| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Borstkanker en Depressie

Page history last edited by Paula M.C. Mommersteeg 11 years, 10 months ago

Terug naar hoofdpagina Psychofarmacologie Medische psychologie

 

BORSTKANKER & DEPRESSIE

 

Borstkanker is de meest voorkomende soort kanker bij vrouwen: 22% van alle kankers bij vrouwen. Jaarlijks treft het wereldwijd ongeveer 1 miljoen vrouwen1. Tegenwoordig zorgt goede behandeling voor een hogere overlevingskans. Dit zorgt echter voor een hoger risico op de ontwikkeling van psychologische onrust en daardoor eventuele stemmingsstoornissen2. Depressieve symptomen komen in 14-54% van de borstkankerpatiënten voor345. Omdat depressie gezien wordt als een voorspeller van mortaliteit bij borstkanker6, is een juiste onderkenning hiervan noodzakelijk. Depressie bij patiënten met borstkanker is een veelvoorkomende combinatie. Omwille van overlappende symptomen is de diagnose vaak moeilijk te stellen. Het is met het oog op de behandeling, belangrijk om alert te zijn op de signalen. Het is belangrijk om een aangepaste behandeling op te stellen die rekening houdt met de (interactie tussen) borstkanker en depressie7.

 

INHOUDSOPGAVE


 

BORSTKANKER

 

De somatische aandoening: algemene beschrijving van borstkanker 

Borstkanker of mammacarcinoom is een vorm van kanker die uitgaat van het melkklierweefsel in de borst. Borstkanker wordt veroorzaakt door afwijkingen in het DNA, mutaties die ervoor zorgen dat een cel (in dit geval een cel in de borst) ongecontroleerd gaat delen en groeien. Typerend voor kanker is dat de kankercellen hierbij ook het omringende, normale weefsel wegduwen, verdrukken en hinderen, en dat de cellen uiteindelijk kunnen uitzaaien  naar andere plaatsen in het lichaam, waar ze uitzaaiingen (metastasen) gaan vormen. Er bestaan verschillende soorten borstkanker, die ontstaan uit verschillende cellen. De belangrijkste zijn ductaal carcinoom in situ, lobulair carcinoom in situ, invasief ductaal carcinoom, en invasief lobulair carcinoom.  

 De indeling van borstkanker is mogelijk aan de hand van de TNM-classificatie. De T staat voor de grootte van de tumor, dat wil zeggen de knobbel in de borst. Het N-gedeelte geeft informatie over de kenmerken van de lymfeklieren in de oksel. De M gaat over de eventuele metastasen op afstand.

De ontwikkeling van gewone cel naar kankercel is een proces met verschillende stadia. Voor de volgende stadia worden voorafgaand aan verder onderzoek of operatie– de onderstaande, termen gebruikt: 

  • stadium I: een tumor kleiner dan twee centimeter zonder uitzaaiingen naar de lymfeklieren in de oksel;
  • stadium II: een tumor tussen de twee en vijf centimeter groot, met eventueel uitzaaiingen naar de lymfeklieren in de oksel, maar verder geen uitzaaiingen;
  • stadium III: de tumor is groter dan vijf centimeter, met eventueel uitzaaiingen naar de lymfeklieren in de oksel. De tumor valt ook onder dit stadium als hij kleiner is, maar door de huid naar buiten komt. Of als hij vastzit aan de borstwand. In beide gevallen is de kans groot dat er ook uitzaaiingen elders in het lichaam zijn;
  • stadium IV: een tumor met aangetoonde uitzaaiingen naar andere plekken in het lichaam.

 

Risicofactoren beïnvloeden de kans dat een gewone borstcel zich uiteindelijk zal ontwikkelen tot kankercel. Risicofactoren voor het ontwikkelen van borstkanker zijn:

 

Epidemiologie

Prevalentie

Het aantal vrouwen met borstkanker (prevalentie) op 1 januari 2008 wordt op basis van de registratie in de IKA (Integraal Kankercentrum Amsterdam)-regio geschat op 11,3 per 1.000 vrouwen (absoluut 94.000). Het betreft hier de 10-jaarsprevalentie. Dit wil zeggen het aantal vrouwen dat in de loop van de tien jaar voorafgaand aan de peildatum (1 januari 2008) borstkanker heeft gekregen en op de peildatum nog in leven is. Dit is een gebruikelijke maat voor kankerregistratie. Het aantal mannen met borstkanker wordt geschat op 0,05 per 1.000 mannen (absoluut 494)1.  

 

Incidentie

Borstkanker is de meest voorkomende soort kanker bij vrouwen: 22% van alle kankers bij vrouwen. Jaarlijks treft het wereldwijd ongeveer 1 miljoen vrouwen. In België en Nederland krijgt één op de negen vrouwen borstkanker. Dit is ongeveer 1,5 per 1.000 vrouwen (absoluut 13.000). Omdat mannen ook een kleine hoeveelheid borstklierweefsel bezitten, kunnen zij ook borstkanker krijgen, al komt dat wel veel minder vaak voor. De kans dat een man borstkanker ontwikkelt is ongeveer 0,01 op 1.000 per jaar (absoluut 92). In het hele leven is dat honderdmaal minder vaak dan vrouwen. De incidentie is de laatste jaren  fors toegenomen, dit hangt deels samen met de veranderende risicofactoren en deels met het bevolkingsonderzoek.    

 

Prognose 

Volgens de mortaliteitscijfers overlijden in Nederland per jaar ongeveer 0,38 per 1.000 vrouwen met borstkanker, aan borstkanker (absoluut 3.200). Bij mannen ligt dit cijfer veel lager op ongeveer 0,003 per 1.000 mannen (absoluut 23).  Hiermee is mammacarcinoom verantwoordelijk voor 21% van alle sterfgevallen ten gevolge van een carcinoom.  De mortaliteit is nagenoeg constant gebleven, met een mogelijk lichte daling in de laatste tien jaar. Dat de mortaliteit desondanks zo opmerkelijk stabiel is gebleven lijkt te kunnen worden toegeschreven aan een gunstiger stadium bij diagnose en een verbeterde behandeling (o.a. met tamoxifen).  

 

Behandeling van mammacarcinoom

Behandeling van mammacarcinoom kan op verschillende manieren gebeuren. Veel patiënten krijgen een combinatie van een van de volgende behandelingen:

  • Chirurgie

  • Radiotherapie

  • Chemotherapie

  • Hormonale therapie

  • Monoclonale antilichamen

 

De keuze voor de behandeling en de combinatie is afhankelijk van de soort tumor, de stadiëring van de ziekte, de leeftijd en of de vrouwelijke patiënt reeds in de overgang is (geweest). Er wordt een curatieve behandeling gestart wanneer genezing mogelijk is. Een adjuvante behandeling kan eveneens een curatief doel dienen, om eventuele (niet waarneembare) uitzaaiingen te bestrijden en daarmee de kans op ziektevrije overleving te vergroten. Chemotherapie kan eveneens worden ingezet voorafgaande een chirurgische ingreep om de tumor de verkleinen, dan wordt gesproken van neo-adjuvante therapie. Wanneer curatie niet meer mogelijk is, kan een palliatieve behandeling gestart worden, met als doel vermindering van symptomen en klachten89.

