| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Diabetes Mellitus en Anorexia Nervosa

Page history last edited by Roel Hogervorst 10 years, 10 months ago

Terug naar hoofdpagina

Diabetes Mellitus Type 1 en Anorexia Nervosa

 

tagcloud

 

 

 

Inleiding:

 

Deze Wiki-pagina gaat over het samengaan van: insuline afhankelijke Diabetes Mellitus (IDDM), ook wel type 1 Diabetes (DM 1) genoemd, met de eetstoornis Anorexia Nervosa (AN). 

In een college over Diabetes Mellitus hoorden de auteurs van deze Wiki van een bijzonder fenomeen: het bewust overslaan van een insuline-injectie, met afvallen als doel. De auteurs koppelden dit fenomeen aan eetstoornissen. Bij eetstoornissen werd direct gedacht aan Anorexia Nervosa, waardoor de nadruk van de pagina ligt op Anorexia Nervosa en IDDM. Patiënten met een combinatie van IDDM en een eetstoornis (zoals AN) kunnen, naast de gebruikelijke manieren om af te vallen, ook gebruik maken van het overslaan van een insuline-injectie. Dit leidt tot zeer snel gewichtsverlies (voornamelijk door extra waterafvloeiing). Naast het vermoeden dat de combinatie van eerder genoemde stoornissen erg risicovol kon zijn, heerste het idee dat eetstoornissen (zoals AN) vaker zouden voorkomen in patiënten met IDDM, doordat deze groep mensen relatief veel aandacht moeten besteden aan hun voedingspatroon. Met deze Wiki-pagina is getracht te weten te komen wat hierover bekend is in de wetenschappelijke literatuur. Om die reden werd informatie verzameld over deze aandoeningen, waarbij in het bijzonder werd gekeken naar eventuele onderliggende factoren bij het ontstaan van de combinatie van deze aandoeningen en de behandeling hiervan.

Deze pagina is tot stand gekomen als opdracht voor de cursus Psychofarmacologie van de master Medische Psychologie aan Tilburg University (TiU). De pagina richt zich op studenten en dienstverleners in de praktijk, die zonder specialistische voorkennis meer informatie willen verkrijgen over beide aandoeningen en de combinatie hiervan.

Eerst volgt een beschrijving van beide aandoeningen afzonderlijk, waarna de overlap van, en onderzoek naar beide aandoeningen wordt beschreven. Tot slot komt de noodzaak van het behandelen van de combinatie van aandoeningen aan bod. Deze pagina is niet (specifiek) gericht op patiënten, of ouders/familie/zorgdragers van patiënten. Er kunnen geen rechten worden ontleend aan deze pagina.

 


 

 

 

1. Diabetes Mellitus Type 1

 

Voor meer informatie over Diabetes Mellitus Type 1, klik hier voor een speciale pagina behorende bij deze Wiki-pagina.

 

2. Anorexia Nervosa

 

Voor meer informatie over Anorexia Nervosa, klik hier voor een speciale pagina behorende bij deze Wiki-pagina. 

 

3. Diabetes Mellitus type 1 en Anorexia Nervosa


3.1 Epidemiologie

 

3.1.1 Historie

 

De eerste casusbeschrijvingen van patiënten met IDDM en AN dateren uit de jaren zeventig van de vorige eeuw [10]. In een toenemend aantal artikelen werd gerapporteerd dat patiënten met diabetes type 1 vervolgens Anorexia Nervosa ontwikkelen [9,10]. In de literatuur aan eind van de 20ste eeuw is een hele discussie ontstaan over het wel of niet vaker voorkomen van eetstoornissen, zoals Anorexia bij IDDM [9,10].

De resultaten van deze aanhoudende discussie zijn inconsistent [4]. Waarbij sommige onderzoekers geen verschil in prevalentie van Anorexia Nervosa bij IDDM vinden ten opzichte van de normale populatie [7,9], vinden anderen een verhoogd risico op het ontwikkelen van eetstoornissen bij IDDM [1,8].

 

3.1.2 Recent onderzoek

 

Er heerst nog steeds debat over de prevalentie van eetstoornissen bij IDDM [12]. Een meta-analyse uit 2005 vond bij patiënten met IDDM prevalentie van Anorexia Nervosa niet verschillend van controles (.27% vs .06%), maar Boulimia Nervosa of een combinatie van Anorexia en Boulimia lijkt wel vaker voor te komen (1.73 vs 0.69%, bij boulima en 2.00 vs 0.75% bij combinaties )[2].

