| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Epilepsie en Depressie

Page history last edited by Paula M.C. Mommersteeg 11 years, 11 months ago

[Terug naar hoofdpagina Psychofarmacologie Medische Psychologie]

 

Welkom

 

Epilepsie, de ‘vallende ziekte’, is een ziekte waarvan de oorsprong in de hersenen te vinden is. Deze aandoening uit zich in de vorm van aanvallen. In sommige gevallen gaat epilepsie gepaard met een depressie, wat mogelijk gevolgen heeft voor het beloop van de ziekte en de farmacologie. Op deze Farmaco-Wiki kunt u meer lezen over de aandoening epilepsie, de stemmingsstoornis depressie en een combinatie van deze twee. De medicamenteuze behandeling van beide aandoeningen apart en tezamen zal aan bod komen. Tenslotte biedt deze pagina u meer informatie over epilepsie in combinatie met suïcide en psychosen.  

 

 

Inhoudsopgave

 

1. Epilepsie

     1.1 - Algemene beschrijving epilepsie

     1.2 - Medicamenteuze behandeling van epilepsie

2. Depressie

     2.1- Algemene beschrijving depressie

     2.2- Medicamenteuze behandeling van depressie

3. Epilepsie & Depressie
    
3.1- Algemene beschrijving epilepsie & depressie

     3.2- Interictale dysfore stoornis (IDD)

     3.3- Medicamenteuze behandeling; interacties tussen de twee aandoeningen

     3.4- Epilepsie & Suïcide

     3.5- Epilepsie & Psychosen

     3.6- Conclusie

4. Referentielijst

 

 

  • Epilepsie

  •  

  • 1.1 Algemene beschrijving epilepsie

  •  

    Epileptische aanvallen en de classificatie

    Epilepsie is een ziekte van de hersenen en is chronisch van aard. Deze aandoening wordt gekenmerkt door het herhaaldelijk en spontaan optreden van epileptische aanvallen. Dergelijke aanvallen kunnen ontstaan door een plotselinge, tijdelijke, excessieve elektrische ontlading van een groep zenuwcellen in de hersenen. Een aanval kan leiden tot gedragsveranderingen of bewustzijnsstoornissen, afhankelijk van de betrokken hersengebieden en de uitgebreidheid van de aanval[1].

    Er kan onderscheid gemaakt worden tussen partiële (focale, lokale) en gegeneraliseerde aanvallen. Een partiële aanval ontstaat in een bepaald gebied in de hersenen, terwijl bij gegeneraliseerde aanvallen de gehele hersenen betrokken zijn. Voor een overzicht van de verschillende soorten epilepsie aanvallen wordt er verwezen naar tabel 1[2][3].

     

    Epidemiologie

    Er wordt geschat dat er in Nederland in het jaar 2007 113.000 mensen met epilepsie waren. Verder wordt er geschat dat er jaarlijks 5.000 tot 8.000 patiënten bijkomen[3][4]. De meeste vormen van epilepsie komen vaker voor bij mannen dan bij vrouwen, met uitzondering van absences[3][4]. In meer dan 50% van de gevallen openbaart de aandoening zich voor het 18e levensjaar[1]. Partiële aanvallen komen veel vaker voor dan gegeneraliseerde aanvallen[4], terwijl het beeld van gegeneraliseerde aanvallen bekender is onder de mensen.

     

    Oorzaken, uitlokkende factoren en postictale verschijnselen

    Bij primaire, ofwel idiopathische epilepsie, is er geen oorzaak te vinden voor de aanvallen. De oorzaak is wel bekend bij de secundaire, ofwel symptomatische epilepsie[1]. Mogelijke oorzaken die bijdragen aan het ontstaan van epilepsie zijn erfelijkheid, vergiftiging, hersenbeschadiging (door bloeding, tumor, infarct, encefalitis of trauma), problemen rond de geboorte, gebruik of onttrekking van middelen/medicatie en metabole ontregeling[2].

     

    Verschillende factoren kunnen een aanval uitlokken en/of bevorderen, bijvoorbeeld slaaptekort, alcohol, vergiftiging, medicatie, ziekte, psychische stress en hormonen. Ook eenvoudige uitwendige prikkels, zoals licht en geluid, kunnen een aanval provoceren[2].

     

    Na een aanval kunnen postictale verschijnselen optreden. Dit zijn de directe gevolgen van een aanval en deze kunnen variëren van verwardheid en geïrriteerdheid tot ernstige gedragsproblemen. Deze effecten worden niet altijd herkend en begrepen en dit kan erg vervelend zijn voor de patiënt. De aard en de duur van de verschijnselen zijn voor ieder individu anders. Om de postictale verschijnselen in kaart te brengen kan er neuropsychologisch onderzoek worden uitgevoerd[3].

     

    Prognose

    Het beloop van epilepsie is onder andere afhankelijk van de vorm van epilepsie, de beginleeftijd, comorbiditeit en van de reactie op medicatie[4]. Het merendeel van de epilepsiepatiënten (7 van de 10) hebben door het gebruik van medicatie niet of nauwelijks meer last van aanvallen[3]. Het blijft een chronische aandoening, maar met medicatie kunnen de aanvallen onderdrukt worden. Als de epileptische aanvallen niet goed onder controle te krijgen zijn, kan dit een zeer negatieve invloed hebben op de kwaliteit van leven. Patiënten kunnen beperkingen ervaren in het psychisch, sociaal en cognitief functioneren. Andere factoren die een slechtere prognose voorspellen zijn een verstandelijke handicap, een eerste aanval op jonge leeftijd, een symptomatische vorm van epilepsie en een groot aantal aanvallen vóór de start van de medicatie[3].

     

    Tabel 1.

    Classificatie en beschrijving van epilepsieaanvallen.

    Type Aanval

    Kenmerken

    Partiële aanvallen

              Eenvoudig partieel

    • Beperkt deel in de hersenen
    •  Bewustzijn is helder
    •  Duur verschilt
    •  Symptomen afhankelijk van plaats. Bijvoorbeeld motorische of sensorische symptomen 

              Complex partieel

    •  Bewustzijn is verstoord
    • Vaak een aura voorafgaand aan aanval
    •  Meestal temporaal of frontaal
    •  Symptomen afhankelijk van plaats

             Partieel overgaand  in 

             gegeneraliseerd

    Plaatselijke ontlading breidt zich uit naar gehele hersenen. Deze aanval gaat vaak over in een tonisch-clonische aanval.

