- Loading...
- No images or files uploaded yet.
Epidemiologie: incidentie, prevalentie en mortaliteitDe incidentie is het aantal nieuwe gevallen van een ziekte in een specifieke tijdseenheid. Het begrip prevalentie verwijst naar het aantal gevallen op een specifiek moment. In Nederland werd de incidentie in 2007 geschat op 47.600. De incidentie is 2,79 per 1000 mannen en 3,02 per 1000 vrouwen in 2007 [4]. Op 1 januari 2007 werd de prevalentie in Nederland geschat op 276.100 personen COPD. In 2007 waren er 18,3 patiënten per 1000 mannen en 15,5 patiënten per 1000 vrouwen. Mogelijk zijn deze getallen te laag, doordat niet alle mensen met klachten naar de huisarts gaan en de huisarts klachten soms ook niet meteen als COPD herkent [4]. In 2010 zijn er 5984 personen aan COPD overleden (mortaliteit). Dat zijn er 40,0 per 100.000 mannen en 32,1 per 100.000 vrouwen. Dit houdt in dat ongeveer 4% van alle overledenen in 2010 aan COPD is overleden. Hiermee staat COPD in de top tien van belangrijkste doodsoorzaken [4]. Prognose en verloopCOPD wordt gekenmerkt door een progressief verloop; dat wil zeggen dat een patiënt, naarmate de tijd vordert, steeds meer klachten zal ervaren door de ziekte en dat de longen steeds meer aangetast zullen worden. Het verloop (i.e. de snelheid waarmee iemand achteruit gaat) kan echter per persoon sterk verschillen. COPD wordt in stadia ingedeeld aan de hand van GOLD-criteria [1]. Men maakt gebruik van de maat FEV₁ om vast te stellen in welke mate de patiënt last heeft van ‘obstructie’ in zijn longen, dat wil zeggen: in welke mate het vermogen van de patiënt om uit te ademen wordt beperkt. FEV₁ staat voor 'forced expiratory volume in één seconde': de hoeveelheid lucht die een persoon met kracht kan uitademen in één seconde. De FEV₁ wordt gemeten met behulp van een spirometrie: een onderzoek waarmee men de longfunctie kan meten. Een patiënt ademt in en uit in een apparaat, dat vervolgens de hoeveelheid in- en uitgeademde lucht meet. Men berekent van tevoren de verwachte hoeveelheden in- en uitgeademde lucht, waaronder de FEV₁, op basis van factoren als lengte, gewicht en ras. Achteraf kijkt men hoeveel deze verwachte waarde afwijkt van de feitelijke waarde van de FEV₁, en op basis hiervan wordt de ernst van de COPD vastgesteld. GOLD heeft 4 stadia van COPD vastgesteld op basis van FEV₁-waarden. Deze GOLD-stadia zijn de volgende:
Tabel 2: GOLD-stadia COPD [1]
Hoewel de GOLD-criteria gebaseerd zijn op de longfunctie, is de relatie tussen FEV₁ en health-related quality of life (de kwaliteit van leven die een patiënt ervaart in relatie tot zijn gezondheid) zwak. De longfunctie van een patiënt zegt dus weinig over zijn welzijn [1]. In de GOLD-informatie [1] zijn de resultaten van drie studies omtrent de driejaarsmortaliteit van COPD samengevat. Hieruit bleek dat de driejaarsmortaliteit (het percentage mensen dat na drie jaar is overleden) van stadium twee 11% is, van stadium drie 15% en van stadium vier 24%. Er kunnen veel comorbide aandoeningen ontstaan als gevolg van COPD. Voorbeelden hiervan zijn luchtwegaandoeningen, cardiovasculaire aandoeningen, maligniteiten (zoals longkanker), endocriene aandoeningen zoals diabetes, en psychiatrische aandoeningen zoals angst en depressie [5]. Dit zijn factoren die kunnen meespelen in het bepalen van het verloop van COPD en het welzijn en de prognose van de patiënt verder beperken. Een belangrijk gevolg van COPD kan het verlies van spierweefsel zijn. Dit kan veroorzaakt worden door ondervoeding, hypoxie (een tekort aan zuurstof), ontstekingsfactoren en inactiviteit. Echter, door dit tekort aan spierweefsel hebben mensen met COPD nog meer moeite met fysieke activiteit, wat de longfunctie nog verder kan verslechteren [1]. Gedurende de ziekte kan iemand met COPD exacerbaties ondervinden. Dit houdt een tijdelijke verergering van de COPD-klachten in, die buiten de normale variatie van de symptomen valt [1]. De beste voorspeller van het krijgen van een exacerbatie is het eerder hebben gehad van een exacerbatie. Patiënten krijgen over het algemeen vaker exacerbaties naarmate ze langer COPD hebben en ze in verder gevorderde stadia van de GOLD-criteria komen [6]. Het hebben van exacerbaties leidt tot achteruitgang van de longfunctie, gezondheidsstatus en een groter risico op overlijden [1].