Een meta-analyse uit 2013 vond meer afwijkend eetgedrag (39.3 en 32.5%; = 0.52, 95% CI 0.10–0.94) en eetstoornissen (7.0 en 2.8%; d = 0.46, 95% CI 0.10–0.81) in adolescenten met IDDM in vergelijking met gezonde leeftijdsgenoten. Dit effect hangt ook samen met slechtere glykemische controle  (d = 0.54, 95% CI 0.32–0.76)[1]. 

Hoewel er geen duidelijkheid is omtrent eetstoornissen in combinatie met IDDM, is er aanwijzing dat de eetstoornissen boulimia nervosa, binge-eating disorder en eetstoornis n.a.o vaker voorkomen bij IDDM patiënten, terwijl er veel minder bewijs dat de restrictieve eetstoornis AN vaker voorkomt bij IDDM patienten [4 ,12,18].

Het lijkt dus zo te zijn dat eetstoornissen vaker voorkomen bij IDDM, maar er is maar weinig bewijs dat dit ook geldt voor de specifieke eetstoornis AN.

 

 

3.2 Achterliggende mechanismen

 

3.2.1 Combinatie van AN en IDDM

 

Het hebben van een chronische medische aandoening die een invloed heeft op het voedingsgedrag, zoals IDDM, kan mogelijk een invloed hebben op het ontwikkelen van eetstoornissen [5]. 

Voor een goed zelf-management van IDDM wordt van patiënten verwacht dat ze een aangepast dieet volgen. Dit betekent dat ze erop moeten letten dat ze niet teveel suikers tot zich nemen en niet aankomen, dit zou er namelijk voor kunnen zorgen dat ze minder insuline nodig hebben [6]. Ook het zogenaamde koolhydraten tellen, (zodat men de juiste hoeveelheid insuline tot zich kan nemen) zou mogelijk bij kunnen dragen aan het ontwikkelen van een preoccupatie met eten. Hierdoor zouden IDDM patiënten een zogenaamde koophydraten fobie kunnen ontwikkelen, wat in de literatuur een kernonderdeel van AN wordt genoemd [7].

Dit alles kan bij patiënten met IDDM op termijn ontaarden in een obsessie met eten en koolhydraten, waardoor deze patiënten een risicogroep vormen voor het ontwikkelen van eetstoornissen zoals AN.

Omgekeerd worden er in patiënten met AN verminderde insuline-waarden in het bloed gevonden en glucose-tolerantie curves die lijken op die van diabeten [6].

 

3.2.2 Factoren die bijdragen aan de combinatie van aandoeningen

 

  • Leeftijd:

Een eigenschap die overlap vertoont is de leeftijd van patiënten tijdens het ontstaan van de aandoeningen.

Beide aandoeningen beginnen vaak tijdens of voor de puberteit. Vooral als de IDDM ontstaat tijdens het 7de tot 18e levensjaar lijkt het een risico te vormen op het later ontwikkelen van eetstoornissen [13].

Een verklaring hiervoor wordt gezocht in een veranderende hormoonhuishouding, waardoor insuline regulatie moeilijk is af te stemmen op de veranderende vraag van het lichaam. Andere verklaringen die worden gegeven hebben betrekking op de focus van (pre)pubers ten aanzien van hun lichaamsbeeld en zelfvertrouwen [8].

 

  • Zelf-Management:

In bijna alle wetenschappelijke artikelen (kijk voor een overzicht in de referenties) wordt er een associatie beschreven tussen verstoorde diabetesregulatie en eetstoornissen.

Eetstoornissen zouden ervoor kunnen zorgen dat de diabetes minder goed gereguleerd wordt door patiënten, denk hierbij aan het niet strikt naleven van doktersvoorschrift (noncompliance), het verminderd gebruiken van insuline, of nalaten van het gebruik van insuline voor gewichtsverlies.