    Gegeneraliseerde aanvallen

             Absences

    •  Afwezigheid
    •  Bewustzijnstoornis
    •  Korte duur
    •  Vaak onopgemerkt

             Myoclonieën

    •  Spierschokjes voornamelijk in armen/benen
    •  Bewustzijn is kort verstoord
    •  Korte duur

             Tonisch/clonisch/tonisch

             clonische

    •  Spierverkramping en schokken
    •  Bewustzijnstoornis
    •  Kan lang duren, uitputting, herstel nodig
    • Typische beeld waar mensen aan denken bij epilepsie

             Atone aanvallen

    • Spieren verslappen
    • Vallen
    • Bewustzijnsstoornis
    • Korte duur

     

  • 1.2 Medicamenteuze behandeling van epilepsie

  •  

    Anti-epileptica

    De behandeling van epilepsie richt zich op het voorkomen van epileptische aanvallen. Medicatie is de meest gebruikte behandelmethode bij epilepsie en blijkt effectief in 75% van de patiënten[4]. De groep medicijnen die werkzaam is bij epileptische aandoeningen wordt aangeduid als anti-epileptica. Anti-epileptica reduceren de overmatige activiteit van neuronen in de hersenen via twee mechanismen; 1) invloed uitoefenen op het elektrochemische transport via ionkanalen, en 2) de inhiberende werking van neurotransmitter y-aminoboterzuur (GABA) versterken, of de excitatoire werking van glutamaat reduceren[5].

     

    Anti-epileptica worden ingezet als onderhoudsmedicatie en moeten daarom dagelijks worden ingenomen[4]. Wanneer een epileptische aanval niet spontaan binnen vijf minuten stopt is een directe medicamenteuze interventie nodig om de aanval te couperen. Deze aanvalsbehandeling bestaat uit het anaal toedienen van diazepam met behulp van een flexibele ballon, ook wel rectiole genoemd[6][7].

     

    Er bestaan veel verschillende typen anti-epileptica. Aan de hand van het type epilepsie, de frequentie van de aanvallen, en de mogelijke oorzaken voor de neuronale hyperactiviteit bepaalt de neuroloog welk type medicatie het beste kan worden ingezet om de aandoening te controleren (Tabel 2)[5][6]. In eerste instantie worden de anti-epileptica als monotherapie ingezet. Wanneer het type anti-epileptica is gekozen wordt de dosis hiervan stapsgewijs opgebouwd tot het middel voldoende effect heeft bereikt. Wanneer de patiënt bij de maximaal toegestane dosis aanvallen blijft houden, of ernstige bijwerkingen ondervindt, kan over worden gegaan op een ander anti-epileptica. Polytherapie wordt pas ingezet wanneer meer dan twee typen eerste keus anti-epileptica als monotherapie zijn geprobeerd[6][7].

     

    Tabel 2.

    Overzicht keuze anti-epileptica.

     

    Gegeneraliseerde aanvallen

    Partiële aanvallen

     

    Tonisch-clonische aanvallen

    Abscenses*

    Myoklonieën

     

    Eerste keus

    Natriumvalproaat (valproïnezuur)

    Natriumvalproaat

    Natriumvalproaat

    Carbamazepine

    Lamotrigine

    Natriumvalproaat

    Oxacarbazepine

    Tweede keus

    Carbamazepine

    Clobazam

    Fenytoïne

    Lamotrigine

    Levetriracetam

    Oxcarbazepine

    Topiramaat

    Ethosuximide

    Lamotrigine

    Clobazam

     

    Clobazam

    Clonazepam Ethosuximide

    Lamotrigine

    Levetriacetam

    Clobazam

    Fenytoïne

    Gabapentin

    Levetiracetam

    Topiramaat

    Volgorde medicatie op basis van het alfabet, m.u.v. *; volgorde medicatie volgens voorkeurs-commissie.

     

    Bijwerkingen anti-epileptica

    Veel neveneffecten van anti-epileptica zijn vaak dosisafhankelijke neurotoxische effecten. Hoewel deze bijwerkingen meestal binnen enkele weken na het starten van de medicamenteuze behandeling verminderen, kunnen ze een chronisch karakter krijgen[5][6]. Voorbeelden van neurotoxische bijwerkingen zijn; slaperigheid, vermoeidheid, duizelingen, cognitieve problemen en stemmings-stoornissen[5][7]. Een ander type bijwerkingen dat bij anti-epileptica voor kan komen zijn systemische effecten. Deze effecten treden meestal op binnen de eerste acht weken van de medicamenteuze behandeling[4]. Voorbeelden van systemische neveneffecten zijn gastro-intestinale effecten, gewichtsveranderingen, huidinfecties en nierstenen[5][6][7]. Tevens wordt het gebruik van anti-epileptica geassocieerd met een lichte toename in het risico op suïcidale gedachten en gedrag[5].

     

     

  • Depressie

  •  

    Na de diagnose epilepsie ontwikkelt 15 tot 30 procent van de patiënten psychosociale problemen. Depressie, angst en lage zelfwaardering zijn de meest voorkomende beelden. Doordat epileptische aanvallen onvoorspelbaar zijn zorgt dit bij sommige patiënten voor angst en het gevoel van controleverlies. Patiënten kunnen zich zorgen gaan maken over aspecten van de aandoening en daardoor psychiatrische problematiek ontwikkelen. Enkele zorgelijke onderwerpen zijn de mogelijk progressieve aard van de hersenaandoening, het verlies van intellectuele vermogens (zoals verbeelding en geheugen), het overlijden tijdens een aanval of het niet meer kunnen uitoefenen van een beroep[1]. Zoals uit bovenstaande blijkt bestaat er onder andere veel angst onder epilepsiepatiënten, desondanks zullen we ons hier toespitsen op andere zeer frequent voorkomende problematiek, namelijk depressie.

     

  • 2.1 Algemene beschrijving depressie

  •  

    Depressie is de meest voorkomende stemmingsstoornis bij epilepsie. Een depressieve stemming kan een voorteken zijn van de aanval die zal optreden, gedurende de aanval ontstaan (dit komt zeer weinig voor), of na een aanval ontstaan en mogelijk dagen aanhouden. Interictale depressie (tussen de aanvallen door) komt veel vaker voor en wordt voornamelijk gezien als een indirect effect van de epilepsie[1].

     

    Diagnose depressie

    De diagnose “Major Depressive Disorder (MDD)” wordt gesteld aan de hand van de DSM-IV criteria. Deze criteria (A t/m E) worden hieronder beschreven[8].

    A. Vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijzen op een verandering t.o.v. het eerdere functioneren. Ten minste één van de symptomen is ofwel 1)depressieve stemming, ofwel 2)verlies van interesse of plezier.

    1. Depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit ofwel subjectieve mededelingen (bijv. voelt zich verdrietig of leeg) ofwel observatie door anderen (bijv. lijkt betraand). N.B.: Kan bij kinderen of adolescenten ook prikkelbare stemming zijn.
    2. Duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit subjectieve mededelingen of uit observatie door anderen).
    3. Duidelijke gewichtsvermindering zonder dat dieet gehouden wordt of gewichtstoeneming. Bijvoorbeeld meer dan 5% van het lichaamsgewicht in één maand, of bijna elke dag afgenomen of toegenomen eetlust. N.B.: Bij kinderen moet gedacht worden aan het niet bereiken van de te verwachten gewichtstoename.
    4. Insomnia of hypersomnia, bijna elke dag.
    5. Psychomotorische agitatie of remming (waarneembaar door anderen, en niet alleen maar een subjectief gevoel van rusteloosheid of vertraagdheid), bijna elke dag.
    6. Moeheid of verlies van energie, bijna elke dag.
    7. Gevoelens (die waanachtig kunnen zijn) van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens (niet alleen maar zelfverwijten of schuldgevoel over het ziek zijn), bijna elke dag.
    8. Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid (ofwel subjectief vermeld ofwel geobserveerd door anderen), bijna elke dag.
    9. Terugkerende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees om dood te gaan), terugkerende suïcidale gedachten zonder dat er specifieke plannen gemaakt zijn, of een suïcidepoging of een specifiek plan om suïcide te plegen.

