| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Huntington en Depressie

Page history last edited by Dounya 9 years, 11 months ago

 

 

                                                                                                                                                                                     (Copyright free)

Klik hier om terug te gaan naar de startpagina Psychofarmacologie Medische Psychologie.

 

In Nederland leven 1200 tot 1500 Huntington patiënten en er komen jaarlijks 60 patiënten bij. Hoewel de ziekte maar een klein percentage van de bevolking treft, is de ziektelast voor zowel de patiënt als diens naaste omgeving aanzienlijk. De eerste symptomen verschijnen gemiddeld al rond het dertigste levensjaar en op veertigjarige leeftijd wordt de diagnose gesteld [6]De ziekte is genetisch overerfbaar en kent een progressief verloop [2]. Gemiddeld leidt de aandoening 15-20 jaar na diagnose tot overlijden [5]. Depressie is een van de meest voorkomende psychiatrische aandoeningen bij patiënten met de ziekte van Huntington en heeft een negatieve impact op de kwaliteit van leven [30, 31]. Tevens is depressie gerelateerd aan een vervroegde mortaliteit [28, 29]. Om deze redenen is het belangrijk om kennis te hebben van de interactie tussen de ziekte van Huntington en depressie en de behandeling hiervan. 

 

Deze WIKI-pagina geeft informatie over de ziekte van Huntington en de combinatie van deze ziekte met depressie. Er wordt regelmatig verwezen naar extra uitleg: een website of artikel waarin dieper wordt ingegaan op het onderwerp. Hierdoor kan iedereen deze WIKI-pagina naar eigen behoefte en achtergrondkennis raadplegen. Deze WIKI-pagina is geschreven met het oog op personen die te maken krijgen met de behandeling van of onderzoek naar Huntington en depressie. Voor patiënten en naasten verwijzen wij tevens door naar de Vereniging van Huntington

 

Deze pagina is voor het laatst gewijzigd op 26 april 2014, literatuur beschikbaar gesteld na deze datum is daardoor niet verwerkt in deze WIKI-pagina. Daarnaast dient er altijd rekening gehouden te worden met individuele verschillen. 

 


 

Inhoud

 

1 De Ziekte van Huntington

          1.1 Ziekteomschrijving

          1.2 Fysiologie

          1.3 Symptomen

                    1.3.1 Gedragsveranderingen

                    1.3.2 Motorische problemen

                    1.3.3 Cognitieve problemen

          1.4 Jeugdvorm

          1.5 Epidemiologie

          1.6 Prognose

          1.7 Behandeling

          1.8 Medicatie & bijwerkingen

                    1.8.1 Gedragsveranderingen

                    1.8.2 Motorische problemen

                    1.8.3 Cognitieve problemen (dementie)

          1.9 Therapeutische opties

1.10 De mantelzorger

 

2 De ziekte van Huntington & depressie

          2.1 Depressie

          2.2 Epidemiologie

                    2.2.1 Prevalentie

                    2.2.2 Beloop

                    2.2.3 Prognose

          2.3 Behandeling van depressie bij de ziekte van Huntington

                    2.3.1 Medicatie

                              2.3.1.1 Interactie medicatie Huntington en depressie

                    2.3.2 Therapeutische opties

 

3 Verklaringen voor het ontstaan van een depressie bij de ziekte van Huntington

          3.1 Biologische factoren

                    3.1.1 Cerebrale degeneratie

                    3.1.2 Genetische dispositie

                    3.1.3 Ontregeling van de HPA-as

                              3.1.3.1 De fysiologie van de HPA-as bij depressie

                              3.1.3.2 De fysiologie van de HPA-as bij Huntington

                              3.1.3.3 Combinatie HPA-as, depressie en Huntington

          3.2 Psychosociale factoren

          3.3 Mogelijke verklaringen van depressie bij de ziekte van Huntington in een theoretisch model

  

4 Discussie & conclusie

 


 

1 De Ziekte van Huntington  

 