Deze relatie wordt ook omgedraaid voorgesteld, patiënten met IDDM die niet in staat zijn tot een goed zelf management regime te komen hebben wellicht een groter risico op het ontwikkelen van eetstoornissen [8]. Patiënten met IDDM die een strakke zelfregulatie naleven zouden bij het niet goed ingesteld zijn een gevoel van controleverlies ervaren. Deze patiënten met IDDM zouden zich schuldig kunnen voelen niet goed ingesteld te zijn, hierdoor een laag zelfvertrouwen krijgen en vervolgens een eetstoornis ontwikkelen. Een dergelijke casus is beschreven in [10].

 

  • Unieke gewichtsverliesmethode:

Patiënten met eetstoornissen en diabetes kunnen, naast de gebruikelijke manieren om te komen tot gewichtsverlies (excessief sporten, diëten, vomeren/overgeven, laxeren), nog een methode gebruiken om gewicht te verliezen [11]. Het doelbewust niet of minder gebruiken van insuline (in de literatuur insulin omission genoemd) is een manier voor diabeten om ingenomen calorieën snel weer te verliezen in de urine.

Insuline is namelijk nodig om ingenomen voedingsstoffen (koolhydraten zoals suikers) beschikbaar te stellen voor het lichaam om te verbranden voor energie. Wanneer diabeten geen insuline tot zich nemen stapelen de voedingsstoffen zich op in het bloed en kan het lichaam geen gebruik maken van de voedingsstoffen. Deze stoffen komen dan in hoge niveaus in het urine terecht. Dit kan vergaande gevolgen hebben voor het lichaam zoals: hyperglykemie, ketoacidose, diabetes complicaties en zelfs de dood. Insuline omissie komt niet alleen voor in diabeten met eetstoornissen, maar ook in diabeten zonder klinisch gediagnosticeerde stoornissen. Het aantal diabeten die deze methode toepast om tot gewichtsverlies te komen is schrikbarend hoog [4], gerapporteerd in 10 % tot 73 % van de diabetespatiënten in wetenschappelijk onderzoek [8].

 

  • Energie homeostase:

Het menselijk lichaam heeft een systeem die ervoor zorgt dat er een goede verdeling is in energie in het lichaam en in de hersenen. Dit systeem bevindt zich waarschijnlijk in de hersenen en omvat delen van de neocortex en het limbisch-hypothalamus-hypofyse-bijnier systeem (LHPA-systeem). Wetenschappers denken dat dit systeem zorgt voor een homeostatisch evenwicht (instelpunt) in de verdeling van energie tussen de hersenen en het lichaam. Pathologische verstoringen (o.a. stress, endocriene disfuncties zoals diabetes, eetproblemen zoals anorexia, drugs en vele anderen) kunnen ervoor zorgen dat deze energiebalans wordt ontregeld.

Patiënten met IDDM kunnen een hypo krijgen (een te laag gehalte van suiker in het bloed). Normale mensen hebben een (contra-)regulatiemechanisme wanneer suikerspiegels in het bloed dalen. Een daling van bloedsuiker zorgt in normale mensen voor een verhoging in catecholamines en cortisol, hierdoor zakt de aanmaak van insuline in de alvleesklier. Bij mensen met IDDM, die van buiten af insuline toedienen, verandert het insuline niveau in het bloed niet als het regulatiemechanisme (verhoging van catecholamines en cortisol) optreedt. Hierdoor ervaren IDDM patiënten hypo's, en kunnen ze in coma raken, omdat er geen energie is voor de hersenen.

Als IDDM patiënten vaak een hypo krijgen kan dit een storend effect hebben het evenwicht van de energie verdeling in het lichaam; ze zijn dan 'gewend' geraakt aan inadequate verdeling van energie tussen het lichaam en het brein [14].

Doordat AN patiënten streng diëten en weinig energie tot zich nemen, is hun lichaam in een staat van continue stress. Dit omdat het lichaam energie nodig heeft om te functioneren.

Gewichtsverlies in AN patiënten is (in theorie) het resultaat van een centraal geregelde ratio in opname van energie door het brein en opname van energie in het lichaam. Bij patiënten met AN zorgt het LHPA-systeem ervoor dat de energieverdeling tussen lichaam en brein zo is verdeeld, dat er meer energie naar het brein gaat en minder naar het lichaam.  Het deel van de hersenen (laterale hypothalamus) dat eetlust reguleert zou in AN patiënten (in theorie) worden onderdrukt door het deel van het LHPA-systeem (ventromediale hypothalamus) dat de verdeling van energie tussen het lichaam en het brein reguleert.

