| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Niet-aangeboren Hersenletsel en Agitatie

Page history last edited by Milou Reuvers 2 years, 12 months ago

 

Brain Injury

Afbeelding 1. Copyright free van https://www.biospace.com/article/new-technology-could-help-treat-traumatic-brain-injury/

 

Jaarlijks worden er ongeveer 140.000 mensen in Nederland getroffen door hersenletsel [1]. Onder niet-aangeboren hersenletsel (NAH) verstaan we elke beschadiging of afwijking van de hersenen die na 28 dagen na de geboorte is ontstaan. Hersenletsel kan mensen veranderen en zorgt voor een breuk in de levenslijn van een patiënt [1] Dit zal besproken worden in deel 1 van deze WIKI. 10 tot 40% van de patiënten met NAH krijgt last van agitatie en hier wordt over uitgeweid in deel 2 [2]. Bij agitatie is de patiënt in een staat van rusteloosheid. Daaronder vallen prikkelbaarheid, motorische onrust en agressie [3]. In deze staat kan de persoonlijkheid van de patiënt dan ook sterk afwijken van normaal en dit kan het leven van de patiënt, maar ook van zijn of haar naasten, behoorlijk veranderen [1]. In deze WIKI zal het gaan over agitatie bij patiënten met niet-aangeboren hersenletsel, de mechanismen hiervan en mogelijke behandelingsopties. Dit laatste is terug te lezen in deel 3, samen met een discussie over de farmacologische behandeling van agitatie bij patiënten met niet-aangeboren hersenletsel.

 

Disclaimer

Deze pagina is tot stand gekomen in opdracht voor de master Medische Psychologie aan de Universiteit van Tilburg. Deze pagina is bedoeld als naslagwerk voor patiënten, professionals en andere belangstellenden. De pagina wordt niet meer geüpdatet na mei 2021. Aan deze tekst kunnen geen rechten ontleend worden.

 

Inhoudsopgave

 



 

Niet-aangeboren hersenletsel (NAH)

  

Er bestaan twee vormen van hersenletsel: aangeboren hersenletsel, wat wil zeggen dat het letsel bij de geboorte al aanwezig is of binnen 28 dagen na de geboorte optreedt, en niet-aangeboren hersenletsel (NAH), waarbij het letsel opgelopen wordt in de rest van het leven. NAH kan op elke leeftijd ontstaan en zorgen voor beperkingen in het verdere leven. Als dit het geval is, spreken we van een chronische aandoening en wordt NAH gezien als een chronische ziekte [4].

 

NAH kan veroorzaakt worden door een impact zowel van binnenin het lichaam als van buitenaf. Als het letsel wordt veroorzaakt door impact van buitenaf noem je dit traumatisch. Voorbeelden hiervan zijn een verkeersongeval, een hersenschudding of -kneuzing en alcohol- of drugsgebruik [4]. Als het letsel wordt veroorzaakt door een bron vanuit het lichaam, dan spreken we van niet-traumatisch hersenletsel. Hieronder vallen onder andere een tumor in de hersenen, vergiftiging of een cerebraal vasculair accident (CVA) [5]. Een CVA kun je opdelen in een hersenbloeding, herseninfarct en aneurysma. NAH kan niet alleen het leven van de patiënt beïnvloeden, maar ook de persoonlijkheid, emoties en gedrag van een patiënt kunnen veranderen door schade aan de hersenen [6]

 

1.1 Epidemiologie     

Precieze aantallen van nieuwe NAH-patiënten per jaar zijn er niet, aangezien NAH op vele manieren opgelopen kan worden en verschillende gradaties kent. Wel zijn er schattingen gemaakt, gebaseerd op verschillende diagnose categorieën. Uit de factsheet van Zadoks (2015) blijkt dat er naar schatting jaarlijks in Nederland 130.000 nieuwe patiënten met NAH bij komen: 10.000 van deze patiënten overleven dit letsel niet, een deel geneest volledig en een deel houdt blijvend letsel over als gevolg [7].                      

Zoals afbeelding twee laat zien, kan hersenletsel op verschillende manieren worden opgelopen. De volgende cijfers komen uit de factsheet van Zadoks (2015): naar schatting lopen 45.000 mensen per jaar NAH op door een CVA. 9.000 van deze patiënten komen te overlijden en 20.000 van de patiënten houden blijvend letsel over als gevolg van een CVA. Naast een CVA zijn er nog vele andere niet-traumatische oorzaken voor hersenletsel. Voorbeelden hiervan zijn hartfalen, zuurstoftekort, verdrinking of tumoren. Jaarlijks worden er hierdoor 10.000 mensen getroffen en houden 5.000 patiënten hier blijvend hersenletsel aan over.
Afbeelding 2. Oorzaken van niet-aangeboren hersenletsel.
Afbeelding copyright free van https://www.paterehab.com/about/abi/
Door traumatisch hersenletsel, letsel door een impact van buiten het lichaam, lopen jaarlijks nog eens 85.000 mensen NAH op. Echter vallen hier ook hersenschuddingen of ander licht hersenletsel onder. Bij licht hersenletsel herstelt de patiënt meestal volledig. Van de mensen die matig of ernstig letsel oplopen, zijn er 15.000 patiënten die blijvende beperkingen ondervinden als gevolg van het traumatische incident [7].

In totaal houden er per jaar ongeveer 40.000 patiënten blijvende beperkingen over aan NAH. Naar schattingen zijn er op dit moment in totaal 650.000 patiënten in Nederland met blijvende beperkingen door niet-aangeboren hersenletsel [7].

 

1.2 Prognose  

Als iemand NAH oploopt en dit overleeft, zijn er twee mogelijke gevolgen: óf de patiënt herstelt volledig óf de patiënt ondervindt blijvende beperkingen  [7]. Een van de factoren die hier een rol bij speelt is de ernst van het letsel. Om de ernst van NAH te bepalen wordt er, wanneer de patiënt in coma ligt, gebruik gemaakt van de Glasgow Coma Scale [8]. Aan de hand van dit puntensysteem kan het bewustzijn van de patiënt beoordeeld worden. Daarnaast wordt er gekeken naar de duur van het bewustzijnsverlies en de lengte van de posttraumatische amnesie (de periode van verwarring na het letsel). Echter, niet alleen de ernst van het letsel bepaalt de prognose. Ook het gezin, het herstel en het functioneren voorafgaand aan het letsel hebben invloed op de prognose. Over het algemeen geldt: hoe jonger het letsel is opgedaan, hoe slechter de prognose is. Ook de locatie van het letsel speelt een grote rol. Hoe specifieker de locatie van het letsel is, des te kleiner zijn de gevolgen. Er zijn dus veel factoren die invloed hebben op de prognose en het herstel, maar geen van deze factoren is de allesbepalende factor. De prognose verschilt dus van patiënt tot patiënt [9].

