| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Angina Pectoris en Depressie

Page history last edited by Paula M.C. Mommersteeg 2 years, 11 months ago

 

Welkom op de WIKI-pagina 'Angina Pectoris en Depressie'.

 

(copyright free)

 

 

WIKI: AP en depressie 

 

Welkom op de WIKI-pagina ‘Angina Pectoris en depressie’! Deze pagina omvat informatie over het syndroom angina pectoris (ofwel, pijn op de borst), depressie en de interactie hiertussen. Deze relatie is relevant omdat uit onderzoek blijkt dat patiënten met angina pectoris (afgekort als AP) meer en ernstigere depressieve symptomen hebben (1). Deze WIKI-pagina is interessant voor patiënten met AP (met eventueel een depressie), naasten van deze patiënten en andere geïnteresseerden die zich willen verdiepen in de relatie tussen AP en depressie.  

  

Ten eerste zal uitvoerig ingegaan worden op AP, waarna zowel medicamenteuze als niet-medicamenteuze behandelingen voor AP aan bod zullen komen. Daaropvolgend zal er ingegaan worden op depressie bij AP en behandelingen voor depressie. Daarna volgt een sectie over de interactie tussen AP en depressie, de risicofactoren, de behandelmogelijkheden en prognose. Aansluitend wordt er dieper ingegaan op de invloed van een medicamenteuze behandeling voor AP en depressie en worden implicaties voor de zorg besproken. Ook worden aanbevelingen voor de klinische praktijk en vervolgonderzoek gegeven. Daarna wordt de maatschappelijke relevantie van deze WIKI-pagina beschreven en worden tips en handvatten gegeven voor patiënten met AP en hun naasten. Tenslotte wordt er afgesloten met een conclusie en een samenvatting van deze WIKI, waarbij er ook een blik vooruit wordt geworpen op klinisch en medisch terrein.  

  

Deze WIKI-pagina is geschreven in het kader van het vak Psychofarmacologie van de master Medische Psychologie aan de Universiteit van Tilburg. Aan de inhoud van deze WIKI-pagina kunnen geen rechten worden ontleend. De WIKI-pagina omvat informatie over de huidige, wetenschappelijke status quo anno 2021. Aannemelijk is dat de kennis verder zal uitbreiden in de komende jaren. Op basis van de inhoud van deze WIKI-pagina is het dan ook niet mogelijk om definitieve conclusies te trekken. De WIKI-pagina dient enkel als naslagwerk voor de eerdergenoemde doelgroep. Verder dient er rekening te worden gehouden met individuele verschillen tussen patiënten. Mocht u naar aanleiding van deze WIKI-pagina vragen hebben, raadpleeg dan uw behandelend (huis)arts.

 

Om bij te dragen aan uw leesgemak, zijn in onderstaande box veelgebruikte afkortingen van deze WIKI-pagina te vinden: 

 

AP  Angina Pectoris 
SAP  Stabiele Angina Pectoris 
IAP  Instabiele Angina Pectoris 
HVZ  Hart- en Vaatziekten 

Box 1: Uitleg van veelgebruikte afkortingen op deze WIKI-pagina. 

 

  

De auteurs van deze WIKI-pagina zijn:

  • Femke Kok, BSc.
  • Mélina Merk, BSc.
  • Dominique Ongenae, BSc.
  • Julie Spaas, BSc.
  • Dominique Dekkers, BSc. 


 


 

1. Angina Pectoris

1.1 Ziektebeeld

 

Pijn op de borst is een bekende klacht die verschillende mogelijke oorzaken kan hebben. Zo kan pijn op de borst onder andere ontstaan door cardiologische aandoeningen, longaandoeningen of aandoeningen aan de slokdarm (2). Daarnaast komt het vaak voor dat er geen afdoende medische of psychische verklaring is voor pijnklachten op de borst, er is dan sprake van Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) (3,4). Als pijn op de borst wordt ervaren, kan er mogelijk sprake zijn van Angina Pectoris (AP). In deze sectie leest u informatie over het ziektebeeld van AP, de verschillende soorten AP, de diagnose en verdere informatie. 

 

Het klinische syndroom AP, vrij te vertalen naar pijn op de borst, is de meest voorkomende vorm van coronaire hartziekten (2). Bijbehorende symptomen zijn een drukkend of beklemmend gevoel op de borst (retrosternale klachten), mogelijk met uitstraling naar de kaken, schouders, (linker)arm en rug. De symptomen worden vaak uitgelokt door lichamelijke inspanning, emoties, overgangen van warmte naar kou of een stevige maaltijd. De klachten verdwijnen meestal weer bij rust of bij toediening van nitraten (nitroglycerine) (5,6). Bij de sectie ‘Medicamenteuze behandeling van Angina Pectoris’ wordt de werking van nitraten toegelicht. 

 

De drukkende pijnklachten van AP ontstaan meestal ten gevolge van vernauwing van de kransslagaders in het hart, in medische taal de coronaire arteriën genoemd. De kransslagaders voorzien normaal gesproken de hartspier van zuurstof. De vernauwing in de kransslagaders ontstaat door een proces van slagaderverkalking (atherosclerose). Slagaderverkalking ontstaat door ophoping van vettige plaques (gevuld met o.a. cholesterol en kalk) in de wand van de slagader. Hierdoor wordt de diameter van de slagader vernauwd, wat de bloeddoorstroming naar de hartspier bemoeilijkt (2). Als u meer wilt weten over het proces van slagaderverkalking, kunt hier klikken. 

 

De klachten passend bij AP treden doorgaans op wanneer de coronaire arteriën meer dan 70% vernauwd zijn. Bij de eerder beschreven uitlokkende omstandigheden, neemt de zuurstofbehoefte van de hartspier toe: de hartspier heeft meer zuurstof nodig om adequaat bloed te kunnen blijven rondpompen (5). Echter, door de kransslagaderverkalking zijn dus de kransslagaders vernauwd. Als gevolg wordt voldoende bloedtoevoer naar het hart, en daarmee de zuurstoftoevoer aan de hartspier, bemoeilijkt. Als gevolg ontstaat de typische, snoerende pijn op de borst. In rust nemen de klachten weer af, omdat de bloedtoevoer van de hartspier dan in balans is met de zuurstofbehoefte van de hartspier (2). U kunt hier klikken voor een animatiefilmpje over AP van de Hartstichting. 

 

 

Afbeelding 1: Een visuele weergave van kransslagaderverkalking. Op de achtergrond ziet u een persoon die hier de gevolgen van ervaart: AP-klachten (7).

 

AP kan aan de hand van de New York Heart Association (NYHA)-classificatie (8) worden onderverdeeld in vier functionele klassen van ernst:

 

Klassen:

Functionele beperkingen volgens de NYHA:

Klasse 1: 

‘Geen beperking van fysieke activiteit. Normale fysieke activiteit veroorzaakt geen symptomen.’

Klasse 2:

‘Geringe beperking van fysieke activiteit. Normale fysieke activiteit veroorzaakt symptomen.’

Klasse 3:

‘Matige beperking van activiteit. Patiënt voelt zich comfortabel in rust, maar bij minder dan gewone activiteit ontstaan kenmerkende symptomen’.

Klasse 4:

‘Onmogelijkheid om enige vorm van fysieke activiteit uit te voeren zonder discomfort. Er is sprake van ernstige beperking. Symptomen kunnen ook aanwezig zijn in rust’.

Tabel 1: NYHA-Classificatie van AP.

 

 

1.2 Diagnose Angina Pectoris

 

De diagnose AP wordt in de meeste gevallen gesteld aan de hand van een hartfilmpje (een elektrocardiogram (ECG)). Bij AP is er echter niet altijd sprake van een afwijkende ECG. Er kan daarom ook aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan is een inspanningsonderzoek, zoals een fietstest, waarbij er met inspanning eventuele AP-klachten worden uitgelokt. Een ander voorbeeld is hartkatheterisatie (CAG), waarbij er een inwendige filmopname wordt gemaakt van de kransslagaders om mogelijke vernauwingen op te sporen (2). Voor meer informatie over deze vormen van aanvullend onderzoek en andere vormen, kunt u hier klikken.

 

1.3 Soorten Angina Pectoris

 

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen drie verschillende vormen van AP:

 

Stabiele Angina Pectoris (SAP): ofwel typische AP; een niet-acuut zuurstoftekort in de hartspier. SAP is de meest voorkomende vorm van AP en wordt meestal gekenmerkt door een typisch, stabiel klachtenpatroon met het eerder beschreven drukkend of klemmend gevoel op de borst. Het is mogelijke dat er uitstraling is naar o.a. de kaken, schouders of armen. De klachten van SAP worden meestal uitgelokt door o.a. inspanning, koude-warmte overgang en emoties en treden nooit op in rust. Kenmerkend is dat de klachten binnen vijftien minuten in rust of binnen enkele minuten na toediening van nitraten verdwijnen (5). In de sectie ‘Medicamenteuze behandeling van Angina Pectoris’ wordt de werking van nitraten toegelicht. 

 

Instabiele Angina Pectoris (IAP): een acuut zuurstoftekort in de hartspier. Bij IAP ontstaan de klachten (vergelijkbaar met klachten bij SAP) zonder directe aanleiding of de symptomen nemen gedurende een korte periode hevig toe in ernst (5). De klachten kunnen ook in rust, zonder enige uitlokking, ontstaan. De klachten houden vaak langer aan dan twintig minuten en verdwijnen niet in rust of bij toediening van nitraten. Er is vaak sprake van ernstige vernauwing in de slagaders van het hart (>70%). Tijdig medisch ingrijpen is noodzakelijk om een mogelijk hartinfarct (myocardinfarct, MI) te voorkomen (6). IAP valt samen met het acute myocardinfarct (AMI) onder de noemer acuut coronair syndroom (ACS) (9).

 

Vasospastische Angina Pectoris: ofwel vaatspasmen in de kransslagaders, de minst voorkomende vorm van AP. Door vaatspasmen kunnen een of meerdere kransslagaders tijdelijk afgesloten worden, waardoor er een klachtenpatroon ontstaat dat bij AP past (10). De pijnklachten treden meestal op in rust zonder uitlokking. De pijnaanvallen zijn vaak heviger van aard en duren langer. Als gevolg kan aritmie ontstaan (11).

 

1.4 Epidemiologie

In 2018 bedroeg het aantal nieuwe gevallen (totale incidentie) van AP 31.100 gevallen in Nederland (12), waarbij het aandeel van mannen en vrouwen ongeveer gelijk was (m: 15.900; v: 15.200). De grootste aantal nieuwe gevallen van AP ligt in de leeftijdsgroep van 55-74 jaar (17.000 gevallen). Het aantal bestaande gevallen van AP (prevalentie) bedroeg in 2018 437.200 gevallen, waarbij het aantal mannen aanzienlijk hoger lag (m: 242.400; v: 194.700). Door demografische ontwikkelingen zullen de incidentie en prevalentie van AP in de toekomst naar verwachting verder toenemen (5).

 

1.5 Risicofactoren

Risicofactoren voor het ontstaan van AP hangen samen met de risicofactoren voor andere cardiovasculaire ziekten, namelijk: een hogere leeftijd, roken, verhoogde bloeddruk, diabetes mellitus, ongezonde voeding en de aanwezigheid van een metabool syndroom (6).

1.6 Prognose

Bij patiënten met AP kunnen complicaties optreden, zoals een hartinfarct, ritmestoornissen en hartfalen (5). Door verbeterde behandelingsmogelijkheden overlijden tegenwoordig minder patiënten met AP aan een hartinfarct, maar meer aan de complicaties die later ontstaan (hartfalen of hartritmestoornissen) (6). Het optreden van ritmestoornissen en hartfalen blijkt een grote rol te spelen in het bepalen van de prognose bij AP (5). Als er sprake is van een ziekenhuisopname bij AP, bedraagt de totale, gemiddelde 1-jaar sterfte ongeveer 4,3% en de 5-jaar sterfte ongeveer 14,7% (12).