 

Chirurgie

Operatie vindt in de meeste gevallen plaats (bij stadia T0-3, N0-2, M0), locoregionaal (lokaal: borst; regionaal: klierstation).

Borstamputatie (ablatio): hierbij wordt de gehele borst, inclusief vet- en bindweefsel, huid en tepel verwijderd. De onderliggende borstspieren worden hierbij gespaard.

Borstsparende operatie: hierbij wordt alleen de tumor en omliggend weefsel verwijderd. Na deze methode volgt altijd bestraling.  De grootte en het aantal van de tumor(en) ten opzichte van de omvang van de borst zijn bij de keuze doorslaggevend. Leeftijd speelt geen doorslaggevende rol. Vrouwen jonger dan 35 jaar hebben over het algemeen een groter kans op recidive bij een borstsparende behandeling. Door middel van een vriescoupeonderzoek tijdens de schildwachtersprocedure wordt onderzocht of er sprake is van lymfeklier-uitzaaiingen, om de prognose te bepalen en vervolg behandelplan op te stellen8 9.

 

Radiotherapie

Radiotherapie of bestraling dient als doel om kankercellen plaatselijk te vernietigen. Uitwendige radiotherapie wordt meestal gegeven in combinatie met andere behandelingen met een curatief, adjuvant of palliatief doel. De meest voorkomende toepassing dient als curatief doel na een borstsparende operatie (adjuvante behandeling), om achtergebleven kankercellen te vernietigen en de plaatselijke terugkeer te voorkomen. Daarnaast wordt radiotherapie gegeven wanneer een chirurgische ingreep bij een grote tumor (zondert uitzaaiingen elders in het lichaam) niet mogelijk is. Soms kan radiotherapie worden toegepast als palliatieve behandeling, bij pijnbestrijding (door bijv. uitzaaiingen). Doorgaans bestaat het behandeltraject uit 25-35 bestralingen, dagelijks gedurende 5-7 weken. Bij palliatieve bestraling meestal maar een enkele bestraling.

De meest voorkomende bijwerkingen: pijn, vermoeidheid, huidreacties (gezonde lichaamscellen worden eveneens aangetast door radiotherapie) zijn veelgenoemde bijwerkingen van radiotherapie. Evenals verkleuring van de huid, littekenvorming, oedeemvorming (van de arm).  De duur van de klachten is verschillend per patiënt en hangen af van het bestraalde gebied (grootte, locatie), de bestralingsdosis en de toegepaste techniek8 9.    

 

Chemotherapie10

Bij chemotherapie wordt gebruik gemaakt van cytostatica als celdodend of celdelingremmende medicatie. Chemotherapie kan worden toegepast wanneer er een risico bestaat op terugkeer van het carcinoom door micrometastasen (adjuvant na chirurgie). Dit is afhankelijk van de grootte van de tumor, de mate van kwaadaardigheid, de hormoongevoeligheid, de hoeveelheid lymfeklier-uitzaaiingen en leeftijd. Daarbij wordt het weefselonderzoek meegenomen in de beslissing al dan geen chemotherapie toe te dienen. Neo-adjuvante chemotherapie wordt toegepast voorafgaande chirurgie om micrometastasen te vernietigen en/of de tumor te verkleinen. Dit zou een borstsparende operatie mogelijk maken wanneer de tumor in eerste instantie te groot zou zijn. De overlevingskansen zijn bij adjuvante en neoadjuvante chemotherapie even groot. Palliatieve chemotherapie wordt toegepast als ziekteprocesremmer en/of klachten- en pijnvermindering. Een cytostaticakuur kan intraveneus, oraal, intermusculair, subcutaan en topisch (via de huid) worden toegediend. Veel gebruikte schema’s zijn: 6 kuren CMF (cyclofosfamide, methotrexaat en fluorouracil) of 4 kuren AC (adriamycine en cyclofosfamide).  

Veel voorkomende bijwerkingen van cytostatica: het tast eveneens gezonde (vooral snelgroeiende) cellen aan. Haaruitval, misselijkheid, braken, maag- en darmklachten, infecties, vermoeidheid  en gewichtstoename zijn veel voorkomend. Vervroegde overgangsklachten en onvruchtbaarheid kunnen optreden. Voor vrouwen onder de 40 bedraagt dit risico ongeveer 20 tot 30%, voor vrouwen boven de 45 is dat risico 80 tot 100%8 9.

 

Hormonale therapie

Een tumor is hormoongevoelig wanneer de tumorcellen voor hun groei afhankelijk zijn van geslachtshormonen oestrogeen en progesteron (ER+/PGR+). Hormoontherapie beperkt de lichaamseigen productie van deze hormonen en vermindert hun invloed. Dit kan overlevingskansen vergroten. Uitzaaiingen kunnen worden teruggedrongen. De kans dat een tumor reageert op hormoontherapie is 50-75%. Hormoontherapie kan gegeven worden als (neo-)adjuvante behandeling, al dan niet in combinatie met chemotherapie en/of monoklonale antilichamen. Daarnaast kan hormoontherapie worden ingezet als palliatieve behandeling. Leeftijd en stadium van de ziekte zijn bepalend in de keuze voor hormoontherapie. Tamoxifen is een veel toegepast hormoonpreparaat. Deze remmen de aanmaak of werking van eigen hormonen. Hierdoor wordt de groei en woekering vertraagd en/of stopgezet en sterven de kankercellen af. Hormoontherapie wordt vaak voor een lange periode voorgeschreven (aantal jaren). Hormoontherapie zorgt voor uitschakeling van de hormoonproductie in een lichaam (eierstokken, onderhuids vet, bijnieren). Soms dienen eierstokken definitief te worden verwijderd. Bij een man kunnen soms de zaadballen verwijderd worden bij hormoontherapie.

Bijwerkingen: deze hangen af van het type hormonale therapie en of een vrouw al dan niet in de overgang is bij aanvang. Een vrouw kan vervroegd in de overgang komen, bestaande overgangsklachten kunnen verergerd worden en er is kans op onvruchtbaarheid. Gewrichtsklachten en botontkalking zijn eveneens mogelijke klachten8 9.     

 

Monoklonale antilichamen

Deze behandeling wordt meestal gegeven in combinatie met chemotherapie en/of met hormonale therapie. Tumoren kunnen bepaalde HER2/neu eiwitten op zich hebben die voor een groeiprikkel zorgen in de cel. Monoklonale antilichamen blokkeren deze eiwitten. Tumorcellen kunnen hierdoor afsterven of minder goed herstellen na chemotherapie en/of hormonale therapie. Bij metastasen kan een dergelijke behandeling weken tot jaren duren. Antilichamen worden normaliter eens per week tot eens per 3 weken via infuus toegediend. Monoklonale behandeling kan adjuvant alsmede palliatief worden ingezet.

Bijwerkingen: koorts, spierpijn, misselijkheid, allergische reacties, koude rillingen, kortademigheid, vermindering hartpompfunctie zijn mogelijke bijwerkingen8 9.

  

DEPRESSIE

Psychische klachten zijn veel voorkomend bij een somatische aandoening als borstkanker. Het hebben van een ernstige ziekte heeft een grote impact op zowel lichamelijk, sociaal als psychisch niveau.