 

1.3 Gevolgen van NAH

Als gevolg van NAH kunnen er veel verschillende lichamelijke problemen optreden, zoals hoofdpijn, vermoeidheid en verminderde werking van de zintuigen. Veel gevolgen van NAH zijn vooral op cognitief niveau te vinden. Daarbij wordt ook vaak verslechtering gezien op gebied van taal, geheugen, informatieverwerking, motoriek en aandacht. Een achterstand op deze gebieden kan gevolgen hebben voor het functionele en psychosociale herstel op de lange termijn [10]. Voorbeelden van beperkingen in de basis cognitieve functies zijn selectieve en langdurige aandachtsproblemen.  Daarnaast worden ook de complexe cognitieve functies beperkt, waaronder executieve functies, sociale intelligentie en motivatie. De patiënt kan ook beperkingen ervaren op motorisch vlak. Dit uit zich meestal in (gedeeltelijke) verlamming van verschillende lichaamsdelen. Door het letsel kan persoonlijkheid erg veranderen en kan er een aanzienlijke verandering optreden in emoties. Voorbeelden hiervan zijn depressies, irritatie en moeite met communiceren [11]. Er worden ook vaak beperkingen gevonden op andere sociale vlakken, naast de communicatieve vaardigheden, wat kan uitmonden in gedragsproblemen. Deze problemen kunnen vaak het functioneren van een familie verstoren, vooral omdat de patiënt zich vaak niet bewust is van de veranderingen in zijn gedrag. De grote veranderingen in gedrag door het hersenletsel kunnen daarnaast de kans op een psychiatrische stoornis vergroten [12].

 

1.4 Medicatie bij NAH

Voordat de behandeling van NAH patiënten wordt gestart, is het belangrijk om de complexiteit van het herstelproces in acht te nemen. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, zoals andere gezondheidsproblemen, de ernst van het letsel en omgevingsfactoren [10]. Medicatie wordt voornamelijk ingezet als behandeling voor de cognitieve dysfunctie ten gevolgen van NAH. De voorgeschreven medicatie wordt vaak gebaseerd op een overeenkomst van klachten met andere aandoeningen. Zo werkt bij ADHD psychostimulantia (medicatie met een invloed op het centraal zenuwstelsel) tegen de aandachtsproblemen. Psychostimulantia zou iemand met NAH ook kunnen helpen op datzelfde gebied. 

 

Er zijn verschillende psychostimulantia die worden voorgeschreven aan mensen met NAH zoals, Methylphenidate, Dextroamphetamine, Amantadine, Bromocriptine en Levodopa/carbidopa. Zo wordt voornamelijk Methylphenidate al vroeg in het herstel voorgeschreven om de aandacht en algemeen functioneel herstel te verbeteren [13]. 

 

Naast psychostimulantia worden ook vaak tricyclische-antidepressiva (TCA) gegeven voor het cognitieve herstel. CDP-choline is een voorbeeld van een TCA die de afgifte van acetylcholine (ACh) verhoogt in de hippocampus en de neocortex, waardoor het op deze manier de verslechterde cognitieve functies kan verbeteren [14]. Een tricyclische-antidepressiva die alleen wordt gegeven als de psychostimulantia geen effect hebben is protriptyline [13]. Tabel 1 laat de medicatie zien die wordt toegepast bij NAH en de bijwerkingen die hierbij horen. 

 

Tabel 1: Overzicht van voorgeschreven medicatie en bijwerkingen

 

Medicatie groep 

 

Effect op…

Bijwerkingen

Psychostimulantia 

 

 

 

 

Methylphenidaat

-        Arousal

-        Informatieverwerking

-        Gemoedstoestand 

-        Aandacht 

-        Angst

-        Insomnia

-        Prikkelbaarheid 

 

Dextroamphetamine

-        Aandacht 

-        Geheugen

-        Depressie

-        Motivatie 

-        Hyperactiviteit

-        Insomnia

-        Hoofdpijn

-        Hartkloppingen

-        Darmproblemen 

 

Amantadine

-        Agressie

-        Apathie

-        Aandacht

-        Geheugen 

-        Gemoedstoestand 

-        Hoofdpijn

-        Anorexia

-        Duizeligheid

-        Angst en depressie

-        Misselijkheid 

 

Bromocriptine

-        Executieve dysfuncties

-        Motivatie

-        Duizeligheid en slaperigheid

-        Flauwte 

-        Misselijkheid

-        Constipatie en diarree 

 

Levodopa/carpidopa

-        Motivatie

-        Aandacht

-        Executieve dysfuncties

 

-        Paranoia

-        Hallucinaties

-        Depressie

-        Onvrijwillige bewegingen 

Tricyclische antidepressiva 

 

 

 

 

Protriptyline 

-        Anergie

-        Motivatie 

-        Orthostatische hypotensie

-        Sedatie

-        Anticholinergische effecten

 

CDP-choline 

-        Cognitieve dysfuncties

-        Geheugen

-        Misselijkheid 

-        Diarree

-        Hoofdpijn 

 

  

2 Agitatie 

 

Agitatie is onbedoeld gedrag, waarbij de patiënt zich in een staat van rusteloosheid bevindt. De patiënt is vaak aangezet, opgewonden, gespannen, prikkelbaar of verward. Geagiteerd gedrag wordt in de literatuur vaak in kaart gebracht met het (observatie)meetinstrument Agitated Behaviour Scale (ABS) [15]. De oorzaak van agitatie kan zowel psychisch als medisch, oftewel lichamelijk, zijn, maar agitatie kan ook op zichzelf staan. Onder psychische oorzaken vallen depressies, bipolaire stoornissen, posttraumatische stressstoornis, schizofrenie en dementie. Bij medische aandoeningen moet je denken aan AIDS, nieraandoeningen, foetale alcohol syndroom (FAS) en (niet-) aangeboren hersenletsel. Ook stress, burn-out, verdriet en ziekten kunnen agitatie uitlokken [16].

Agitatie kan worden onderverdeeld in drie vormen; motorische agitatie, verbale agitatie en vocale agitatie. Bij motorische agitatie heeft de patiënt last van het niet stil kunnen zitten, op tafel tikken, rammelen aan de deuren en dingen overhoop halen. Voorbeelden van verbale agitatie zijn continue praten en mompelen. Bij vocale agitatie moet men denken aan jammeren, schreeuwen, roepen, zingen en harde geluiden maken [17].

 

2.1 Interactie niet-aangeboren hersenletsel en agitatie 

Een veelvoorkomende klacht na NAH zijn gedragsproblemen. NAH patiënten kunnen zowel positieve veranderingen in gedrag (gedragingen die erbij komen, zoals agitatie), als negatieve veranderingen in gedrag (gedragingen die verminderen, zoals apathie) laten zien [18]. Vooral agitatie wordt gezien als klinisch significant probleem in patiënten die herstellen van ernstig NAH [19]. In het stadium van acute verwarring, posttraumatisch geheugenverlies en bij gebrek aan oriëntatie komen met name desoriëntatie en agitatie veel voor [20]. Agitatie kan dus een tijdelijke fase zijn op de weg naar herstel. Echter, wanneer dit gedrag na drie maanden nog aanwezig is, wordt dit geassocieerd met een slechtere lange termijn uitkomst. Dit probleemgedrag wordt gezien als een reactie op de omgeving van de patiënt en een analyse van triggers en consequenties van het gedrag is noodzakelijk om het gedrag te begrijpen [21]. Agitatie is nauw verwant, en kan voorafgaan, aan agressie. Agressie is zeer belastend voor zorgverleners en heeft een negatieve invloed op de ervaren kwaliteit van leven voor de patiënt met NAH [22].

