| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Informatie depressie

Page history last edited by Maartje Saelman 10 years, 11 months ago

Depressie


Inhoud

1. Definitie van depressie

      A. Epidemiologie

      B. Etiologie

      C. Neuroanatomie van depressie

2. Medicatie depressie

     A. Werking antidepressiva

     B. Bijwerkingen antidepressiva

3. Literatuurlijst

 

1. Definitie van depressie

Een depressieve episode wordt omschreven als ofwel een depressieve stemming ofwel verlies van interesse of plezier waarbij er sprake is van een significante mate van lijden of beperkingen in het dagelijkse leven.

 

DSM–IV definitie depressieve episode 1

Een of beide kernsymptomen moet minstens twee aaneengesloten weken aanwezig zijn:

A.
- Gedeprimeerde stemming;

- Verlies van belangstelling of genoegen.

 

Gepaard met minstens vier van de onderstaande symptomen:

- Veranderde eetlust en veranderde gewichtstoestand;

- Hypersomnia (overmatig slapen) of insomnia (slapeloosheid);

- Agitatie (rusteloosheid) of remming;

- Vermoeidheid of energieverlies;

- Gevoel van waardeloosheid of waanachtig gevoel van schuld;

- Concentratieproblemen of besluiteloosheid;

- Terugkerende gedachten aan de dood en suïcidale gedachten zonder specifiek plan.

B. De symptomen voldoen niet aan criteria voor gemengde episode (met manie).
C. De symptomen veroorzaken significant lijden en belemmeringen in het dagelijks leven.
D. De symptomen zijn niet het gevolg van middelengebruik of een somatische aandoening.

E. De symptomen kunnen niet worden verklaard door rouw.

 

Subtypen van depressie:

- Depressie met psychotische kenmerken: stemmingscongruente of incongruente

wanen of hallucinaties;

- Met melancholische (vitale) kenmerken;

- Met atypische kenmerken.

Beloopvormen van depressie:

- Eenmalige episode;

- Recidiverend: met of zonder tussenliggend herstel;

- Met seizoensgebonden patroon: er is een relatie tussen begin van episode en een

periode in het jaar.

De ernst van depressie wordt bepaald door:

- De door de symptomen veroorzaakte mate van lijden;

- Beperkingen in het dagelijks, sociaal en maatschappelijk functioneren;

- De hoeveelheid symptomen (altijd moet minstens een kernsymptoom aanwezig zijn!):

  • Beperkte (subklinische) depressie: 2-4 symptomen
  • Lichte depressie: 5-6 symptomen
  • Matige depressie: 6-8 symptomen
  • Ernstige depressie: 8-9 symptomen

- De aard van de symptomen;

- Psychotische kenmerken;

- Suïcidaliteit.

 

 

A. Epidemiologie

Een depressieve stoornis komt veel voor binnen Nederland. Zo heeft 18,7% van de volwassen Nederlandse bevolking tot de leeftijd van 65 jaar ooit een depressieve stoornis gehad. Van de vrouwen heeft bijna een kwart (24.3%) ooit een depressieve stoornis gehad; bij de mannen is dit 13.1%. In het jaar 2010 had 5,2% van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar een depressieve stoornis (mannen 4,1%, vrouwen 6,3%). In totaal hadden ongeveer 546.500 inwoners van Nederland in 2010 een depressieve stoornis (2). 

In de westerse wereld lijdt 4 tot 10% van de bevolking jaarlijks aan een depressie en heeft 15% tot 17% ooit een depressie gehad (3, 4).

 

B. Etiologie/biologische/neurologische factoren van depressie 

De huidige kijk op de etiologie van depressie is dat het een complexe interactie tussen genen en omgeving is. 

De focus ligt hierin op drie grote monoamine systemen:

  1. Serotonine (5-hydroxytryptamine, 5HT)
  2. Norepinephrine (NE0
  3. Dopamine (DA)

 

Serotonine (3)

  • Er worden lage concentraties van het grootste metaboliet (afbraakproduct) van serotonine (5HT) gevonden bij depressieve patiënten en suïcidale patiënten.
  • Een vergrote dichtheid van 5HT2 receptoren wordt gevonden in bloedplaatjes en hersenstof na overlijden van patiënten met depressie (mogelijk een compensatierespons voor late 5HT concentraties).
  • Verminderde dichtheid in 5HT transporteur (SERT) bindingen in de middenhersenen en in de bloedplaatjes van patiënten met een depressie.
  • Verminderde plasmaconcentraties van L-tryptofaan, de stof waaruit serotonine ontstaat, wordt gevonden in patiënten met depressie.
  • Polymorfismen in het gen dat codeert voor de serotonine transporteur, mediëren het wel of niet voorkomen van depressie na het meemaken van kindermishandeling of traumatische ervaring in de jeugd.
  • Vergrote MAO-A (enzymen voor de afbraak van neurotransmitters) activiteit is gevonden in het centraal zenuwstelsel van depressieve patiënten.
  • Als gestopt wordt met het medicijn SSRI tijdens de herstelperiode van depressie ontstaat een snelle terugval in depressiviteit.