 

De psychische aandoening: algemene beschrijving

De depressieve stoornis valt volgens de DSM-IV in de categorie stemmingsstoornissen. Kenmerkend voor een depressieve stoornis is gedurende een langere periode klachten van geen interesse of plezier (anhedonie) en/of van neerslachtige gevoelens, in combinatie met een aantal specifieke stemmingsklachten, zoals rusteloosheid, een verminderd gevoel van eigenwaarde en concentratieproblemen11.

 

DSM-IV criteria (DSM-IV-TR, American Psychiatric Association)12

A. Ten minste 5 van de 9 hieronder genoemde symptomen met een minimale duur van 2 weken en wijzen op een verandering ten opzichte van het eerder functioneren; ten minste een van de symptomen is ofwel (1) depressieve stemming, ofwel (2) verlies van interesse of plezier.

 

  1. Depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag

  2. Duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag

  3. Duidelijke gewichtsvermindering, of gewichtstoename, of veranderde eetlust, bijna elke dag

  4. Insomnia of hypersomnia, bijna elke dag

  5. Psychomotorische agitatie of remming, bijna elke dag

  6. Moeheid of verlies van energie, bijna elke dag

  7. Gevoelens van waardeloosheid of onterecht schuldgevoelens, bijna elke dag

  8.  Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid, bijna elke dag

  9. Suïcidale gedachten, of suïcidale plannen of poging 

 

B. De symptomen voldoen niet aan de criteria voor een gemengde episode.

C. De symptomen veroorzaken klinisch significant lijden of belemmering in sociale, beroepsmatige of andere belangrijke omstandigheden.

D. De symptomen zijn niet het gevolg van directe fysiologische effecten van middelengebruik (bijvoorbeeld drugs of medicatie) of een somatische aandoening.

E. De symptomen kunnen niet beter worden verklaard door rouw, bijvoorbeeld na het verlies van een dierbaar persoon, de symptomen duren langer dan twee maanden of worden gekenmerkt door belemmering in het functioneren, preoccupatie met waardeloosheid, suïcidale gedachten, psychotische symptomen of psychomotorische retardatie.

 

Epidemiologie

Prevalentie en incidentie

In 2007 leed naar schatting 6,2% van de inwoners van Nederland van 18 tot 65 jaar aan een stemmingsstoornis. In totaal waren dat ongeveer 642.800 mensen, waarvan 545.100 (5,3%) een depressie in engere zin hadden en 92.300 (0,9%) dysthymie (prevalentie). Depressie komt meer voor bij vrouwen (384.600, 7,4%) dan bij mannen (258.200, 4,9%).

Jaarlijks krijgen ruim 285.000 volwassenen (18-64-jarigen) een eerste depressie: 89.900 mannen (1,7%) en 195.900 vrouwen (3,9%) (incidentie). Het betreft hier personen die niet eerder in hun leven een depressie hebben meegemaakt13.

 

Tabel 1: Prevalentie en incidentie stemmingsstoornissen in Nederland in 2007

 

Absolute prevalentie (%)

Absolute incidentie (%)

Stemmingsstoornis totaal

642.800 (6,2%)

285.000 (2,8%)

Waarvan mannen

258.200 (4,9%)

89.900 (1,7%)

Waarvan vrouwen

384.600 (7,4%)

195.900 (3,9%)

Waarvan depressie

545.100 (5,3%)

-

Waarvan dysthymie

92.300 (0,9%)

-

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Prognose

Een depressieve stoornis heeft een wisselend beloop: 50% van de patiënten herstelt binnen 3 tot 4 maanden. De uitkomsten van de prognose over depressie lopen enigszins uiteen. Dit komt vooral door verschillen in onderzochte populatie,de onderzoeksmethoden en de gehanteerde criteria voor depressie en herstel. De prognose van patiënten die door de huisarts behandeld worden is vaak beter dan die van de poliklinisch behandelde patiënten. De prognose van een klinisch behandelde populatie is het slechtst: 30% recidiveert binnen een jaar. Een jaar na aanvang voldoet nog ongeveer 20% aan de diagnose In het tweede ziektejaar is de kans op herstel naar schatting 9%, waarna de herstelkans waarschijnlijk geleidelijk verder afneemt14. 

 

Medicamenteuze behandeling van depressie 

Antidepressiva zijn medicijnen die veel gebruikt worden in de behandeling van depressie, met de intentie de symptomen van een depressie te verminderen. Antidepressiva zijn verbindingen die primair en specifiek een stemmingsverbeterend effect geven bij depressies, in het bijzonder bij bepaalde vormen van depressie. Met primair in dit verband wordt bedoeld dat de stemmingsregulatie rechtstreeks wordt beïnvloed en niet indirect, dat wil zeggen via reductie van andere psychopathologische verschijnselen die een negatief effect kunnen uitoefenen op het stemmingsniveau, zoals angst en hallucinaties. Specifiek werkzaam houdt in dat antidepressiva bij depressies werkzamer zijn dan andere groepen psychofarmaca, zoals antipsychotica en anxiolytica. Het begrip houdt niet in dat hun werkzaamheid beperkt blijft tot het domein van de stemmingsstoornissen, antidepressiva zijn bijvoorbeeld ook werkzaam bevonden bij angststoornissen15.    

 

MAO-remmers

Definitie: Monoamino-oxidaseremmers (MAO-remmers) blokkeren de werking van MAO en dus de afbraak van monoaminen, waaronder de neurotransmittersserotonine, noradrenaline en dopamine. Deze monoaminen zijn deels betrokken bij lichaamsprocessen die met de stemming te maken hebben, en zorgen doorgaans voor een prettig gevoel. Als de afbraak van monoaminen wordt geremd blijven de neurotransmitters langduriger beschikbaar in de synaptische spleet wat bijdraagt aan het antidepressieve effect16.

 

Bijwerkingen: De bijwerkingen van de oude MAO-remmers zijn de voornaamste reden dat zij weinig worden toegepast. Waarschijnlijk verhinderen de MAO-remmers ook de afbraak van de stof tyramine, die veel in het voedsel voorkomt. Tyramine is een voorloper van stoffen die onder andere tot een stijging van de bloeddruk leiden. Omdat de afbraak van tyramine door MAO-remmers wordt belemmerd, neemt de hoeveelheid van deze bloeddrukstijgende stoffen toe. Wanneer een patiënt die behandeld wordt met MAO-remmers voedsel of drank gebruikt waar tyramine in zit, kan bloeddrukverhoging optreden. De bloeddrukstijging is gevaarlijk omdat als gevolg hiervan hersenbloedingen kunnen optreden (de eerste verschijnselen zijn vaak ernstige hoofdpijn, al dan niet gepaard gaande met misselijkheid en braken). Naast deze bijwerking vertonen de MAO-remmers nog een aantal meer onschuldige, maar wel onaangename bijwerkingen. Zo kunnen zij aanleiding geven tot slapeloosheid, hyperactiviteit, gewichtstoename, het vasthouden van vocht en duizeligheid bij plotseling gaan staan (vanwege daling van de bloeddruk). Dit laatste is tegen te gaan door veel te drinken, zout te eten of steunkousen te dragen17.    

 

SSRI’s

Definitie: De selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI's) hebben een agonistisch werkingsmechanisme door het blokkeren van de heropname van serotonine in neuronen. Dit verhoogt de serotonine concentratie in de synaptische spleet wat bijdraagt aan het antidepressieve effect. SSRI's remmen eveneens, in veel geringere mate, de heropname van noradrenaline en dopamine18.