 

De ernst van de vernauwing van de kransslagaders en de klasse van de NYHA-classificatie zijn tevens bepalend voor de prognose (2). Aanwezigheid van hart- en vaatziekten (HVZ) in de voorgeschiedenis, de aanwezigheid van andere aandoeningen op hetzelfde moment (comorbiditeit) en de reeds beschreven risicofactoren voor AP hebben een negatieve invloed op het medische herstel en de prognose voor patiënten met AP. Medicamenteuze behandeling van AP verbetert zowel de klachten als de prognose en verkleint de kans op het ontstaan van complicaties (5)

In de volgende sectie worden verschillende medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandelingsmethoden voor AP beschreven. Daarnaast kunt u lezen over leefstijladviezen en vormen van psychosociale ondersteuning bij AP. 


1.7 Medicamenteuze behandeling:

Een medicamenteuze behandeling wordt ingezet om de klachten en de prognose van AP-patiënten te verbeteren. De medicamenteuze behandeling van AP is tweeledig: ten eerste de behandeling voor klachtenvermindering. Ten tweede is de behandeling gericht op preventie van HVZ en verbetering van de prognose. De behandeling voor klachtenvermindering kent twee vormen:

 

  • Aanvalsbehandeling: een snelwerkend nitraat wordt voorgeschreven als de symptomen (indien ontstaan bij ontspanning) niet snel verdwijnen (13)
  • Onderhoudsbehandeling: Een onderhoudsbehandeling wordt ingezet bij onvoldoende effectieve secundaire preventie (aanvalsbehandeling) en bij meer dan twee AP aanvallen per week. De onderhoudsbehandeling van SAP omvat drie hoofdgroepen van medicijnen: nitraten, bètablokkers en calciumantagonisten. Deze soorten medicatie worden hieronder verder toegelicht. Van deze medicijnen is aangetoond dat ze de tijd van inspanning vóór AP aanvallen kunnen verlengen (14). Verder is aangetoond dat ze de frequentie van AP aanvallen verminderen. Een combinatie behandeling wordt ingezet, als de patiënt symptomen houdt. Er wordt gestart met een behandeling met 1 medicijn met een bètablokkers of een calciumantagonist. Deze keuze hangt af van: de aanwezigheid van meerdere chronische aandoeningen, redenen om een behandeling niet toe te passen (contra-indicaties), bijwerkingen en de voorkeur van de patiënt. Als de symptomen niet gecontroleerd bij behandeling met één medicijn, wordt een tweede medicijn overwogen. Dan wordt een combinatietherapie met toevoeging van een langwerkend nitraat overwogen. Indien er sprake is van de volgende punten kan een combinatietherapie met drie middelen worden overwogen:
    •  Optimale dosering van 2 middelen wordt ingezet, maar symptomen zijn niet onder controle,
    •  Patiënt is therapietrouw, dit betekent dat de patiënt zich aan de behandeladviezen houdt en het medicijngebruik naleeft,
    •  Diagnose SAP is met zekerheid gesteld,
    •  Medicamenteuze behandeling heeft de voorkeur van de patiënt

Na elke aanpassing in de onderhoudsbehandeling worden de effecten 2-4 weken geëvalueerd.

 

 Figuur 1: Medicatie bij Stabiele Angina Pectoris (SAP). Afbeelding zelfgemaakt door de auteurs, geen copyright. 

 

 

  • Nitraten: Bij SAP worden nitraten zoals nitroglycerine, isosorbidemononitraat en isosorbidedinitraat voorgeschreven. Deze medicatie zorgen voor vaatverwijding. Ze zijn veilig en effectief en derhalve het medicijn van de eerste keuze (15). Door vaatverwijding wordt de bloedtoevoer verbeterd naar het gebied achter de vernauwing in de kransslagaders, waardoor weer voldoende zuurstof langs dit gebied stroomt. Verwijding van bloedvaten kan dus de bloedstroom naar de gebieden met zuurstoftekort verbeteren. Bij een acute AP-aanval kan nitroglycerine worden voorgeschreven, een kortwerkend nitraat die oraal of als spray kan worden toegediend. Kortdurende nitraten worden ingezet voor symptoomverlichting. De orale toediening is vaak een preventieve behandeloptie. Langwerkende nitraten kunnen herhaaldelijke AP aanvallen voorkomen. Nitraten hebben over het algemeen weinig bijwerkingen (13). De meest voorkomende bijwerkingen zijn: lage bloeddruk en hoofdpijn. Een lage bloeddruk kan al na enkele minuten na toediening worden waargenomen. Deze verlaagde bloeddruk ontstaat door de vaatverwijding en kan voorkomen worden door medicatiegebruik in een liggende positie. De hoofdpijn kan verminderd worden door het voorschrijven van een zo laag mogelijke dosering. Om tolerantie voor een nitraat te voorkomen, moet een nitraatarme periode van twaalf tot acht uur per etmaal worden voorgeschreven aan iedere patiënt.

  •  Bètablokkers: Bij SAP worden selectieve bètablokkers zoals bisoprolol en metoprolo voorgeschreven, dit zijn bloeddrukverlagers en voorkomen zo schade aan het hart en de bloedvaten. Er kunnen bijwerkingen voorkomen zoals: hartritmestoornis, lage bloeddruk, koude voeten, vermoeidheid, slaapstoornissen, depressie en duizeligheid (16). 

    • Selectieve/ lipofiele bètablokker: deze bètablokkers hebben voornamelijk effect op de β1-receptoren in het hart (12). β1-receptoren  in het hart zorgen voor verhoogde knijpkracht van het hart. 

    • Niet-selectieve: deze bètablokkers blokkeren de β1-receptoren en de β2-receptoren. β2-receptoren zorgen voor luchtwegverwijding en vaatverwijding. Zo heeft deze medicatie invloed op het hart en eveneens als op de ademhalingswegen en de bloedglucose regulatie. 

  •  Calciumantagonisten: Bij SAP worden amlodipine of felodipine voorgeschreven. Dit zijn bloeddrukverlagers (13). Ze zorgen ervoor dat adrenaline niet meer kan binden in het lichaam, waardoor de bloedvaten minder makkelijk samenknijpen (17). Er kunnen bijwerkingen voorkomen zoals: duizeligheid, blozen, hoofdpijn, verhoogde bloeddruk, vochtophoping in armen/benen en gastro-oesofagale reflux (het terugvloeien van o.a. maagzuur in de slokdarm). 

 

Naast de behandeling voor klachtenvermindering is er een behandeling gericht op aderverkalking verergering en dood door zuurstoftekort van het hart te voorkomen:

 

  • Statines werken cholesterolverlagend. Onderzoek (14) beschrijft dat statines hartaanvallen en mortaliteit met 25-35% verlagen bij patiënten met coronaire hartziekten. Gebruik van dit medicijn dient bij elke patiënt overwogen te worden en met de bijwerkingen moet rekening worden gehouden.
  •  ACE-remmers verlagen de bloeddruk. ACE-remmers moeten voornamelijk aan patiënten met een hoge bloeddruk, linker hartkamer dysfunctie, diabetes of chronische nierziekte worden voorgeschreven (18). Niettemin zijn ACE-remmers effectief bij alle patiënten met AP aangezien ze de mortaliteit en morbiditeit verlagen (14). Er kunnen bijwerkingen voorkomen zoals: lage bloeddruk, afname van de nierfunctie, prikkelhoest en allergische huidreacties. 
  •  Aspirines verminderen de vorming van bloedstolsels en voorkomen daarmee een hartinfarct of herseninfarct. Aspirines dienen bij alle patiënten met een hartziekte te worden overwogen (18). Een lage dosering verlaagt de kans op een hartincident (hartinfarct, hartfalen, hartprobleem) met 30%. Clopidogrel is een alternatief voor patiënten met een aspirine-intolerantie. Bij 1-10% van de gebruikers komen de volgende bijwerkingen voor: blauwe plek(ken), bloedneus, maag-darmbloedingen, diarree, buikpijn, maagklachten, kneuzing of een bloeding op de plaats van de medicijn injecties (19).

  

Instabiele Angina Pectoris: Aangezien de behandeling van IAP gelijk is aan die van een NSTEMI/hartinfarct wordt deze behandeling slechts kort toegelicht op deze WIKI-pagina (20). Er wordt zo snel mogelijk een antistollingsmiddel ingezet. Wanneer pijn door zuurstoftekort aanhoudt, wordt een nitraat of een bètablokker voorgeschreven. Met een risico inschatting wordt een dotterbehandeling of een trombolyse behandeling overwogen. Naast medicamenteuze behandelingen zijn er ook niet-medicamenteuze behandelingen om de prognose en de klachten te verbeteren.

 

1.8   Niet-medicamenteuze behandeling

In Nederland geven de NHG-Richtlijnen handvatten aan huisartsen over de begeleiding en advisering van hartpatiënten. Leefstijlveranderingen zijn essentieel voor de niet-medicamenteuze behandeling van AP. Leefstijl bestaat uit aanhoudende gedragspatronen die worden beïnvloed door de omgeving. Huisartsen bekijken de verschillende mogelijkheden om leefstijl te veranderen en naar de motivatie van de patiënten (21)

 

Leefstijladviezen

Afhankelijk van welke leefstijlfactoren het meest haalbaar zijn om aan te pakken en op welke de meeste winst te behalen valt, wordt er in samenwerking met de patiënt een individueel zorgplan vastgelegd. Al vanaf een laag tot matig verhoogd risico op sterfte als gevolg van HVZ wordt leefstijladvies aanbevolen en vanaf een hoog risico aangewezen (21). Om de effectiviteit van de adviezen te behouden is het van belang om ze te blijven herhalen. Aanpak van de volgende punten geven een verlaging van het risico op HVZ en verbetering in prognose:

  • Stoppen met roken: Roken is een belangrijke risicofactor voor AP. Zelfs een lichte roker heeft al een verhoogd risico. Stoppen met roken heeft een effectieve vermindering van het risico op sterfte bij hartpatiënten tot gevolg (22)
  • Gezond lichaamsgewicht: Toename van gewicht is hierdoor indirecte risicofactor voor HVZ (21). Er wordt gestreefd naar een gezond gewicht; BMI 20 tot 25, via voldoende beweging en gezonde voeding.
  • Voldoende beweging: Beweging verlaagt het risico op HVZ, de gunstige effecten nemen toe naarmate de hoeveelheid beweging toeneemt (21). Minstens 150 minuten per week matig intensief inspannen wordt geadviseerd. 
  • Voeding: Aanbeveling: Het geven van advies over goede voeding en bewerkstelligen van een gezond voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf en het Voedingscentrum en waar nodig verwijzen naar een diëtist.

 

Psychosociale ondersteuning

Patiënten kunnen door of naast hun ziekte psychosociale problemen ervaren. Ze kunnen moeite hebben met het omgaan van hun ziekte en hierdoor weerstand bieden tegen het veranderen van hun leefstijl. De aanwezigheid van depressieve symptomen worden in verband gebracht met een slechtere prognose, perceptie van ziekte, en een verhoogde frequentie van pijn op de borst en fysieke beperkingen (23). Het aanpakken van de depressieve symptomen is daarom van belang en kan dan ook leiden tot een verbetering van bovenstaande AP-gerelateerde klachten. Voor de aanpak wordt psychosociale ondersteuning aangeraden. Hierbij kan men gebruik maken van cognitieve gedrag strategieën, zoals motiverende gespreksvoering. Wanneer is er sprake is van een depressie, angststoornis of andere psychische aandoening wordt aanbevolen deze te behandelen volgens de daarvoor bestemde richtlijnen. 

In de volgende sectie wordt er meer informatie gegeven over depressieve stoornissen en de relatie hiervan met AP. Daarnaast kunt u lezen over de mogelijke behandelingen van een depressie bij AP. 


2. Relatie tussen Angina Pectoris en depressie

2.1 Ziektebeeld depressieve stoornis

Een depressieve stoornis valt onder de stemmingsstoornissen. Een depressie komt regelmatig samen voor met een lichamelijke aandoening en kan grote gevolgen met zich meebrengen op lichamelijk, psychologisch, sociaal en maatschappelijk vlak. Het kan een slechte levensstijl (roken, weinig beweging, ongezonde voeding), slechte coping, slecht zelfmanagement, en therapie-ontrouw uitlokken, wat kan leiden tot slechtere medische prognoses. Een depressieve stoornis wordt gesteld aan de hand van de DSM-5, een overzicht van deze DSM-5 criteria kan u hier vinden (24,25). Om een beter beeld te krijgen van wat een depressie is en tips voor naasten, kunt u hier daarover een animatie bekijken.