Dus: doordat AN patiënten zo weinig eten, reserveert het brein alle energie om het zichzelf in stand te houden ten koste van het lichaam. Dit is cruciaal voor de overleving van AN patiënten in een ver stadium van de ziekte. 

Zowel bij mensen met IDDM als bij mensen met AN heeft men veranderingen gevonden in de werking van het LHPA-systeem. Dit betekent dat mensen met IDDM of AN verminderd in staat zijn om een goede verdeling in energie te verkrijgen voor alle essentiële processen van het lichaam.

Mensen die beide aandoeningen hebben zijn dus buitenproportioneel in gevaar voor een pathologische energieverdeling in het lichaam.

Als er geen energie is voor de essentiële processen in het lichaam, gaat het lichaam over in het afbreken van spieren en andere weefsels om toch energie te krijgen om zichzelf te onderhouden. 

Voor een zeer gedetailleerde beschrijving van het systeem en mogelijke implicaties van de theorie wordt verwezen naar [14].

 

  • BMI

Het hebben van diabetes zorgt gemiddeld voor een hoger BMI. het hebben van een hoger BMI is een risicofactor voor lichaamsdissatisfactie, lijnen en eetstoornissen bij jonge vrouwen in westerse culturen.[18]

 

  • Geslacht

Zoals vermeld bij het hoofdstuk Anorexia, zijn veruit de meeste patiënten met een eetstoornis van het vrouwelijk geslacht.


3.3 Research naar

 

  • Depressie

Bij adolescenten met type 1 diabetes en depressie komt veel vaker verstoorde eetgewoonten voor (75% vs 45,3% bij controle). Andersom is het hebben van een eetstoornis ook een risico op depressieve symptomen (69,2% vs 22,0% van controle) [3].

 

  • Antidepressiva

Antidepressiva, en dan met name selectieve seretonine heropname remmers (SSRI's), worden gebruikt bij de behandeling van boulimia nervosa. SSRI's zijn effectief gebleken in de behandeling van deze eetstoornis, vooral als de medicatie wordt gecombineerd met cognitieve gedragstherapie.

Helaas is dit geen effectieve behandeling van AN. Er zijn nog geen studies naar de effecten van psychotrope medicijnen bij IDDM patiënten met AN [19].

 

  • Ghreline

Ghreline is een hormoon dat de eetlust bevorderd en wordt geproduceerd door de maagwand. Het heeft zijn naam (growth hormone-releasing peptide) te danken aan een andere functie, namelijk het aanzetten tot de productie van groeihormoon.

Onderzoek toont aan dat het hormoon Ghreline in hogere niveaus voor komt in het bloed van AN patiënten vergeleken met een gezonde controlegroep. Deze bevinding suggereert dat patiënten met AN minder gevoelig zijn voor het hormoon, of dat er een centraal energie homeostase systeem is die de werking van ghreline overruled [20].

Ook suggereert het onderzoek dat Ghreline wellicht wordt afgegeven aan de hand van bloed glucose niveaus [20].

Hiermee kan de link naar IDDM worden gelegd: Het hebben van hoge bloedsuiker spiegels zou ervoor kunnen zorgen dat er minder ghreline wordt aangemaakt in patiënten met IDDM en AN die minder of geen insuline toedienen. Dit zou er op zijn beurt voor kunnen zorgen dat deze patiënten geen hongergevoel ervaren.

Een review naar de mogelijke rol van ghreline als medicijn toont aan het toedienen van ghreline bij AN patiënten kan zorgen voor een verhoging van eetlust en toename in voedsel inname. Ook zou het een bescherming kunnen bieden voor diabetische neuropathie [21]. randomised cotrolled trials zijn nodig om te bevestigen dat ghreline gebruikt kan worden in de behandeling van AN en IDDM [21].

 

  • Prokinetische middelen

Prokinetische middelen zijn medicijnen die de beweging van het maag-darmkanaal bevorderen. Deze middelen worden gebruikt als medicijn bij aandoeningen van het maag-darmkanaal.

Onderzoek toont aan dat het toedienen van deze middelen een bevorderend effect kunnen hebben op de symptomen van AN en IDDM [22].

Bij IDDM patiënten die na het eten last krijgen van hypo's kan het gebruik van een prokinetisch middel helpen [22].

Bij patiënten met AN komt een vertraagde maaglediging vaak voor.