Etiologie: oorzaken van COPDRoken is één van de belangrijkste veroorzakende factoren van COPD; ongeveer 90% van de gevallen van COPD ontstaat door roken. Andersom ontwikkelt 20-25% van de rokers ooit COPD. De reden hiervoor is dat COPD het resultaat is van een interactie tussen genen en omgevingsfactoren. Daarom ontwikkelen niet alle rokers COPD; als je bepaalde genen hebt die je kwetsbaarder maken voor longziekten en je rookt daarnaast, heb je een grotere kans om COPD te ontwikkelen dan wanneer je slechts één of geen van deze factoren hebt [1]. Naast roken is blootstelling aan andere stoffen die ingeademd worden een belangrijke risicofactor. Men moet hierbij denken aan blootstelling aan giftige stoffen, zoals chemische stoffen en gassen als uitstootgassen van auto’s en fabrieken. Daarnaast kan blootstelling aan fijnstof een veroorzakende factor zijn [1]. Verder is leeftijd een belangrijke factor bij het ontwikkelen van COPD. COPD ontstaat in de meeste gevallen pas na de leeftijd van 45 jaar. Vroeger was geslacht ook een risicofactor voor het ontwikkelen van COPD, maar tegenwoordig roken mannen en vrouwen ongeveer evenveel en is de prevalentie van COPD onder mannen en vrouwen ongeveer gelijk. Vrouwen lijken zelfs iets vatbaarder te zijn voor de gevolgen van roken [1]. COPD komt vaker voor bij mensen die een lager opleidingsniveau hebben, ook wanneer gecorrigeerd wordt voor rookgedrag [12].
Behandeling: medicatie en niet-farmacologische therapieVolgens het GOLD-Report 2013 zijn er verschillende behandelingsmethoden mogelijk [1]. Deze zullen hieronder besproken worden.
COPD-medicatieFarmacologische therapie wordt gebruikt om symptomen te verminderen, de ernst en frequentie van exacerbaties te verminderen en de gezondheidsstatus en inspanningstolerantie te verbeteren. De behandeling wordt specifiek aan de patiënt aangepast. Er zijn verschillende soorten medicatie, die onder te verdelen zijn in luchtwegverwijders, corticosteroïden, fosfodiësterase-4-remmers, en overige medicatie die minder vaak worden gebruikt. Ook de bijwerkingen zullen benoemd worden.
Combinaties van luchtwegverwijders: combinaties van bovenstaande luchtwegverwijders om verschillende werkingsmechanismen en werkingstijden te combineren [7].
Inhalatiecorticosteroïden
Orale corticosteroïden
Combinatie inhalatiecorticosteroïden en luchtwegverwijders: een combinatie is effectiever dan de twee medicijnen apart in het verbeteren van longfunctie en gezondheidsstatus en het verminderen van exacerbaties in personen met matige tot ernstige COPD [1].
Fosfodiësterase-4-remmers
Daarnaast zijn er nog overige farmacologische therapieën, deze worden echter niet zo veel gebruikt. Hieronder vallen bijvoorbeeld griepvaccinaties, deze kunnen ernstige ziekte en overlijden in COPD-patiënten verminderen, en antibiotica, wat gebruikt kan worden bij de behandeling van exacerbaties, veroorzaakt door een bacterie [1].
Niet-farmacologische therapie
COPD en AngstklachtenAngst heeft een natuurlijke en nuttige functie, het helpt gevaarlijke situaties te herkennen. De emotie angst bereidt het lichaam voor op actie om moeilijke situaties uit de weg te gaan, door middel van 'vechten, vluchten of bevriezen' ('fight or flight') [8]. Als de angst niet in verhouding staat tot het daadwerkelijke aanwezige gevaar dan kan dit erg belemmerend zijn en kan het leiden tot problemen in het dagelijks functioneren (bijvoorbeeld, iemand kan niet meer goed functioneren op zijn werk omdat hij zo angstig is). Er is dan sprake van een angststoornis [9].