 

 

Afbeelding 2. Copyright free van https://punt.avans.nl/2018/04/actieplan-moet-angst-en-depressie-onder-studenten-tegengaan/

 

2.2 Interacterende mechanismen

Een belangrijk mechanisme dat depressie aan AP linkt is de wisselwerking tussen het immuunsysteem, stress en depressie (26). Het ontstekings-/aderverkalking proces in de bloedvaten van het hart kan leiden tot AP. Factoren die een rol spelen in dit ontstekings-/aderverkalking proces zijn LDL-cholesterol, hoge bloeddruk en activatie van het immuunsysteem door ontstekingsreacties. Zo is LDL-cholesterol de slechte vorm van cholesterol, deze blijft gemakkelijk plakken aan de wanden van de bloedvaten en hoopt zich op. Een hoge bloeddruk kan de wanden van de bloedvaten beschadigen, waardoor cholesterol zich weer makkelijker kan ophopen. Des te meer deze factoren aanwezig zijn, des te meer ontsteking en aderverkalking in de bloedvaten. Daarnaast hebben bepaalde immuuncellen receptoren voor cortisol en catecholamines, dit zijn hormonen die vrijkomen tijdens het ervaren van stress. Wanneer stress ervaren wordt kan het immuunsysteem informatie terugkoppelen naar het brein. Bij veel stress kan ontregeling van het immuunsysteem systeem optreden. Deze ontregeling kan leiden tot veranderingen in het gevoelsleven, met name een sombere stemming, wat één van de twee hoofdkenmerken van een depressie is (27). Uit deze interacterende mechanismen blijkt dus dat er een relatie bestaat tussen AP en depressie. Middels onderstaand figuur is dit voor u meer inzichtelijk te maken. 

 

Figuur 2: Schematische weergave van de interacterende mechanismen.
Afbeelding zelfgemaakt door de auteurs, geen copyright.

 

Daarnaast zijn er verschillende studies die een relatie tussen AP met depressie vinden. Zo blijkt dat 35 tot 45% van de patiënten met een hartziekte, waaronder AP, last hebben van enige mate van depressiviteit. Er blijkt een negatieve relatie te bestaan tussen depressieve symptomen en prognose van het hart bij patiënten met IAP (dus instabiele AP) (28). De relatie tussen hartziekten en AP met depressie is bi-directioneel. Dit betekent dat een depressie het risico vergroot op de ontwikkeling en progressie van hartziekten, en andersom vergroot een hartziekte, waaronder de diagnose AP, het risico op het ontwikkelen van een depressie (29). Zo blijken personen met depressieve symptomen of een depressieve stoornis een bijna tweemaal zo hoog risico te hebben op de ontwikkeling en progressie van hartziekten (30). Dit geldt zowel voor personen die nog geen hartpatiënt zijn als voor personen die reeds hartpatiënt zijn. Hierbij moet opgemerkt worden dat de hartpatiënt kwetsbaarder is voor deze invloed van depressie (31)

2.3 Angina Pectoris en depressie bij vrouwen

Ook blijkt er een sterk verband te bestaan tussen depressie en AP bij vrouwen (32). Depressieve vrouwen hebben meer uitgesproken hartsymptomen waardoor de uiting van depressieve symptomen anders zou kunnen zijn en hartsymptomen kunnen veranderen. De uiting van depressieve symptomen lijkt erg op hartsymptomen en een depressie kan daardoor over het hoofd worden gezien. Ook ervaren vrouwen meer angst, hebben zij slechter gezondheidsgedrag en meer pessimistische overtuigingen over leefstijlverandering. Daarnaast hebben zij vaker meer atypische vormen van AP, zoals microvasculaire AP en vernauwing van de slagaders van het hart zonder afsluiting ervan. Daarbij ervaren zij eerder vermoeidheid, misselijkheid, duizeligheid, benauwdheid, zweten, en gevoelens van angst of paniek (29). Recent onderzoek toont aan dat depressieve klachten en psychologische stress mogelijk een rol spelen bij deze meer atypische vormen van AP (33)

2.4 Epidemiologie

Het voorkomen van een depressieve stoornis is in de algemene, Nederlandse bevolking ongeveer 6,1%, hiervan is 5,8% man en 9,6% vrouw (34,35). Er zijn dus meer vrouwen dan mannen met een depressieve stoornis. Over de periode van 2011 tot 2019 is er een stijging van 12% in het aantal personen met een stemmingsstoornis, geldend voor zowel mannen als vrouwen. Verwacht wordt dat het totaal aantal personen met een depressieve stoornis de komende jaren tot 2040 met 7% zal stijgen (36).

 

Bij hartpatiënten is dit aantal met een factor 2 tot 3 keer hoger: ongeveer 20% van de hartpatiënten ervaart depressieve klachten of heeft een depressieve stoornis (31). Net als in de algemene bevolking, geldt ook bij hartpatiënten dat vrouwen vaker aan een depressie lijden (29). Cijfers van hoe vaak het voorkomt lopen in verschillende studies sterk uiteen, wat verklaard kan worden door o.a. een hoge heterogeniteit in studiepopulatie, criteria voor depressie en gebruikte meetinstrumenten (34).

Toegespitst op AP blijkt dat personen die recentelijk last hebben gekregen van AP-klachten, meer en ernstigere depressieve symptomen hebben (1). Tevens blijkt dat AP met persisterende pijn op de borst een belangrijke voorspeller is voor het ontwikkelen van een depressie. Bij zowel mannen als vrouwen met persisterende pijn op de borst komt een depressie in 24% van de gevallen voor. Er bestaat een positieve relatie tussen persisterende pijn op de borst en de mate van depressieve symptomen, die onafhankelijk is van zowel leeftijd als geslacht (37). Verder blijkt er positieve relatie te bestaan tussen de categorie van de NYHA-classificatie (Tabel 1) en het risico op het krijgen van een depressie, waarbij vooral klasse III en IV gerelateerd zijn aan een hoger risico (38).

2.5 Prognose

Het beloop van depressieve stoornissen verschilt per individu. Bij circa de helft van de personen met een depressieve episode verdwijnt de stoornis binnen drie maanden vanzelf. Indien het langer duurt, is verbetering na gemiddeld zes maanden te zien. Comorbiditeit beïnvloedt het beloop van de depressie. Naast eenmalige episodes, kan er sprake zijn van recidive, waarbij de depressieve episode terugkeert. De kans hierop is 35 tot 65% en is groter wanneer er eerder geen volledig herstel heeft plaatsgevonden (25)

Bij 35-45% van de patiënten die een hartinfarct hebben doorgemaakt, ontstaat enige mate van depressiviteit (39). Literatuur laat zien dat de ontwikkeling van een depressie de prognose aanzienlijk verslechterd en met name invloed heeft op de mortaliteit. Een depressie heeft impact op de kwaliteit van leven, is een belangrijke oorzaak van hulpbehoevendheid, en kan de naleving van medicijngebruik en leefstijl nadelig beïnvloeden. Dit verhoogt de kans op een ernstig hartincident. Zo hebben IAP-patiënten met depressieve symptomen een bijna vijf keer zo grote kans op een fataal en niet-fataal hartincident binnen een jaar na het hartincident (28). Een ander onderzoek (32) toonde aan dat depressieve klachten bij AP-patiënten zich anders uiten bij vrouwen. Het onderzoek laat zien dat vrouwen met een score hoger dan 19 op de Beck Depression Inventory (BDI) vaker voorschriften voor nitraten hebben. De BDI is een zelfrapportage vragenlijst voor het meten van depressieve klachten (32)

 

2.6 Risicofactoren

Binnen de populatie hartpatiënten werden een aantal risicofactoren gevonden die samen lijken te hangen met een verhoogde kans op depressieve symptomen (39). Zo waren de patiënten vaker een vrouw, ongehuwd en rookten zij. Bovendien hadden deze patiënten ook vaker een historie van HVZ. Uit de linkerkamer werd minder dan 45% van het bloed weggepompt per hartslag. Ook gebruikten zij vaker medicatie zoals bètablokkers. 

 

2.7 Leefstijlfactoren

Leefstijlfactoren spelen een belangrijke rol in de relatie tussen AP en depressie. Wie depressieve klachten heeft, hanteert vaker een slechtere leefstijl door roken, overmatig alcoholgebruik, ongezonde voeding en overgewicht, onvoldoende beweging en slechte therapietrouw. Depressie kan zowel een risicofactor zijn voor cardiovasculaire ziekte als een gevolg ervan. Depressie bevordert leefstijlfactoren die bijdragen aan het proces van aderverkalking in de bloedvaten en verhogen mogelijk de kans op AP. Zo vergroot depressie de kans op roken (40). Verder zorgt een depressie ervoor dat patiënten minder fysiek actief zijn, wat zorgt voor hoger risico op cardiovasculaire sterfte (41). Leefstijladviezen zijn van essentieel belang voor de behandeling van AP, een verminderde therapietrouw wegens een depressie zou een probleem kunnen zijn bij het nastreven van deze adviezen (42). Daarnaast spelen meer algemene factoren als geslacht, leeftijd, ernst van de hartziekte, aanwezigheid van risicofactoren en comorbiditeiten een rol in de relatie tussen depressie en hartziekten en AP (29). Door de interactie tussen depressie en leefstijl is het belangrijk om een depressie in hartpatiënten tijdig te herkennen en te behandelen. De niet-medicamenteuze behandelopties daarvoor worden hieronder besproken. 

 

2.8 Niet-medicamenteuze behandeling

Er zijn verschillende opties voor het niet-medicamenteus behandelen van een depressie in patiënten met HVZ. Hieronder vallen het geven van voorlichting, uitleg over het structureren van een dag en activiteitenplanning, kortdurende psychologische behandeling en psychotherapie. Afhankelijk van de diagnose en de ernst van klachten wordt de behandeling bepaald. Voorwaarde voor een effectieve behandeling is dat de patiënt gemotiveerd is en verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar herstel (43): 

  • Voorlichting (psycho-educatie): Aan de patiënt wordt uitleg gegeven over de symptomen en welke factoren invloed kunnen hebben op het ontstaan en verergeren van deze klachten. De patiënt wordt duidelijk gemaakt dat een actieve houding en leefstijl een positief effect heeft op herstel. 

  • Dagstructurering en activiteitenplanning: Met de patiënt wordt een dagprogramma opgesteld aangezien dagelijkse structuur en regelmaat een positieve invloed hebben op het herstel. Hierbij wordt gezonde voeding, dagelijks naar buiten gaan en het onderhouden van sociale contacten geadviseerd.

  • Kortdurende psychologische behandelingen: Kortdurende psychologische behandelingen kunnen zowel als zelfhulpcursus als onder begeleiding gegeven worden. De behandelingen zijn gebaseerd op de verbetering van zelfmanagement en het omgaan met hun ziekte, met het doel om meer controle te krijgen over problemen omtrent hun ziekte en depressieve klachten. Een mogelijke behandeling is Problem Solving Treatment. Bij Problem Solving Treatment leren patiënten op een stapsgewijze manier hun problemen te herkennen en deze op te lossen. Tijdens de therapie leren de patiënten vaardigheden om hun stressoren aan te pakken, met als doel de negatieve invloed van deze stressoren op hun stemming en welzijn te verminderen (44).

  • Psychotherapie: Wanneer er is sprake is van ernstig disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit wordt er gekozen voor psychotherapie of antidepressivum. Psychotherapie is even effectief als een korte termijn behandeling met antidepressiva, en effectiever op de lange termijn (43). Vormen van psychotherapie voor depressie zijn:

    • Cognitieve Gedragstherapie (CGT): CGT is een effectieve behandeling voor het verminderen van zowel depressie als angst bij patiënten met HVZ en verbetert daarmee ook de kwaliteit van leven (45). De therapie is gericht op het herkennen van negatieve gedachten, deze uit te dagen en te vervangen door meer reële gedachten. CGT is gericht op het actief onderzoeken van het eigen gedachten en gedrag en hoe je deze kan aanpassen. Patiënten leren gedachten- en gedragspatronen die hun psychische problemen triggeren, verergeren of in standhouden te monitoren en deze uit te dagen (46).