              N.B.: Sluit symptomen uit die duidelijk het gevolg zijn van een somatische aandoening, of stemmingsincongruente wanen of hallucinaties.

    B. De symptomen voldoen niet aan de criteria voor een gemengde episode

    C. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

    D. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel (bijv. een drug, een geneesmiddel] of een somatische aandoening (bijv. hypothyreoïdie).

    E. De symptomen zijn niet eerder toe te schrijven aan een rouwproces, d.w.z. na het verlies van een dierbaar persoon zijn de symptomen langer dan twee maanden aanwezig of zijn zij gekarakteriseerd door duidelijke functionele beperkingen, ziekelijke preoccupatie met gevoelens van waardeloosheid, suïcidegedachtes, psychotische symptomen of psycho-motorische remming.

     

    Epidemiologie

    In 2007 leden er naar schatting 642.800 volwassen inwoners van Nederland aan een stemmingsstoornis, waarvan er 545.100 een depressie hadden. Verder wordt er geschat dat er jaarlijks ruim 285.000 volwassenen een eerste depressie krijgen. Depressie komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen, er waren in 2007 219.900 mannen en 325.200 vrouwen met een depressie [9].

     

    Prognose

    De "Major Depressive Episode" blijkt vaak terug te komen. Wanneer een patiënt door een zware depressie als eerste episode opgenomen is geweest, is er een kans van 30-50% op terugkeer van de depressie binnen 2 jaar en een kans van 50-75% dat het binnen 5 jaar terug keert. Wanneer patiënten doorgaan met het gebruik van antidepressiva, is het minder waarschijnlijk dat depressie terug zal keren. Hoe vaker patiënten depressieve episoden ervaren, hoe korter de tijd tussen de episodes wordt en hoe ernstiger de vorm zal zijn. Bij mannen wordt, in vergelijking met vrouwen, vaker een chronische vorm gezien. Wanneer er naast depressie ook angst aanwezig is, heeft dit een negatieve invloed op de prognose. Andere factoren die de prognose verslechteren zijn een dysthyme stoornis of een verslaving[10].

     

  • 2.2 Medicamenteuze behandeling van depressie

  •  

    Antidepressiva

    Antidepressiva worden gebruikt om de symptomen van depressie te verminderen. De meeste antidepressiva reduceren depressieve klachten doordat zij er voor zorgen dat er meer serotonine en/of noradrenaline beschikbaar wordt in de hersenen. Het effect van de medicatie is vaak pas na twee tot vier weken merkbaar, terwijl bijwerkingen echter al binnen een paar uur na inname kunnen optreden[11][12].

     

    De antidepressiva kunnen worden onderverdeeld in tricyclische antidepressiva  (TCA), mono-amine oxidase remmers (MAO-remmers) en niet-tricyclische antidepressiva (Tabel 3)[11][12][13]. De TCA’s en MAO-remmers staan ook wel bekend als de klassieke antidepressiva en de niet-tricyclische antidepressiva als de moderne antidepressiva[12][14]. De moderne antidepressiva worden tegenwoordig vaker ingezet dan de klassieke antidepressiva omdat deze minder bijwerkingen kennen en minder risico’s hebben wanneer een overdosis zou worden ingenomen[12][13].

     

    Tabel 3.

    Classificatie Antidepressiva

    Type

    Subtype / werking

    Antidepressivum

    Tricyclische Antidepressiva (TCA)

    Remt de heropname van serotonine en norepinephrine

    Amitryptyline Imipramine Clomipramine

    Mono-Amine Oxidase (MAO) remmers

    Vermindert de werking van het MAO-enzym, waardoor de afbraak van serotonine, norepinephrine en dopamine wordt vertraagd

    Tranylcypromine Phenelzine

    Niet tricyclische antidepressiva

    Selectieve Serotonine heropname remmers (SSRI)

    Remt de heropname serotonine

    Fluoxetine

    Paroxetine

    Noradrenaline heropname remmers (NRI)

    Remt de heropname noradrenaline

    Reboxetine

    Atomoxetine

    Serotine noradrenaline heropname remmers (SNRI)

    Remt de heropname serotonine en noradrenaline

    Venlafixine Desvenlafixine

    Noradrenaline dopamine heropname remmers (NDRI)

    Remt heropname noradrenaline en dopamine

    Bupropion

     

      

     

    Bijwerkingen antidepressiva

    De bijwerkingen van de verschillende antidepressiva verschillen per individu en per antidepressivum. De klachten zijn vaak erger bij de start van behandeling, en houden aan tot ongeveer zes weken na aanvang. De meest voorkomende bijwerkingen zijn[11][15]:

    • Afvlakking van het affect
    • Gewichtstoename of afname door veranderde eetlust
    • Sufheid
    • Slaperigheid
    • Een droge mond, droge ogen
    • Wazig zicht
    • Moeite met plassen
    • Obstipatie
    • Zweten
    • Hartkloppingen
    • Seksuele problemen
    • Misselijkheid
    • Hoofdpijn
    • Duizeligheid
    • Slaapproblemen

     

     

  • Epilepsie & Depressie 

  •  

  • 3.1 Algemene beschrijving epilepsie & depressie

  •  

    Psychiatrische stoornissen komen frequent voor bij epilepsie en dit is deels te wijten aan het chronische karakter van de aandoening[16]  en de gebruikte medicatie. Diagnostiek en behandeling van een psychiatrisch probleem kan van groot belang zijn, daar er levensbedreigende situaties kunnen ontstaan door de wisselwerking tussen psychopathologie en epilepsie[16]. Het valt moeilijk vast te stellen of schizofrenie, depressie en angststoornissen meer of minder voorkomen bij epilepsie dan in de algemene bevolking. Vergelijk je met mensen die een ziekte hebben of met mensen die niets hebben? Precies weten doet men het niet, maar gedacht wordt dat epilepsiepatiënten geen verhoogde kans op schizofrenie en manische depressiviteit hebben, maar wel een verhoogde kans op psychosen en angststoornissen en dat de kans op depressie sterk verhoogd is (geschat op 60%). Factoren die mogelijk meespelen bij het ontstaan van deze psychiatrische beelden zijn het type epilepsie, de bijbehorende medicatie en de ziektelast[17].

     

    Acceptatie van de epilepsie door de patiënt zelf en zijn of haar omgeving is van cruciaal belang. Vaak weet de omgeving niet goed hoe er met de patiënt om moet worden gegaan en wordt de patiënt al snel anders behandeld dan voorheen. Hierdoor kan een depressie mogelijk sneller ontwikkelen. Wanneer een epileptische aandoening na een beroerte of hoofdletsel ontstaat, kan dit voor meer psychische klachten zorgen. Dergelijke patiënten weten vaak nog goed hoe hun leven er voor het letsel uit zag, waardoor acceptatie zeer moeizaam kan verlopen. Zoals hierboven vermeld kan een depressie ook ontstaan door de gebruikte medicatie[18].  