 

2.2 Prevalentie 

De prevalentie van agitatie na NAH varieert van 11 tot 70% [23]. Deze variantie kan verklaard worden door het gebruik van verschillende meetmethoden. Agitatie lijkt vaker voor te komen bij ernstig hersenletsel, letsel aan bepaalde hersengebieden en stoornissen van neurotransmitters [19]. Daarnaast lijken een lagere cognitieve functie, infectie en verstoorde slaap voorspellers te zijn voor het ontstaan van agitatie. Een mogelijke verklaring wordt gegeven door Bogner en collega's [24], die stellen dat er bij infectie (in combinatie met lager cognitief functioneren) wellicht meer ongemak en verwarring ontstaat bij de patiënt. Uit onderzoek blijkt dat in 27% van de patiënten geagiteerd gedrag aanhield na posttraumatisch geheugenverlies [25].

  

2.3 Prognose  

De prognose van patiënten met NAH is afhankelijk van de aard en de ernst van het letsel [26]. Agitatie bij NAH patiënten wordt geassocieerd met verminderde betrokkenheid en deelname aan therapie, moeite met het bereiken van functionele doelen en langere opname bij de revalidatie in het algemeen. Dit probleemgedrag kan dus een belemmerende factor zijn voor revalidatie na NAH [27]. Agitatie kan in deze patiëntengroep als stressvol ervaren worden door de patiënt, familie en verzorgenden [24]. Zoals genoemd kan agitatie leiden tot agressie en dit laatste komt vaker voor bij poliklinische patiënten dan bij klinische patiënten. Een mogelijke verklaring is dat in de thuisomgeving meer prikkels zijn (denk aan het gezin en aan de supermarkt) en patiënten hier moeilijker kunnen compenseren, waardoor er een grotere kans is op overvraging en/of overbelasting bij poliklinische patiënten [22]. Geagiteerd gedrag lijkt dus een negatief effect te hebben op de prognose van patiënten met NAH en het verloop van de zorg. 

 

2.4 Medicatie bij agitatie

Farmacologische behandeling wordt vaak toegepast bij mensen die te maken hebben met agitatie na NAH. Verschillende medicatie blijkt een effectieve werking te hebben op de symptomen. Consensus over welk middel het beste effect heeft, is tot op heden nog niet bereikt. Er worden veel nadelen gezien bij het voorschrijven van medicatie voor deze patiëntgroep. Veel van de medicatie wordt gebruikt om te kalmeren, wat kan aanzetten tot verwarring. Dit zou zelfs kunnen leiden tot een verhoging van de agitatie. Een veelvoorkomende bijwerking is acathisie (bewegingsonrust), wat ook weer leidt tot een verhoging van de agitatie [28]. Tabel 2 geeft een overzicht van de medicatie die wordt voorgeschreven met hun potentiële bijwerkingen. 

 

  Tabel 2. Medicatie bij agitatie en mogelijke bijwerkingen

 

Medicatie groep

 

Bijwerkingen 

Anticonvulsanten 

 

 

 

Carbamazepine

-        Vermoeidheid

-        Maag-darm-lever klachten

-        Sufheid 

 

Divalproex 

-        Misselijkheid 

-        Hoofdpijn en duizeligheid 

 

Lamotrigine 

-        Huiduitslag

-        Hoofdpijn 

Antidepressiva

 

 

 

Amitriptyline 

-        Aritmie

-        Vasomotorische instabiliteit 

-        Urinaire retentie 

 

Amantadine 

-        Orthostatische hypotensie

-        Insomnia

-        Hoofdpijn 

-        Misselijkheid

-        Onduidelijke spraak 

-        Hypomanie 

Klassieke antipsychotica

 

 

 

Droperidol

-        Sedatie

-        Sufheid 

-        Hypotensie 

 

Methotrimeprazine

-        Droge mond

-        Misselijkheid

-        Somnolentie

-        Tachycardie 

Atypische antipsychotica

 

 

 

Lithium carbonaat

-        Beroerte

-        Tremor van handen

-        Misselijkheid

-        Spierslapte

-        Gewichtsveranderingen 

 

Quetiapine 

-        Slaperigheid

-        Hoofdpijn en duizeligheid

-        Gewichtstoename

-        Afname van Hb 

 

Ziprasidone 

-        Hoofdpijn en duizeligheid

-        Misselijkheid 

-        Gewichtstoename

Bètablokkers 

 

 

 

Pindolol

-        Depressie

-        Slaapstoornissen

-        Duizeligheid 

-        Hartfalen

-        Misselijkheid 

 

Propranolol 

-        Bradycardie 

-        Slaapstoornissen

-        Vermoeidheid en traagheid

 

Anticonvulsanten 

Anticonvulsanten worden ingezet voor het verminderen van agitatie en blijken een effectieve werking te hebben. Anticonvulsanten zorgen voor een remmende werking op onderdelen van het centraal zenuwstelsel (CNS). Ook wordt glutamaat, een activerende neurotransmitter, geremd. De medicijnen die worden gebruikt, zijn carbamazepine, divalproex en lamotrigine [29]. 

 

Antidepressiva 
Amitriptyline is een tricyclisch antidepressivum en leidt tot een afname in agitatie in patiënten met ernstige NAH. Dit medicijn remt de heropname van neurotransmitters serotonine en noradrenaline in het brein, die een rol spelen bij gemoedstoestanden en affect. Hierdoor voelt men zich minder angstig en somber, meldt de website van Ziekenhuis [30][29].  Mogelijk zorgt het dopaminerge medicijn amantadine voor een afname in agitatie [29]. Ook amantadine zorgt voor een verminderde heropname van dopamine, volgens het Farmacologisch kompas [31].                      

 

Antipsychotica
Antipsychotica kunnen ook worden toegepast bij patiënten met agitatie na een NAH. Hierbij zijn er twee effectieve typische middelen, namelijk droperidol en methotrimeprazine. Daarnaast zijn er nog drie atypische antipsychotica: lithium carbonate, quetiapine en ziprasidone [29]. Zowel typische als atypische antipsychotica hebben invloed op de receptoren van dopamine en hinderen binding van dopamine aan de receptoren, maar ook blokkeren ze serotonine en adrenerge receptoren. Dit alles speelt een rol bij emotie regulatie [29]. 