Het gebruik van een prokinetisch middel kan ervoor zorgen dat AN patiënten meer honger ervaren en meer aankomen [22].

 

3.4 Noodzaak en Behandeling

 

3.4.1 Noodzaak

 

Uit de beschrijvingen van de aandoeningen apart is wellicht al duidelijk dat het hebben van een van de twee aandoeningen gevaarlijk kan zijn voor een patiënt.

Het hebben van de combinatie van deze aandoeningen is duidelijk nog gevaarlijker.

Streng diëten, te weinig eten, vomeren/overgeven, laxeren en geen of te weinig insuline toedienen hebben allemaal een negatieve invloed op diabetische controle [12], door het veroorzaken van sterke schommelingen in glucose-waarden.

Kortom, het hebben van een eetstoornis is echt niet bevorderlijk voor de behandeling van diabetes.

Verschillende onderzoeken tonen aan dat het hebben van een eetstoornis met IDDM ook het risico op diabetes complicaties (zie hoofdstuk 1.5.2) ernstig verhoogd [17 , 18].

Deze complicaties komen nog bovenop de complicaties van de eetstoornis zelf, die beschreven zijn in het vorige hoofdstuk.

Vaak voorkomende eigenschappen van patiënten met eetstoornissen en IDDM zijn [12, 18]:

 

  1. Lage therapietrouw ten opzichte van de behandeling van de diabetes;
  2. Slechte diabetes regulatie zoals blijkt uit hoge HbA1c waarden in het bloed;
  3. Terugkerende symptomen van hyperglykemie, zoals het hebben van dorst en het ervaren van vermoeidheid;
  4. Terugkerende episodes van diabetische ketoacidose;
  5. Hypoglykemie, in ernstige gevallen leidend tot bewustzijnsverlies;
  6. Groeivertragingen en het trager opgang komen van de puberteit bij prepubers.

 

Veel voorkomende korte complicaties zijn [12]:

 

  1. Hyperglykemie en diabetische ketoacidose door het opzettelijk verminderen of niet gebruiken van insuline;
  2. Hypoglykemie (en bewustzijnsverlies), vooral door het niet innemen van voedsel na het toedienen van insuline.

 

Veel voorkomende lange termijn complicaties zijn [12]:

 

  1. Retinopathie, (schade aan het netvlies in de ogen)
  2. Nefropathie, (schade aan de nieren)
  3. Neuropathie (schade aan de zenuwen, zowel in het lichaam als in het brein)
  4. Osteoporose (botontkalking, het broos worden van de botten)
  5. Cardiovasculaire aandoeningen (problemen met hart en bloedvaten)

 

Vooral de duur van intensieve insuline omissie is een risicofactor voor nefropathie en retinopathie [16].

Verder toont onderzoek aan dat het hebben van AN bij IDDM gerelateerd is aan een hogere mortaliteit.

Het ontstaan van AN in IDDM patiënten zorgt voor een stijging in mortaliteit. 

Hoewel het ontstaan van IDDM in AN patiënten niet tot een verhoogde mortaliteit lijkt te leiden [15].

 

Voor de behandeling van IDDM is een stabiel en normaal voedingspatroon noodzakelijk. Het hebben van een eetstoornis en IDDM zorgt er dus voor dat de behandeling van IDDM moeilijker wordt [16]. Andersom is voor de behandeling van eetstoornissen van belang dat patiënten zich niet te veel moeten bekommeren met dieet en niet teveel geoccupeerd moeten zijn met voeding. De behandeling van IDDM en een eetstoornis bemoeilijkt dus ook de behandeling van een eetstoornis.

Hierdoor is het dus zeer moeilijk om patiënten met beide aandoeningen adequaat te behandelen [16].

Behandeling is dus noodzakelijk om te voorkomen dat vroegtijdige micro- en macrocomplicaties of vroegtijdige sterfte optreed.

In het volgende sub-hoofdstuk wordt hier verder op ingegaan.

 

3.4.2 Behandeling

 

Vroege opsporing en verwijzing naar adequate behandeling is van essentieel belang bij patiënten met eetstoornissen en IDDM [19]. Dit door het verhoogde risico op mortaliteit en morbiditeit zoals beschreven hierboven.