     

    Het hoeft niet altijd zo te zijn dat een depressie ontstaat na de ontwikkeling van epilepsie; een stemmingsstoornis kan ook voorafgaan aan epilepsie[19]. Ongeveer 30% van de epilepsiepatiënten heeft een psychiatrische voorgeschiedenis van stemmingsstoornissen[20].

     

    Op neurologisch gebied wordt bij epilepsiepatiënten vaak een disfunctie gezien van het limbisch systeem. Dit gebied speelt een belangrijke rol bij emotieverwerking, en is ook betrokken bij stemmingsstoornissen. Daarnaast komt depressie meer voor bij patiënten met een hoge frequentie van aanvallen dan bij patiënten met een goede controle van aanvallen[19]. Depressie, op haar beurt, beïnvloedt weer de reactie van patiënten op een slechte controle van aanvallen[21].

     

  • 3.2 Interictale dysfore stoornis (IDD)

  •  

    De stoornis

    Een epilepsiegerelateerde stemmingsstoornis is de interictale dysfore stoornis (IDD). Met name de ‘specifieke symptomen’ (Tabel 4), maken de stoornis specifiek voor epilepsie. Er liggen een aantal oorzaken ten grondslag aan deze atypische depressieve symptomen, zoals: gedrag voor, tijdens en na een aanval, de psychotrope effecten van de werking anti-epileptica en de hoge mate van comorbiditeit, zoals klinische en subklinische vormen van angst en depressie[19]. Er wordt geschat dat de stoornis in ongeveer 17% van de epilepsiepatiënten voorkomt[23]. Een belangrijk symptoom behorende tot de stoornis is periodieke dysforie, oftewel somberheid. In deze dysfore episoden zijn patiënten erg prikkelbaar en dit kan gepaard gaan met woede-uitbarstingen. Soms zijn depressieve symptomen duidelijker aanwezig dan prikkelbaarheid. De episoden komen met tussenpozen voor; ze beginnen en eindigen snel, komen met enige regelmaat terug, variëren van om de paar dagen tot om de paar maanden en houden een paar uur tot 2 dagen aan. Euforische stemmingen komen ook voor, maar minder frequent[23].

     

    Tabel 4.

    Belangrijke symptoom categorieën van IDD volgens de definitie van Blumer, Montouris & Davies[22] 

    Type Symptomen

    Kenmerken

    Labiele depressieve symptomen

     

    • Gebrek aan energie
    • Depressieve gemoedstoestand
    • Insomnia
    • Atypische pijn

    Labiele affectieve symptomen 

    • Angst
    • Onrust

    Specifieke symptomen 

    • Euforische stemmingen
    • Hevige prikkelbaarheid

     

    Hoewel de stoornis meer voorkomt bij patiënten die frequent aanvallen doormaken, komen de dysfore episoden meestal onafhankelijk van deze aanvallen op. Er hoeft dus geen duidelijke trigger en/of afname van het bewustzijn aanwezig te zijn. Dysfore symptomen kunnen ook optreden in de prodromale fase (fase voorafgaand aan een epileptische aanval), en in de postictale fase (dit is de fase na een aanval waarin verwardheid en geheugenverlies optreedt), maar in de regel komen de episoden onafhankelijk van de aanvallen voor[19][23]. Volgens Blumer et al.[22] kunnen schizofrenie-achtige psychosen, die voorkomen bij epilepsie, gezien worden als een ernstige vorm van de interictale dysfore stoornis. Daarnaast lijkt de stoornis te overlappen met het bipolaire spectrum, wat mogelijk consequenties heeft voor de prognose en therapeutische strategieën[19].

     

    Diagnostiek

    Om na te gaan of een epilepsiepatiënt aan de interictale dysfore stoornis leidt, kan de Interictal Dysphoric Disorder Inventory (IDDI)[24] afgenomen worden. De IDDI is een zelfrapportage vragenlijst, bestaande uit 38 items, die speciaal ontwikkeld is om IDD te diagnosticeren en IDD symptomen te evalueren in termen van aanwezigheid, frequentie, ernst, en globale verslechtering[20]. Deze vragenlijst is tot op heden nog niet in het Nederlands gevalideerd.

     

    Behandeling

    De behandeling van depressie bij epilepsiepatiënten bestaat voornamelijk uit psychotherapie en medicatie[18]. Ieder problematisch symptoom wordt een doel in de behandeling. Vooruitgang in de behandeling van IDD wordt dan ook nagegaan door de mate van aanwezigheid van ieder symptoom te bekijken[22]. Medicatie bestaat uit een combinatie van antidepressiva en anti-epileptica en kan op verschillende manieren interfereren met de epileptische aandoening, welke hieronder besproken zullen worden.

     

  • 3.3 Medicamenteuze behandeling; interacties tussen de twee aandoeningen

  •  

    Anti-epileptica & depressie

    Het is bekend dat anti-epileptia zowel positieve als negatieve effecten kunnen hebben op stemming en gedrag. De anti-epileptica die het meest geassocieerd zijn met het optreden van depressieve symptomen in epilepsiepatiënten zijn de medicijnen die inwerken op de GABA-receptoren, zoals benzodiazepines en barbituraten[25][26].  Het risico op het ontwikkelen van depressie is bovendien ook dosisafhankelijk, wat betekent dat het risico op depressie toeneemt bij een hogere dosis. Bovendien is er ook een toename in het risico wanneer barbituraten in combinatie met andere anti-epileptica worden gebruikt[18][27]. Voor het gebruik van anti-epileptica is het dus belangrijk om rekening te houden met de familiegeschiedenis en te letten op de dosis die voorgeschreven wordt.

     

    Anti-epileptica die geassocieerd worden met positieve effecten op stemming zijn de medicijnen die de werking van glutamaat reduceren[26], zoals natriumvalproaat en carbamazepine. Deze medicijnen dragen bij aan het stabiliseren van de stemming van de patiënt, waardoor bovendien het risico op depressie in de toekomst minder wordt[18][28]. Deze anti-epileptica behoren dan ook tot de eerste keus voor de behandeling van zowel gegeneraliseerde als partiële aanvallen (Tabel 2).

     

    Antidepressiva & epilepsie

    Wanneer er sprake is van een depressie bij epilepsiepatiënten is het een mogelijkheid om deze te behandelen met antidepressiva. Er bestaat echter een kans dat deze antidepressiva juist zorgen voor verergering van de epileptische aanvallen. Het is aangetoond dat TCA’s (o.a. clomipramine en amitryptyline) het optreden van aanvallen bevorderen, wat verklaard kan worden doordat de toename in serotonine en noradrenalinetransmissie dit effect medieert. TCA’s hebben namelijk een krachtig anti-cholinergisch effect waardoor de convulsiedrempel bij een hoge dosis daalt. Een lagere convulsiedrempel wil zeggen dat er sneller een epileptische aanval optreedt. Er zijn echter ook tegengestelde effecten gevonden, namelijk dat serotonine en noradrenaline ook anticonvulsieve effecten hebben. Deze uitkomsten leiden tot de conclusie dat een hoge dosis een proconvulsief effect heeft en een lage dosis een anticonvulsief effect[29][30].