    • Interpersoonlijke therapie (IPT): Bij deze therapievorm wordt er gekeken naar het verband tussen de depressieve klachten en mogelijke problemen in relaties met anderen. Door problemen in relaties met anderen kunnen depressieve klachten ontstaan, deze klachten kunnen weer leiden tot problemen in relaties, hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel. Tijdens de therapue wordt gekeken naar de situaties die de klachten veroorzaken en hoe deze situaties aangepakt kunnen worden zodat de klachten afnemen (43).  

 

Hartrevalidatie

Naast bovengenoemde therapieën, is ook hartrevalidatie mogelijk. Patiënten die veel last ervaren van AP-klachten kunnen deelnemen aan een hartrevalidatieprogramma. Hartrevalidatie is bedoeld voor patiënten die klachten ervaren van zowel het lichamelijk als psychische en sociale functioneren. Een multidisciplinair team bestaand uit een cardioloog, fysiotherapeut, diëtist en psycholoog helpen de patiënt om op een effectieve manier om te gaan met de klachten. Het programma van de revalidatie bestaat uit 3 modules; een informatiemodule, een bewegingsmodule (FIT) en de PEP-module. Tijdens de informatiemodule wordt er vanuit de verschillende vakgebieden informatie gegeven over de risicofactoren en gevolgen van een hartaandoening. De FIT-module is gericht op lichamelijk herstel bestaand uit inspanning- en ontspanningsoefeningen. Wanneer er is sprake is van somberheid, angst of prikkelbaarheid kan er gestart worden met de Psycho Educatieve Preventie (PEP) module van de revalidatie. Het doel van de PEP-module is de patiënt inzicht geven in de mogelijke storende gedachten die aan deze klachten ten grondslag liggen. De patiënt wordt aangeleerd deze gedachten aan te passen in meer helpende gedachten. Ook wordt er binnen de PEP-module aandacht besteed aan het nastreven van een gezonde levensstijl en het leren omgaan met klachten. De PEP-module bestaat uit meerdere groepstrainingen onder begeleiding van een psycholoog. Mogelijke onderdelen van de module zijn: Stressmanagement, ontspanningsoefeningen, leefstijladviezen, perfectionisme en communicatie (47)

 

2.9 Medicamenteuze behandeling depressie 

Wanneer er sprake is van onvoldoende effect van het gekozen niet-medicamenteuze beleid of indien de patiënt voorkeur heeft voor antidepressiva boven/in combinatie met psychotherapie, kan er worden overgegaan op een medicamenteuze behandeling. De huidige opvatting luidt dat er niet te snel gestart moet worden met farmacotherapie bij de behandeling van depressieve volwassen en dat het altijd dient te worden afgewogen tegen andere alternatieven. In de NHG-richtlijnen staat uiteengezet voor welke patiënten een medicamenteuze behandeling geschikt is (43)

 

Het is bij de keuze voor een medicamenteuze behandeling van belang om (eerdere) ervaring bij de patiënt met het middel, de te verwachten comorbiditeiten, bijwerkingen (48) risico's bij overdosering, kans op remissie en verdere eigenschappen van het antidepressivum mee te nemen in de keuze van het antidepressivum. Het is tevens van belang dat er bij een patiënt met een bipolaire stoornis (zowel depressieve als manische episodes) geen antidepressivum wordt voorgeschreven wanneer dit zonder stemmingsstabilisator is (zoals lithium), om te voorkomen dat er een manische episode wordt uitgelokt. Een nadeel van antidepressiva is dat de werking niet persisterend is en het effect niet behouden blijft wanneer er wordt gestopt met het middel. Het beloop dient bij voorkeur iedere 6-8 weken gemonitord te worden. 

 

De medicamenteuze behandeling van depressie is grotendeels gebaseerd op twee mogelijke theorieën ter verklaring voor de etiologie van depressie. Onderstaande twee theorieën geven een mogelijke verklaring voor de disregulatie de neurotransmittersystemen. 

  • Allereerst de monoamine hypothese. Deze hypothese stelt dat een tekort aan monoaminen (neurotransmitters) zoals serotonine, noradrenaline en dopamine invloed hebben op de stemming van een persoon en dat deze bij een depressie onvoldoende werkzaam zijn. 
  • Daarnaast stelt de neurotransmitter receptor hypothese dat depressie wordt veroorzaakt door een afwijking in de receptoren van de monoamine neurotransmitters. Hierbij zorgen de lage monoamine levels in de synapsen voor overgevoeligheid van de postsynaptische receptoren. Antidepressiva werkt hierop in door de overgevoeligheid van de receptoren te verminderen. 

 

Voor de behandeling van een depressie bij volwassenen kunnen er dus antidepressiva worden voorgeschreven. In de volgende sectie zal eerst globaal worden ingegaan de interactie tussen AP en depressie en de daarbij komende interacties van hartmedicatie op depressie. Vervolgens zou verder worden ingegaan op de werkingsmechanismen van de verschillende klassen antidepressiva, waarna u later meer kunt lezen over de interactie tussen antidepressieve medicatie en AP.


 

 

3. Interactie Angina Pectoris en depressie

Onderzoek (49) laat de interactie tussen hartmedicatie en antidepressiva zien. In het onderzoek werd het gebruik van antidepressiva bij patiënten geassocieerd met een slechtere prognose. Gelijktijdige toediening van antidepressiva (SSRI's) en hartmedicatie (bètablokkers) werd geassocieerd met een verhoogd risico op algehele overlijden en cardiovasculaire dood. Als dit verband werd vergeleken met gelijktijdige toediening van TCA's in plaats van SSRI’s was het verband niet meer significant. Het gebruik van SSRI's bleek tot een grotere toename van het risico op algehele mortaliteit en cardiovasculaire dood te leiden. Ook werd er een associatie gevonden tussen verhoogd risico op niet-therapietrouw aan hartmedicatie met het gebruik van SSRI's maar niet met TCA's. Na correctie voor de niet-naleving van de medicatie, bleven de resultaten significant. Het verhoogde mortaliteitsrisico van het gelijktijdige gebruik van SSRI’s en bètablokkers kon dus niet verklaard worden door het niet naleven van het medicatieregime. Naar aanleiding van de associatie tussen antidepressiva en hartmedicatie, volgt een overzicht van hun effecten en de interactie tussen deze medicatie. Om deze associatie verder te verduidelijken zijn klinische onderzoeken gerechtvaardigd. 

3.1 Het effect van hartmedicatie op depressie

Hartmedicatie kan diverse bijwerkingen tot gevolg hebben. Onder zes procent van de gebruikers van bloeddrukverlagende medicatie werden emotionele klachten zoals depressie waargenomen (50). Bij bètablokkers komt depressie als bijwerking relatief frequent voor (16). Om die reden biedt deze WIKI-pagina een overzicht van diverse hartmedicatie en hun mogelijke effecten.

  •  Bètablokkers: Bij het eerste onderzoek (51)(52)(53)

Er zijn verschillende mogelijke mechanismen gerapporteerd die de mogelijke relatie tussen bètablokkers en depressie kunnen verklaren. Waaronder een invloed van bètablokkers op slaap, dag-nacht regulatie en mechanismen die essentieel zijn voor energie regulatie en emotionele opwinding. 

     o   Bètablokkers verlagen de afgifte van melatonine, een hormoon dat betrokken is bij de slaap (54)

     o   Bètablokkers verminderen de piek van onbewuste hersenactiviteit in de ochtend (55)(56)

Dit onderzoek toont aan dat depressie een belangrijke factor is waar rekening mee gehouden moet worden bij ouderen. Ondanks dat bètablokkers niet meer worden aanbevolen als eerstelijnsbehandeling voor hypertensie bij oudere personen, blijven deze medicijnen veel voorgeschreven worden voor deze indicatie. Zo zal er een balans gevonden moeten worden tussen geestelijke gezondheid en het effect op mortaliteit.

  •  Calciumantagonisten: Onderzoek onderzocht het verband tussen hartmedicatie en zelfdodingcijfers (57)
    • Calciumantagonisten zijn van invloed op de calciumkanalen blokkade in het lichaam en werken in op mechanismen in verschillende soorten lichaamscellen. Door de eigenschappen van de medicatie dringen ze makkelijk door de bloed-hersenbarrière. Als medicatie door deze barrière kan, kunnen ze interfereren met zenuwen en receptoren die van invloed zijn op de stemming. Calciumantagonisten verschillen in hun selectiviteit en bewegingssnelheid in het lichaam, hierdoor kunnen ze verschillende invloeden hebben op het centrale zenuwstelsel. Aan de hand van deze bevindingen lijkt het waarschijnlijk dat calciumantagonisten gerelateerd zijn aan het risico op zelfdoding. Calciumantagonisten moeten derhalve kritisch worden overwogen als een mogelijke oorzaak voor depressie en/of zelfdoding

Onderzoek (58) laat zien dat behandeling met een bètablokker ten opzichte van behandeling met een calciumantagonist consistent hogere scores op een depressie schaal (CES-D) en dus meer depressieve klachten oplevert. Het onderzoek suggereert dat bètablokkers meer depressie gerelateerde consequenties hebben dan calciumantagonisten.

 

Doordat onderzoeken uiteenlopende bevindingen tonen is aanvullend onderzoek vereist naar het mogelijke effect van bètablokkers en calciumantagonisten op depressie. Als meer grootschalig onderzoek beschikbaar is naar deze relatie kan dit van grote invloed zijn op de behandeling van AP en mogelijke comorbide depressie.

  •  ACE-remmers: Recent onderzoek suggereert een beschermend effect van ACE-remmers op depressie (59) Gebruikers van ACE-remmers toonden een betere mentaal gerelateerde kwaliteit van leven ten gevolge van een afname van psychiatrische symptomen. Klinische data suggereren een antidepressief effect van ACE-remmers (60). De HUNT-studie liet een belangrijke trend zien in het voordeel van de depressieve symptoom verlagende effecten van ACE-remmers (61). Deze studie toont dat dat de farmacologische effecten van ACE-remmers bij depressie onafhankelijk zijn van de antihypertensieve effecten. Op basis van deze onderzoeken blijkt het gebruik van een ACE-remmer gunstige effecten te hebben op AP eveneens als op depressie. Hoewel definitieve resultaten uit gerandomiseerde interventiestudies nog moeten volgen, tonen klinische date een associatie aan.

 

Uit bovenstaand overzicht kan de conclusie worden getrokken dat depressie en AP-medicatie met elkaar interacteren en invloed op elkaar uitoefenen. Bijwerkingen van medicaties voor beide ziektebeelden, beïnvloeden elkaar. Zo kan iemand die gebruik maakt van bètablokkers als bijwerkingen depressieve klachten ervaren. Door deze interactie is het verstandig om bij AP-patiënten rekening te houden met mogelijke depressieve klachten en hier waar mogelijk op te screenen. Als zulke klachten in een vroeg stadium ontdekt worden, kunnen deze klachten behandeld worden. In het geval van ernstige bijwerkingen kan de patiënt samen met de behandelend arts op zoek gaan naar een andere medicatievorm of een andere dosering van het huidige medicijn om de depressieve bijwerkingen te beperken. Toekomstige zorg kan een grote rol spelen in het begrenzen van de interactie tussen hartmedicatie en antidepressiva waardoor patiënten een optimale gezondheidstoestand en kwaliteit van leven kunnen ervaren. Uit onderzoek blijkt een significante relatie tussen AP en depressie en hun interactie. Hieruit af te leiden, lijkt een effect van antidepressiva op AP ook aannemelijk. 

3.2 Het effect van antidepressiva op Angina Pectoris

Zoals eerder benoemd kan het gebruik van antidepressiva een optie zijn wanneer de niet-medicamenteuze behandeling niet of onvoldoende werkzaam is. Hieronder worden eerst de werkingsmechanismen van antidepressiva beschreven waarna de interactie tussen antidepressiva en het hart verder toegelicht zal worden.