Vroege opsporing is lastig, maar de volgende signalen zijn belangrijk: verhoogde HbA1c waarden met verlaagd lichaamsgewicht, consistente slechte metabolische controle, meerdere perioden van diabetische ketoacedose en/of zorgen om gewicht of figuur. Verder is er een diabetes Eating Problems Survey. Bij enig vermoeden is doorvragen naar zelfvertrouwen, lichaamsbeeld, depressie, angsten en dieetveranderingen gewenst. Er zijn ook aanwijzingen dat eetstoornissen samenhangen met depressieve symptomen [19].

 

Vaak wordt gesteld dat educatie een goede behandeling is. Veel patiënten weten echter genoeg van complicaties. Educatie zou beter werken wanneer die wordt gericht op thema's uit eetstoornissenbehandeling, bijvoorbeeld: sociale attitudes over vorm en gewicht, hoe voedselrestrictie vreetaanvallen uitlokt en biologische eigenschappen van lichaamsgewicht. [4]

 

Samenwerken tussen eetstoornisspecialist en diabetes specialist is noodzakelijk. Bij voorkeur iemand die van beiden verstand heeft. Te sterke dieetrestricties voor diabetesbehandeling kunnen wellicht een verkeerd signaal afgeven naar de adolescent, beter is om andere vormen van diabetesmanagement zoals beweging te gebruiken.[4] Voor de behandeling van de eetstoornis is het van belang de diabetes dieetregulatie wat te versoepelen. Aangeraden wordt om een diabetesteam en een psychosociaal team in te zetten. Een diëtist of nurse-practitioner kan de ongezonde eetgewoonten uitvragen en doorverwijzen naar een sociale werker of psycholoog, die de attitudes ten opzichte van gewicht, lichaamsbeeld en zelfvertrouwen bepalen [19].

 

Veel hoop is nu gevestigd op familie-interventies. Families met meer disfunctie gelden als een risicofactor voor eetstoornissen. Familie-interventies kunnen ouders helpen in praktische en emotionele ondersteuning. Autonomie is voor kinderen met diabetes lastiger te bereiken omdat ouders extra zorgen maken over diabetes. Met familietherapie kan hieraan gewerkt worden [18]

 

De behandeling moet bij anorexia vooral worden gericht op het herstellen van een normaal gewicht en minder op diabetesregulatie (ernstige hypo- en hyperglykemie moeten worden voorkomen). Teruggaan op een vast voedingsschema en insuline, in plaats van flexibel calorieën tellen en bolussen spuiten, wordt aan het begin van de behandeling aangeraden. Hierdoor is er minder tijd per dag besteed aan diabeteszorg en dit verlaagd de stress mogelijk.  Het behandelteam moet een therapeutische relatie aangaan met de familie en patiënt. Veel families begrijpen niet wat er precies aan de hand is en kunnen bijdragen aan het probleem. Verder blijkt cognitieve gedragstherapie (CBT) bij boulimia goed te werken, maar bij anorexia is dat niet duidelijk. Er zijn geen studies gedaan naar therapie voor anorexia en IDDM [19].


3.5 Conclusie

 

De combinatie van insuline-afhankelijke diabetes en anorexia nervosa is gevaarlijk, en kan lijden tot meer complicaties en vervroegd overlijden.

Anorexia nervosa lijkt gelukkig niet vaker voor te komen bij IDDM patiënten, vergeleken met de gewone populatie.

Familietherapie is de meest aangewezen behandeling. Er zijn aanwijzingen dat CBT werkt op psychologische maten, hoe dit uitpakt op medische maten is nog onbekend.

Behandeling is gericht op gewichtstoename. Effectiviteit van behandeling wordt verbeterd als de volgende onderwerpen worden aangesneden [12]:

  • insuline omissie
  • diabetische controle
  • diabetes gerelateerde dieet restricties
  • relatie met familie en medisch personeel
  • gedachten en gevoelens omtrent diabetes en lichaamsperceptie 

Moeilijkheid bij de behandeling van AN en IDDM is het vinden van een compromis tussen streng diëten ten behoeve van gewichtsverlies, en overdreven soepel dieet management van de diabetes.

Bij patiënten met IDDM zijn alle vormen van verstoord eetgedrag gevaarlijk, ook als er niet wordt voldaan aan de criteria van eetstoornissen. Dit blijkt ook veel voor te komen. Vooral vrouwelijke, adolescente patiënten met diabetes zouden wel eens insuline niet gebruiken ten behoeve van gewichtsverlies [4, 8, 12].