     

    Bupropion is een NDRI, welke ook minder geschikt is voor het gebruikt bij epilepsiepatiënten. Dit antidepressivum kan er namelijk voor zorgen dat de convulsie-drempel wordt verlaagd, wat geassocieerd wordt met een toename in de frequentie van epileptische aanvallen[31].

     

    In tegenstelling tot het gebruik van TCA’s en NDRI’s, heeft onderzoek naar het gebruik van SSRI’s bij epilepsiepatiënten aangetoond dat deze veilig zijn om als antidepressiva gebruikt te worden. SSRI’s zorgen er namelijk voor dat de convulsie-drempel niet verlaagd wordt, waardoor er geen hoger risico is op aanvallen[32].  Medicijnen die tot deze categorie behoren en veilig zijn, zijn onder andere sertraline, fluoxetine en citalopram[32][33][34].

     

    Niet-medicamenteuze behandeling

    De behandeling van depressie van epilepsiepatiënten kan naast medicatie ook gebaseerd zijn op psychotherapie. Een van de therapieën die hierbij effectief is gebleken, is cognitieve gedragstherapie. Onderzoek heeft aangetoond dat er bewijs is voor de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie op de afname van depressie en depressieve stemming[35][36]. Bovendien is aangetoond dat  een variant van cognitieve gedragtherapie,, acceptance and commitment therapy (ACT), de frequentie en duur van epileptische aanvallen kan reduceren[37]. Dit effect wordt ook gevonden voor de originele cognitieve gedragstherapie[38], maar meer onderzoek is nodig om dit effect te bevestigen. 

     

    Advies voor de praktijk

    Met betrekking tot anti-epileptica is het belangrijk om depressieve symptomen, die hierdoor veroorzaakt kunnen worden, op tijd te herkennen en eventueel een ander anti-epilepticum voor te schrijven. Natriumvalproaat en carbamazepine zijn hierbij eerste keus als medicijn. Er zijn risico's verbonden aan het gebruik van antidepressiva bij de behandeling van depressie bij epilepsiepatiënten.  Er kan namelijk een toename van epileptische aanvallen/klachten optreden. Het zou daarom van belang kunnen zijn eerst niet-medicamenteuze therapie te overwegen, zoals cognitieve gedragstherapie. Wanneer dit onvoldoende effect heeft, zou een antidepressivum voorgeschreven kunnen worden.

     

  • 3.4 Epilepsie & Suïcide

  •  

    Hoewel de prevalentie van suïcide en suïcidale gedachten in de populatie epilepsiepatiënten tussen studies erg varieert, suggereert de literatuur een verhoogd risico voor suïcide binnen deze patiëntgroep[39][40][41][42].  Pompili, Girardi en Tatarelli[40] zetten een metanalyse van 30 cohort studies op. Hun resultaten tonen dat ongeveer 32,5% van de overleden epilepsiepatiënten is gestorven door zelfdoding. Jones, et al.[41] tonen echter in een review van 22 studies aan dat dit percentage lager ligt, namelijk rond de 12%. In de algemene populatie overlijdt ongeveer 1-2% aan suïcide. Hieruit wordt duidelijk dat suïcide vaker voorkomt in de populatie epilepsiepatiënten dan in de algemene populatie. Het is hierbij echter van groot belang om te benadrukken dat deze cijfers niets zeggen over het risico van een individuele epilepsiepatiënt op suïcide. Ondanks een verhoogd risico, heeft het grootste deel van de epilepsiepatiënten, net als in de gezonde populatie, geen suïcidale neigingen. Echter, wanneer u zich zorgen maakt over naasten of zelf kampt met suïcidale gedachten, verwijzen wij u naar de website www.113online.nl of hulplijn 0900-01130113 voor meer informatie en hulp.

     

    De relatie tussen epilepsie & suïcide

    Het hebben van een psychiatrische stoornis wordt herkend als een grote risicofactor voor suïcide in zowel de algemene als epilepsiepatiënten populatie[42]. Zoals eerder vermeld wordt de aandoening epilepsie geassocieerd met een verhoogde prevalentie van depressie[1]. Uit het NEMESIS onderzoek blijkt dat 62% van de suïcides gepaard gaat met een psychiatrische stoornis. Depressie speelde in 33,6% van de onderzochte suïcides een rol en is daarmee de belangrijkste psychiatrische aandoening die met suïcide wordt geassocieerd[43]. De verhoogde prevalentie van depressie onder epilepsiepatiënten, en de associatie tussen depressie en suïcide kunnen samen leiden tot een verhoogde prevalentie van suïcide in de populatie epilepsiepatiënten. Hoewel dit zeker een rol zal spelen, blijkt de relatie tussen depressie, epilepsie en suïcide erg complex te zijn. Zo tonen Hesdoffer et al.[44] aan dat de relatie ook andersom werkt. Zowel het uitvoeren van een zelfmoordpoging, als het hebben van een depressie kunnen onafhankelijk leiden tot een verhoogd risico op het krijgen van een insult. Deze bevindingen suggereren dat de verschillende neuro-chemische paden in het brein welke betrokken zijn bij depressie en suïcide ook een rol kunnen spelen bij het ontstaan van epilepsie. Onderzoek van Kalinin[45] laat zien dat een verstoring van serotonine mogelijk een belangrijke rol speelt bij depressie, epilepsie en suïcide. De exacte relatie tussen depressie, epilepsie en suïcide is nog niet bekend, maar men kan concluderen dat deze 3 aandoeningen elkaar hoe dan ook beïnvloeden.

     

    De literatuur over anti-epileptica en het risico op suïcide is vooralsnog niet eenduidig.  In 2008 concludeerde de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) uit hun onderzoek naar de relatie tussen suïcidaliteit en anti-epileptica dat anti-epileptica geassocieerd zijn met een verhoogd risico op suïcide en suïcidale gedachten[46]. Het onderzoek van de FDA vergeleek 199 placebo-controlled trials waarin 27.863 patiënten gebruik maakten van anti-epileptica en 16.029 patiënten een placebo toegediend kregen. Resultaten toonden dat 0,43% van de patiënten met een behandeling van anti-epileptica last hadden van suïcidale trekken, terwijl dit slechts 0,24% was in de placebogroep. Op basis van deze resultaten heeft de FDA producenten opgeroepen het risico op suïcide op labels te vermelden. Recent onderzoek heeft de gevaren van clonazempam, valporaat, lamotrigine en phenobarbital met betrekking tot suïcide bevestigd[47]. Toch zijn er onderzoeken die deze resultaten tegenspreken. Hoewel Arana en collega’s[48] een verhoogd risico op suïcide vinden wanneer anti-epileptica worden ingezet bij depressieve patiënten of bij mensen die geen epilepsie, depressie of bipolaire stoornis hebben, wordt het risico op suïcide niet aangetoond voor epilepsiepatiënten. Gibbons et al.[49] vinden zelfs dat er ook geen verhoogd risico op suïcide is in patiënten met een bipolaire stoornis die behandeld worden met anti-epileptica. Zij vinden daarentegen dat het gebruik van anti-epileptica in deze populatie een beschermende werking kan hebben met betrekking tot de prevalentie van suïcide. Ander onderzoek[45] toont dat wellicht enkel anti-epileptica die werken op het serotonine systeem het risico op suïcide kunnen verlagen. De effecten die deze anti-epileptica teweeg brengen zijn namelijk vergelijkbaar met die van antidepressiva en kunnen zo het risico op suïcide beïnvloeden. Anti-epileptica die geen effect hebben op serotonine, lijken geen invloed te hebben op de preventie van suïcide[45].