 

Bètablokkers
Pindolol en propranolol zijn niet-selectieve bètablokkers en worden toegepast bij agitatie. Pindolol blijkt te zorgen voor een minder aantal perioden van klachten, waarbij propranolol leidt tot verminderde intensiteit van de klachten [29]. Door het blokkeren van receptoren, reageren de cellen minder goed op prikkels door adrenaline [32]
Propranolol is een medicijn dat wordt ingezet om agitatie bij patiënten met ernstig NAH te verminderen. Het leidt tot een verminderde hoeveelheid intense periodes, waarin men last heeft van agitatie. Toch doet het niets voor de hoeveelheid periodes

waarin dit wordt ervaren. Valproic-inname leidt tot een vermindering van ABS-score, gerapporteerd door familieleden na acht weken [33].

 

Interactie van medicatie

Mensen die de diagnose NAH hebben gekregen, gaan meestal niet gelijk een farmacologisch traject in. Er kan namelijk ook een psychologisch traject worden gestart, waarbij er met gedragstherapeutische behandelingen wordt gewerkt aan bepaalde verbeterpunten. Als er uiteindelijk toch wordt gekozen voor het toedienen van medicatie om cognitieve klachten te verhelpen, dan wordt het afgeraden om psychostimulantia gelijktijdig te slikken met MAO-remmers. Dit kan leiden tot een hypertensieve crisis, een sterk verhoogde bloeddruk met schadelijke gevolgen [34]Verder zijn psychostimulantia ook gecontra-indiceerd met het gelijktijdig gebruik van antidepressiva. Dit kan namelijk leiden tot een versterkte werking van dit medicijn op het hart- en vaatsysteem [34].

 

3 Niet aangeboren hersenletsel en agitatie

 

3.1 Risicofactoren

Geagiteerd gedrag bij NAH wordt vaker gezien bij jongeren. Daarnaast komt het even vaak voor bij mannen als vrouwen. Agitatie na traumatisch hersenletsel hangt samen met het psychosociaal functioneren van voor het letsel, zoals middelenmisbruik, verminderde impulscontrole, verstoringen in de familie en een lage sociaal-economische status [35]. Ook medische componenten hebben invloed op de agitatie. Pijn, verstopping van de darmen, huidirritatie, het vasthouden van urine, infectie en andere veelvoorkomende complicaties kunnen het geagiteerde gedrag van een patiënt verergeren, met name verbaal agressief gedrag. Op het moment dat NAH samengaat met problemen op cognitief of communicatief vlak, kan het voor de patiënt problematisch zijn om te praten over de medische en individuele behoeften [35].  Problemen met slapen en omgevingscomponenten spelen ook een rol bij het ontstaan van agitatie. Vijftig procent van de mensen met NAH heeft een stoornis van slaap, denk aan insomnia, hypersomnie of slaapapneu. Verder leiden geluiden, tekort aan structuur, cognitieve uitputting en het contact met andere personen tot een toename van de agitatie [35]. 

 

Agitatie komt relatief vaak voor bij mensen met niet-aangeboren hersenletsel en heeft verschillende invloeden op het herstel van deze patiënten. Geagiteerde patiënten hebben een kleinere kans om deel te nemen aan revalidatie. Daarnaast zorgt het voor een stressvolle relatie tussen de patiënt en hun verzorgers. Een langdurige fase van agitatie kan leiden tot een verminderde functionele zelfstandigheid, langduriger ziekenhuisverblijf, moeite met of tegenhouden van een terugkeer naar werk en veranderingen en verstoringen van relaties [36]. 

3.2 Mechanisme van agitatie bij NAH

Tot op heden is er geen duidelijk mechanisme gevonden voor de agitatie bij patiënten met NAH. Mogelijk is het een combinatie tussen beschadiging van hersenweefsel, disbalans in neurotransmitters en omgevingsfactoren die leiden tot het ontstaan van dit gedrag. zie afbeelding 3.  

 

3.2.1 De rol van beschadiging van hersenweefsel

Onderzoek naar onderliggende mechanismen van agitatie na NAH staat nog in de kinderschoenen. Een van de belangrijkste redenen hiervoor is de heterogeniteit aan hersenschade, van diffuus (verspreid over meerdere gebieden) tot focaal (plaatselijk).

 

                                                                                                  Afbeelding 3. Multifactorieel model over ontstaan van agitatie bij patiënten met NAH. 

Afbeelding zelf gemaakt. 

 

Deze diverse uitkomsten maken het lastig om correlaties tussen hersenschade en gedrag aan te tonen [37]. In een onderzoek bij katachtigen zijn de volgende hersenstructuren aangewezen in de relatie met defensieve agressie: de hypothalamus, periaqueductale grijze hersenhelft en limbische structuren, als de amygdala, hippocampus en het septale gebied. [38]. Vanwege beperkt onderzoek over agitatie richten veel studies zich tot het bestuderen van de pathofysiologie van gerelateerde constructen van agitatie en hersenschade [37]. Zo lijkt acathisie (met symptomen als motorische rusteloosheid en agressie) op gedrag wat gezien wordt in posttraumatische agitatie, waardoor gedacht wordt aan eenzelfde onderliggend mechanisme.

Ook ongeremd, sociaal ongepast gedrag en emotionele labiliteit worden in verband gebracht met posttraumatische agitatie [37]. Bovenstaande constructen worden in de literatuur gerelateerd aan schade aan frontotemporale systemen (die dienen voor arousal, aandacht, geheugen, en limbische gedragsfuncties), wat mogelijk ook een verklaring voor posttraumatische agitatie kan zijn. Daarnaast kan agitatie zich in verschillende vormen uiten, zowel gedragsmatig (schreeuwen) als cognitief (verwarring). Vanwege deze diversiteit blijft onderzoek lastig. Concluderend kan men stellen dat het waarschijnlijk is dat agitatie niet veroorzaakt wordt door één soort hersenschade en dat meer onderzoek nodig is [37]. 

  

3.2.2 De rol van balans in neurotransmitters

Het ontstaan van posttraumatische agitatie kan mogelijk samenhangen met het evenwicht van een aantal neurotransmitters, zoals dopamine en serotonine. Een verminderde concentratie serotonine en een verhoogde concentratie van dopamine leiden in deze studie beide tot een toename in agressief gedrag [38]. Tegengestelde resultaten zijn gevonden in het hersenvocht van overleden NAH-patiënten die posttraumatische agitatie vertoonden, waar verlaagde niveaus van dopamine en noradrenaline werden aangetroffen [39]. In overeenstemming met de resultaten van Lombard en Zafonte [38] werden in overlevenden met posttraumatische agitatie lagere niveaus van serotonine in het hersenvocht gevonden dan degenen zonder posttraumatische agitatie [40]. Ten slotte is de rol van acetylcholine nog onduidelijk, maar deze neurotransmitter lijkt wel betrokken te zijn in de ontwikkeling van een delirium (verwardheid) [39]. Een verstoorde balans in neurotransmitters kan een mogelijke oorzaak zijn voor posttraumatische agitatie. Echter, er wordt wat betreft de correlatie tussen hersenstructuur en veranderingen in neurotransmitters nauwelijks onderzoek gedaan in mensen. Gedacht wordt aan een verstoring in de interactie van meerdere neurotransmitter systemen, met name dopaminerge, noradrenerge en cholinerge systemen, als verklaring voor posttraumatische agitatie [37].