 

  • Selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI’s) worden vaak als eerste aanbevolen (62). SSRI’s blokkeren selectief de serotonine transporters waardoor de serotonine heropname wordt geremd. Door het remmen van de heropname blijft er netto meer serotonine over wat zorgt voor een betere stemming. Bij hogere doseringen kan de selectiviteit van de SSRI’s afnemen. Voorbeelden van SSRI’s zijn: Citalopram, Escitalopram, Fluvoxamine, Fluoxetine, Paroxetine en Sertraline.
  • Selectieve serotonine en noradrenaline heropnameremmers (SNRI’s) zijn qua werking vergelijkbaar met de SSRI’s, alleen remmen SNRI’s zowel de heropname van serotonine als noradrenaline (en dus ook dopamine) (63). Hierdoor is het een breed medicijn. Venlafaxine en Fuloxetine zijn voorbeelden van SNRI’s. 
  • Tricyclische antidepressiva (TCA’s) worden vaak aangeboden bij klinische patiënten met een ernstige depressie met melancholische of psychotische kenmerken (64). De werking van TCA’s berust op de remming van heropname van zowel serotonine als noradrenaline. TCA’s hebben een minder gunstig bijwerkingenprofiel in vergelijking met SSRI’s. Voorbeelden van TCA’s zijn: Amitriptyline, Clomipramine, Imipramine en Nortriptyline. 
  • Mono-amine oxidaseremmers (MAOI’s) zorgen ervoor dat er minder serotonine, noradrenaline en dopamine wordt afgebroken wat zorgt voor een vermindering van depressieve klachten (65). MAOI’s worden pas voorgeschreven als andere soorten medicatie niet werken omdat patiënten anders een tyramine-arm dieet moeten volgen wanneer ze MAOI’s gebruiken, om zo de kans op een verhoogde bloeddruk te voorkomen. 

 

Meer informatie over de werkingsmechanismen en verschillen tussen de antidepressiva kunt u hier vinden.

 

Evenals de relatie tussen hartmedicatie en depressie, bestaat er ook een associatie tussen antidepressiva en HVZ. Door alle mogelijke bijwerkingen is niet elk antidepressivum even geschikt voor AP-patiënten. In dit deel wordt de relatie tussen antidepressiva en hartproblemen beschreven, om zo uiteindelijk antwoord te kunnen geven op de vraag: “Welke antidepressiva is het veiligst om te gebruiken wanneer u last heeft van AP?”. 

Er zijn verschillende onderzoeken die hebben aangetoond dat de relatie tussen de automatische activiteit van het hart en mentale gezondheid grotendeels kan worden toegeschreven aan het gebruik van antidepressiva (66–72). Het bewijs voor de impact van antidepressiva op hartslag (HR) en hartslagvariabiliteit (HRV) is zelfs robuuster dan dat van depressieve of angststoornissen. Er zijn voornamelijk studies die grote robuuste associaties hebben gevonden tussen het gebruik van TCA’s en de dysregulatie van het autonome proces van het hart (72–76). Echter zijn de bevindingen die andere type antidepressiva betreffen vooralsnog minder consistent. Uit de negen jaar durende follow-up studie van (77) bleek dat het gebruik van TCA's, SNRI's en SSRI's consistent geassocieerd was met de autonome ontregeling van het hart, waarbij ook een dosis-respons effect van het gebruik van TCA's, SNRI's en SSRI's op autonome dysregulatie van het hart werd gevonden. 

 

Hieronder wordt voornamelijk ingegaan op de bijwerkingen van antidepressiva die impact hebben op het hart. Voor een uitgebreider overzicht van de meest voorkomende algemene bijwerkingen van de verschillende klassen antidepressiva klikt u hier. Van de meeste bijwerkingen van antidepressiva is bekend dat deze voornamelijk optreden in de eerste fase van gebruik wanneer de positieve effecten nog niet merkbaar zijn. Het advies luidt dan ook om de dosering van antidepressiva langzaam op te bouwen vanaf een lage startdosis om zo bijwerkingen te beperken (48)

 

  • Bijwerkingen SSRI’s (62):

De SSRI’s lijken minder fatale problemen te veroorzaken ten opzichte van de TCA’s. Ook lijken ze minder geassocieerd te zijn met een verhoogde kans op een hartinfarct bij patiënten met coronaire hartziekten. SSRI’s kunnen echter wel vaatvernauwing stimuleren, resulterende in microvasculaire AP bij patiënten met en zonder kransslagaderziekten als gevolg. Ook kunnen SSRI’s een lichte daling in de hartfrequentie veroorzaken (bradycardie). Een voorbeeld van een SSRI is sertraline. Directe effecten van sertraline kunnen bij 1-10% van de patiënten optreden in niet-specifieke pijn op de borst, hartkloppingen en in enkele gevallen ook in AP of een hartinfarct. Gelijktijdig gebruik van antistollingsmiddelen en SSRI's kan een verlengde bloedingstijd tot gevolg hebben, hier dient dan ook rekening mee te worden gehouden door de arts. Ook bij paroxetine wordt deze waarschuwing gemeld.

 

  • Bijwerkingen SNRI’s (63):

Over mirtazapine en venlafaxine zijn nog maar beperkte gegevens beschikbaar. Voor deze middelen geldt evenals als voor sertraline en paroxetine dat ze met de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen kunnen worden toegepast bij patiënten met AP, een hartinfarct of ritmestoornissen. 

 

  • Bijwerkingen TCA’s (64):

TCA’s zijn gecontra-indiceerd na een acuut hartinfarct (<3 maanden geleden). Als advies wordt dan ook gegeven om terughoudend te zijn met het voorschrijven van TCA’s wanneer de patiënt last heeft van cardiovasculaire aandoeningen. Tricyclische antidepressiva kunnen namelijk, zelfs bij voorgeschreven behandel doseringen, aanleiding geven tot een versnelde hartslag (tachycardie), geleidingsstoornissen en een verlengde tijd tussen het samentrekken en het ontspannen van de hartkamer. Hierbij hebben de hartcellen langer nodig om zich klaar te maken voor de volgende slag. Dit kan mogelijk leiden tot hartritmestoornissen. Bij het gebruik van amitriptyline en clomipramine wordt aangeraden om een hartfunctieonderzoek en een hartfilmpje (ECG) te overwegen bij patiënten met een verhoogde gevoeligheid voor cardiovasculaire bijwerkingen. Amitriptyline zou namelijk door de hartkloppingen als bijwerking AP kunnen uitlokken. TCA’s worden daarnaast geassocieerd met het veroorzaken van dood door hartziekte bij een overdosis. 

 

  • Bijwerkingen MAOI’s (65):

Monoamine oxidase remmers zorgen relatief ook voor veel bijwerkingen en zijn relatief onveilig bij een overdosis. Hypotensie (lage bloeddruk) is een veelvoorkomende bijwerking. Ook is het gebruik van MAOI’s met sommige hypertensiva gecontra-indiceerd. Verder kunnen niet selectieve MAO-remmers in combinatie met tyraminerijk voedsel zorgen voor een ernstige verhoging van de bloeddruk (hypertensieve crisis). Daarnaast is er nog veel onbekend over het effect van MAOI’s op AP. 

 

Het antwoord op de vraag welke antidepressiva het veiligst is om te gebruiken bij AP, is dus niet onomstotelijk bewezen. Op basis van de literatuur en de ervaringen met deze middelen zijn SSRI’s (fluvoxamine, citalopram en fluoxetine) de beste keuze. De medicatie dient wel met de gebruikelijke voorzorgen te worden toegepast voor veilig gebruik. 

 

Nu de etiologie, behandelingen en interacties tussen AP, depressie, hartmedicatie en antidepressiva duidelijk zijn, is het ook relevant om te kijken wat voor invloed deze aandoeningen hebben op de maatschappij en de zorg. In de volgende sectie worden dan ook de zorgkosten, de maatschappelijke relevantie en het belang van multidisciplinaire zorg uiteengezet. 

 

3.3 Relevantie voor de maatschappij en de zorg

 

Zorguitgaven aan depressieve stoornissen

In 2017 werd er ongeveer 1,1 miljard euro uitgegeven aan de zorg voor depressie binnen Nederland (78). Vergeleken met de totale zorguitgaven komt dit neer op 4,5% van de uitgaven voor psychische aandoeningen en 1,3% van de uitgaven voor de gezondheidszorg. Het grootste gedeelte van dit bedrag, ongeveer 87%, wordt besteed aan de geestelijke gezondheidszorg en ongeveer 6% aan medicatie en hulpmiddelen. Als we kijken naar de genderverschillen binnen de totale zorguitgaven voor depressieve stoornissen zien we dat ongeveer 2/3 uitging naar vrouwen en 1/3 naar mannen. Voor beide groepen zijn de uitgaven het hoogst in de leeftijd van 45 tot 60 jaar. Om deze kosten te verminderen is het van belang depressie snel te herkennen en te behandelen. 

 

Maatschappelijke relevantie 

Hiernaast zoekt niet iedereen professionele hulp voor zijn of haar depressieve klachten, dit is ongeveer een derde van alle personen met een depressie. Om dit te verbeteren is het ministerie van Volksgezondheid sinds 2006 begonnen met het preventiebeleid. Het doel van dit beleid is om de kennis over depressie meer te vergroten, en de drempel te verlagen om over een depressie te praten en hulp te zoeken. De voorlichtingen worden gegeven in de vorm van voorlichting (psycho-educatie) en zijn gericht op het overdragen van kennis over een depressie, de symptomen waaraan je een depressie kan herkennen en hoe ze deze klachten aan kunnen pakken. 

 

Multidisciplinaire zorg 

Aangezien ongeveer 20% van de hartpatiënten depressieve klachten of een depressieve stoornis ervaart is het van belang om deze snel te herkennen (31). Het signaleren van risicofactoren en symptomen is dan een onmisbare schakel in de preventie van depressie bij hartpatiënten. Dit geeft het belang aan van de samenwerking tussen de medische zorg en de psycholoog. Het vroeg herkennen van de symptomen door een zorgverlener is van belang zodat de patiënt snel naar een psycholoog verwezen kan worden. Deze WIKI-pagina draagt bij aan een eerdere herkenning van depressie of depressieve klachten bij patiënten met AP, door de interactie tussen beide te beschrijven.  

 

Omgaan met Angina Pectoris en depressie: handvatten en tips 

Zoals beschreven in eerdere secties van deze WIKI-pagina, komen depressieve klachten vaker voor bij patiënten die lijden aan AP. Bovendien zijn deze depressieve klachten vaak ernstiger bij patiënten met AP. De combinatie van de aanwezigheid van AP én een depressie, kan voor zowel de patiënt zelf, als zijn naaste omgeving erg zwaar en belastend zijn. Doordat AP en een depressie relatief vaak samen voorkomen en de impact hiervan aanzienlijk is, vinden wij het belangrijk om een sectie te besteden aan het geven van tips en handvatten aan patiënten en hun naasten over hoe zij om kunnen gaan met AP en depressieve klachten. Eerst leest u een sectie met tips voor de patiënt. Hierna volgt een sectie met tips voor de naasten van de patiënt. 