     

    Door deze onduidelijke effecten van anti-epileptica op suïcidaliteit is het aan te raden bij het gebruik van anti-epileptica, in zowel epilepsiepatiënten als patiënten met een depressieve stoornis, uit voorzorg alert te zijn op signalen van suïcidaliteit.

     

    De praktijk; het identificeren en behandelen van suïcide

    Door het verhoogde risico op suïcide is het voor artsen en medisch psychologen die werken met deze patiëntpopulatie van belang extra alert te zijn op aanwijzingen die duiden op suïcidale gedachten of plannen. Door middel van een case-control studie hebben Nilsson et al.[50] een risicoprofiel voor suïcide geschetst. Uit hun onderzoek bleek dat de volgende factoren geassocieerd worden met een verhoogde kans op suïcide: epilepsie ontstaan op jonge leeftijd, met name tijdens adolescentie; psychiatrische comorbiditeit; slechte neurologische follow-up. De ernst van de epilepsie blijkt echter geen rol te spelen.

     

    Aanwijzingen voor suïcide zijn[51] 

    • Verbalen uitingen die duiden op suïcidaliteit.  
    • Sociale isolatie, terugtrekken en/of verwaarlozen van vrienden, familie, activiteiten en hobby’s
    • Verminderde zelfzorg
    • Verandering in emoties en gedrag;
      • Depressieve, sombere stemming of andere psychopathologie
      • Plotselinge woede-uitbarstingen, agressiviteit
    • Roekeloos gedrag, verhoging van alcohol en/of middelengebruik
    • Suïcidale poging(en) hebben ondernomen of voorbereid
    • Schriftelijke aankondiging van suïcide of afscheidsbrieven
    • Grote interesse voor / informatie zoeken over de dood en/of zelfmoord
    • Waardevolle bezittingen weggeven, opmaken van testament en/of zaken regelen omtrent begrafenis.

     

    In Nederland zijn nog geen speciale richtlijnen met betrekking tot de behandeling van suïcidale patiënten. Wel is duidelijk dat het belangrijk is om bij patiënten met suïcidale gedachten en/of ondernomen pogingen duidelijke afspraken te maken, hun omgeving bij de behandeling te betrekken en de veiligheid zo veel mogelijk te waarborgen. Wanneer de veiligheid van de patiënt en/of zijn omgeving onzeker is kan een opname geïndiceerd worden[52].

     

  • 3.5 Epilepsie & Psychosen

  •  

    Naast angst, depressie en suïcide, komen er bij mensen met epilepsie ook vaker psychosen voor in vergelijking met de algemene populatie. Studies tonen verschillende prevalenties, maar allen liggen rond de 2 - 7%[1]. Er zijn verschillende factoren die de kans op een psychose verhogen bij epilepsiepatiënten, namelijk ernst van de epilepsie, therapieresistentie, het gebruik van meerdere anti-epileptica, ontstaan van epilepsie op jonge leeftijd en het hebben van complex partiële aanvallen[53][54]. Patiënten met epilepsie en psychosen hebben vaak te lijden onder meervoudige psychologische of neurologische pathologie, zoals depressie, angst, suïcidaal gedrag  of verwijde ventrikels. Het is van belang dat men hier alert op is in de behandeling[55].

     

    Soorten psychosen bij epilepsie

    Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten psychosen bij epilepsie, namelijk de ictale, peri-ictale, post-ictale, interictale en alternatieve psychosen[54][55].

    • Ictale psychosen worden gekenmerkt door een verstoring van het bewustzijn. Daarnaast kunnen andere symptomen optreden, zoals wanen of hallucinaties. Deze vorm van psychose is het moeilijkst vast te stellen. De ictale psychose is meestal van vrij korte duur; het kan variëren van een paar uur tot een paar dagen. Iemand met een ictale psychose moet behandeld worden met anti-epileptica[53][55].
    • Bij een peri-ictale psychose ontwikkelen de psychotische symptomen zich gradueel en gelijkmatig met de toename in frequentie van aanvallen. Een dergelijke psychose duurt vaak dagen tot weken en daarbij is het bewustzijn verstoord. De behandeling bestaat uit het onder controle krijgen van de vele epileptische aanvallen[53].
    • De postictale psychosen komen het meest voor, zijn van korte duur en manifesteren zich binnen 7 dagen na een epileptische aanval. Bij deze psychosen treden er symptomen op van verwardheid, onaangepast gedrag, beperkt bewustzijn, hallucinatoire ervaringen, stemmingsontregeling en paranoïde belevingen. Deze symptomen verdwijnen geleidelijk binnen een aantal dagen. Behandeling hiervan is niet noodzakelijk.
    • De interictale psychose staat los van de epileptische aanvallen en vindt plaats tussen twee aanvallen in. Dit type psychose komt weinig voor en wordt gekenmerkt door paranoïde wanen, akoestische hallucinaties en formele denkstoornissen. De duur van deze psychose is vaak lang, dit type psychose kan namelijk maanden aanhouden. In tegen stelling tot bij postictale psychosen is hier wel een behandeling geïndiceerd, namelijk het gebruik van antipsychotica[55][55]. De interictale psychosen komen vaak voor bij ernstige vormen van de interictale disfore stoornis en kunnen gepaard gaan met suïcidepogingen[54]. 
    • Een alternatieve psychose kan plaatsvinden wanneer de epilepsie goed onder controle is (vrij van aanvallen). Op een elektro-encefalogram (EEG) zijn dan geen abnormaliteiten te zien en het bewustzijn is niet verstoord, maar toch heeft de patiënt last van psychotische symptomen. Deze vorm komt weinig voor en de mechanismen die aan deze psychose ten grondslag liggen zijn nog onbekend[55].

     

  • 3.6 Conclusie

  •  

    Patiënten met epilepsie hebben een verhoogde kans op onder andere  depressie, suïcide en psychosen. De medicatie die hierbij betrokken is, kan zorgen voor ingewikkelde interacties en vervelende bijwerkingen. De samenloop van psychopathologie met epilepsie kan moeilijkheden opleveren voor patiënt, omgeving en behandelaar en vraagt om grondige neuropsychologische kennis, adequate diagnostiek en een gepaste behandeling. Het is van belang dat de behandelaars en naasten van de patiënt altijd alert zijn op tekenen van suïcidaal gedrag of suïcidale gedachten.