Voor meer informatie over angst en de farmacologische behandeling van angst ‘klik hier’.
Epidemiologie van angst bij COPDDe prevalentiecijfers lopen sterk uiteen in verschillende onderzoeken. Deze uiteenlopende cijfers komen door het gebruik van verschillende meetinstrumenten en de mate van de ernst van de ziekte [10].
Tabel 3
Uit een meta-analyse van 64 studies kwam naar voren dat angst vaker voorkomt bij COPD-patiënten, namelijk in 51-75% van de gevallen, dan bij andere medische aandoeningen als kanker, aids, hartziekte en nierziekte. Bij kankerpatiënten komt het in 13-79% van de gevallen voor, bij AIDS 8-34%, bij hartziekte 49-52% en tenslotte komt het bij nierziekte in 39 tot 70% van de gevallen angstsymptomen voor [11].
Het verband tussen COPD en angstBij COPD-patiënten is er vaak een angst voor de toename van de symptomen als kortademigheid, vermoeidheid en pijn [13]. Dit leidt tot voorzichtigheid, waardoor COPD-patiënten minder gaan bewegen. Dit kan leiden tot een achteruitgang van de conditie en een toename van de klachten [14]. Door deze toename zal er nog meer angst zijn voor inspanning wat kan leiden tot gevoelens als frustratie. Tenslotte kunnen patiënten in een sociaal isolement raken, wat op zijn beurt kan leiden tot neerslachtigheid en een versterking van de inactiviteit.
Figuur 1 [14] Cirkel van toenemende kortademigheid en een verminderde inspanningstolerantie. Er moet rekening mee worden gehouden dat naast de angst voor inspanning, angst ook een gevolg kan zijn van de medicamenteuze behandeling van COPD, voornamelijk de corticosteroïden [10]. Hoge niveau's van corticosteroïden zorgen er via hun effect op glucocorticoïdereceptoren voor dat angstgevoelens worden versterkt en dat stressvolle ervaringen beter worden opgeslagen in het geheugen [46].
De ademhaling wordt gereguleerd door bepaalde structuren in de hersenen, namelijk de medulla oblonganta en de pons. In deze structuren bevindt zich het zogeheten ademhalingscentrum. De neuronen in het ademhalingscentrum zorgen voor de regulatie van de ademhaling [15]. Een optimale ademhaling zorgt ervoor dat de concentraties van zuurstof en koolstofdioxide in de weefsels in balans zijn. De ademhaling is gevoelig voor veranderingen in de zuurstof- en koolstofdioxideconcentraties. Als de ademhaling niet optimaal is of als er iets mis is met de concentraties zuurstof- en koolstofdioxide van de lucht, wordt er een alarmsignaal gestuurd wat kan voelen als een plotselinge golf van angst of zelfs paniek. Bij COPD-patiënten kunnen zelfs kleine veranderingen, zoals sterke geuren, al een verhoogd alarmsignaal veroorzaken [16]. Hierdoor hebben COPD-patiënten een hogere kans op het ervaren van paniek en angst dan mensen zonder COPD. Bij COPD-patiënten komen vaker agorafobie en paniekstoornissen dan bij mensen zonder COPD [17]. Patiënten met COPD kunnen angst hebben voor wat de toekomst hen brengt. Tevens kan er een angst zijn om te stikken/voor de dood door de ervaren kortademigheid, exacerbaties en verminderde conditie en comorbiditeit als hart- en vaatziekten [13]. De angst voor benauwdheid en schaamte voor hoesten en overmatig speeksel kan een negatieve rol spelen in het seksleven. De angst voor kortademigheid en eventueel stikken kan tevens voor een verminderde zin in seks zorgen bij de partner. Mannen met COPD kunnen erectie- of orgasmeproblemen krijgen door het lage zuurstofgehalte in het bloed of medicatiegebruik [16].
De invloed van angstklachten op het welzijn van COPD-patiënten en het verloop van de ziekteSchattingen van de prevalentie van angstklachten in de populatie COPD-patiënten lopen sterk uiteen [11], [18]. Een aantal hypothesen zijn ontstaan uit de bevinding dat angstklachten zeer veel voorkomen in de populatie COPD-patiënten. Het hyperventilatiemodel stelt dat zowel paniekklachten als dyspnoe (ademtekort, ‘honger naar lucht’) voortkomen uit hetzelfde klinische syndroom, namelijk hyperventilatie. Zowel patiënten met COPD als mensen met paniekstoornis hebben volgens dit model disfunctionele adempatronen. Wanneer er vervolgens te weinig koolstofdioxide (CO₂) in het bloed aanwezig is, kan dat angstklachten opleveren door de lichamelijke sensaties die hier het gevolg van zijn. Dit model stelt dus dat de verhoogde prevalentie van angstklachten wellicht voortkomt uit de verkeerde adempatronen van COPD-patiënten [18].