 

3.2.3 De rol van omgevingsfactoren

De richtlijn behandeling van neuropsychiatrische gevolgen van niet-aangeboren hersenletsel [17] geeft aan dat stimuli in de omgeving van patiënt (in de ruimte, medepatiënten, verzorgend personeel) probleemgedrag, zoals agitatie, kunnen uitlokken of versterken. Hierbij kan men denken aan het versterken van agitatie door het negeren van eisend gedrag van een patiënt door het verzorgend personeel. Met name overprikkeling (door mentale vermoeidheid) kan leiden tot geagiteerd gedrag. Het is dan belangrijk te achterhalen wat de functie van het gedrag is [17]. 

 

Ondanks de invloed van deze omgevingsfactoren, zijn er veel farmacologische behandelopties. Echter, er blijkt geen consensus te zijn over de medicijnen die toegepast worden bij NAH en het is de vraag of het medicaliseren van deze patiëntenpopulatie een noodzaak is. Medicatie die wordt toegepast, wordt ingezet om de symptomen te onderdrukken en om patiënten rustig te krijgen. Het blijft onduidelijk wat dit voor invloed heeft op de kwaliteit van leven van de patiënt, aangezien veel medicatie is gericht op de last die geagiteerd gedrag brengt op de zorgverleners en naasten van de patiënt. Bijwerkingen van de medicatie hebben desalniettemin een effect op het dagelijks leven van de NAH-patiënten. 

Doordat de mechanismen van agitatie nog altijd onduidelijk blijken, medicijnen vaak zijn gericht op de neurotransmitters en het niet vaststaat welke hersengebieden er bij zijn betrokken, moet er mogelijk vaker primair worden gefocust op het structureren van de omgeving van een patiënt. Mocht dit onvoldoende effectief blijken, kan over worden gegaan op een vorm van medicatie. 

 

3.3 Moet farmacologische behandeling wel de gouden standaard zijn? 

 

3.3.1 Omgevingsaanpassingen

Omgevingsfactoren, zoals hierboven benoemd, spelen een rol bij de behandeling. Het aanpassen is vooral gericht op de veiligheid van patiënten, hun directe omgeving en hulpverleners. Dit wordt gehandhaafd door een focus op omgevingsaanpassingen en gedragsveranderingen. De omgeving aanpassen is het verminderen van dingen die de agitatie kunnen uitlokken en daarbij wordt gekeken naar eventuele medicijnen die cognitief herstel tegengaan, om deze behandeling te stoppen waar mogelijk [41].

Daarnaast wordt er aanbevolen om niet-essentiële, lichamelijke beperkingen bij deze patiënten weg te nemen. Denk hierbij aan een urinekatheter of intubatie: er is controle nodig of dit noodzakelijk is. De slaapkamer van de patiënt kan worden aangepast, om op die manier de kans op vallen te verkleinen. Er kan een veiligheidsrails rondom het bed worden geplaatst, het eventueel op de grond leggen of schuim op de bodem worden geplaatst [42]. Patiënten worden, op het moment dat zij zich in gezondheidsinstellingen bevinden, geobserveerd. Er wordt gekeken of patiënten niet gaan dwalen. Daarnaast moet worden gezorgd voor een alarm, medisch toezicht bij de deuren, elektronische armband of het ophangen van videocamera's. De familie moet worden ingelicht en getraind om om te gaan met de patiënt, om zo verergering van het agressieve of gewelddadige gedrag te voorkomen [42].

Een interventie laten plaatsvinden in een rustige, gestructureerde omgeving kan leiden tot minder kans op overstimulatie en hierdoor heeft men minder last van de agitatie. Het uitvoeren van interventies kan het beste plaatsvinden in een herkenbare omgeving voor de patiënt, waardoor zij zich minder geagiteerd voelen. Ook herkenbare mensen laten deelnemen kan helpen. In een vertrouwde omgeving is er minder kans op een onjuiste link tussen stimulus en de interpretatie hiervan. Emotionele steun wordt ervaren en men ervaart veiligheid. Behandeling moet dus ook focussen op het promoten van vertrouwelijkheid met de omgeving [36]. 

 

3.3.2 De keerzijde van sedatie 

Management van agitatie na NAH blijft dus onzeker, vanwege een gebrek aan overtuigend bewijs van onderliggende, verklarende constructen. Het toedienen van sedatie bij patiënten met NAH die geagiteerd gedrag vertonen direct na een periode van coma, kan dan nodig zijn om de patiënt zelf of zijn omgeving te beschermen. Echter, overmatige sedatie tegen agitatie (met consequenties, zoals slikstoornissen) kan het herstel van NAH in de weg staan [42]. Bepaalde toegepaste medicijnen om de patiëntengroep te sederen (voornamelijk benzodiazepine en andere antipsychotica) hebben invloed op het cognitief herstel. Dat is een reden dat omgevingsaanpassingen liever in een vroeg stadia wordt ingezet. Farmacologische behandeling kan dan op een later punt worden gestart. 

Door een mogelijk gebrek aan kennis door degenen die de medicatie voorschrijven, worden mogelijk medicijnen met nadelige gevolgen toegekend aan deze groep [43]. Het wordt ook nog vaak toegepast wanneer verzorgers onvoldoende kennis hebben van NAH management of wanneer er onvoldoende personeel is. Gezien het gegeven dat patiënten met NAH vaak aanzienlijk gevoeliger zijn voor bijwerkingen dan patiënten zonder NAH, moet voorzichtig omgegaan worden met toedienen van medicatie in deze patiëntengroep [17].

 

3.3.3. De noodzaak van sedatie

Toch is hiermee het dilemma niet opgelost. Literatuur laat zien dat sedatie een belangrijk hulpmiddel kan zijn om veiligheid te waarborgen. Agitatie blijkt namelijk soms samen te gaan met agressie richting de zorgverleners. Slachtoffers hierbij zijn vaak naasten, mantelzorgers en verpleegkundigen op de afdeling. Uit onderzoek blijkt dat bij 56.5% van de verpleegkundigen, aangevallen door een geagiteerde patiënt, er verlof moest worden opgenomen om te herstellen [44] Daarnaast is het mogelijk dat het geweld wordt gericht op toevallige voorbijgangers of andere patiënten. Ook durven artsen hun patiënten minder snel naar huis te sturen, wat leidt tot hogere financiële belasting. Voor naasten en mantelzorgers kan het zorgen voor emotionele belasting, waaronder schuldgevoelens, rouw en zorgen rondom diens toekomst [44].  Dit kan leiden tot stress, waardoor naasten en mantelzorgers de zorg voor de geagiteerde patiënten niet meer op zich kunnen nemen. Uiteindelijk kan dan gekozen worden voor opname of institutionalisering. Deze opnames leiden tot verhoogde zorgkosten, een toename aan spoedeisende hulp-bezoeken en een lagere kwaliteit van leven voor de patiënt [44] 
 

3.3.4 Zorgkosten

Er is weinig onderzoek gedaan naar de gezondheidskosten van NAH-patiënten met agitatie. Een studie van Morris en collega’s (2015) toonde bij volwassenen met Alzheimer (AD) aan dat het verschil in zorgkosten tussen AD-patiënten met ernstige en patiënten zonder agitatie 28.000 pond (32.112 euro) per jaar was. Een effectieve behandeling, voornamelijk farmacologisch, zou de zorgkosten enorm terugbrengen [45]. 