 

Bijwerkingen: De SSRI's zijn globaal even effectief als de tricyclische antidepressiva (TCA's). De bijwerkingen zijn minder vervelend dan die van de TCA's en monoamine-oxidaseremmers. Mogelijke bijwerkingen:

Maag-darmklachten (misselijkheid, diarree en obstipatie), hoofdpijn, anorexie, onrust, gewichtstoename, slapeloosheid, bloeduitstortingen en bloedingen, seksuele stoornissen (verminderd tot geen libido, erectiestoornissen (bij mannen), vertraagde ejaculatie (bij mannen) genitale gevoelloosheid en opwindingsproblemen).

Deze bijwerkingen, met uitzondering van gewichtstoename en seksuele stoornissen, nemen af na een aantal weken of verdwijnen geheel (de mogelijkheid bestaat dat seksuele problemen ook na beëindiging van de medicatie blijven voortduren). Deze post-SSRI sexual dysfunction, zoals de aandoening wordt genoemd, kan enkele maanden of jaren duren en in enkele gevallen zelfs definitief zijn. Uit een groot lange termijn onderzoek, het Women's Health Initiative waarin 136.000 vrouwen werden gevolgd, blijkt dat onder de 5500 vrouwen uit dit onderzoek die een SSRI gebruikten significant meer sterfte voorkwam en meer beroertes dan onder diegenen die geen antidepressiva gebruikten. Het ging om ongeveer 2% per jaar extra risico12.

 

TCA’s

Definitie: Tricyclische antidepressiva (TCA’s) inhiberen de heropname van norepinephrine en serotonine in het centrale zenuwstelsel. Dit resulteert in een toegenomen beschikbaarheid van serotonine en norepinephrine in het brein. Deze actie wordt verantwoordelijke geacht voor de antidepressieve eigenschappen19.

 

Bijwerkingen: Modernere TCA's lijken minder bijwerkingen te hebben dan de oudere tricyclische antidepressiva. Bijwerkingen die geregeld voorkomen zijn o.a. een droge mond, duizeligheid, veel transpireren, obstipatie en problemen met plassen. Meestal verdwijnen de bijwerkingen na een week of twee20.  

 

INTERACTIE VAN BORSTKANKER EN DEPRESSIE

 

Algemene beschrijving

Depressie is een veel voorkomende psychische klacht bij vrouwen die lijden aan borstkanker. Depressie dient eerder gezien te worden als een reactie op de diagnose van kanker dan als voorspellende factor21.

Uit onderzoek van De Vries3 bij borstkankerpatiënten blijkt dat trait anxiety een rol speelt in het ervaren van depressieve symptomen en vermoeidheid over tijd. Trait anxiety kan omschreven worden als angst als karaktertrek dat duidt op stabiele verschillen tussen individuen in hun reactie op, of anticipatie van bedreigende situaties of prikkels22

Psychologische problemen bij borstkankerpatiënten kunnen voorkomen vanaf de diagnose, tijdens de behandeling maar meestal na de behandeling. Tijdens de behandeling is de patiënt meer gefocust op het eigen lichaam. Na de behandeling verlegt de focus zich naar het dagelijks leven, de switch van overleven naar leven

 

 

Epidemiologie

Prevalentie

Depressieve symptomen komen in 14-54% van de borstkankerpatiënten voor23. De verschillende gevonden prevalenties kunnen mogelijk verklaard worden door variaties binnen de studies:

  • Verschil in meetmoment
  • Meting van klinische depressie of slechts depressieve symptomen
  • Verschillende meetinstrumenten (BDI/HADS).
  • Overlap van de somatiek van kanker en depressie.

 

Depressie wordt in deze populatie vaak onderschat. Dit komt doordat artsen depressie vaak niet herkennen of doordat zij het als normale symptomen zien van de tumor. Er is dan ook veel overlap in symptomen:

Vermoeidheid: kan komen door zowel de chemotherapie/radiotherapie  als door de depressie ontstaan.

Minder activiteiten: kan zowel door chemotherapie als door depressie ontstaan.

Gewichtsverlies: kan zowel door de tumor als door depressie ontstaan.

Slaapproblemen: kan door zowel chemotherapie als door depressie ontstaan.

Om de diagnose depressie te stellen bij een persoon met borstkanker, moet daarom meer gelet worden op de cognitieve klachten en minder op de fysieke symptomen. Voor het stellen van de diagnose is het belangrijk dat er sprake is van neerslachtigheid voor langere tijd. Daarnaast is het hebben van suïcidale gedachten een belangrijke aanwezige, maar niet per se nodig voor de diagnose. Deze klachten komen bij kanker niet spontaan voor. Als de vermoeidheid langer blijft aanhouden dan normaal, wordt ook eerder aan de diagnose depressie gedacht.  De criteria die tevens kunnen ontstaan door de behandeling, zijn tijdens de behandeling niet geldig als DSM-IV criteria.24

 

Prognose

Depressie verslechtert de prognose bij borstkankerpatiënten. Patiënten met borstkanker die lijden aan depressieve klachten en/of een depressieve episode blijken een slechtere progressie van de borstkanker te hebben dan patiënten zonder depressie25.

Bovendien hebben de patiënten met depressie en borstkanker een verhoogde kans op mortaliteit te hebben26. Deze verslechterde progressie en verhoogde mortaliteit zou via twee verschillende theorieën verklaard kunnen worden. Ten eerste zou depressie kunnen interacteren met andere ziektes. Doordat depressieve patiënten minder hulp zoeken bij medische instanties en zich minder houden aan medische aanbevelingen, is er meer kans dat de patiënt overlijdt aan andere ziektes waaraan zij lijden naast de borstkanker. Ook leidt verminderde therapietrouw tot eerder overlijden aan de borstkanker zelf27.Volgens de tweede theorie beïnvloedt depressie neurobiologische mechanismen, zoals de HPA-as, endocriene assen, immunologische functies en andere activiteiten van het centrale zenuwstelsel. Door borstkanker ontstaan pro inflammatorische cytokinen, welke de HPA-as activeren. Dit leidt tot een hogere cortisol output gedurende de dag bij depressieve patiënten. Bovendien leidt inflammatie tot verminderd tryptofaan, wat vervolgens leidt tot verminderde serotonine transmissie.  Deze disregulaties leiden tot verhoogde mortaliteit van de patiënt25.

 

Andere psychische klachten bij borstkanker

Zowel tijdens de diagnose, de behandeling en in de periode hierna kan er sprake zijn van diverse psychische problematiek. Tijdens de diagnose is er sprake van angst, somberheid en vermoeidheid. Deze problemen kunnen ook tijdens de behandeling voorkomen, maar de meeste patiënten zijn in dit stadium erg gericht op hun lichaam en het overleven van de ziekte. Na de behandeling komen psychische klachten het meeste voor. In deze periode komen veel angst voor terugkeer van de ziekte voor en onzekerheid over de toekomst. De ernst van de psychologische problemen worden vooral bepaald waarin de patiënt het gevoel heeft controle te hebben over zijn of haar leven of ziekte28.

 

Een grote impact bij borstkankerpatiënten is het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de borst. De patiënt moet hierbij leren om te gaan met de veranderingen van het lichaam. Problemen die hierbij veel voorkomen zijn het bezorgd zijn over littekens, zich niet seksueel aantrekkelijk voelen, en zich ongemakkelijk voelen in meer onthullende kleding29.