 

Noradrenaline (NE) (3)

  • Er worden lage waarden van NE metabolieten (afbraakproducten) in de urine van depressieve patiënten gevonden.
  • Vergrote dichtheid van β-adrenergische receptoren wordt postmortem in hersenweefsel van patiënten gevonden.
  • Stress, hetgeen samengaat met depressie in genetisch kwetsbare personen, verhoogt de activiteit van NE circuits in de hersenen.
  • NE re-uptake inhibitors (zie medicatie bij depressie) zijn effectieve antidepressiva.
  • Het plotseling stoppen met NE re-uptake inhibitors zorgt voor een terugval in depressieve symptomen.

 

Dopamine (3)

  • Dopamine is de neurotransmitter die het meest betrokken is bij (het mediëren van) de ervaring van plezier. Het niet kunnen genieten is een kernsymptoom van depressie.
  • Patiënten met de ziekte van Parkinson, een ziekte die zich kenmerkt door afbraak van dopamine, laten veelvuldig depressie zien.
  • Verminderde dopamine transporteur bindingen en verhoogde postsynaptische D2/D3 (specifieke dopamine receptoren) bindingen zijn te zien bij postmortem studies. Deze bevindingen zijn indicatief voor verminderde aanwezigheid van dopamine. 

 

C. Neuroanatomie van depressie (3):

Er zijn bij depressie hele neuronale circuits betrokken. Zo is in onderzoek aangetoond dat met name een reductie in de hippocampus en caudate nucleus wat betreft grootte zichtbaar is in patienten met depressie. Ook is de hypofyse in volume toegenomen.

Ook de amygdala en andere limbische structuren worden abnormaliteiten gevonden. In de amygdala is bij depresise sprake van hyperactiviteit en in de frontal corticale gebieden is juist een verminderde activiteit.

 

Veel patienten met depressie hebben een verhoogde secretie van cortisol (het ‘major’ adrenocortical stress hormoon).
De stress-bufferhypothese stelt dat de afscheiding van teveel cortisol door de HPA-as typerend is voor de pathogenese van depressie.

 

Naast de neuronale gebieden speelt ook de omgeving een rol bij depressie.

Een trauma wat vroeg in het leven is doorgemaakt beïnvloedt het ontstaan van een depressie op latere leeftijd. Variabelen als positieve zorg vanuit de ouders, persoonlijkheid en kwaliteit van relaties met peers kunnen hier beschermende factoren voor zijn, dit is echter geen 1 op 1 relatie.
Er is een sterke relatie tussen de genetische predispositie van depressie en het hebben meegemaakt van een trauma vroeg in het leven.

 

2. Medicatie depressie

Antidepressiva is een verzamelnaam voor de psychofarmaca die worden gebruikt bij behandeling van depressie (5). Een antidepressivum is een medicijn dat de intentie heeft de symptomen van een depressie te verbeteren. Het Farmacotherapeutisch Kompas (7) verdeelt de antidepressiva in op grond van hun bijwerkingenprofiel en de mogelijke ernst van de bijwerkingen:

  • Tricyclische antidepressiva en verwante verbindingen (TCA's): Binnen de TCA’s onderscheiden we een serotonineheropnameremmer (clomipramine), een norepinefrineheropnameremmer (nortriptyline) en gemengde heropnameremmers (imipramine en amitriptyline) die zowel de heropname van serotonine als norepinefrine remmen (5-7).

  • Niet-tricyclische antidepressiva: In deze groep onderscheiden we serotonineheropnameremmers (SRI's) en overige niet-tricyclische stoffen (agomelatine, bupropion, mianserine, mirtazapine en moclobemide). Moclobemide is een selectieve en reversibele mono-amine-oxydase-(MAO)-A-remmer. Binnen de SRI's onderscheiden we de specifieke serotonineheropnameremmers (SSRI's) en de niet-specifieke serotonineheropnameremmers. Sommige niet specifieke serotonineheropnameremmers remmen in hoge dosering ook de heropname van norepinefrine en noemt men ook wel SNRI's (serotonine-norepinefrineheropnameremmers) (7).

  • De 'oude' niet-selectieve en irreversibele MAO-remmers zijn wegens de potentieel ernstige bijwerkingen in ons land niet geregistreerd (5-7).

 

A. Werking antidepressiva

Een belangrijke hypothese is dat bij een depressie bepaalde neurotransmitter-systemen in de hersenen uit evenwicht zijn (specifiek de monoamines noradrenaline, serotonine en in mindere mate dopamine). De werking van antidepressiva bestaat uit de activiteit van deze neurotransmitters te verhogen, door hun heropname te remmen of door hun afbraak te verhinderen (5). Het antidepressieve effect, het normaliseren van de stemming en van de andere kenmerken van depressie zoals verlies van interesse en schuldgevoelens, is meestal pas na twee tot vier weken merkbaar, terwijl bijwerkingen al een paar uur na inname kunnen optreden (5-7). Hieronder staat de werking van de verschillende groepen antidepressiva kort beschreven:

 

  • TCA’s remmen de heropname van de hoeveelheid serotonine en noradrenaline in het centrale zenuwstelsel (5-7).