3.3.5 Sociale steun voor verzorgers

Waar sedatie vaak wordt toegepast bij agressie tegen hulpverleners, blijkt dat dit niet de enige mogelijkheid is die effect heeft op het welzijn van hulpverleners. Een studie naar stress bij de verzorgers van een NAH-patiënt toont aan dat neuro-gedragsmatige en affectieve problemen van de patiënt leiden tot stress en verminderd functioneren van het support systeem. Als verzorgers zelf geen sociaal netwerk hebben, zullen zij op de langere termijn meer stress ervaren en dit was toenemend gedurende de tijd na het letsel [46]Later bleek dat de verzorgers die het minst sociale support rapporteren, ook vaak zorgen voor patiënten met de meest ernstige neurologische problemen. Dit kan samenhangen met het feit dat zij veel tijd moeten stoppen in de zorg voor hun patiënt en daardoor weinig vrije tijd over houden. Steungroepen, hulp bij de verzorging en adequaat en effectief omgaan met de patiënt kan leiden tot minder stress en een verbeterd gevoel van functioneren [46]                                                                                

 3.4 Richtlijnen en advies

Over zowel farmacologische als non-farmacologische behandelingen voor agitatie in NAH patiënten is dus nog geen consensus (afbeelding 4).
Specifieke aandachtspunten voor de zorg van geagiteerde NAH-patiënten zijn [42]:

-       Richt geen schade aan en stel, als dat kan, een non-farmacologische aanpak voor

-       Mocht een non-farmacologische behandeling niet het gewenste effect hebben, start dan met een lage dosis en schaal langzaam op (start low, go slow)

-       Als de patiënt stabiel is, kan stapsgewijs de medicatie worden afgebouwd. 

Belangrijk is om dit medicijn per medicijn te doen, omdat patiënten met hersenschade sensitiever zijn voor psychotropische medicatie en voor sederende effecten

dan mensen zonder hersenschade                                                     

Afbeelding 4. Farmacologische versus

non-farmacologische behandeling voor 

agitatie bij patiënten met NAH.

Afbeelding zelf gemaakt.

 

Overige adviezen voor de zorg voor agitatie bij NAH-patiënten zijn:

-       Zorg voor sociale steun van naasten en verzorgers.
Dit kan ervoor zorgen dat een farmacologische sedatie van de patiënt niet nodig is. Het verzorgen van steungroepen en het geven van psycho-educatie, met daarbij manieren aanleren om om te gaan met de geagiteerde patiënt, kan zorgen voor minder last voor de verzorgers en een prettigere relatie tussen 
patiënt en naasten.                                                                                                                      

-       Houd rekening met eventueel cognitieve stoornissen.                         
Deze cognitieve stoornissen kunnen leiden tot verstoorde informatieverwerking van zowel interne als externe
stimuli, wat gedragsproblemen bepaalt. Daarnaast bemoeilijken de cognitieve stoornissen het genereren en organiseren van adequate reacties [17]

-       Het belang van diagnostiek naar de oorzaak van de agitatie.

Mogelijk andere oorzaken, denk aan pijn, delier en andere lichamelijke problemen, kunnen ook leiden tot geagiteerd gedrag. Bij patiënten met NAH kan het lastig te achterhalen zijn wat de specifieke oorzaak is, zeker bij zwaar letsel. Hierbij bestaat de kans dat er medicatie wordt toegediend, die niet de oorzaak aanpakken  

 

3.5 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Wat betreft (de interactie tussen) agitatie en NAH is weinig vernieuwende, relevante literatuur. Daarom hebben we ons gericht op de bestaande, soms verouderde studies. Vanuit voorgaande informatie over agitatie en NAH is dus nog veel vervolgonderzoek te doen. Vervolgonderzoek kan zich vooral richten op de onderliggende mechanismen en psychologische behandelingen.

 

Uit de literatuur blijkt dat er verschillende vormen van agitatie zijn, die elk een ander uitingsvorm hanteren. Vervolgonderzoek kan zich richten op de specifieke hersenstructuren die te maken hebben met een bepaalde vorm van agitatie. Zo kan bij het letsel dat plaatsvindt en de NAH die volgt, gekeken worden wat het risico is op het ontwikkelen van agitatie en welke vorm dit zal zijn. Er kan dan een meer specifieke behandelvorm worden ingezet, waardoor de kwaliteit van leven voor de patiënt en zijn/haar omgeving zo min mogelijk wordt aangedaan. 

 

Daarnaast is er meer onderzoek nodig naar het ontstaan van agitatie. Uit voorgaande informatie is bepaald dat NAH invloed heeft op cognitie, maar dat risicofactoren en omgevingsfactoren (kalme omgeving, maar ook reactie van naasten) een belangrijke rol spelen. Door precieze, onderliggende mechanismen te bepalen, kan op voorhand worden gekeken wat het beste werkt voor deze individuele patiënt en welke factoren in diens leven de agitatie positief of negatief beïnvloeden. 

 

Acetylcholine heeft een rol bij het vertonen van een delier, maar een mogelijke invloed op de agitatie is nog niet aangetoond in onderzoek. Het is van belang te kijken naar de rol hiervan en de interactie met verstoringen in de neurotransmissie van serotonine en dopamine, die al aangetoond een effect hebben op agitatie na NAH. 

 

Gedragsmatige behandelingen zijn nog weinig toegepast bij agitatie na NAH. Cognitieve gedragstherapie die focust op het agressieve, geagiteerde gedrag van deze patiënten kan mogelijk leiden tot een vermindering van deze klachten. Door dit effect te onderzoeken, en daarnaast te kijken of dit mogelijk is binnen deze patiëntengroep (gezien het cognitief letsel), kan een behandeling worden opgesteld die vanaf het begin van het geagiteerd gedrag ingezet kan worden, om zo kwaliteit van leven van de patiënt, maar ook zijn omgeving te verbeteren. 