     

     

  • Referenties

  •  

  • 1.

  • Deelman, B., Eling, P., de Haan, E., & van Zomeren, E. (2004). Klinische neuropsychologie. Amsterdam: Boom.
     
  • 2.

  • Kuks, J.B.M., & Snoek, J.W. (2007). Klinische neurologie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
     
  • 3.

  • Nationaal Epilepsie Fonds. (2009). Epilepsie. Opgehaald op 04-03-2012 van http://www.epilepsie.nl
     
  • 4.

  • Nationaal Kompas Volksgezondheid (2010). Wat is epilepsie en wat zijn de gevolgen? Opgehaald op 04-03-2012 van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/zenuwstelsel-en-zintuigen/epilepsie/verschillen-internationaal/.
     
  • 5.

  • College voor Zorgverzekeringen (CVZ). (2012). Farmacotherapeutisch Kompas; Centraal zenuwstelstel (neurologische aandoeningen) /  Anti-epileptica. Opgehaald op 05-03-2012 van http://www.fk.cvz.nl
     
  • 6.

  • Nederlandse Vereniging voor neurologie, Nederlandse Liga tegen Epilepsie & Nationaal Epilepsie Fonds. (2006). Epilepsie; Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Opgehaald van http://www.neurologie.nl/uploads/136/454/richtlijn_epilepsie_definief_2.pdf
     
  • 7.

  • Deckers, C.L.P. & Meinardi, H. (2003). Anti-epileptica: therapiekeuze sinds de komst van nieuwe middelen. Geneesmiddelbulletin, 37(5), 47-56.
     
  • 8.

  • American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and statistical manual of mental health disorders (4th ed). Washington DC: Author.
     
  • 9.

  •  Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2010). Hoe vaak komt depressie voor?. Opgehaald op 04-03-2012 van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/psychische-stoornissen/depressie/hoe-vaak-komt-depressie-voor/.  
  • 10

  • Ribeiro, J.P. (2011). Prognosis of Depression. Opgehaald op 04-03-2012 van http://www.health.am/psy/more/prognosis_of_depression/#ixzz1oF9VCfNH  
  • 11.

  • College voor Zorgverzekeringen (CVZ). (2012). Farmacotherapeutisch Kompas; Centraal zenuwstelsel (psychische aandoeningen). Depressie en antidepressiva. Opgehaald op 05-03-2012 van http://www.fk.cvz.nl  
  • 12.

  • Bouvy, P.F. (2003). In gesprek over: medicijnen tegen depressies. Opgehaald op 09-03-2012 van http://www.ggzwnb.nl/site/loa/loader.aspx?DOCUMENTID=6fa22824-8dc2-49f3-916d-fab07eb353cc  
  • 13.

  • Melod (2008-2012). Antidepressiva: de verschillende soorten en hun werking. Opgehaald op 09-03-2012 van http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/17553-antidepressiva-de-verschillende-soorten-en-hun-werking.html  
  • 14.

  • Stahl, S. M. (2008). Stahl's Essential Psychopharmacology: Neuroscientific Basis and Practical Applications (3rd ed). Cambridge University Press.  
  • 15.

  • Kennisring; gezondheidshulp. (2010). Antidepressiva. Opgehaald op 05-03-2012 van http://www.kennisring.nl/smartsite.dws?id=88442
     
  • 16.

  • Jonker, A.K., Verkade, J.J.F., & De Weerd, A.W. (2007). Interactie van epilepsie en psychiatrische problematiek: levensbedreigend.Tijdschrift voor psychiatrie, 49(8), 581-585.  
  • 17.

  • Tuinier, S. (2007). Epilepsie en psychosen, angststoornissen en depressie. Opgehaald op 20-03-2010 van    http://www.epilepsienukanhetbeter.nl/site/belangenbehartiging/activiteitenverslagen/Objects/Abstract%20angststoornissen%20psychose%20depressie%20_dr%20S.pdf.
     
  • 18.

  • Molenaar, R. (2011). Depressie bij epileptische patiënten. Opgehaald op 20-03-2012 van http://www.artikelmarketing.nl/persoonlijk/gezondheid/331-depressie-bij-epileptische-patienten.html.  
  • 19.

  • Mula, M. (2011). Interictal dysphoric disorder. In M. Trimble & B. Schmitz (Eds.), The Neuropsychiatry of Epilepsy (pp. 80-89). NewYork: Cambridge University Press.  
  • 20.

  • Mula, M., Jauch, R., Cavanna, A., Collimedaglia, L., Barbagli, D., Gaus, V., & Schmitz, B. (2008). Clinical and psychopathological definition of the interictal dysphoric disorder of epilepsy. Epilepsia, 49, 650–656.  
  • 21.

  • Caplan, R., Siddarth, P., Gurbani, S., Hanson, R., Sankar, R., & Shields, W.D. (2005). Depression and Anxiety Disorders in Pediatric Epilepsy. Epilepsia, 46(5), 720-730.  
  • 22.

  • Blumer, C., Montouris, G., & Davies, K. (2004). The interictal dysphoric disorder: recognition, pathogenesis, and treatment of the major psychiatric disorder of epilepsy. Epilepsy & Behavior, 5, 826-840.  
  • 23.

  • Blumer, D.P. (2008). Interictal Dysphoric Disorder. In S. Schachter, G. Holmes & D. Kasteleijn-Nolst Trenité (Eds.), Behavioral Aspects of Epilepsy: Principles & Practice (pp. 209-217). New York: Demos.  
  • 24.

  • Mula, M., & Trimble, M.R. (2008). What we know about mood disorders in epilepsy. In A. Kanner, & S. Schachter (Eds.), Psychiatric controversies in epilepsy. New York: Elsevier.  
  • 25.

  • Mula, M., & Schmitz, B. (2009). Depression in epilepsy: mechanisms and therapeutic approach. Therapeutic Advances in Neurological Disorders, 2, 337-344.  
  • 26.

  • Reijs, R., Aldenkamp, A.P., & De Krom, M. (2004). Mood effects of antiepileptic drugs. Epilepsy & Behavior, 5, 66-76.  
  • 27.

  • NYU Langone Medical Center, Comprehensive Epilepsy Center. (z.j.). Depression & Epilepsy. Opgehaald op 26-03-2012 van http://epilepsy.med.nyu.edu/living-with-epilepsy/related-disorders/depression-and-epilepsy  
  • 28.

  • Epilepsy Action. (2012). Depression. Opgehaald op 26-03-2012 van http://www.epilepsy.org.uk/info/depression#anti-epileptic-drugs-depression  
  • 29.

  • Dailey, J.W., & Naritoku, D.K. (1996). Antidepressants and seizures: clinical anecdotes overshadow neuroscience. Biochemical Pharmacology, 52(9), 1323-1329.  
  • 30.

