M., … Wahn, U. (1998). Quality of life in patients with cystic fibrosis and their parents: what is important besides disease severity? Thorax, 53(9), 727-731. doi:10.1136/thx.53.9.727

 

[117] Gee, L., Abbott, J., Hart, A., Conway, S. P., Etherington, C., & Webb, A. K. (2005). Associations between clinical variables and quality of life in adults with cystic fibrosis. Journal of Cystic Fibrosis, 4(1), 59-66. doi:10.1016/j.jcf.2004.12.005

 

[118] Yohannes, A. M., Willgoss, T. G., Fatoye, F. A., Dip, M. D., & Webb, K. (2012). Relationship between anxiety, depression, and quality of life in adult patients with cystic fibrosis. Respiratory care, 57(4), 550-556. DOI: 10.4187/respcare.01328

 

[119] Riekert, K. A., Bartlett, S. J., Boyle, M. P., Krishnan, J. A., & Rand, C. S. (2007). The association between depression, lung function, and health-related quality of life among adults with cystic fibrosis. Chest, 132(1), 231-237. doi:10.1378/chest.06-2474

 

[120] Casier, A., Goubert, L., Huse, D., Theunis, M., Franckx, H., Robberecht, E., … Crombez, G. (2008). The role of acceptance in psychological functioning in adolescents with cystic fibrosis: a preliminary study. Psychology & Health, 23(5), 629-638. doi:10.1080/08870440802040269

 

[121] Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting. (z.d.). Symptomen bij Cystic Fibrosis. Geraadpleegd op 4 april 2018, van https://www.ncfs.nl/over-cystic-fibrosis/symptomen

 

[122] Longfonds. (z.d.). Symptomen van COPD. Geraadpleegd op 4 april 2018, van https://www.longfonds.nl/copd/alles-over-copd/symptomen-copd?gclid=EAIaIQobChMItd7vz-Kl2gIVIgbTCh0NswOiEAAYASAAEgKtx_D_BwE

 

[123] Livermore, N., Sharpe, L., & McKenzie, D. (2010). Panic attacks and panic disorder in chronic obstructive pulmonary disease: A cognitive behavioral perspective. Respiratory Medicine, 104(9), 1246-1253. doi:10.1016/j.rmed.2010.04.011

 

[124] Emmelkamp, P. M., Bouman, T., & Scholing, A. (2002). Angst, fobieën en dwang: Diagnostiek en behandeling. Houten [etc.: Bohn Stafleu van Loghum.

 

[125] Sher, Y. (2017). Psychiatric Aspects of Lung Disease in Critical Care. Critical Care Clinics, 33(3), 601-617. doi:10.1016/j.ccc.2017.03.014

 

[126] Stevens, D., & Neyedli, H. F. (2017). Clinical model of exercise-related dyspnea in adult patients with cystic fibrosis. Journal of Cardiopulmonary Rehabilitation and Prevention, 1-6. doi:10.1097/hcr.0000000000000263

 

[127] Vallier, J., Gruet, M., Mely, L., Pensini, M., & Brisswalter, J. (2011). Neuromuscular fatigue after maximal exercise in patients with cystic fibrosis. Journal of Electromyography and Kinesiology, 21(2), 242-248. doi:10.1016/j.jelekin.2010.10.010

 

[128] Orava, C., Fitzgerald, J., Figliomeni, S., Lam, D., Naccarato, A., Szego, E., Wu, K. (2018). Relationship between physical activity and fatigue in adults with cystic fibrosis. Physiotherapy Canada, 70(1), 42-48. doi:10.3138/ptc.2016-75

 

[129] Orenstein, D. M., & Higgins, L. W. (2005). Update on the role of exercise in cystic fibrosis. Current Opinion in Pulmonary Medicine, 11(6), 519-523. doi:10.1097/01.mcp.0000181476.92810.0

 

[130] Chen, E., & Miller, G. E. (2007). Stress and inflammation in exacerbations of asthma. Brain, Behavior, and Immunity, 21(8), 993-999. doi:10.1016/j.bbi.2007.03.009

 

[131] Baiardini, I., Steinhilber, G., Di Marco, F., Braido, F., & Solidoro, P. (2015). Anxiety and depression in cystic fibrosis. Minerva medica. Doi en issue.

 

[132] Slavich, G. M., & Irwin, M. R. (2014). From stress to inflammation and major depressive disorder: a social signal transduction theory of depression. Psychological Bulletin, 140(3), 774-815. doi:10.1037/a0035302

 

[133] Sher, Y. (2017). Psychiatric aspects of lung disease in critical care. Critical Care Clinics, 33(3), 601-617. doi:10.1016/j.ccc.2017.03.014

 

[134] Konstan, M. W., McKone, E. F., Moss, R. B., & Marigowda, G., Tian, S., Waltz, D., Huang, X., Lubarsky, B., Rubin, J., Millar, S. J., Pasta, D. J., Mayer-Hamblett, N., Goss, C. H., Morgan, W., & Sawicki, G. S. (2017). Assessment of safety and efficacy of long-term treatment with combination lumacaftor and ivacaftor therapy in patients with cystic fibrosis homozygous for the F508del-CFTR mutation (PROGRESS): a phase 3, extension study. The Lancet Respiratory Medicine, 5(2), 107-118. Doi: 10.1016/S2213-2600(16)30427-1

 

[135] McKinzie, C. J., Goralski, J. L., Noah, T. L., Retsch-Bogart, G. Z., & Prieur, M. B. (2017). Worsening anxiety and depression after initiation of lumacaftor/ivacaftor combination therapy in adolescent females with cystic fibrosis. Journal of Cystic Fibrosis, 16(4), 525-527. Doi: 10.1016/j.jcf.2017.05.008.