 

3.6 Conclusie

Bij niet-aangeboren hersenletsel (NAH) is agitatie een veelvoorkomende klacht. Hierbij zijn meerdere behandelmogelijkheden, zowel farmacologisch als niet-farmacologisch. Uit literatuur blijkt dat in sommige gevallen agitatie verminderd kan worden door aanpassingen in de omgeving. Zo wordt geadviseerd om niet-essentiële, lichamelijke beperkingen weg te nemen en vertrouwelijkheid te creëren in de omgeving met zo min mogelijk prikkels. Echter, er zijn ook argumenten voor het actief geven van medicatie (waaronder sedatie) om de situatie onder controle te krijgen. Dit kan van belang zijn bij agressief gedrag tegen de zorgverleners. Het zorgen voor meer sociale steun voor de zorgverleners (door middel van support groups en educatie over de agitatie) en het onderzoeken van de specifieke oorzaak voor de agitatie, met daarnaast mogelijke cognitieve stoornissen, kan de zorg voor deze patiëntengroep en hun naasten verbeteren. Concluderend kan worden gesteld dat agitatie een multifactorieel concept is, waarover nog veel onduidelijk is. Het kan zich divers uiten en er zijn veel factoren die een invloed hebben op de prognose. Daarnaast zijn er veel verschillende behandelingsmogelijkheden, waarbij gefocust moet worden op de individuele patiënt en hun specifieke omgeving. 

 

Auteurs:

Demi FS Jacobs, BSc

Tessa Meulman, BSc

Milou JP Reuvers, BSc

Liselot EL Visser, BSc

 

*Deze pagina is enkel informatief bedoeld en dient enkel als inspiratiebron. Er kunnen verder geen rechten aan worden ontleend. 

Tilburg University

  

Literatuur

[1]       Wat is NAH. (2018, 17 december). Hersenletsel. Geraadpleegd via https://www.hersenletsel.nl/alles-over-nah/wat-nah 

[2]     Agressie en agitatie bij NAH (medicamenteus) - Richtlijn - Richtlijnendatabase. (2017). Geraadpleegd via www.richtlijnendatabase.nl.
[3]
      Daan, R. (2018). De geagiteerde/agressieve demente patiënt. www.laego.nl.
 Geraadpleegd via https://www.laego.nl/wp-content/uploads/2018/03/Roos-Daan-CAT-ongepubliceerd-De-geagiteerde-of-agressieve-demente-patient.pdf 

[4]       Hersenstichting. (2020, 21 april). Wat is niet-aangeboren hersenletsel?  Geraadpleegd via https://www.hersenstichting.nl/hersenaandoeningen/niet-aangeboren-hersenletsel/ 

[5]       Ravelli, A. J., Bie, D., Bobbink, A. F., Deutekom, M. J., Magnee, M., Heemelaar, M., de Bie, D., & van Deutekom, M. J. (2002). Mensen met een niet-aangeboren hersenletsel. Bohn Stafleu van Loghum.

[6]      de Jong, A. (2016, oktober). Niet-aangeboren hersenletsel. TPO De Praktijk, 30-33. Geraadpleegd via https://link-springer-com.tilburguniversity.idm.oclc.org/content/pdf/10.1007/s12503-016-0072-9.pdf 

[7]       Zadoks, J. (2015). Aantallen, oorzaken en gevolgen niet-aangeboren hersenletsel. hersenz. Geraadpleegd via https://www.hersenz.nl/sites/all/files/pdf/factsheet_aantallen_oorzaken_en_gevolgen_niet-aangeboren_hersenletsel.pdf 

[8]     Teasdale, G., & Jennett, B. (1974). Assessment of coma and impaired consciousness. The Lancet304(7872), 81–84. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(74)91639-0

[9]    Herstel mogelijk? / Alles over hersenletsel / Achtergrondinformatie | Hersenletsel-uitleg.nl. (2020). www.hersenletsel-uitleg.nl. Geraadpleegd via https://www.hersenletsel-uitleg.nl/achtergrondinformatie/alles-over-hersenletsel/herstel-mogelijk

[10]  Giustini, A., Pistarini, C., & Pisoni, C. (2013). Traumatic and nontraumatic brain injury. Handbook of Clinical Neurology110, 401–409. https://doi.org/10.1016/b978-0-444-52901-5.00034-4

[11]  Pate Rehabilitation. (2021, 26 januari). Acquired Brain Injury Treatment and RehabilitationPATE REHAB. Geraadpleegd via https://www.paterehab.com/about-abi/

[12]  Weijden, F., & Lendemeijer, B. (2007). Hersenletsels over het hoofd gezien: diagnostische verwarring over mensen met niet-aangeboren hersenletsel in de GGZ. Psychopraxis, Jaargang 20079(1), 17–23. https://doi.org/10.1007/bf03072325

[13]   Arciniegas, D. B., Held, K., & Wagner, P. (2002). Cognitive Impairment Following Traumatic Brain Injury. Current Science Inc., 4, 43–57. https://link-springer-com.tilburguniversity.idm.oclc.org/content/pdf/10.1007/s11940-002-0004-6.pdf 

[14]   Dixon, C. E., Ma, X., & Marion, D. W. (1997). Effects of CDP-Choline Treatment on Neurobehavioral Deficits after TBI and on Hippocampal and Neocortical Acetlycholine Release. Journal of Neurotrauma14(3), 161–169. https://doi.org/10.1089/neu.1997.14.161 

[15]  Corrigan, J. D. (1989). Development of a scale for assessment of agitation following traumatic brain injury. Journal of Clinical and Experimental Neuropsychology, 11, 261–277. https://doi.org/10.1080/01688638908400888

[16]   Agitatie: Rusteloosheid door medische of psychische oorzaken. (2016). InfoNu. Geraadpleegd via https://mens-en-gezondheid.infonu.nl/aandoeningen/171406-agitatie-rusteloosheid-door-medische-of-psychische-oorzaken.html 

[17] Agressie en agitatie bij NAH (medicamenteus) / Richtlijn / Richtlijnendatabase. (2017). richtlijnendatabase.nl. Geraadpleegd via https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/neuropsychiatrische_gevolgen_na_nah_bij_volwassenen/agressie_en_agitatie_bij_nah_medicamenteus.html#tab-content-substantiation

[18]   Nygren DeBoussard, C., Lannsjö, M., Stenberg, M., Stålnacke, B. M., & Godbolt, A. K. (2017). Behavioural problems in the first year after Severe traumatic brain injury: a prospective multicentre study. Clinical rehabilitation, 31(4), 555–566. https://doi.org/10.1177/0269215516652184

[19]   Mortimer, D. S., & Berg, W. (2017). Agitation in Patients Recovering From Traumatic Brain Injury: Nursing Management. The Journal of neuroscience nursing : journal of the American Association of Neuroscience Nurses, 49(1), 25–30. https://doi.org/10.1097/JNN.0000000000000253 

[20]  Corrigan, J. D., Mysiw, W. J., Gribble, M. W., & Chock, S. K. (1992). Agitation, cognition and attention during post-traumatic amnesia. Brain injury, 6(2), 155–160. https://doi.org/10.3109/02699059209029653 

[21]  Wood,  R.L., & Alderman, N. (2011). Applications of operant learning theory to the management of challenging behaviour after traumatic brain injury. Journal of head trauma rehabilitation, 26: 202-11https://doi.org/10.1097/HTR.0b013e318217b46d

[22]  Pouwels, C.G.J.G., Wolters Grégorio, G., Spauwen, P.J.J., Bus, B.A.A., Winkens, I., & Ponds, R.W.H.M. (2019). Prevalentie en uitingsvormen van agressie bij volwassen patiënten met niet-aangeboren hersenletsel: een literatuuroverzicht. Tijdschrift voor psychiatrie, 61(12), 862-878.