  • SSRI’s remmen/blokkeren de heropname van serotonine in het centrale zenuwstelsel. SNRI’s remmen de heropname van zowel serotonine als noradrenaline (5-7).

  • MAO-remmers remmen de afbraak van onder andere noradrenaline, serotonine en dopamine (5-7).

  •  

    B. Bijwerkingen antidepressiva

     

    Het verschilt per persoon welk medicijn het beste werkt en de minste bijwerkingen heeft. Sommige medicatie is niet geschikt voor mensen met hartklachten of andere aandoeningen, of zijn niet te combineren met andere medicijnen. Bij de behandeling van een depressie wordt de keuze van een antidepressivum bepaald op basis van de ernst van de aandoening, comorbiditeit, ander medicijn gebruik, bijwerkingen en de werking van het medicijn (7).

     

    • Bijwerkingen tricyclische antidepressiva (TCA's): Bijwerkingen die frequent voorkomen bij TCA’s zijn onder andere: droge mond, duizeligheid, obstipatie, mictiestoornissen, erectiestoornis, tachycardie, orhostatische hypothensie, accommodatiestoornissen, sterke transpiratie bij de geringste inspanning, pupilverwijding. Ernstige bijwerkingen kunnen zijn: geleidingstoornissen van het hart, cognitief disfunctioneren en met name bij ouderen het risico op vallen, agitatie en verwardheid, bij een (te) hoge dosis kan dit lijden tot een delier met desoriëntatie, visuele hallucinaties, insulten en coma (5-7). Wanneer er sprake is van een bestaande cardiovasculaire aandoening moet voorzichtigheid geboden worden met het geven van deze medicatie. Bij het nemen van een overdosis TCA’s kunnen levensbedreigende hartritmestoornissen ontstaan (7).

    •  

      • Bijwerkingen niet-tricyclische antidepressiva: Het bijwerkingenprofiel van de SSRI's wordt in het algemeen gekenmerkt met maag-darmklachten (zoals misselijkheid, diarree en obstipatie), (migraine-achtige) hoofdpijn, anorexia, agitatie, slapeloosheid en bloedingen. Verdere bijwerkingen van SSRI's zijn slaperigheid, tremoren, autonome effecten (droge mond, zweten), seksuele stoornissen, gewichtstoename en –afname en met name bij oudere parkinsonachtige verschijnselen (5-7). Deze bijwerkingen met uitzondering van gewichtstoename en seksuele stoornissen zijn in het begin het hevigst en verdwijnen meestal binnen een week (7). De bijwerkingen van SNRI's bestaan uit misselijkheid, droge mond, slaperigheid, constipatie, hypertensie, dysuria, orthostatische hypotensie (5-6).

      •  

        • Bijwerkingen MAO-remmers: De bijwerkingenfrequentie is vergelijkbaar met die van de SSRI's, echter met iets minder maag-darmklachten en geen seksuele functiestoornissen. De ‘oude’ MAO-remmers remmen zowel MAO-A als MAO-B en wel op irreversibele wijze, waardoor het na staken van de behandeling één tot vier weken duurt voordat de MAO-activiteit weer op het normale niveau is. Een ander gevolg van de irreversibele MAO-remmers is het 'cheese'-effect. Tyramine – dat o.a. in salami, banaan, chocolade, bepaalde soorten oude of zachte kaas en in rode wijn voorkomt – kan bij volledige remming van het MAO niet meer worden afgebroken. In hoge concentratie veroorzaakt het ernstige bloeddrukverhoging en mogelijk een hypertensieve crisis of CVA. De nieuwere MAO-A remmers hebben dit gevaar niet (5-7).

        •  

           Terug 

           

           

          3. Literatuurlijst

           

           1.    Association AP. Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV-TR: Pearson Assessment and Information; 2008. 

           2.    Graaf, de, R., Ten Have, M., Van Dorsselaer, S. (2010). NEMESIS-2: De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut.

           3.    WHO International Consortium in Psychiatric Epidemiology (2000). Cross-national comparisons of the prevalences and correlates of mental disorders. Bull.World Health Organ, 78:413-426

           4.    Simon, G. E., Goldberg, D. P., Von Korff, M., en Ustun, T. B. (2002). Understanding cross-national differences in depression prevalence. Psychol.Med., 32:585-594.

           5.    De Boer S, Van der Laan, J.W. Farmacotherapie bij depressie: huidige situatie en toekomstverwachtingen. 2001.

           6.    Volkers A, De Bakker, D., Van Dijk, L. Doelmatig voorschrijven van antidepressiva in de huisartsenprakijk: NIVEL; 2005.

           7.    Zorgverzkeringen Cv. Farmacotherapeutisch kompas 2013. Available from: http://www.fk.cvz.nl/.

           

           

           

           

           

           

           

           

           

           

           

          Comments (0)

          You don't have permission to comment on this page.