Daarnaast heeft borstkanker consequenties voor de sociale en maatschappelijke omgeving van de patiënt. De patiënt is minder in staat om zijn normale, alledaagse rollen te vervullen. Tegelijkertijd zullen de rollen van gezinsleden, familie, vrienden, en collega’s veranderen door de ziekte30. De ziekte kan het evenwicht binnen een relatie verstoren31.

 

Ten slotte gaat na de behandeling de terugkeer naar werk een belangrijke rol spelen. Werkhervatting blijkt een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van leven van kankerpatiënten32. Uit onderzoek blijkt de helft van de kankerpatiënten een jaar na de ziekmelding weer aan het werk zijn. Na anderhalf jaar blijkt 67% weer aan het werk te zijn33. Uit andere studies blijkt dat de percentages met betrekking tot de terugkeer naar werk variëren van 44% tot 100%34.  Diagnose en behandeling blijken de belangrijkste voorspellers voor de termijn van werkhervatting, gevolgd door vooral vermoeidheidsklachten33.

 

Therapietrouw

Therapietrouw kan een probleem zijn bij vooral hormonale therapie. Uit onderzoek blijkt dat slechts 6% van de studiepopulatie de hormonale nabehandeling  stopzet na 1 jaar, maar dat dit percentage oploopt tot 33% na 3 jaar behandeling. Die geringe therapietrouw heeft te maken met de levensverwachting (hoe zorgwekkender de gezondheidstoestand van de patiënte, hoe hoger de kans dat zij niet therapietrouw is). Als de patiënte tegelijk ook andere geneesmiddelen moet slikken, heeft dat een positief effect op de therapietrouw35.

Mogelijke maatregelen om therapietrouw te bevorderen:

  • Vereenvoudiging van de medicatie.

  • Geheugensteuntjes voor de patiënten via de post, de telefoon, de computer of huisbezoek.

  • Interventies die bestaan uit het onderwijzen en aanreiken van kennis zowel aan de patiënt zelf zoals bijvoorbeeld aan zijn gezinsleden36.

De relatie tussen slechte therapietrouw en de effecten op lange termijn zijn nog onduidelijk37.

 

Medicamenteuze behandeling

Combinatie antidepressiva en medicatie borstkanker

Ongeveer 25% van de vrouwen met borstkanker krijgt in haar leven te maken met depressie38. Antidepressiva worden geregeld voorgeschreven aan vrouwen met borstkanker voor een psychiatrische stoornis, maar ook voor bijvoorbeeld opvliegers39. Uit recent Nederlands onderzoek40 is gebleken dat het voorschrijven van psychotropische drugs bij kanker patiënten normaal is en vaak direct wordt gedaan na diagnose en toeneemt in de terminale fase. Het aantal recepturen is significant hoger bij patiënten uit een lagere socio-economische groep, immigranten of patiënten met een premorbide chronisch medische conditie.

Uit de Deense studie van Suppli et al.4is gebleken dat de diagnose van ‘nieuwe’ kanker of terugkerende borstkanker dusdanig verhoogt door het gebruik van antidepressiva.Socio-demografische karakteristieken werden geassocieerd met het eerste gebruik van antidepressiva na een borstkanker diagnose, eerder dan het moment van diagnose. 

 

Tamoxifen

Tamoxifen is een selectieve oestrogeen receptor modulator wat al langer dan 30 jaar wordt gebruikt in de behandeling van borstkanker42 . In een overzicht van verschillende gerandomiseerde onderzoeken concludeerde de Early Breast Cancer Trialists’ Collaborative Group43 dat bij vrouwen met hormoongevoelige borstkanker, tamoxifen het risico op terugkeer voor ongeveer de helft en het risico op overlijden door borstkanker voor ongeveer een derde reduceert.

In verschillende studies wordt echter een negatief effect gevonden van het gebruik van paroxetine, een SSRI, op de gunstige werking van tamoxifen bij vrouwen met borstkanker. Het gebruik van paroxetine tijdens een behandeling met tamoxifen wordt geassocieerd met een verhoogd risico op dood bij borstkanker, wat de hypothese ondersteund dat paroxetine de werking van tamoxifen in vrouwen met borstkanker kan verminderen of teniet kan doen44. Ook uit een review van Desmerais & Looper45 blijkt consistent dat paroxetine een groot effect heeft op het  metabolisme, en dus de verslechterde werking, van tamoxifen. Zij vonden dat naast paroxetine, ook fluoxetine en bupropion het positieve effect van tamoxifen lijken te verminderen. Venlafaxine heeft echter weinig of geen effect op het metabolisme van tamoxifen en kan daardoor gezien worden als de veiligste keuze. Een andere optie als antidepressivum lijkt desvenlafaxine te zijn. Mirtazapine is nog niet uitgebreid bestudeerd, maar onderzoek suggereert nu een minimaal effect. Deze bevindingen worden ondersteund door andere studies. In een review van Hoskins, Carey, & McLeod46 wordt het effect van verschillende SSRI’s uit verschillende studies onderzocht. Zij concluderen dat sertraline, citalopram, escitalopram, fluvoxamine, en de SNRI reboxetine minder snel zullen interacteren met tamoxifen dan fluoxetine of paroxetine.

CYP2D6 speelt een rol in het metabolisme van tamoxiden en SSRI’s kunnen het phenotype veranderen47. Maar er is nog geen consensus bereikt in hoeverre genotype testing in de klinische praktijk kan worden ingebed.

Toekomstig onderzoek kan zich richten op genotype testing, het metabolisme en het combineren van verschillende typen psychotherapie bij borstkanker.

 

Tabel 2: Overzicht verschillende typen medicatie bij depressie

Medicatie depressie

 

Onomkeerbare

MAO-remmers

-         Tranylcypromine 

-          Fenelzine 

-          Isocarboxazide

Reversibele MAO-remmers

-          Amiflamine 

-          Belfoxaton

-          Brofaromine  

-          Cimoxaton

-          Clorgyline 

-          Curcumine

-          Methylene Blue

-          Minaprine 

-          Moclobemide 

-          Pirlindole 

-          Toloxaton

SSRI’s

-          Citalopram 

-          Escitalopram 

-          Fluoxetine 

-          Fluvoxamine

-          Paroxetine 

-          Sertraline 

TCA’s

-          Amitriptyline 

-          Amitriptylinoxide

-          Butriptyline 

-          Clomipramine 

-          Demexiptiline 

-          Desipramine 

-          Dibenzepin 

-          Dimetacrin

-          Dosulepin 

-          Doxepin 

-          Imipramine 

-          Imipraminoxide 

-          Lofepramine 

-          Melitracen 

-          Metapramine 

-          Nitroxazepine 

-          Nortriptyline 

-          Noxiptiline  

-          Pipofezine 

-          Propizepine 

-          Protriptyline 

-          Quinupramine 

-          Amineptine 

-          Iprindole 

-          Opipramol 

-          Tianeptine 

-          Trimipramine 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 3: Overzicht verschillende typen medicatie bij borstkanker

Medicatie borstkanker

 

Hormonale therapie

-          Aminoglutethimide 

-          Anastrozol

-          Exemestaan

-          Fulvestrant 

-          Gosereline 

-          Letrozol

-          Medroxyprogesteron

-          Megestrol 

-          Tamoxifen 

Chemotherapie (cytostatica)