1.1 Ziekteomschrijving  

Huntington is een genetische aandoening die gepaard gaat met een snelle afsterving van hersencellen waardoor atrofie van de hersenen optreedt [1]. Doordat de hersenen voor een deel geatrofieerd zijn, maakt het lichaam continue onvrijwillige en ongecontroleerde bewegingen. Deze bewegingen zijn kenmerkend voor Huntington en doen denken aan een dans, waardoor de aandoening ook wel Huntington's chorea (=dans) wordt genoemd [2]. Huntington is een progressieve ziekte, wat inhoudt dat het een chronische ziekte is die steeds ernstiger wordt. Tabel 1 laat de progressie van Huntington zien via verschillende ziektefasen [3]. Huntington is een autosomaal dominant overerfelijke hersenaandoening. Dit betekent dat wanneer één van beide ouders de ziekte van Huntington heeft, het kind 50% kans heeft om het gen (en dus de ziekte) over te erven; wanneer het gen aanwezig is zal de aandoening zich met 100% zekerheid openbaren. De diagnose Huntington wordt gesteld met een genetische test, die kan bevestigen dat de oorzaak van de symptomen inderdaad door de ziekte van Huntington veroorzaakt worden [1]

 

Tabel 1. De ziektefasen bij Huntington volgens Shoulson [3] (Copyright 2014 A.J.E. Smit).

 

1.2 Fysiologie
Bij autopsie tonen de hersenen van mensen met Huntington inkrimping en verdunning (atrofie) van de cerebrale cortex (hersenschors). Daarnaast zijn de basale ganglia voor het grootste deel vergaan, voornamelijk de caudate putamen cellen [2] (zie Figuur 1). De basale ganglia zijn voornamelijk betrokken bij het reguleren van motorische activiteit, het onderdrukken of versterken van bewegingen en verstandelijke/cognitieve en emotionele functies. Atrofie in de basale ganglia leidt tot een disbalans van de neurotransmitters dopamine en Gamma-AminoButyric Acid (GABA). Het dopamine pad blijft grotendeels intact, maar de dopamine wordt niet meer geinhibeerd (geremd) door GABA, omdat het GABA pad wel deels afgestorven is. Hierdoor komt er meer dopamine vrij in de basale ganglia. Deze hyperactiviteit van het dopamine systeem wordt gezien als de oorzaak van de karakteristieke abnormale bewegingen [2].

 


Figuur 1. De verschillende structuren, gelegen in de basale ganglia, die betrokken zijn bij de ziekte van Huntington (Copyright free) [74].

 

1.3 Symptomen

 

1.3.1 Gedragsveranderingen

De ziekte van Huntington begint meestal gedragsmatig. Men heeft vaak depressieve symptomen, zoals anhedonie en vermindering van activiteiten [2]. Vervolgens is er vaak sprake van emotionele veranderingen als angst, depressie, manie en schizofrenie-achtige psychoses [2]. Ook agressie en apathie komen veel voor [4].

 

1.3.2 Motorische problemen

De eerste onvrijwillige bewegingen (choreatische bewegingen) beginnen ongeveer een jaar na de gedragsmatige symptomen en zijn klein en gering. Langzaam verergert het tot grotere bewegingen die bijna onophoudelijk plaatsvinden, ook wel hyperkinesie. Uiteindelijk worden de bewegingen volledig oncontroleerbaar en hebben invloed op het hoofd, gezicht, romp en ledematen. Daarbij wordt spreken, slikken, lopen en schrijven belemmerd [2]. Naast de onvrijwillige bewegingen is ook spierstijfheid een belangrijk motorisch symptoom [1].

 

1.3.3 Cognitieve problemen 

Bij de ziekte van Huntington wordt het geheugen aangetast en verloopt de informatieverwerking langzamer. De ziekte van Huntington leidt uiteindelijk altijd tot dementie [2]

 

1.4 Jeugdvorm

In 5% van de gevallen is er sprake van een jeugdvorm van Huntington, hierbij beginnen de symptomen voor het 20e levensjaar. Deze vorm kenmerkt zich vooral door spierstijfheid en langzamer bewegen [5].