Vroeg opsporen of voorkomen van eetstoornissen en verstoord eetgedrag (zoals insuline omissie) zou ideaal zijn, het is echter moeilijk om eetstoornissen op te sporen. In de praktijk worden die vaak ook niet gezien.

Professionals moeten bij adolescenten met diabetes altijd bedacht zijn op eetstoornissen. Extra indicaties zijn: consistente slechte metabolische controle, meerdere perioden van diabetische ketoacedose en/of gewicht en figuurzorgen. Ook komen eetstoornissen vaker voor bij familieproblemen of psychologische comorbiditeit zoals depressie of angsten. Clinici zouden routinematig moeten vragen naar gewicht en figuurzorgen, lijnen, vreetbuien, insuline overslaan vanwege gewichtscontrole en frequente hypoglycemische episodes (welke vreetbuien kunnen uitlokken) [18, 12].

 

 

4. Referenties

 

[1] 

Young, V., Eiser, C., Johnson, B., Brierley, S., Epton, T., Elliott, J. and Heller, S. (2013), Eating problems in adolescents with Type 1 diabetes: a systematic review with meta-analysis. Diabetic Medicine, 30: 189–198. doi: 10.1111/j.1464-5491.2012.03771.x

[2]
Mannucci, E., Rotella, F., Ricca, V., Moretti, S., Placidi, G. F., & Rotella, C. M. (2005). Eating disorders in patients with type 1 diabetes: a meta-analysis. J Endocrinol Invest, 28(5), 417-9. link

[3]

Colton, P. A., Olmsted, M. P., Daneman, D., Rodin, G. M. (2013) Depression, disturbed eating behavior, and metabolic control in teenage girls with type 1 diabetes. Pediatric Diabetes. [early view] DOI: 10.1111/pedi.12016

[4]

Crow, S. J., Keel, P. K., Kendall, D. (1998) Eating disorders and isulin-dependent diabetes mellitus. Psychosomatics; 39:233-243. DOI:10.1016/S0033-3182(98)71340-4

[5]

Smith, F. M., Latchford, G. J., Hall, R. M., & Dickson, R. A. (2008). Do chronic medical conditions increase the risk of eating disorder? A cross-sectional investigation of eating pathology in adolescent females with scoliosis and diabetes. Journal of Adolescent Health, 42(1), 58-63. doi:10.1016/j.jadohealth.2007.08.008

[6]

Yaryura-Tobias, J. A., Pinto, A., & Neziroglu, F. (2001). Anorexia nervosa, diabetes mellitus, brain atrophy, and fatty liver. International Journal of Eating Disorders, 30(3), 350-353. DOI: 10.1002/eat.1096

[7]

Powers, P. S., Malone, J. I., Coovert, D. L., & Schulman, R. G. (1990). Insulin-dependent diabetes mellitus and eating disorders: a prevalence study. Comprehensive psychiatry, 31(3), 205-210. DOI: 10.1016/0010-440X(90)90003-B

[8]

Schmitt, T. L. (2012). Disordered eating in adolescent females with T1DM. The Nurse Practitioner, 37(9), 38-42. doi: 10.1097/01.NPR.0000418382.98982.f5.

[9]

Robertson, P., & Rosenvinge, J. H. (1990). Insulin-dependent diabetes mellitus: a risk factor in anorexia nervosa or bulimia nervosa? An empirical study of 116 women. Journal of psychosomatic research, 34(5), 535-541. DOI: 10.1016/0022-3999(90)90028-3

[10]

Peveler, R. C., & Fairburn, C. G. (1989). Anorexia nervosa in association with diabetes mellitus—a cognitive-behavioural approach to treatment. Behaviour research and therapy, 27(1), 95-99. DOI: 10.1016/0005-7967(89)90125-3

[11]

Verrotti, A., Catino, M., De Luca, F. A., Morgese, G., & Chiarelli, F. (1999). Eating disorders in adolescents with type 1 diabetes mellitus. Acta diabetologica, 36(1-2), 21-25. DOI: 10.1007/s005920050140

[12]

Turner, H., & Peveler, R. (2005). Eating disorders and type 1 diabetes mellitus. Psychiatry, 4(4), 30-33. DOI: 10.1383/psyt.4.4.30.63442

[13]