-          Capecitabine 

-          Cyclofosfamide 

-          Docetaxel 

-          Doxorubicine

-          Epirubicine 

-          Fluorouracil 

-          Gemcitabine 

-          Melfalan  

-          Mitomycine

-          Mitoxantron

-          Vinblastine 

-          Vincristine 

-          Vinorelbine 

-          Doxorubicine

-          Paclitaxel

Monoclonale antilichamen

-          Bevacizumab 

-          Trastuzumab 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Andere mogelijke klinische behandelingen

Psycho-educatie

Psycho-educatie  is kennisoverdracht van zorgverlener naar patiënt over de mogelijke gevolgen van de ziekte kanker voor diens kwaliteit van leven. In deze informatieoverdracht is het van belang dat ervaringen van de patiënt benoemt worden als normale reacties en dat de patiënt wordt bevestigd in zijn copingvaardigheden teneinde de patiënt te versterken en te bemoedigen. Psycho-educatie is een vitaal onderdeel van bijna alle beschikbare psychosociale interventies. Psycho-educatie kan een preventieve werking hebben voor de patiënt en is behulpzaam bij het borgen van de kwaliteit van leven van de patiënt. In deze zin is psycho-educatie een zogeheten minimale interventie en past in de huidige aanpak in de gezondheidszorg vanstepped-care, waarbij een meer intensieve behandeling pas wordt ingezet als de minimale interventie onvoldoende blijkt om de patiënt weer op weg te helpen. In de medische zorg zal voor behandelaars en zorgverleners het accent liggen op het waarborgen van goede communicatie en bespreken van verwachtingen over de ziekte, de behandeling en het perspectief.  

 

Revalidatieprogramma’s

Revalidatieprogramma’s zijn er om conditie- en krachtverlies, vermoeidheid en problemen met algemene dagelijkse verlichtingen te verminderen of te voorkomen, zowel tijdens als na afsluiting van de behandeling, zijn inmiddels verschillende oncologische revalidatieprogramma’s ontwikkeld en onderzocht op effectiviteit. Fysiek bewegen zou standaard onderdeel moeten zijn van de oncologische zorg in het gehele traject diagnose-behandeling-nazorg. Het lijkt effectiever om vroeg in de kankerbehandeling te beginnen met programma’s die fysiek bewegen bevorderen om het optreden van eerder genoemde klachten te voorkomen en dan pas te behandelen. Als sprake is van matige of ernstige vermoeidheid en verlies van conditie en kracht.  

 

Exposure in vivo

Hierbij wordt de patiënt gevraagd om ‘het trauma’ of het kernprobleem gedurende herhaalde perioden levendig voor de geest te halen. Dit wordt ‘in vitro exposuregenoemd. Hulpmiddelen hierbij zijn het formuleren van het verhaal in de tegenwoordige tijd en de 1e persoon enkelvoud en de focus leggen op de meest stressvolle aspecten. Het idee dat de bedreigende situatie ingebeeld is zorgt ervoor dat patiënten een groter angstgevoel aandurven. Meestal wordt in vitro exposure uitgebreid met lijfelijke blootstelling, ook wel ‘in vivo exposure’ genoemd. Dit kan op twee manieren: systematische desensitisatie; waarbij de patiënt in moeilijkheid oplopende stappen blootgesteld wordt aan de gevreesde stimuli met behulp van ontspanningstechnieken en flooding; waarbij de cliënt in één keer blootgesteld wordt aan de gevreesde stimuli. 

 

Biofeedback

Biofeedback is een behandeltechniek waarbij personen getraind worden om hun gezondheid te verbeteren door gebruik te maken van bewuste en onderbewuste signalen van hun eigen lichaam. 

 

Mindfulness

Mindfulness verwijst naar een vorm van meditatie waarin men zich op een niet-reactieve manier bewust is van de fysieke en geestelijke sensaties en situaties van het moment: bewuste aandacht. Door mindfulness te beoefenen wordt het mogelijk de werkelijkheid te aanvaarden en bewust aandacht te geven aan jezelf en alles om je heen. Leven in het moment. Door het bewustworden en loslaten van automatismen en oordelen, is het mogelijk innerlijke kalmte en rust te bereiken. 

 

Relaxatietraining

Er zijn verschillende vormen van ontspannings- en stressreducerende oefeningen. Een dergelijke training kan kort of lang zijn. De relaxatieoefening kan in alle rust plaatsvinden of in een ziekenhuisbed op zaal waar mensen in- en uitlopen. De ontspanning kan plaatsvinden met gesloten ogen met een visuele verbeelding en al dan niet gepaard gaan met ademhalingsoefeningen. Het doel van de ontspanning kan zijn beter te kunnen slapen maar relaxatietraining wordt ook vaak toegepast bij patiënten die last hebben van angst en spanningen bij invasieve, pijnlijke, medische onderzoeken of bij patiënten bij wie ook andere zaken ontregeld zijn geraakt door hun ziekte. 

 

Cognitieve gedragstherapie (CGT)

Cognitieve gedragstherapie is een vorm van psychotherapie die door het beïnvloeden van het denken en het gedrag van patiënten vermindering van symptomen bewerkstelligt en daarmee de kwaliteit van leven van patiënten met kanker kan bevorderen. Evidence-based behandelingen voor kankerpatiënten zijn CGT voor depressie en CGT voor chronische vermoeidheid.

Voorbeelden van CGT-interventies zijn:

- Ventileren van gevoelens en/of gedachten.

- Gedachten uitspreken. Men wil voorkomen dat gedachten worden verdrongen, omdat dit zelfdestructief kan zijn. De patiënt wordt uitgenodigd zijn gedachten uit te spreken om te voorkomen dat gevoelens zoals boosheid escaleren. Opluchting kan het gevolg zijn en er ontstaat ruimte om de cognitie (gedachte of overtuiging) die hieraan voorafgaat te onderzoeken.

- Vervolgens kunnen alternatieve manieren gevonden worden om met heftige gevoelens om te gaan: positieve actie ondernemen, hardlopen of met een kussen gooien. Het is niet altijd mogelijk om gevoelens openlijk te tonen. In plaats daarvan kan men dit op een andere wijze uiten.

- Probleemoplossende benadering: bijvoorbeeld; een patiënt is van oordeel dat de arts onvoldoende tijd geeft aan de patiënt om vragen te stellen. De arts kan hiermee door de patiënt direct geconfronteerd worden of de patiënt kan alternatieve bronnen van informatie raadplegen.

- Assertieve vaardigheden: soms helpt het met de patiënt assertieve vaardigheden te oefenen om het doel te bereiden door middel van een positieve actie. Het gevoel van onmacht of hulpeloosheid kan zo voorkomen worden door het versterken van de zelfeffectiviteit.  

 

Problem solving therapy (PST)

Problem solving therapy is een inhoudelijk tot in detail uitgewerkt gespreksmodel dat oplossingsvaardigheden van patiënten met depressieve klachten vergroot. Het probleem wordt gedefinieerd en alternatieven worden geformuleerd. De mogelijke gevolgen van een gekozen oplossing worden systematisch geëvalueerd, waarbij selectie plaatsvindt van de meest adequate oplossingen. Na implementatie wordt opnieuw geëvalueerd. Huiswerkopdrachten vormen een onderdeel van de PST. Een patiënt die zijn boosheid uit omdat de arts geen tijd heeft om zijn vragen te beantwoorden kan geholpen zijn met het doornemen van bepaalde oplossingen hiervoor. Hij kan bijvoorbeeld met de medisch specialist de mogelijkheid van een dubbelconsult bespreken. 