  • Mula, M., Schmitz, B., & Sander, J.W. (2008). The pharmacological treatment of depression in adults with epilepsy. Expert Opinion on Pharmacotherapy, 9, 3159-3168.  
  • 31.

  • Medtv. (2006-2012). Wellbutrin seizures. Opgehaald op 27-03-2012 van http://depression.emedtv.com/wellbutrin/wellbutrin-seizures.html  
  • 32.

  • Thomé-Souza, M.S., Kuczynski, E., & Valente, K.D. (2007). Sertraline and fluoxetine: safe treatments for children and adolescents with epilepsy and depression. Epilepsy & Behavior, 10, 417-425.  
  • 33.

  • Kanner, A.M., Kozak, A.M., & Frey M. (2000). The use of sertraline in patients with epilepsy: is it safe? Epilepsy & Behavior, 1, 100–105.  
  • 34.

  • Kuhn, K.U., Quednow, B.B., Thiel, M., Falkai, P., Maier, W., & Elger, C.E. (2003). Antidepressive treatment in patients with temporal lobe epilepsy and major depression: a prospective study with three different antidepressants. Epilepsy & Behavior, 4, 674-679.  
  • 35.

  • Crail-Meléndez, D., Herrera-Melo, A., Martínez-Juárez, I.E., & Ramírez-Bermúdez, J. (2012). Cognitive-behavioral therapy for depression in patiens with temporal lobe epilepsy: A pilot study. Epilepsy & Behavior, 23(1), 52-56.  
  • 36.

  • Macrodimitris, S., Wershler, J., Hatfield, M., Hamilton, K., Backs-Dermott, B., Mothersill, K., Baxter, C., & Wiebe, S. (2011). Group cognitive-behavioral therapy for patients with epilepsy and comorbid depression and anxiety. Epilepsy & Behavior, 20(1), 83-88.  
  • 37.

  • Lundgren, T., Dahl, J., Melin, L., & Kies, B. (2006). Evaluation of acceptance and commitment therapy for drug refractory epilepsy: a randomized controlled trial in South Africa-a pilot study. Epilepsia, 47, 2173–2179.  
  • 38.

  • McLaughlin, P.D., & McFarland, K. (2011). A randomized trial of a group based cognitive behavior therapy program for older adults with epilepsy: the impact on seizure frequency, depression and psychosocial well-being. Journal of behavioral medicine, 34(3), 201-207.  
  • 39.

  • Pompili, M., Girardi, P., Ruberto, A., & Tatarelli, R. (2005). Suicide in the epilepsies: A meta-analytic investigation of 29 cohorts. Epilepsy & Behavior, 7, 305-310.  
  • 40.

  • Pompili, M., Girardi, P., & Tatarelli, R. (2006). Death from suicide versus mortality from epilepsy in the epilepsies: A meta-analysis. Epilepsy & Behavior, 9, 641-648.  

  • 41.

  • Jones, J.E., Hermann, B.P., Barry, J.J., Gilliam, F.G., Kanner, A.M., & Meador, K.J. (2003). Rates and risk factors for suicide, suicidal ideation, and suicide attempts in chronic epilepsy. Epilepsy & Behavior, 4, S31-S38.  
  • 42.

  • Bell, G.S., Gaitatzis, A., Bell, C.L., Johnson, A.L., Sander, J.W. (2009). Suicide in people with epilepsy: How great is the risk? Epilepsia, 50(8), 1933-1942.  
  • 43.

  • Ten Have, M., de Graaf, R., van Dorsselaer, S., Verdurmen, J., van ’t Land, H., & Vollebergh W. (2006). Suïcidaliteit in de algemene bevolking: gedachten en pogingen. Resultaten van de ‘Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study’ (NEMESIS). Opgehaald op 26-03-2012 van https://www.113online.nl/Application/File/367  
  • 44.

  • Hesdorffer, D.C., Hauser, W.A., Olafsson, E., Ludvigsson, P., & Kjartansson, O. (2006). Depression and Suicide Attempt as Risk Factors for Incident Unprovoked Seizures. Annals of Neurology, 59, 35-41.  
  • 45.

  • Kalinin, V.V. (2007). Suicidality and antiepileptic drugs: is there a link? Drug Safety;30,123–42.  
  • 46.

  • Food and Drug Aministration (FDA). (2008). Statistical Review and Evaluation, antiepileptic drugs and suicidality. Opgehaald op 27-03-2012 van http://www.fda.gov/downloads/Drugs/DrugSafety/PostmarketDrugSafetyInformationforPatientsandProviders/UCM192556.pdf  
  • 47.

  • Olesen, J.B., Hansen, P.R., Erdal, J., Abildstrøm, S.Z., Weeke, P., Fosbøl, E.L., Poulsen, H.E., & Gislason, G.H. (2010). Antiepileptic drugs and risk of suicide:a nationwide study. Pharmacoepidemiology and drug safety, 19, 518–524.  
  • 48.

  • Arana, A., Wentworth, C.E., Ayuso-Mateos, J.L., & Arellano, F.M. (2010). Suicide-Related Events in Patients Treated with Antiepileptic Drugs. The New Engeland Journal of Medicine, 363, 542-551.  
  • 49.

  • Gibbons, R.D., Hur, K., Brown, C.H., & Mann, J.J. (2009). Relationship Between Antiepileptic Drugs and Suicide Attempts in Patients with Bipolar Disorder. Archives of General Psychiatry, 66(12), 1354-1360.  
  • 50.

  • Nilsson, L., Alhbom, A., Farahmand, B.Y., Asberg, M., Tomson, T. (2002). Risk Factors for Suicide in Epilepsy: A Case Control Study. Epilepsia, 43(6), 644-651.  
  • 51.

  • Centra Geestelijke Gezondheidszorg. (2009-2012). Opgehaald op 26-03-2012 van http://www.suicidepreventievlaanderen.be/nl/27/signalen.html  
  • 52.

  • Schneider, J. (2007). Behandeling van de suïcidale patiënt. Opgehaald op 26-03-2012 van http://www.psychiatrieweb.mywebhome.nl/pw.spoed/files/docs/070901_behandelingsucidalepatient.pdf  
  • 53.

  • Gaitatzis, A., Trimble, M.R., & Sander, J.W. (2004). The psychiatric comorbidity of epilepsy. Acta Neurologica Scandinavica, 110, 207-220.  
  • 54.

  • Verhoeven, W. M. A.,  Gunning, W. B., Tuerlings, J. H. A. M., Egger, J. I. M., Tuinier, S. (2006). Psychosen en epilepsie. Tijdschrift voor psychiatrie, 48, 10, 809-814.  
  • 55.

  • Kanner, A. M. (2000). Psychosis of epilepsy: A neurologist’s perspective. Epilepsy & behaviour, 1, 219-227.
     

     

     

    Disclaimer:

    B. van Mensvoort BSc,  S. van der Linden BSc, A. Strijbosch BSc, I. de Waard BSc - April 2012 - In opdracht van Universiteit van Tilburg, Master Medische Psychologie; Psychofarmacologie

     

    Comments (0)

    You don't have permission to comment on this page.