1. Tips voor patiënten met AP en een depressie of depressieve klachten  

In deze sectie worden tips en handvatten besproken voor patiënten met AP die lijden aan een depressie of depressieve klachten hebben. Mogelijk voelt u zich erg alleen in deze situatie, schaamt u zich voor uw depressieve gevoelens of vindt u het lastig om hulp of steun te zoeken. Daarnaast kan het zo zijn dat u zich zorgen maakt over uw gezondheid en heeft u door pijnklachten minder vertrouwen gekregen in uw lichaam. Hieronder volgen een aantal tips en handvatten die u mogelijk kunnen helpen:      

 

  • Zoek professionele hulp en steunHet kan voor patiënten met AP en een depressie lastig zijn om toe te geven dat ze depressieve gevoelens hebben. Vaak heerst er schaamte of angst om het taboe over psychische problemen te doorbreken. Daarnaast kunnen patiënten met AP moeite hebben met het bespreken van depressieve klachten omdat zij hun naasten niet te veel willen belasten. Het is voor deze patiënten met AP belangrijk om te weten dat zij niet de enige zijn met depressieve klachten. Zoals eerder beschreven komen depressieve klachten juist vaker voor bij patiënten met AP. Patiënten hoeven zich hier dus niet voor te schamen. Als u, of uw naaste, last heeft van depressieve klachten, is het belangrijk om hier hulp voor te zoeken. U kunt uw depressieve klachten bespreken met uw behandelend cardioloog of cardiologie verpleegkundige. Daarnaast kunt u een afspraak maken bij uw huisarts. Afhankelijk van de ernst van de depressieve klachten, kunnen zij u doorverwijzen naar een (medisch) psycholoog of een praktijkondersteuner (POH-GGZ) voor ondersteuning of behandeling. Tevens komt u in aanmerking voor hartrevalidatie. Voor een brochure over hartrevalidatie van de Hartstichting kunt u hier klikken. Daarnaast kan besloten worden om in samenwerking met een psychiater een medicamenteuze behandeling in te zetten om de depressieve klachten te verlichten. Over de (niet-) medicamenteuze behandelingen voor depressie kunt u meer informatie lezen in sectie 3 van deze WIKI-pagina.
  • Zoek sociale steun: Aangetoond is dat sociale steun als een beschermende factor werkt tegen depressieve klachten bij patiënten met kransslagader-gerelateerde hartziekten, zoals AP (79). Als u last heeft van depressieve klachten, is het dus belangrijk om naast het zoeken van professionele steun, ook sociale steun van dierbaren op te zoeken en hen te betrekken bij uw situatie. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan uw partner, een betrokken familielid of een goede vriend. Het is belangrijk om te praten over uw depressieve gevoelens en mogelijk uw zorgen over uw mentale en lichamelijke gezondheid. Leg uw naasten uit waar u last van heeft, wat uw behoeften zijn en hoe zij u hierin kunnen ondersteunen.
  • Blijf actiefZoals beschreven onder het kopje ‘Ziektebeeld van een depressieve stoornis’, ervaren personen met een depressie vaak een verlies van interesse en plezier in activiteiten. Dit kan ertoe leiden dat zij minder activiteiten gaan ondernemen en als gevolg steeds inactiever worden. Vaak neemt de inactiviteit toe als de depressieve klachten ernstiger worden (80). Daarnaast komt het bij patiënten met AP vaak voor dat zij door hun fysieke pijnklachten minder vertrouwen in hun lichaam krijgen. Hierdoor kan het erg spannend zijn om (alleen) activiteiten te ondernemen. Dit kan ook leiden tot een grotere mate van inactiviteit. Door het ondernemen van minder activiteiten kunnen echter depressieve klachten ernstiger worden, doordat men minder voldoening haalt uit plezierige activiteiten (zie figuur 3).

 

Figuur 3: Een visuele weergave van het mechanisme waardoor het ondernemen van minder activiteiten kan leiden tot een toename van depressieve gevoelens. Afbeelding zelfgemaakt door de auteurs, geen copyright. 

Om te voorkomen dat u meer activiteiten gaat vermijden en om een toename van de ernst van uw depressieve klachten te voorkomen, is het belangrijk dat u actief blijft. Hierdoor krijgt u meer energie en vergroot u uw kwaliteit van leven. Het helpt om de activiteiten die u wil gaan ondernemen van tevoren te plannen. Op deze manier is de kans groter dat u zich aan uw plannen houdt en deze niet uit stelt; van uitstel komt immers afstel. Daarnaast kunt u het aantal moet-activiteiten verminderen en het aantal activiteiten dat u plezierig vindt vergroten. Het oppakken van activiteiten kunt u stap voor stap doen. Activiteiten waar u aan kunt denken zijn: 

    • Sporten en fysieke inspanning: Uit onderzoek blijkt dat fysieke inspanning een positief effect heeft op het aantal en de ernst van depressieve klachten (81). Ook heeft fysieke inspanning een positief effect op het voorkomen van de progressie van kransslagaderverkalking en daarmee dus het in stand blijven of verergeren van AP-klachten (82). Voor meer informatie voor het effect van fysieke activiteit op uw AP-klachten, kunt u hier klikken. Het advies van uw behandelend arts is leidend in welke vorm van fysieke activiteit past bij uw situatie;
    • Sociale activiteiten (zie kopje ‘Zoek sociale steun’); 
    • Het uitvoeren van hobby's, zoals creatieve en artistieke uitingen. 
  • Kies voor regelmaat en balansAls u depressieve klachten ervaart, kan het helpen om structuur aan te brengen in uw leven en een regelmatig leefpatroon na te streven. Een gestructureerd leefpatroon kan u een houvast bieden waardoor u meer balans gaat ervaren. Hierbij kunt u denken aan een vaste tijd voor opstaan en naar bed gaan. Een veelvoorkomende klacht bij depressie is een verstoorde nachtrust en moeite met in slaap vallen (24,25). Het kan helpen om ontspanningsoefeningen te doen voor u gaat slapen. Voor voorbeelden van ontspanningsoefeningen kunt u hier klikken. Daarnaast kan het helpen om vaste, gezonde eetmomenten te hebben. Een gezonde en regelmatige voedselinname kan een beschermende werking hebben tegen depressieve klachten (83). Daarnaast is het ook voor uw AP-klachten gunstig om een gezond dieet te hebben. Dit vertraagt namelijk voortgang van kransslagaderverkalking (84). Voor meer informatie over een gezond voedingspatroon, kunt u hier klikken voor informatie van het Voedingscentrum over gezond eten volgens de schijf van vijf. 

 

2. Tips voor de naasten van de patiënt

Deze sectie is bedoeld voor de naasten van patiënten met AP en depressie, zoals de partner en de familieleden van de patiënt. Het kan voor u erg zwaar en belastend zijn dat uw dierbare naast AP, ook last heeft van een depressie of een depressieve stemming. Ondanks het feit dat dit veel zorgen met zich mee kan brengen voor u en u uw dierbare zo goed mogelijk wil ondersteunen, kan het lastig zijn om uw naaste hierin de goede hulp te bieden. Betrokkenen met een dierbare met een depressie moeten vaak veel incasseren en moeten zich veel aanpassen. Hieronder worden een aantal tips en handvatten beschreven: 

  •  Accepteer de situatie en blijf in contacthet kan enorm lastig zijn als uw dierbare naast AP ook depressieve klachten ontwikkelt. Mogelijk maakt u zich veel zorgen over de mentale en fysieke gezondheid van uw naaste. Het kan dan moeilijk zijn om uw naaste goed te ondersteunen en het gesprek over de gesteldheid van uw naaste aan te gaan. Daarnaast kan het lastig zijn voor u dat u uw verwachtingen bij moet stellen. Om uw naaste goed te kunnen ondersteunen is het belangrijk dat u de situatie accepteert zoals deze is: laat de depressieve klachten er zijn. Onthoud dat depressieve klachten meestal van tijdelijke aard zijn. Probeer betrokken te zijn bij uw naaste. U kan begrip tonen door te laten zien dat u zijn of haar gevoelens serieus neemt zonder een oordeel te vellen en goed te luisteren naar uw naaste. Afhankelijk van de ernst van de depressieve klachten, kunt u steunen dat uw naaste professionele hulp zoekt.
  • Maak zelfdoding bespreekbaarSommige personen met een depressie kampen met suïcidale gedachten. Voor naasten kan dit erg heftig en zorgwekkend zijn. Toch is het belangrijk om suïcidaliteit, zonder oordelen, bespreekbaar te maken en uw naaste hierin te steunen. Als er sprake is van een dergelijke situatie kunt u 113 bellen (de zelfdoding-preventielijn) voor overleg en advies over de situatie. Als u zich zorgen maakt over uw naaste of als u meer informatie wilt over 113, kunt u hier klikken. Tevens kunt u de huisarts of een andere betrokken behandelaar van uw naaste met AP en een depressie bellen.
  •  Let goed op uzelfAls uw dierbare naast AP ook depressieve klachten heeft, is het normaal dat u zich zorgen maakt over de gezondheid van uw dierbare. U wilt hem/haar hierin zo goed mogelijk ondersteunen. Hierbij kan het lastig zijn om goed op uw eigen behoeften te blijven letten en om zelf in balans te blijven. Daarnaast is er mogelijk weinig ruimte voor uw eigen emoties en zorgen. Onthoud dat u niet verantwoordelijk bent voor het oplossen van de depressie van uw dierbare. Probeer ook aandacht en tijd te besteden aan uzelf, anders kunt u mogelijk overbelast raken. Het is belangrijk dat u zichzelf niet constant wegcijfert, maar af en toe ook uw grens aangeeft. Blijf zelf actief bezig en probeer een goede mentale en fysieke gezondheid na te streven. Daarnaast raden wij u aan om sociale steun te zoeken en te praten met naasten als dit nodig is. Mocht het u te veel worden, kunt u terecht bij uw huisarts.

Conclusie en samenvatting

Beknopte terugblik op deze WIKI-pagina, en een blik vooruit...

Pijn op de borst is een bekende klacht met verschillende oorzaken, waaronder AP. AP is de meest voorkomende vorm van coronaire hartziekten en kan ernstige gevolgen hebben voor het dagelijks leven. Medicamenteuze behandeling van AP verbetert zowel de klachten als de prognose en verkleint de kans op het ontstaan van complicaties.

Een depressie komt regelmatig voor bij patiënten met AP. Patiënten met AP blijken meer en ernstigere depressieve symptomen hebben, met verslechterde prognose en grotere kans op sterfte als gevolg. Depressieve personen hebben een bijna tweemaal zo hoog risico op ontwikkeling en progressie van hartziekten en AP. Het betreft een bi-directionele relatie: depressie vergroot het risico op de ontwikkeling en progressie van hartziekten en AP, en andersom vergroot AP het risico op het ontwikkelen van een depressie. Daarnaast zijn depressieve symptomen een sterke voorspeller voor therapie-ontrouw bij AP-behandelingen. Door het duidelijke verband tussen AP en depressieve symptomen, zouden wij aanbevelen om in de toekomst te streven naar meer bewustwording hierover bij zowel patiënten en zijn/haar naasten als bij clinici. Wij verwachten dat meer bewustwording bij patiënten leidt tot vroegere herkenning van depressieve symptomen en mogelijk tot meer (preventief) gezondheidsgedrag. Daarnaast zou meer bewustwording over deze relatie clinici mogelijk stimuleren om hier meer aandacht aan te besteden in de klinische praktijk, door bijvoorbeeld routinematig te screenen op depressieve symptomen. Verder is de leefstijl van patiënten van invloed op deze relatie en daarom zijn leefstijladviezen van belang kunnen zijn voor de behandeling van AP. Ook kunnen interventies als Hartrevalidatie met de PEP-module en Cognitieve Gedragstherapie worden ingezet.

Daarnaast is medicatie belangrijk bij de behandeling van depressieve AP-patiënten. Hartmedicatie kan diverse bijwerkingen, zoals depressie, tot gevolg hebben. Andersom, kunnen antidepressiva ook hartziekte bijwerkingen tot gevolg hebben. Op deze WIKI-pagina is een overzicht van diverse medicatie en hun mogelijke effecten beschreven. Zo blijkt gelijktijdig gebruik van bepaalde antidepressiva (SSRI's) en hartmedicatie (bètablokkers) geassocieerd te zijn met een slechtere prognose en verhoogd mortaliteitsrisico. Andere hartmedicatie (ACE-remmers) lijkt weer een beschermend effect op depressie te hebben. De resultaten van verschillende studies over de interactie tussen medicatie voor AP en voor depressie lopen uiteen, dus vervolgonderzoek is nodig. Bij toekomstig onderzoek naar deze interactie is het belangrijk om eventuele sekseverschillen te bestuderen, aangezien zowel AP-klachten als depressieve klachten zich anders uiten bij vrouwen met AP. 

Om deze WIKI-pagina af te sluiten, zouden we ten slotte graag willen benadrukken dat het belangrijk is om, naast alle wetenschappelijke bevindingen en gevonden interacties, te blijven onthouden dat de patiëntengroep met AP bestaat uit individuen, met individuele verschillen en voorkeuren, een eigen geschiedenis en met mogelijk (psychische) comorbiditeit. Het is essentieel om hier rekening mee te houden en zo goed mogelijk aan te blijven sluiten bij het individu en de mens achter de patiënt. 