[23]  McNett, M., Sarver, W., & Wilczewski, P. (2012). The prevalence, treatment and outcomes of agitation among patients with brain injury admitted to acute care units. Brain Injury, 26(9), 1155-1162. https://doi.org/10.3109/02699052.2012.667587

[24]  Bogner, J., Barrett, R. S., Hammond, F. M., Horn, S. D., Corrigan, J. D., Rosenthal, J., Beaulieu, C. L., Waszkiewicz, M., Shea, T., Reddin, C. J., Cullen, N., Giuffrida, C. G., Young, J., & Garmoe, W. (2015). Predictors of Agitated Behavior During Inpatient Rehabilitation for Traumatic Brain Injury. Archives of physical medicine and rehabilitation, 96(8 Suppl), S274–81.e4. https://doi.org/10.1016/j.apmr.2015.04.020 

[25]  Nott, M. T., Chapparo, C., & Baguley, I. J. (2006). Agitation following traumatic brain injury: an Australian sample. Brain injury, 20(11), 1175–1182. https://doi.org/10.1080/02699050601049114

[26] Traumatic Brain Injury – Causes, Symptoms and Treatments(2021). Aans. Geraadpleegd van https://www.aans.org/Patients/Neurosurgical-Conditions-and-Treatments/Traumatic-Brain-Injury#:%7E:text=Patients%20with%20moderate%20head%20injuries,to%2010%20percent%20of%20cases

[27] Bockbrader, M. A., Mortimer, D., Worthen-Chaudhari, L., Rosenthal, J., Corrigan, J., Mysiw, W. J., & Bogner, J. A. (2015). Agitation duration, density and intensity predict rehabilitation length of stay and motor functional independence measures (FIMs) in traumatic brain injury. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 95(10), E66

[28]       Fleminger, S., Greenwood, R. R. J. & Oliver, D. L. (2006). Pharmacological management for agitation and aggression in people with acquired brain injury. Cochrane Database of Systematic Reviews, 4https://doi.org/10.1002/14651858.CD003299.pub2

[29]      Metha, S., McIntyre, A., Janzen, S., Iruthayarajah, J., Bateman, A. & Teasell, R. (2017). Pharmacological management of agitation among individuals with moderate to severe acquired brain injury: A systematic review. Brain injury, 32(3), 287-296. Doi: 10.1080/02699052.2017.1419377 

[30] Solvo. Amitriptyline. Geraadpleegd via https://www.ziekenhuis.nl/medicijnen/a/amitriptyline/item2812

[31] Farmacologisch kompas. Amantadine. Geraadpleegd via https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/a/amantadine

[32] Farmacologisch kompas. Pindolol. Geraadpleegd via https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/p/pindolol

[33] Williamson, D., Frenette, A. J., Burry, L. D., Perreault, M., Charbonney, E., Lamontagne, F., Potvin, M-J., Giguère, J-F., Mehta, S. & Bernard, F. (2019). Pharmacological interventions for agitated behaviours in patients with traumatic brain injury. BMJ Open, 9.https://doi.org/10.1136/bmjopen-2019-029604

[34] Zorginstituut Nederland. (2021, 29 maart). Atomoxetine. farmacologisch kompas. Geraadpleegd via https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/a/atomoxetine
[35] Hoover, G. L., & Whitehair, V. C. (2020). 
Agitation after traumatic brain injury: a review of current and future concepts in diagnosis and management. Neurological research.
https://doi.org/10.1080/01616412.2020.1797374

[36] Park, S., Williams, R. A. & Lee, D. (2015). Effect of Prefered Music on Agitation After Traumatic Brain Injury. Western Journal of Nursing Research, 38(4), 394-410. https://doi.org/10.1177/0193945915593180
[37] Mysiw, W. J., & Sandel, M. E. (1997). The agitated brain injured patient. Part 2: Pathophysiology and treatment. Archives of physical medicine and rehabilitation, 78(2), 213–220. 
https://doi.org/10.1016/s0003-9993(97)90266-5
[38] Lombard, L. A. & Zafonte, R. D. (2005). 
Agitation After Traumatic Brain Injury: Considerations and Treatment Options. American Journal of Physical Medicine & Rehabilitation, 84 (10), 797-812. 
https://doi.org/10.1097/01.phm.0000179438.22235.08
[39] 
Hamill, R. W., Woolf, P. D., McDonald, J. V., Lee, L. A., & Kelly, M. (1987). Catecholamines predict outcome in traumatic brain injury. Annals of neurology, 21(5), 438–443. 
https://doi.org/10.1002/ana.410210504
[40] 
van Woerkom, T. C., Teelken, A. W., & Minderhous, J. M. (1977). 
Difference in neurotransmitter metabolism in frontotemporal-lobe contusion and diffuse cerebral contusion. Lancet (London, England), 1(8015), 812–813. https://doi.org/10.1016/s0140-6736(77)93008-2
[41] 
McNett, M., Sarver, W. & Wilczewski, P. (2012). The prevalence, treatment and outcomes of agitation among patients with brain injury admitted to acute care units. Brain injury, 26(9), 1155-1162. 
https://doi.org/10.3109/02699052.2012.667587

[42] Luauté, J., Plantier, D., Wiart, L., & Tell, L. (2016). Care management of the agitation or aggressiveness crisis in patients with TBI. Systematic review of the literature and practice recommendations. Annals of Physical and Rehabilitation Medicine59(1), 58-67. https://doi.org/10.1016/j.rehab.2015.11.001
[43] Metha, S., McIntyre, A., Janzen, S., Iruthayarajah, J., Bateman, A. & Teasell, R. (2017). Pharmacological management of agitation among individuals with moderate to severe acquired brain injury: A systematic review. Brain injury, 32(3), 287-296. 
https://doi.org/10.1080/02699052.2017.1419377

[44] Sachs, G. S. (2006). A Review of Agitation in Mental Illness: Burden of Illness and Underlying Pathology. Journal Clinical Psychiatry, 67 (10), 5-12. 
[45] Morris, S., Patel, N., Baio, G., Kelly, L., Lewis-Holmes, E., Omar, R. Z., Katona, C., Cooper, C., & Livingston, G. (2015). Monetary costs of agitation in older adults with Alzheimer’s disease in the UK: prospective cohort study. 
British Medical Journal open, 5. 
https://doi.org/10.1136/bmjopen-2014-007382

[46] Ergh, T. C., Rapport, L. J., Coleman, R. D., & Hanks, R. A. (2002). Predictors of Caregiver and Family Functioning Following Traumatic Brain Injury: Social Support Moderates Caregiver Distress. Journal of Head Trauma Rehabilitation, 17(2),155-174. https://doi.org/10.1097/00001199-200204000-00006

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.