 

1.5 Epidemiologie

In Nederland leven 1200 tot 1500 Huntington patiënten. Jaarlijks komen er ongeveer 60 patiënten met ziekteverschijnselen bij [6]. De prevalentie is het hoogst in Westerse landen en wordt geschat op 7 tot 10 per 100.000 inwoners. De ziekte is zeldzaam onder Aziatische en Afrikaanse rassen [2], wellicht omdat het gen meer voorkomt onder Westerse bevolkingsgroepen. Achteraf gezien treden de eerste symptomen van de ziekte vanaf het dertigste levensjaar op, waarna het volledige ziektebeeld zich op veertigjarige manifesteert; dit is wanneer de diagnose meestal wordt gesteld. De prevalentie is gelijk onder mannen en vrouwen [6].

 

1.6 Prognose

De levensverwachting van patiënten wordt beperkt door lichamelijke complicaties bij het voortschrijden van de aandoening [6]. Gemiddeld leidt de aandoening 15-20 jaar na diagnose tot overlijden, de directe aanleiding hiervan is meestal een longontsteking [5].

 

1.7 Behandeling

Er is geen behandeling om Huntington te genezen of zelfs het beloop te vertragen [5]. Wel zijn er opties om de symptomen te behandelen, om de kwaliteit van leven te verbeteren en om de beperkingen in het dagelijks leven te verminderen. Deze opties bestaan uit medicatie en therapeutische behandeling. Chirurgische behandeling speelt geen belangrijke rol bij Huntington [4]. Echter is er een grote variëteit aan symptomen en moet er per individu bekeken worden welke zorg nodig is. Doorgaans wordt de behandeling van een patiënt en diens naasten georganiseerd door een multidisciplinair team.

 

1.8 Medicatie & Bijwerkingen

Er is uit onderzoek weinig bekend omtrent het soort medicatie en de dosering hiervan. Medicatie voor de ziekte van Huntington is voornamelijk gebaseerd op kleine studies, ‘expert opinion’ en ervaringen uit de dagelijkse praktijk. Op deze pagina is enkel de meest gebruikte medicatie voor de ziekte van Huntington weergegeven [4]

 

1.8.1 Gedragsveranderingen

Voor het reduceren van depressieve symptomen zijn antidepressiva als citalopram, fluoxetine, mirtazapine en anti-epileptica als valproïnezuur dikwijls voorgeschreven medicatie. Om aggressief gedrag te verminderen worden voornamelijk de antipsychotica sertraline, olanzapine, dipiperon [4] en haloperidol [5] en het antidepressivum citalopram voorgeschreven [4].

 

In Tabel 2 worden de bovengenoemde medicatie voor gedragsmatige symptomen en de belangrijkste bijwerkingen [7] hiervan weergegeven. 

 

Tabel 2. Medicatie en bijwerkingen voor gedragsmatige symptomen (Copyright 2014 A.M.J. Versteden). 

 

1.8.2 Motorische problemen

Voor het verminderen van motorische problemen worden in eerste instantie antipsychotica vaak in lage doseringen voorgeschreven [5] om de dopaminereceptoren blokkeren. Antipsychotica die voornamelijk worden voorgeschreven zijn: risperidon, tiapride, pimozide en haloperidol [4, 7]. Van deze antipsychotica is in Nederland alleen haloperidol geregistreerd voor choreatische bewegingen [5].