Figuur 2 Hyperventilatiemodel
Een ander model, het cognitieve gedragsmodel, stelt dat de misinterpretatie van lichamelijke symptomen als dyspnoe tot paniek kunnen leiden. Aangezien COPD-patiënten vaker dan gezonde mensen last hebben van dergelijke lichamelijke symptomen, kan dit een verklaring bieden voor de verhoogde prevalentie van angst [18].
Figuur 3 Cognitieve gedragsmodel
Wanneer een patiënt met COPD angstklachten heeft, kan dit een behoorlijke impact hebben op het welzijn. Uit een onderzoek onder Amerikaanse veteranen bleek dat patiënten met COPD significant lager scoorden op verschillende schalen van de SF-36 (een vragenlijst waarmee de kwaliteit van leven gemeten kan worden), namelijk fysiek functioneren, algemene gezondheid, sociaal functioneren, lichamelijke pijn, vitaliteit en rol-fysiek functioneren. Wanneer men keek naar de impact van angstklachten op de scores op de SF-36 van deze patiënten, bleek dat angstklachten (en depressieve symptomen) een significante bijdrage leverden aan de scores op alle schalen van de SF-36, behalve fysiek functioneren [19]. Dit wijst erop dat angstklachten niet alleen een effect hebben op het psychische welzijn van COPD-patiënten, maar ook op het fysieke welzijn.
Angstklachten zijn daarnaast geassocieerd met slechtere gezondheidsuitkomsten: COPD-patiënten met een hogere mate van angstklachten presteerden slechter op de six minute walk test (een test waarbij de mate van tolerantie van beweging wordt gemeten), rapporteerden een grotere mate van functionele beperkingen en hadden een groter risico op het krijgen van exacerbaties van COPD-klachten over ongeveer twee jaar tijd [20]. Angstklachten leiden daarnaast tot een slechtere prognose wanneer COPD-patiënten in het ziekenhuis zijn opgenomen wanneer ze exacerbatie hebben gehad. Deze patiënten werden vaker nog een keer opgenomen in het ziekenhuis, en hadden vaker een terugval binnen een maand [21].
Er lijkt geen relatie te bestaan tussen angstklachten en therapietrouw [22]. Een mogelijke reden hiervoor is dat verschillende angstklachten tot verschillende reacties op de ziekte kunnen leiden. Wanneer iemand angstig is voor het verergeren van de ziekte, kan hij heel trouw zijn medicatie innemen. Wanneer iemand juist angstig is voor het hebben van de ziekte en de gedachte hieraan wil vermijden, kan de consequentie hiervan zijn dat hij juist zijn medicatie niet goed inneemt.
Concluderend kunnen we dus stellen dat angstklachten geassocieerd zijn met slechtere uitkomsten van COPD, zowel op psychisch als op lichamelijk vlak.
Invloed van COPD-medicatie op angstklachtenEr lijkt directe invloed te zijn van COPD-medicatie op angstklachten. Van Albuterol (bèta-2-agonist), Salmeterol (bèta-2-agonist), orale corticosteroïden, en Theofylline (xanthinederivaat) is bekend dat één van de bijwerkingen angst is [23]. Daarnaast zou het zo kunnen zijn dat patiënten angstig worden door de overige bijwerkingen van de COPD-medicatie. Een voorbeeld zijn inhalatiecorticosteroïden, waarbij orale candida op kan treden [7]. Het zou kunnen dat patiënten zich dan angstiger voelen in het contact met anderen, bang dat zij bijvoorbeeld vies gevonden worden. Een ander voorbeeld zijn bèta-2-agonisten, waarvan één van de bijwerkingen een toename van de polsfrequentie is [7]. Men zou zich hierdoor gejaagd kunnen voelen. Daarnaast zorgt deze bijwerking ervoor dat het bloed ook sneller langs de longen stroomt, waardoor hypoxie wordt versterkt [7].