 

Interpersoonlijke therapie (IPT)

Interpersoonlijke therapie wordt door zorgverleners overwegend toegepast bij stemmingsstoornissen zoals depressie, maar ook bij angststoornissen. Bij deze therapie gaat men ervan uit dat de klachten verband houden met eerdere ervaringen die te maken hebben met problemen in relaties met anderen. bijvoorbeeld het verlies van iemand, een verandering in positie/rol ten opzichte van anderen en/of een conflict met anderen. De klachten die hierdoor ontstaan, leiden op hun beurt weer tot problemen in de relaties met anderen, waardoor een vicieuze cirkel ontstaat. Tijdens de therapie bekijkt de therapeut samen met de patiënt naar de situaties die de klachten veroorzaken en onderzoeken ze samen hoe deze situaties veranderd kunnen worden om de klachten te doen afnemen. 

 

Partner-relatie therapie (PRT)

Partner-relatietherapie is een therapeutische interventie die aan de patiënt wordt aangeboden als het vermoeden bestaat dat de (psychische) klachten verband houden met de rol die de patiënt vervult in het ziekteproces. Ook is het mogelijk de partner standaard te betrekken bij gesprekken met de patiënt met het doel de aanpassing aan de ziekte te bevorderen en ontwrichting in de relatie te voorkomen of te bespreken. 

 

Systeemtherapie

De ziekte kanker treft niet alleen de patiënt. Ook de partner, kinderen en ouders ondervinden gevolgen van de ziekte. Het is aan te raden om behalve de patiënt, diens partner, kinderen, of ouders te betrekken in de gesprekken met de patiënt. Dit werkt goed als de heteroanamnese afgenomen kan worden en ter ondersteuning van de patiënt. De systeeminterventie is bedoeld om op adequate wijze steun voor de patiënt te mobiliseren. Tevens kan vanuit de verschillende perspectieven van partner en/of kinderen de context van problematiek geanalyseerd, begrepen en besproken worden. Van groot belang is dat de behandelaar geen partij kiest. Een professionele houding betekent met een ‘helikopter view’ de situatie en emoties van de patiënt en diens naasten diagnosticeren, begrijpen en een interventie kiezen. Als problemen besproken kunnen worden en verhelderd zijn, kan dit ten goede komen aan de voortgang van de behandeling en het welzijn van de patiënt, diens naasten en zorgverleners. 

 

Groepsinterventie/lotgenotencontact

In Nederland zijn verschillende inloopcentra in het kader van de oncologische zorg opgericht. Met name in deze centra worden groepsbijeenkomsten georganiseerd, waaronder lotgenotencontact. Er zijn verschillende groepsinterventies mogelijk. Zo kan er gestreefd worden naar een homogene groep, zoals een groep voor borstkankerpatiënten, nabestaanden, partners of patiënten die weten dat zij ongeneeslijk ziek zijn. Herkenning en wederzijds begrip van patiënten die hetzelfde doormaken, bijvoorbeeld met betrekking tot het verloop van de behandeling of het uitwisselen van problemen met bijwerkingen en hoe die te hanteren, kunnen voor patiënten zeer steunend zijn. Er kan thematisch gewerkt worden met gespreksonderwerpen als ‘verwerken, hoe doe je dat?’, of ‘omgaan met spanning’ tot ‘zingeving’. In het lotgenotencontact, bijvoorbeeld in groepen met patiënten die weten dat zij ongeneeslijk ziek zijn, kunnen ervaringen en tips uitgewisseld worden over hoe om te gaan met bijwerkingen van de behandeling of hoe kinderen in te lichten over je ziekte. Verwijzing naar steungroepen wordt aanbevolen als een goede plaats om gedachten en gevoelens uit te wisselen met lotgenoten. Over de effectiviteit van groepsinterventies is de literatuur verdeeld7.

 

EINDWOORD

Borstkanker is de meest voorkomende soort kanker bij vrouwen. Tegenwoordig zorgt goede behandeling voor een hogere overlevingskans. Dit brengt met zich mee dat er een hoger risico ontstaat op de ontwikkeling van psychologische onrust en eventuele stemmingsstoornissen. Hulpverleners dienen alert te zijn voor deze comorbiditeit. Het is aangewezen een individuele behandelingsstrategie te ontwikkelen voor de patiënt die rekening houdt met de interagerende borstkanker en depressie. Zowel borstkanker als depressie kunnen baat hebben aan een medicamenteuze behandeling in combinatie met therapeutische ondersteuning.

 

REFERENTIELIJST

1 Rookus, M.A. (2003). Epidemiologie van mammacarcinoom. Bijblijven. 19:212–218.

 

2 Deshields T, Tibbs T, Fan MY, Taylor M (2006) Differences in patterns of depression after treatment for breast cancer. Psychooncology(15), 398-406.

 

3 Vries, J., Steeg, A.F & Roukema, J.A (2009). Trait anxiety determines depressive symptoms and fatigue in women with an abnormality in the breast. British Journal of Health Psychology(14), 153-157.

 

4 Akechi, T., Okuyama, T., Imoto, S., Yamawaki, S. & Uchitomi, Y. (2001). Biomedical and psychosocial determinants of psychiatric morbidity among postoperative ambulatory breast cancer patients. Breast Cancer Research and Treatment(65), 195-202.

 

5 Berard, R. M. F., Boermeester, F. & Viljoen, G. (1998). Depressive disorders in an outpatient oncology setting: prevalence, assessment, and management. Psycho-Oncology(7), 112-120.

 

6 Hjerl K, Andersen EW, Keiding N, Mouridsen HT, Mortensen PB, Jorgensen T (2003) Depression as a prognostic factor for breast cancer mortality. Psychosomatics 44(1):24-30.

 

7 Velde van de, C.J.H. (2011). Oncologie. Bohn Stafleu van Loghum.

 

8 Behandeling borstkanker bij vrouwen. Verkregen op 04 maart, 2012, van http://kanker.kwfkankerbestrijding.nl/soorten-kanker/Pages/borstkanker-bij-vrouwen-behandeling.aspx.

 

9 Veenhof, C.H.N. & Voûte, P.A. (2010). Behandeling van kanker. Bohn Stafleu Van Loghum.

 

10 Chemotherapie of chemo bij borstkanker. Verkregen op 04 maart, 2012, van http://www.borstkanker.net/chemotherapie.php.

 

11 Nederlands Jeugd Instituut. Opgehaald 1 april 2012, van http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/09/611.html

 

12 American Psychiatric Association: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fourth Edition, Text Revision. Washington, DC, American Psychiatric Association, 2000.

 

13 Nationaal Kompas Volksgezondheid (2012). Opgehaald 1 april 2012, van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/psychische-stoornissen/depressie/hoe-vaak-komt-depressie-voor/

 

14 Verzekeringsgeneeskundig protocol depressieve stoornis. Opgehaald 1 april 2012, van http://www.st-ab.nl/wetwiaor1rvpa-04.htm.