 

[136] Guo, Y., Su, M., McNutt, M. A., & Gu, Jiang. (2009). Expression and distribution of Cystic Fibrosis transmembrane conductance regulator in neurons of the human brain. Journal of Histochemistry and Cytochemistry, 57(12), 1113-1120. Doi: 10.1369/jhc.2009.953455

 

[137] Zorginstituut Nederland (z.d.). Lumacaftor/ivacaftor (Orkambi) bij cystische fibrose (CF). Geraadpleegd op 21-03-2018, van https://www.zorginstituutnederland.nl/publicaties/publicatie/2017/10/26/orkambi-van-beoordeling-tot-vergoeding

 

[138] Sakai, J. B. (2010). Chapter 3: Pharmacokinetics: The Absorption, Distribution and Excretion of Drugs. Practical Pharmacology for the Pharmacy Technician (pp. 27-40): Wolters Kluwer Health | Lippincott Williams & Wilkins.

 

[139] Hulpgids (z.d.). Antidepressiva. Geraadpleegd op 28-03-2018, van https://hulpgids.nl/informatie/medicijnen/antidepressiva/

 

[140] Richtlijnen Oncologische Zorg. (2010). Moderne antidepressiva. Geraadpleegd op 27-03-2018 van https://www.oncoline.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=31957&richtlijn_id=745

 

[141] Spigset, O., Hägg, S., & Bate, A. (2003). Hepatic injury and pancreatitis during treatment with serotonin reuptake inhibitors: data from the World Health Organization (WHO) database of adverse drug reactions. International clinical psychopharmacology, 18(3), 157-161. Doi: 10.1097/01.yic.0000066455.73432.d2

 

[142] Kirchgessner, A. L., & Gershon, M. D. (1995). Presynaptic inhibition by serotonin of nerve-mediated secretion of pancreatic amylase. American Journal of Physiology-Gastrointestinal and Liver Physiology, 268(2), 339-345. Doi: 10.1152/ajpgi.1995.268.2.G339

 

[143] Amin, R., Bean, J., Burklow, K., & Jeffries, J. (2005). The relationship between sleep disturbance and pulmonary function in stable pediatric cystic fibrosis patients. Chest, 128(3), 1357-1363. Doi:

 

[144] Jordan, C. L., Noah, T. L., & Henry, M. M. (2016). Therapeutic challenges posed by critical drug–drug interactions in cystic fibrosis. Pediatric pulmonology, 51(S44). Doi: 10.1002/ppul.23505

 

[145] Beach, S. R., Celano, C. M., Noseworthy, P. A., Januzzi, J. L., & Huffman, J. C. (2013). QTc prolongation, torsades de pointes, and psychotropic medications. Psychosomatics, 54(1), 1-13. Doi: 10.1016/j.psym.2012.11.001

 

[146] Apotheek.nl (z.d.). Fluoxetine. Geraadpleegd op 27-03-2018, van https://www.apotheek.nl/medicijnen/fluoxetine?product=fluoxetine#belangrijk-om-te-weten-over-fluoxetine

 

[147] NedCFStichting (2015, 29 januari). Cystic Fibrosis - Wat is dat nou precies? [Youtube]. Geraadpleegd (met toestemming van de NedCFStichting) van https://www.youtube.com/watch?v=RsLgCHuQU3s&t=8s

 

[148] American Psychiatric Association. (2015). Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen: DSM-5. Uitgeverij Boom.
[149] Sweezey, N. B., Ratjen, F. (2014). The cystic fibrosis gender gap: potential roles of estrogen. Pediatric Pulmonology, 49(4). 309-317. doi: 10.1002/ppul.22967
[150] Nick, J.A., Chacon, C.S., Brayshaw, S.J., Jones, M.C., Barboa, C.M., Clair, C.G.S., ... & Iseman, M.D. (2010). Effects of gender and age at diagnosis on disease progression in long-term survivors of cystic fibrosis. American journal of respiratory and critical care medicine, 182(5), 614-626. doi: 10.1164/rccm.201001-0092OC

 

Soort medicatie

Medicatie

Target

Werking

Bijwerkingen

Hydrators

Hypertone zoutoplossing (Nebusal, MucoClear)

Onderste luchtwegen

De vochtige binnenlaag van de luchtwegen wordt hersteld. Slijm kan hierdoor op natuurlijke wijze verwijderd worden. Het slijm wordt ook dunner.

Verkramping spieren in de luchtpijp, hoesten en acute verminderde longfunctie.

 

Mannitol

Onderste luchtwegen

Het maakt vastzittend slijm los.

Hoesten, bloed ophoesten en verkramping van de spieren in de luchtpijpNick, J. A., Chacon, C. S., Brayshaw, S. J., Jones, M. C., Barboa, C. M., Clair, C. G. S., ... & Iseman, M. D. (2010). Effects of gender and age at diagnosis on disease progression in long-term survivors of cystic fibrosis. American journal of respiratory and critical care medicine182(5), 614-626. doi: 10.1164/rccm.201001-0092OC

 

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.