 

Als Huntington patiënten met chorea geen last van psychoses hebben, kan antipsychotica in lage dosering veel bijwerkingen geven of onvoldoende werkzaam zijn. In dit geval kan tetrabenazine worden geprobeerd [8, 9]. Gewezen wordt hierbij op de toxiciteit van tetrabenazine [8]. Het middel mag niet genomen bij leverproblemen [71]. Wanneer meer dan 50 milligram per dag wordt voorgeschreven dient er een bloedtest gedaan te worden om aan te tonen of het geen schade toebrengt aan het lichaam. Daarnaast verhoogt tetrabenazine de kans op depressie, suïcidale gedachten en suïcidale acties. Daarom mag het middel nooit voorgeschreven worden aan depressieve patiënten [71]. Een te hoge dosis tetrabenazine heeft sedatie tot gevolg [10], wat het gemakkelijk maakt om zelfmoord te plegen met tetrabenazine. Het is belangrijk hier zorgvuldig en voorzichtig mee om te gaan omdat zelfmoord veel voor komt onder Huntington patiënten [2]. Alleen tetrabenazine heeft zijn effectiviteit bewezen in een gerandomiseerd onderzoek naar het significant reduceren van chorea [4].  De behandeling van hyperkinesie met anti-parkinsonachtige medicatie geeft helaas zeer teleurstellende resultaten in onderzoek, en worden daarom in de praktijk nooit voorgeschreven bij de ziekte van Huntington [4]. Wellicht zouden deze teleurstellende resultaten te maken kunnen hebben met de motorische complicaties die anti-parkinsonachtige medicatie met zich mee kan brengen; na enkelen jaren heeft ongeveer de helft last van motorische responsfluctuaties (schommelingen in de klinisch waarneembare reactie op dopaminerge medicatie) [76].

 

In Tabel 3 zijn de meest gebruikte medicatie voor motorische symptomen en de belangrijkste bijwerkingen [7] hiervan weergegeven.

 

Tabel 3. Medicatie en bijwerkingen voor motorische symptomen (Copyright 2014 A.M.J. Versteden).

 

1.8.3 Cognitieve problemen (dementie)

Huntington patiënten krijgen vaak op jonge leeftijd last van dementie. Om de symptomen van de dementie tegen te gaan wordt dan co-dergocrine voorgeschreven. De belangrijkste bijwerkingen van dit middel zijn een verstopte neus, maag-darmklachten (veelal van voorbijgaande aard) en hoofdpijn [5, 11]. Tot op heden is  co-dergocrine het enige medicament wat in de beschikbare literatuur genoemd wordt om voor te schrijven bij mensen met de ziekte van Huntington die last hebben van dementie.

 

1.9 Therapeutische opties

Therapeutische opties die ingezet kunnen worden bij de ziekte van Huntington zijn fysiotherapie, dagbesteding, logopedie, psychologische begeleiding, maatschappelijke werk en verpleegkundige ondersteuning. Hoewel deze vormen van ondersteuning het ziektebeloop niet vertragen, maken ze het omgaan met de aandoening en de bijbehorende symptomen dragelijker. Deze behandelingen dragen namelijk bij aan een betere kwaliteit van leven van de patiënt en diens naaste omgeving [4].
 

1.10 De mantelzorger

Gedurende het ziekteproces waarbij de patiënt steeds afhankelijker wordt, is vaak psychologische hulp nodig voor de mantelzorger. De mantelzorger heeft namelijk te stellen met toenemende verantwoordelijkheid in de zorg voor de patiënt, bovendien verliest de mantelzorger tegelijkertijd langzaam het contact met de patiënt. Lotgenotencontact speelt daarom een enorme rol in het voorzien van educatie voor mantelzorgers, patiënten en families [4].

 

Om een goed beeld te krijgen van wat de ziekte van Huntington precies inhoudt, en wat voor gevolgen dit met zich meebrengt kunnen wij u onderstaande documentaire 'Uit balans, leven met de ziekte van Huntington', gemaakt in samenwerking van zorgcentrum De Kloosterhoeve van De Riethorst Stromenland met de Vereniging van Huntington, sterk aanbevelen. De documentaire is met toestemming geplaatst.


Video 1. Documentaire 'Uit balans, leven met de ziekte van Huntington' (Copyright 2014 Riethorst Stromenland & Vereniging van Huntington) [75].