 

15 Praag H.M. van, Balkom A.J.L.M. van, Engeland H. van, Kahn R.S., Tilburg W. van, Verhoeven W.M.A. (2001) Psychofarmaca, een leidraad voor de praktiserende medicus. Assen: Gorcum B.V.

 

16 Monoamine-oxidaseremmer. Verkregen op 06 maart, 2012, van http://nl.wikipedia.org/wiki/Monoamine-oxidaseremmer.

 

17 Monoamine-oxidase. Verkregen op 06 maart, 2012, van http://www.e-psychiater.nl/html/medicijnen/mao.php.

 

18 Selectieve serotonine heropnameremmer. Verkregen op 06 maart, 2012, van http://nl.wikipedia.org/wiki/Selectieve_serotonine-heropnameremmer.

 

19  Tricyclische antidepressiva. Verkregen op 06 maart, 2012, van http://www.emsvillage.com/articles/article.cfm?id=2099.

 

20 Behandeling met medicijnen bij depressie. Verkregen op 06 maart, 2012, van http://www.depressie.org/depressie/medic.htm.

 

21  Schwarz, R. & Geyer, S. (1984). Social and psychological differences between cancerand noncancer patients: cause or consequence of the disease? Psychother. Psychosom(41), 195-199.

 

22  Trait Anxiety. Verkregen op 28 april, 2012, van http://nl.wikipedia.org/wiki/Angst#Toestand_of_karaktertrek.

 

23  Gaston-Johansson, F., Fall-Dickson, J. M., Bakos, A. B., & Kennedy, M. J. (1999). Fatigue, pain, and depression in pre-autotransplant breast cancer patients. Cancer Practice(7), 240-247.

 

24  Koelewijn, M., Dijksterhuis, P. & Wanrooij, B. (2005). Herkenning en behandeling van depressie in de palliatieve fase. Huisarts & Wetenschap(8), 420-425.

 

25  Spiegel, D. & Giese-Davis, J. (2003). Depression and cancer: mechanisms and disease progression. Biological Psychiatry(54), 269-282.

 

26  Satin, J. A., Linden, W. & Philips, M. J. (2010). Reply to Depression as a predictor of disease progression and mortality in cancer patients. Cancer(116), 3304-3305.

 

27  Goodwin, J. S., Zhang, D. D. & Ostir, G.V. (2004). Effect of Depression on Diagnosis, Treatment, and Survival of Older Women with Breast Cancer. Journal of the American Geriatics Society(52), 106-111.

 

28  Sprangers, M.A.G., Smets, E.M.A.,& Stiegelis, H. (2001). Gevolgen van de ziekte. In Haes, J.C.J.M. de, Gualthérie van weezel, L.M., Sanderman, R. & van de Wiel, H.B.M. Psychologische patiëntenzorg in de oncologie. Handboek voor de professional (pp. 34-59). Assen: van Gorcum.

 

29  Hopwood, P. & Maguire G.P. (1988). Body image problems in cancer patients. J. Psychiatry Suppl.(2), 47-50.

 

30  Haes J.C.J.M. de, Gualthérie van Weezel LM, Sanderman R & Wiel HBM van de (2001). Psychologische patiëntenzorg in de oncologie. Handboek voor de professional. Assen: van Gorcum.

 

31  Peet, Van der E. Een literatuurstudie naar de gevolgen van kanker (2005). Herstel en balans. Opgehaald 31 maart 2012, van www.herstelenbalans.nl/system/inc/download.php?fKast=pub&la=25&id=800 behandelingen borstkanker psychische bijwerkingen.

 

32  Peteet, J.R. (2000). Cancer and the meaning of work. General Hospital Psychiatry(22), 200-205.

 

33  Verbeek, J., Spelten E. & Sprangers M. (2003). Return to work of cancer survivors: a prospective cohort study into the quality of rehabilitation by occupational physicians. Occup Environ Med(60), 325-357.

 

34  Sharp, D. (1999). Trends in cancer survival in England and Wales. Lancet(353), 1437-8.

 

35  Budding, J. (2008). Onafhankelijk ziekenfondsen: Therapietrouw borstkankerpatienten gering. Opgehaald 1 april 2012, van http://www.medicalfacts.nl/2008/08/28/onafhankelijke-ziekenfondsentherapietrouw-borstkankerpatient-gering/

 

36  Budding, J. (2008). Onafhankelijk ziekenfondsen: Therapietrouw borstkankerpatienten gering. Opgehaald 1 april 2012, van http://www.medicalfacts.nl/2008/08/28/onafhankelijke-ziekenfondsentherapietrouw-borstkankerpatient-gering/

 

37  Postma, A. (2009). Systemische behandeling van het mammacarcinoom. Opgehaald 1 april 2012, van http://oncologie.venvn.nl/Portals/34/oncologiedagen/Postma%20Therapietrouw%20hormonale%20therapie.pdf

 

38  Fann JR, Thomas-Rich AM, Katon WJ, Cowley D, Pepping M, McGregor BA, et al. Major depression after breast cancer: a review of epidemiology and treatment. Gen Hosp Psychiatry(30), 112-26.

 

39  Coyne JC, Palmer SC, Shapiro PJ, Thompson R, DeMichele A. Distress, psychiatric morbidity, and prescriptions for psychotropic medication in a breast cancer waiting room sample. Gen Hosp Psychiatry(26), 121-8.

 

40  Ng, C.G, Boks, M.P., Smeets, H.M., Zainal, N.Z. & de Wit, N.J. (2012). Prescription patterns for psychotropic drugs in cancer patients; a large population study in the Nederlands. Psychooncology. (2012 Feb 20. doi: 10.1002/pon.3056. [Epub ahead of print]. Opgehaald van 30 maart 2012, van http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22351591.

 

41  Suppli, N.P., Deltour, I., Damkiaer, L.H., Christensen, J., Jensen, A.B., Kroman, N.T., Johansen, C. & Dalton, S.O. (2011). Factors associated with the prescription of antidepressive medication to breast cancer patients. Acta Oncol.(50), 243-251.

 

42  Cole MP, Jones CT, Todd ID. A new anti-oestrogenic agent in late breast cancer. An early clinical appraisal of ICI46474. Br J Cancer(25), 270-5.

 

43  Effects of chemotherapy and hormonal therapy for early breast cancer on recurrence and 15-year survival: an overview of the randomised trials. Lancet(365), 1687-717. Early Breast Cancer Trialists' Collaborative Group (EBCTCG).

 

44  Kelly, C.M. (2010). Selective serotonin reuptake inhibitors and breast cancer mortality in women receiving tamoxifen: a population based cohort study. BMJ.340.

 

45  Desmarais, J.E. & Looper, K.J. (2009). Interactions between tamoxifen and antidepressants via cytochrome P450, 2D6. The journal of Clinical Psychiatry(70), 1688-97.

 

46  Hoskins, J.M., Carey, L.A. & McLeod, H.L. (2009). CYP2D6 and tamoxfen: DNA matters in breast cancer. Nature Reviews Cancer(9), 576-586.

 

47  Pritchard, K. (2010). Do selective serotonin receptor inhibitor antidepressants reduce tamoxifen's effectiveness and increase the risk of death from breast cancer? Breast Cancer Res. Suppl. 4:S18.

 

D. van Praag, S.L.M. Sanders, T. Stoel, I.F. Willers, Psychofarmacologie Medische Psychologie (2012)

 

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.