Takii, M., Uchigata, Y., Kishimoto, J., Morita, C., Hata, T., Nozaki, T., ... & Kubo, C. (2011). The relationship between the age of onset of type 1 diabetes and the subsequent development of a severe eating disorder by female patients. Pediatric Diabetes, 12(4pt2), 396-401. DOI: 10.1111/j.1399-5448.2010.00708.x

[14]

Peters, A., Schweiger, U., Pellerin, L., Hubold, C., Oltmanns, K. M., Conrad, M., ... & Fehm, H. L. (2004). The selfish brain: competition for energy resources. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 28(2), 143-180. doi:10.1016/j.neubiorev.2004.03.002

[15]

Nielsen, S., Emborg, C., & Mølbak, A. G. (2002). Mortality in concurrent type 1 diabetes and anorexia nervosa. Diabetes Care, 25(2), 309-312. doi:10.2337/diacare.25.2.309

[16]

Takii, M., Uchigata, Y., Tokunaga, S., Amemiya, N., Kinukawa, N., Nozaki, T., ... & Kubo, C. (2008). The duration of severe insulin omission is the factor most closely associated with the microvascular complications of type 1 diabetic females with clinical eating disorders. International Journal of Eating Disorders, 41(3), 259-264. doi:10.1002/eat.20498

[17]

Peveler, R. C., Bryden, K. S., Neil, H. A. W., Fairburn, C. G., Mayou, R. A., Dunger, D. B., & Turner, H. M. (2005). The relationship of disordered eating habits and attitudes to clinical outcomes in young adult females with type 1 diabetes. Diabetes Care, 28(1), 84-88. doi: 10.2337/diacare.28.1.84

[18]

Rodin, G., Olmsted, M. P., Rydall, A. C., Maharaj, S. I., Colton, P. A., Jones, J. M., ... & Daneman, D. (2002). Eating disorders in young women with type 1 diabetes mellitus. Journal of psychosomatic research, 53(4), 943-949. doi:10.1016/S0022-3999(02)00305-7

[19]

Kelly, S. D., Howe, C. J., Hendler, J. P., & Lipman, T. H. (2005). Disordered eating behaviors in youth with type 1 diabetes. The Diabetes Educator, 31(4), 572-583. doi: 10.1177/0145721705279049

[20]

Shiiya, T., Nakazato, M., Mizuta, M., Date, Y., Mondal, M. S., Tanaka, M., ... & Matsukura, S. (2002). Plasma ghrelin levels in lean and obese humans and the effect of glucose on ghrelin secretion. Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 87(1), 240-244. doi: 10.1210/jc.87.1.240

[21]

Ueno, H., Shiiya, T., & Nakazato, M. (2010). Translational research of ghrelin. Annals of the New York Academy of Sciences, 1200(1), 120-127. DOI: 10.1111/j.1749-6632.2010.05509.x

[22]

Hiyama, T., Yoshihara, M., Tanaka, S., Haruma, K., & Chayama, K. (2009). Effectiveness of prokinetic agents against diseases external to the gastrointestinal tract. Journal of gastroenterology and hepatology, 24(4), 537-546. DOI: 10.1111/j.1440-1746.2009.05780.x

 

Auteurs:

R. Hogervorst

W. Lavrijssen

D. Schoemaker

N. Vrind

Comments (1)

Paula M.C. Mommersteeg said

at 4:18 pm on May 15, 2013

!!!! Zouden jullie alsjeblieft overal de term 'diabeten' kunnen veranderen in 'mensen met diabetes'?
Er zijn een aantal termen waarvan de internationale diabetes vereniging de voorkeur heeft om te gebruiken, zodat diabetes minder stigmatisch wordt.
BIjv. IPV: 'normale, gezonde (mensen, bloed glucose niveaus)' zeg in plaats daarvan: 'mensen zonder diabetes, optimaal bloed glucose'
IPV 'controle van glucoseniveaus' zeg in plaats daarvan 'management van glucoseniveaus'
'slechte niveaus (van glucose) > 'optimale niveaus of stabiele niveaus van glucose'.

Dit zijn opmerkingen die ik zelf pas relatief kort geleden tegen ben gekomen bij een diabetes overleg. Als het lukt, zouden jullie je pagina daar nog een keer diagonaal over kunnen doorlezen en aanpassen?
Bedant!

You don't have permission to comment on this page.