Referentielijst

 

1.      Ketterer, M. W., Bekkouche, N. S., Goldberg, A. D., McMahon, R. P., & Krantz, D. S. (2011). Symptoms of Anxiety and Depression Are Correlates of Angina Pectoris by Recent History and an Ischemia-Positive Treadmill Test in Patients with Documented Coronary Artery Disease in the Pimi Study. Cardiovascular Psychiatry and Neurology, 2011, 1–7. https://doi.org/10.1155/2011/134040

 

2.      Van der Wall, E. E., van de Werf, F., & Zijlstra, F. (2008). Cardiologie (2de editie, Vol. 2008). Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum

 

3.      Hartman, O., Blankenstein, A. H., & Molenaar, A. O. (2013). Somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK). Geraadpleegd van https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/somatisch-onvoldoende-verklaarde-lichamelijke-klachten-solk

 

4.      Phan, A. (2009). Persistent Chest Pain and No Obstructive Coronary Artery Disease. JAMA, 301(14), 1468. https://doi.org/10.1001/jama.2009.425

5.      Bouma, M., Grooth, G. J., Loogman, M. C. M., & Rutten, F. H. (2019). Stabiele angina pectoris. Geraadpleegd van https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/stabiele-angina-pectoris

 

6.      De Nederlandse Hartstichting. (2021a). Alles over angina pectoris. Geraadpleegd van https://www.hartstichting.nl/hart-en-vaatziekten/angina-pectoris

 

7.      Chandrashekhar, S. (z.d.). Angina Pectoris – Dr. Chandrashekhar. Http://Drchandrashekhar.Com/. http://drchandrashekhar.com/angina-pectoris/ 

 

8.      The Joint Commission National Quality Measures. (2016). New York Heart Association (NYHA) Classification. Geraadpleegd van https://manual.jointcommission.org/releases/TJC2016A/DataElem0439.html

 

9.      Rutten, F., Bakx, C., Bruins Slots, M., van Casteren, B., & Rambharose, R. (2012). Acuut coronair syndroom. Geraadpleegd van https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/acuut-coronair-syndroom

 

10.    Van de Bruaene, L., Argacha, J. F., Kayaert, P., Schoors, D., & Droogmans, S. (2015). Veel mogelijke oorzaken voor vasospastische angina pectoris. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde, 1–4. Geraadpleegd van https://www.ntvg.nl/system/files/publications/a8971.pdf

 

11.    De Nederlandse Hartstichting. (2021b). Alles over Prinzmetal angina pectoris. Geraadpleegd van https://www.hartstichting.nl/hart-en-vaatziekten/angina-pectoris/prinzmetal-angina-pectoris

 

12.    De Nederlandse Hartstichting, de Boer, A. R., Bots, M. L., van Dis, I., Vaartjes, I., & Visseren, F. L. J. (2019). Hart- en vaatziekten in Nederland 2019 cijferboek. Geraadpleegd van https://www.hartstichting.nl/getmedia/41cf66bf-2107-44d6-b2c3-739fc465ec73/cijferboek-hartstichting-hart-vaatziekten-nederland-2019-rp92.pdf

 

13.    Zorginstituut Nederland. (z.d.-b). FarmacotherapeutischKompas. FK Online. Geraadpleegd op 25 februari 2021, van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/indicatieteksten/coronairlijden?anchor=coronairlijden_onderhoudsbehandeling_van_stabiele_angina_pectoris_behandelplan

 

14.    Ben-Dor, I., & Battler, A. (2007). Treatment of stable angina. Heart, 93(7), 868–874. https://doi.org/10.1136/hrt.2005.083659

 

15.    Palaniswamy, C., & Aronow, W. S. (2011). Treatment of Stable Angina Pectoris. American Journal of Therapeutics, 18(5), 138-152. https://doi.org/10.1097/mjt.0b013e3181f2ab9d

 

16.    Zorginstituut Nederland. (z.d.-e). FarmacotherapeutischKompas. FK Online. Geraadpleegd op 16 maart 2021, van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/betablokkers__systemisch#betablokkers__systemisch_typerende_bijwerkingen

 

17.    Zorginstituut Nederland. (z.d.-c). FarmacotherapeutischKompas. FK Online. Geraadpleegd op 25 februari 2021, van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/dihydropyridinen

 

18.    Wee, Y., Burns, K., & Bett, N. (2015). Medical management of chronic stable angina. Australian Prescriber, 38(4), 131–136. https://doi.org/10.18773/austprescr.2015.042

 

19.    Zorginstituut Nederland. (2021, 21 april). Clopidogrel. FarmacotherapeutischKompas. FK Online. https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/c/clopidogrel

 

20.    Zorginstituut Nederland. (z.d.-d). FarmacotherapeutischKompas. FK Online. Geraadpleegd op 26 februari 2021, van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/indicatieteksten/coronairlijden?anchor=coronairlijden_behandeling_van_een_nstemi_iap_acs\

 

21.    Nederlands Huisartengenootschap. (2019). Stabiele angina pectoris. NHG-Standaard. Geraadpleegd van: https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/stabiele-angina-pectoris

 

22.    Critchley, J. A., & Capewell, S. (2003). Mortality Risk Reduction Associated With Smoking Cessation in Patients With Coronary Heart Disease. JAMA, 290(1), 86. https://doi.org/10.1001/jama.290.1.86

 

23.    Hayek, S. S., Ko, Y. A., Awad, M., Del Mar Soto, A., Ahmed, H., Patel, K., Yuan, M., Maddox, S., Gray, B., Hajjari, J., Sperling, L., Shah, A., Vaccarino, V., & Quyyumi, A. A. (2017). Depression and chest pain in patients with coronary artery disease. International Journal of Cardiology, 230, 420–426. https://doi.org/10.1016/j.ijcard.2016.12.091

 

24.    V del B. (2004). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fourth Edition, Text Revision. In: Encyclopedia of Applied Psychology.

 

25.    GGZ Standaard (2021). Depressieve stoornissen. Geraadpleegd op 27 februari 2021, van https://www.ggzstandaarden.nl/zorgstandaarden/depressieve-stoornissen/introductie

 

26.    Gerald R. Fowkes, F., Housley, E., Riemersma, R. A., Macintyre, C. C. A., Cawood, E. H. H., Prescott, R. J., & Ruckley, C. V. (1992). Smoking, Lipids, Glucose Intolerance, and Blood Pressure as Risk Factors for Peripheral Atherosclerosis Compared with Ischemic Heart Disease in the Edinburgh Artery Study. American Journal of Epidemiology, 135(4), 331–340. https://doi.org/10.1093/oxfordjournals.aje.a116294

 

27.    Kop, W. (2014). Stress en hart - en vaatziekten. Geraadpleegd van https://harteraad.nl/wp-content/uploads/2018/03/stress_en_hart-_en_vaatziekte.pdf

 

28.    Lespérance, F., Frasure-Smith, N., Juneau, M., & Théroux, P. (2000). Depression and 1-Year Prognosis in Unstable Angina. Archives of Internal Medicine, 160(9), 1354. https://doi.org/10.1001/archinte.160.9.1354

 

29.    Mommersteeg, P.M.C., & Maas, A. (2018). Genderverschillen in psychologische klachten bij ischemische hartziekte. Geraadpleegd van https://www.vnva.nl/files/213/d2961.pdf

 

30.    Van der Kooy, K., van Hout, H., Marwijk, H., Marten, H., Stehouwer, C., & Beekman, A. (2007). Depression and the risk for cardiovascular diseases: systematic review and meta analysis. International Journal of Geriatric Psychiatry, 22(7), 613–626. https://doi.org/10.1002/gps.1723

 

31.    De Jonge, J.B., Roest, A. (2014). Stress en hart - en vaatziekten. Geraadpleegd van https://harteraad.nl/wp-content/uploads/2018/03/stress_en_hart-_en_vaatziekte.pdf

 

32.    Sundel, K. L., Stain-Mahngren, R., Andersson, A., berg-Wistedt, A., & Schenck-Gustafsson, K. (2007). High frequency of anxiety and angina pectoris in depressed women with coronary heart disease. Gender Medicine, 4(2), 146–156. https://doi.org/10.1016/s1550-8579(07)80028-3

 

33.    Mommersteeg, P. M.C., Arts, L., Zijlstra, W., Widdershoven, J. W., Aarnoudse, W., & Denollet, J. (2017). Impaired Health Status, Psychological Distress, and Personality in Women and Men With Nonobstructive Coronary Artery Disease. Circulation: Cardiovascular Quality and Outcomes, 10(2), 1–9. https://doi.org/10.1161/circoutcomes.116.003387

 

34.    De Graaf, R., Ten Have, M., & van Dorsselaer, S. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. Nemesis-2: Opzet en eerste resultaten, Trimbos-Instituut, Utrecht.

 

35.    Nuijen, J., & Bon-Martens, M. (2017 januari). Zicht op depressie: de aandoening, preventie en zorg. Geraadpleegd van https://www.staatvenz.nl/sites/default/files/rap_zorg_depressie_beveiligd_def.pdf

 

36.    Nationaal Kompas Volksgezondheid (2021). Opgehaald 27 februari 2021, van https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/stemmingsstoornissen/cijfers-context/huidige-situatie#node-aantal-nieuwe-gevallen-van-stemmingsstoornissen-bevolkingsonderzoek

 

37.    Jespersen, L., Abildstrøm, S. Z., Hvelplund, A., & Prescott, E. (2013). Persistent angina: highly prevalent and associated with long-term anxiety, depression, low physical functioning, and quality of life in stable angina pectoris. Clinical research in cardiology : official journal of the German Cardiac Society, 102(8), 571–581. https://doi.org/10.1007/s00392-013-0568-z

 

38.    Yin, H., Liu, Y., Ma, H., Liu, G., Guo, L., & Geng, Q. (2019). Associations of mood symptoms with NYHA functional classes in angina pectoris patients: a cross-sectional study. BMC Psychiatry, 19(1), 1–13. https://doi.org/10.1186/s12888-019-2061-3

 

39.    Kuijpers, P. M. J. C., & Honig, A. (2000). Depressie en 1-jaarsprognose bij instabiele angina pectoris. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 144(49), 2376–2377. https://www.ntvg.nl/system/files/publications/2000123760002a.pdf

 

40.    Bonnet, F., Irving, K., Terra, J. L., Nony, P., Berthezène, F., & Moulin, P. (2005). Anxiety and depression are associated with unhealthy lifestyle in patients at risk of cardiovascular disease. Atherosclerosis, 178(2), 339–344. https://doi.org/10.1016/j.atherosclerosis.2004.08.035

 

41.    Win, S., Parakh, K., Eze-Nliam, C. M., Gottdiener, J. S., Kop, W. J., & Ziegelstein, R. C. (2011). Depressive symptoms, physical inactivity and risk of cardiovascular mortality in older adults: the Cardiovascular Health Study. Heart, 97(6), 500–505. https://doi.org/10.1136/hrt.2010.209767

 

42.    Cezaretto, A., Pakseresht, M., Sharma, S., Kolahdooz, F., Siqueira-Catania, A., Barros, C. R. D., & Ferreira, S. R. G. (2015). Influence of depression on cardiometabolic responses to a lifestyle intervention in at-risk individuals. Journal of Affective Disorders, 174, 516–521. https://doi.org/10.1016/j.jad.2014.12.037

 

43.    Nederlands Huisartsen Genootschap. (2019). Depressie. NHG-Standaard. Geraadpleegd van: https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/depressie#samenvatting-medicamenteuze-behandeling

 

44.    Kirkham, J. G., Choi, N., & Seitz, D. P. (2015). Meta-analysis of problem solving therapy for the treatment of major depressive disorder in older adults. International Journal of Geriatric Psychiatry, 31(5), 526–535. https://doi.org/10.1002/gps.4358

 

45.    Reavell, J., Hopkinson, M., Clarkesmith, D., & Lane, D. A. (2018). Effectiveness of Cognitive Behavioral Therapy for Depression and Anxiety in Patients With Cardiovascular Disease: A Systematic Review and Meta-Analysis. Psychosomatic Medicine, 80(8), 742–753. https://doi.org/10.1097/psy.0000000000000626 

 

46.    Hofmann, S. G., Asnaani, A., Vonk, I. J. J., Sawyer, A. T., & Fang, A. (2012). The Efficacy of Cognitive Behavioral Therapy: A Review of Meta-analyses. Cognitive Therapy and Research, 36(5), 427–440. https://doi.org/10.1007/s10608-012-9476-1 

 

 

47.    Etz. (2020). Hartrevalidatie (poliklinisch): Informatie over het hartrevalidatieprogramma in het ETZ voor patiënten en partners. Geraadpleegd van https://www.etz.nl/ETZWebsite/files/68/68f6f3fb-4037-4585-9af0-7d7c90cb07c3.pdf

 