Invloed van angstmedicatie op COPDHoewel er nog niet veel onderzoek naar is gedaan, lijkt angstmedicatie een invloed te hebben op COPD. Brenes [13] bespreekt in een review verschillende soorten angstmedicatie. Benzodiazepines zijn niet de eerste keuze als een patiënt ook COPD heeft, omdat ze de ademhalingsdrang verlagen en de longfunctie aantasten, waardoor de bewegingstolerantie vermindert. Buspiron daarentegen zou juist zorgen voor een verbeterde bewegingstolerantie, en een gunstig effect hebben op de angstsymptomen. Dit werd echter in een ander onderzoek niet bevestigd, daar werd geen verband met bewegingstolerantie gevonden [24]. Bètablokkers zijn ook gecontraïndiceerd bij COPD, doordat ze kunnen zorgen voor bronchoconstrictie [18]. Er lijkt een mogelijkheid te zijn dat het ademhalingscentrum in de hersenen wat gevoelig is voor koolstofdioxide ook beïnvloed wordt door serotonine [13]. Toch lijken SSRI’s effectief en verdraagbaar door patiënten met COPD [18].
Behandeling van angstklachten bij COPDAngstklachten komen vaak voor bij COPD-patiënten (Tabel 1). Het behandelen van deze klachten is van belang om de angstsymptomen te verminderen en de kwaliteit van leven van patiënten te verbeteren. Helaas blijken angstsymptomen ondergediagnosticeerd en onderbehandeld bij COPD-patiënten [25], [26]. Uit studies blijkt dat symptomen van angst en depressie van met symptomen van COPD overlappen. Symptomen als zweten, ademnood, trillen en hartkloppingen kunnen zowel bij een paniekstoornis als bij een exacerbatie van COPD voorkomen [44]. Onderzoek naar de effectiviteit van verschillende behandelingen van angst bij COPD is schaars. Hieronder zal een overzicht worden gegeven van de mogelijk effectieve behandelingen van angstsymptomen bij COPD-patiënten, waarbij een onderscheid zal worden gemaakt in farmacologische behandelingen en psychologische behandelingen.
Farmacologische behandeling Nog maar weinig studies hebben de effectiviteit van psychofarmaca op angstklachten bij COPD-patiënten onderzocht[13]. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de mogelijkheid van eventuele bijwerkingen van medicatie voor COPD-patiënten. Benzodiazepinen worden bijvoorbeeld niet aangeraden bij COPD, omdat ze kunnen zorgen voor een verminderde ademhalingsprikkel, een verminderde longfunctie en een verminderde inspanningstolerantie [27]. Enkele soorten medicatie lijken effectief in het verminderen van angstsymptomen en blijken geschikt te zijn bij COPD.
Ten eerste Buspiron, onderzoek is uitgevoerd bij een kleine groep COPD-patiënten. Het effect van Buspiron werd vergeleken met het effect van een placebo. De onderzoekers concludeerden dat buspiron goed getolereerd werd bij patiënten en een significante verbetering van angstklachten opleverde. Een extra positief effect bleek het verminderen van dyspnoe bij patiënten [28]. Ten tweede Nortriptyline, waarbij een kleine groep patiënten nortriptyline of een placebo voorgeschreven kreeg. Dit medicijn bleek ook effectief te zijn in het verminderen van angstsymptomen bij patiënten [29]. Als laatste Sertraline, ook dit onderzoek heeft de veiligheid van een farmacologische behandeling getest bij COPD-patiënten. Uit deze studie kwam een verbetering van angstsymptomen naar voren, waarbij de medicatie goed werd getolereerd door patiënten [30]. Deze studies laten dus enig bewijs zien dat Buspiron, Nortriptyline en Sertraline mogelijke effectieve behandelingen zijn voor angstklachten bij COPD. Enkele nadelen van deze studies zijn echter het kleine aantal participanten in de studies en het feit dat er niet is gekeken naar klinisch gediagnosticeerde angst, maar alleen naar angstsymptomen. Onderzoek werd vaak ook gecombineerd met depressieve klachten, specifiek onderzoek bij angstklachten ontbreekt nog. Er is dus meer onderzoek nodig naar effectiviteit van farmacologische behandelingen bij angst en COPD.
Psychologische behandeling Veel onderzoeken naar effectieve psychologische behandelingen hebben gekeken naar depressieve symptomen bij COPD-patiënten, minder onderzoek is uitgevoerd naar de effectiviteit bij angstsymptomen. Een overzicht van verschillende psychologische behandelingen wordt hieronder weergegeven.