48.    GGZ Standaard (2021). Bijwerkingen Antidepressiva. Geraadpleegd op 27 februari 2021, van https://www.ggzstandaarden.nl/generieke-modules/bijwerkingen/zorg-rondom-bijwerkingen-door-antidepressiva 

 

49.    Fosbøl, E. L., Gislason, G. H., Poulsen, H. E., Hansen, M. L., Folke, F., Schramm, T. K., Olesen, J. B., Bretler, D. M., Abildstrøm, S. Z., Sørensen, R., Hvelplund, A., Køber, L., & Torp-Pedersen, C. (2009). Prognosis in Heart Failure and the Value of β-Blockers Are Altered by the Use of Antidepressants and Depend on the Type of Antidepressants Used. Circulation: Heart Failure, 2(6), 582–590. https://doi.org/10.1161/circheartfailure.109.851246 

 

50.    Bardage, C., & Isacson, D. G. L. (2000). Self-reported Side-effects of Antihypertensive Drugs: An Epidemiological Study on Prevalence and Impact on Health-state Utility. Blood Pressure, 9(6), 328–334. https://doi.org/10.1080/080370500300000905 

 

51.    van Melle, J. P., Verbeek, D. E. P., van den Berg, M. P., Ormel, J., van der Linde, M. R., & de Jonge, P. (2006). Beta-Blockers and Depression After Myocardial Infarction. Journal of the American College of Cardiology, 48(11), 2209–2214. https://doi.org/10.1016/j.jacc.2006.07.056

 

52.    Battes, L. C., Pedersen, S. S., Oemrawsingh, R. M., van Geuns, R. J., Al Amri, I., Regar, E., de Jaegere, P. P. T., Serruys, P., & van Domburg, R. T. (2012). Beta blocker therapy is associated with reduced depressive symptoms 12months post percutaneous coronary intervention. Journal of Affective Disorders, 136(3), 751–757. https://doi.org/10.1016/j.jad.2011.09.047 

 

53.    Agustini, B., Mohebbi, M., Woods, R. L., McNeil, J. J., Nelson, M. R., Shah, R. C., Murray, A. M., Ernst, M. E., Reid, C. M., Tonkin, A., Lockery, J. E., & Berk, M. (2020). The association of antihypertensive use and depressive symptoms in a large older population with hypertension living in Australia and the United States: a cross-sectional study. Journal of Human Hypertension, 34(11), 787–794. https://doi.org/10.1038/s41371-020-0303-y

 

54.    Stoschitzky, K., Sakotnik, A., Lercher, P., Zweiker, R., Maier, R., Liebmann, P., & Lindner, W. (1999). Influence of beta-blockers on melatonin release. European Journal of Clinical Pharmacology, 55(2), 111–115. https://doi.org/10.1007/s002280050604 

 

55.    Garmendia-Leiza, J., Andres-de-Llano, J., Ardura-Fernandez, J., Lopez-Messa, J., Alberola-Lopez, C., & Casaseca-Higuera, P. (2011). Beta blocker therapy modifies circadian rhythm acute myocardial infarction. International Journal of Cardiology, 147(2), 316–317. https://doi.org/10.1016/j.ijcard.2010.12.066

 

56.    Wirz-Justice, A., & Benedetti, F. (2020). Perspectives in affective disorders: Clocks and sleep. European Journal of Neuroscience, 51(1), 346–365. https://doi.org/10.1111/ejn.14362

 

57.    Lindberg, G., Bingefors, K., Ranstam, J., Rastam, L., & Melander, A. (1998). Use of calcium channel blockers and risk of suicide: ecological findings confirmed in population based cohort study. BMJ, 316(7133), 741–745. https://doi.org/10.1136/bmj.316.7133.741 

 

58.    Wilson, D. L., & Ried, L. D. (2012). Identifying iatrogenic depression using confirmatory factor analysis of the Center for Epidemiologic Studies Depression Scale in patients prescribed a verapamil-sustained-release-led or atenolol-led hypertension treatment strategy. Research in Social and Administrative Pharmacy, 8(4), 309–320. https://doi.org/10.1016/j.sapharm.2011.08.002

 

59.    Brownstein, D. J., Salagre, E., Köhler, C., Stubbs, B., Vian, J., Pereira, C., Chavarria, V., Karmakar, C., Turner, A., Quevedo, J., Carvalho, A. F., Berk, M., & Fernandes, B. S. (2017). Blockade of the angiotensin system improves mental health domain of quality of life: A meta-analysis of randomized clinical trials. Australian & New Zealand Journal of Psychiatry, 52(1), 24–38. https://doi.org/10.1177/0004867417721654 

 

60.    Vian, J., Pereira, C., Chavarria, V., Köhler, C., Stubbs, B., Quevedo, J., Kim, S.-W., Carvalho, A. F., Berk, M., & Fernandes, B. S. (2017). The renin–angiotensin system: a possible new target for depression. BMC Medicine, 15(1), 1–13. https://doi.org/10.1186/s12916-017-0916-3 

 

61.    Johansen, A., Holmen, J., Stewart, R., & Bjerkeset, O. (2011). Anxiety and depression symptoms in arterial hypertension: the influence of antihypertensive treatment. The HUNT study, Norway. European Journal of Epidemiology, 27(1), 63–72. https://doi.org/10.1007/s10654-011-9641-y 

 

62.    Zorginstituut Nederland. Geneesmiddelenoverzicht serotonineheropnameremmers, selectief [Internet]. FarmacotherapeutischKompas. FK Online. Geraadpleegd van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/serotonineheropnameremmers__selectief

 

63.    Zorginstituut Nederland. Geneesmiddelenoverzicht serotonineheropnameremmers, niet-selectief. FarmacotherapeutischKompas. FK Online. Geraadpleegd van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/serotonineheropnameremmers__niet_selectief

 

64.    Zorginstituut Nederland. Geneesmiddelenoverzicht tricyclische antidepressiva. FarmacotherapeutischKompas. FK Online. Geraadpleegd van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/tricyclische_antidepressiva

 

65.    Zorginstituut Nederland. Geneesmiddelenoverzicht MAO-remmers, niet-selectief. FarmacotherapeutischKompas. FK Online. Available from: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/mao_remmers__niet_selectief

 

66.    Davidson, J., Watkins, L., Owens, M., Krulewicz, S., Connor, K., Carpenter, D., Krishnan, R., & Nemeroff, C. (2005). Effects of Paroxetine and Venlafaxine XR on Heart Rate Variability in Depression. Journal of Clinical Psychopharmacology, 25(5), 480–484. https://doi.org/10.1097/01.jcp.0000177547.28961.03 

 

67.    Hu, M. X., Lamers, F., Penninx, B. W., & de Geus, E. J. (2017). Temporal stability and drivers of change in cardiac autonomic nervous system activity. Autonomic Neuroscience, 208, 117–125. https://doi.org/10.1016/j.autneu.2017.07.005 

 

68.    Licht, C. M. M., de Geus, E. J., van Dyck, R., & Penninx, B. W. J. H. (2010). Longitudinal Evidence for Unfavorable Effects of Antidepressants on Heart Rate Variability. Biological Psychiatry, 68(9), 861–868. https://doi.org/10.1016/j.biopsych.2010.06.032 

 

69.    Licht, C. M. M., Penninx, B. W. J. H., & de Geus, E. J. C. (2012). Effects of Antidepressants, but not Psychopathology, on Cardiac Sympathetic Control: A Longitudinal Study. Neuropsychopharmacology, 37(11), 2487–2495. https://doi.org/10.1038/npp.2012.107 

 

70.    Noordam, R., van den Berg, M. E., Niemeijer, M. N., Aarts, N., Hofman, A., Tiemeier, H., Kors, J. A., Stricker, B. H., Eijgelsheim, M., Visser, L. E., & Rijnbeek, P. R. (2015). Antidepressants and heart-rate variability in older adults: a population-based study. Psychological Medicine, 46(6), 1239–1247. https://doi.org/10.1017/s0033291715002779 

 

71.    O’Regan, C., Kenny, R. A., Cronin, H., Finucane, C., & Kearney, P. M. (2014). Antidepressants strongly influence the relationship between depression and heart rate variability: findings from The Irish Longitudinal Study on Ageing (TILDA). Psychological Medicine, 45(3), 623–636. https://doi.org/10.1017/s0033291714001767 

 

72.    Udupa, K., Thirthalli, J., Sathyaprabha, T., Kishore, K., Raju, T., & Gangadhar, B. (2011). Differential actions of antidepressant treatments on cardiac autonomic alterations in depression: A prospective comparison. Asian Journal of Psychiatry, 4(2), 100–106. https://doi.org/10.1016/j.ajp.2011.02.006 

 

73.    Alvares, G. A., Quintana, D. S., Hickie, I. B., & Guastella, A. J. (2016). Autonomic nervous system dysfunction in psychiatric disorders and the impact of psychotropic medications: a systematic review and meta-analysis. Journal of Psychiatry & Neuroscience, 41(2), 89–104. https://doi.org/10.1503/jpn.140217

 

74.    Kemp, A. H., Quintana, D. S., Gray, M. A., Felmingham, K. L., Brown, K., & Gatt, J. M. (2010). Impact of Depression and Antidepressant Treatment on Heart Rate Variability: A Review and Meta-Analysis. Biological Psychiatry, 67(11), 1067–1074. https://doi.org/10.1016/j.biopsych.2009.12.012 

 

75.    Tegegne, B. S., Man, T., van Roon, A. M., Riese, H., & Snieder, H. (2018). Determinants of heart rate variability in the general population: The Lifelines Cohort Study. Heart Rhythm, 15(10), 1552–1558. https://doi.org/10.1016/j.hrthm.2018.05.006 

 

76.    van Zyl, L. T., Hasegawa, T., & Nagata, K. (2008). Effects of antidepressant treatment on heart rate variability in major depression: A quantitative review. BioPsychoSocial Medicine, 2(1), 1–10. https://doi.org/10.1186/1751-0759-2-12 

 

77.    Hu, M. X., Milaneschi, Y., Lamers, F., Nolte, I. M., Snieder, H., Dolan, C. V., Penninx, B. W. J. H., & Geus, E. J. C. (2019). The association of depression and anxiety with cardiac autonomic activity: The role of confounding effects of antidepressants. Depression and Anxiety, 36(12), 1163–1172. https://doi.org/10.1002/da.22966 

 

78.    Volksgezondheidenzorg.info. Stemmingsstoornissen | Kosten | Zorguitgaven. https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/stemmingsstoornissen/kosten/zorguitgaven#definities 

 

79.     Liu, R. T., Hernandez, E. M., Trout, Z. M., Kleiman, E. M., & Bozzay, M. L. (2017). Depression, social support, and long-term risk for coronary heart disease in a 13-year longitudinal epidemiological study. Psychiatry research, 251, 36-40. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2017.02.010

 

80.    Keijsers, G. V., Van Minnen, A., Verbraak, M., Hoogduin, K., & Emmelkamp, P. (2017). Protocollaire behandelingen voor volwassenen met psychische klachten (1ste ed.). Boom.

 

81.    aan het Rot, M., Collins, K. A., & Fitterling, H. L. (2009). Physical exercise and depression. Mount Sinai Journal of Medicine: A Journal of Translational and Personalized Medicine, 76(2), 204–214. https://doi.org/10.1002/msj.20094

 

82.    Palmefors, H., DuttaRoy, S., Rundqvist, B., & Börjesson, M. (2014). The effect of physical activity or exercise on key biomarkers in atherosclerosis–a systematic review. Atherosclerosis, 235(1), 150-161. https://doi.org/10.1016/j.atherosclerosis.2014.04.026

 

83.    Quirk, S. E., Williams, L. J., O’Neil, A., Pasco, J. A., Jacka, F. N., Housden, S., ... & Brennan, S. L. (2013). The association between diet quality, dietary patterns and depression in adults: a systematic review. BMC psychiatry, 13(1), 1-22. https://doi.org/10.1186/1471-244X-13-175

 

84.    Chahoud, G., Aude, Y. W., & Mehta, J. L. (2004). Dietary recommendations in the prevention and treatment of coronary heart disease: do we have the ideal diet yet?. The American journal of cardiology, 94(10), 1260-1267. https://doi.org/10.1016/j.amjcard.2004.07.109

 

 

 

 

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.