Cognitieve Gedragstherapie Verschillende onderzoeken hebben gekeken naar de effectiviteit van cognitieve gedragstherapie (CGT) [31], [32], [33], [34], [35], [36]. Onderzoeken uit ’96 en ’97 toonden helaas negatieve resultaten aan van CGT op angstklachten bij COPD-patiënten [35], [36]. Deze studies maakten echter gebruik van een kleine groep participanten en gebruikten instrumenten met een beperkte validiteit, wat de resultaten mogelijk negatief kan hebben beïnvloed. Recentere studies toonden wel positieve effecten van CGT op angstklachten bij COPD. Te beginnen bij een onderzoek uit 2001, hierbij werd een positief effect gevonden op angstklachten [34]. Ten tweede een onderzoek uit 2008 waarbij het effect van CGT werd vergeleken met het effect van educatie op angstsymptomen bij patiënten met COPD [1]. Een significante afname van angstklachten werd gevonden voor zowel de CGT als de educatie-interventie. Een verklaring die de onderzoekers hiervoor gaven is dat de patiënten in de educatieconditie ook lotgenotencontact hadden en niet alleen educatiemateriaal bestudeerden. Patiënten kwamen hierdoor in contact met patiënten met vergelijkbare klachten en problemen, dit kan het effect van educatie volgens de onderzoekers sterker hebben gemaakt [31]. Ten derde een onderzoek naar de effectiviteit van CGT op paniekaanvallen. Deze studie toonde aan dat CGT effectief kan zijn in het behandelen van paniekaanvallen en hiermee de verdere ontwikkeling van paniek psychopathologie of angstklachten kan voorkomen [32]. Een mogelijke tekortkoming van bovenstaande studies is echter dat er niet werd gekeken naar een klinische diagnose van angst. Echter ook een onderzoek waarbij wel werd gekeken naar de klinische diagnose van angst toonde een positief effect aan van CGT [33]. De onderzoekers vonden een snelle symptoomvermindering van angstklachten COPD-patiënten. Spierrelaxatie Een tweede mogelijke behandeling is progressieve spierrelaxatie. Deze vorm van behandeling heeft positieve effecten aangetoond op zowel het verminderen van angstklachten als op het verminderen van dyspnoe en luchtweg obstructie [37], [38].
Longrevalidatie en multi-componenten therapie Longrevalidatie lijkt ook effectief te zijn in het verminderen van angstklachten van COPD-patiënten. Een onderzoek naar longrevalidatie, bestaande uit fysieke beweging, educatie en stress-management (gebaseerd op CGT) en een controle groep zonder psychotherapie, toonde een vermindering aan van angstklachten bij patiënten [39], [40]. Een recenter onderzoek uit 2003 waarbij een randomized controlled trial (RCT) werd uitgevoerd, bestaande uit psychotherapie met fysieke beweging, fysiotherapie, psychologische sessies en educatie, toonde ook een significante verbetering op angstklachten [41]. Een multi-componenten therapie bestaande uit beweging, psycho-educatie en stress management laat dus een vermindering zien van angstklachten bij COPD. Het positieve effect van beweging in een interventie zou gezien kunnen worden als een breking tussen fysieke sensaties en de hier bijkomende angst [13].
Aanbevelingen voor vervolgonderzoekHieronder volgen enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
Bij COPD komen angststoornissen gemiddeld vaker voor dan bij de normale populatie. Angststoornissen worden echter ondergediagnosticeerd bij COPD-patiënten, doordat angstsymptomen overeenkomen met de symptomen van COPD. De vaststelling van angst bij COPD is van groot belang aangezien angst kan zorgen voor een verminderde kwaliteit van leven, verminderde therapietrouw en verslechterde lichamelijke conditie, wat weer kan leiden tot een slechtere prognose. Het is daarom belangrijk dat hulpverleners hier alert op zijn, en training krijgen in het herkennen van eventuele angst bij de patiënt. Er is enig bewijs dat angst bij COPD-patiënten effectief behandeld kan worden door de psychofarmaca Buspiron, Nortriptyline en Sertraline. Er is echter meer onderzoek nodig naar effectieve medicamenteuze behandelingen van angst bij COPD-patiënten. Psychologische interventies als CGT, progressieve spierrelaxatie, longrevalidatie en multi -componenten therapie blijken effectief te zijn in het verminderen van angstsymptomen bij COPD.
AcknowledgementsV.M.J. van Kaathoven L.P.A.M. Ossenblok V.I. Panjer W.W.E. Pol
|
|
Comments (0)
You don't have permission to comment on this page.