 

Terug naar Inhoud


 

2 De ziekte van Huntington & Depressie 

Diverse psychiatrische en gedragsmatige symptomen kunnen optreden als gevolg van de ziekte van Huntington. Voorbeelden hiervan zijn prikkelbaarheid, agressie, obsessies, dwangmatig gedrag, angst of psychose(s) en depressie, waarbij depressie het meest voorkomt [12].

 

Depressie is een vaak voorkomend kenmerk bij veel progressieve, terminale ziekten. Patiënten met een medische diagnose zouden twee keer zoveel kans hebben op het krijgen van een depressie dan patiënten zonder een medische diagnose [13]. Het voorkomen van depressie bij neurologische ziekten lijkt zelfs nog hoger te liggen, er is echter veel discussie over de al dan niet biologische oorsprong hiervan [14] (zie deel 3 voor meer informatie hierover). Zo is bij de ziekte van Huntington enerzijds depressie geaccepteerd als een logisch gevolg van de grote impact van het klinische verloop van deze neurodegeneratieve ziekte [15], maar anderzijds lijkt er bewijs te zijn voor een biologische oorsprong van de depressie [16].
 

2.1 Depressie

Depressie is een stemmingsstoornis die wordt gekenmerkt door een verlies van levenslust of zware neerslachtigheid. In het dagelijks taalgebruik wordt de term ‘depressief’ gebruikt voor uiteenlopende gemoedstoestanden, variërend van een kortdurend ‘dipje’ tot ernstige neerslachtigheid van langere duur. Een klinische depressie beschrijft een combinatie van symptomen en criteria vastgelegd in diagnostische en statistische handboeken zoals de DSM-IV-TR [17], en het ICD-10 [18]. Voor verdere informatie wat betreft (klinische) depressie klik hier . 

 

2.2 Epidemiologie

 

2.2.1 Prevalentie

De exacte prevalentie van een depressie bij de ziekte van Huntington is moeilijk vast te stellen door de vele verschillende meetinstrumenten, de verschillende stadia van de ziekte en de verschillende studiepopulaties. Echter valt met zekerheid te zeggen dat depressie veel voorkomt bij de ziekte van Huntington. Veelal is de prevalentie voor depressieve symptomen onderzocht en deze loopt uiteen van 33 - 69% [12, 19]. Slechts in enkele studies is gekeken naar de prevalentie van een depressieve stoornis, welke wordt geschat op 30% [20, 21]. Dit in vergelijking met een prevalentie van 18.7% in de algehele bevolking [22].

 

2.2.2 Beloop

Het blijkt dat depressie meer frequent voorkomt in bepaalde specifieke periodes van de ziekte van Huntington. Ten eerste hebben mensen met de ziekte van Huntington al voor de openbaring van de ziekte een 1.74 keer zo grote kans op het ontwikkelen van een depressie  [23]. In deze context zou depressie dus gezien kunnen worden als een voorbode voor de openbaring van de ziekte van Huntington. Echter kan depressie ook een psychologische reactie zijn op een omgeving met de ziekte van Huntington en de last van de genetische predispositie die de ziekte met zich meebrengt [12]. Depressie kan dus zowel een symptoom als een gevolg zijn van de ziekte van Huntington.

 

Na de definitieve diagnose Huntington neemt de kans op depressieve klachten toe [24, 25]. In fase twee, waarin men gaat functioneren op lager niveau wat betreft dagelijkse activiteiten (zie Tabel 1), ervaren patiënten de meeste depressieve klachten [3]. Dit zou verklaard kunnen worden door het verlies van onafhankelijkheid of door toename van hersendisfunctie [25]. In de latere stadia van de ziekte van Huntington lijken depressieve klachten af te nemen. Sommigen suggereren dat dit komt doordat mensen in latere stadia vrede krijgen met de ziekte [25], anderen geloven dat apathie, een symptoom in de latere fase, de effecten van een depressie tegenwerkt [26]. Ook in deze fase van de ziekte kan depressie dus zowel een symptoom als een gevolg zijn.

 

2.2.3 Prognose

Manifestaties van een depressie bij de ziekte van Huntington veroorzaken morbiditeit [27] en vervroegde mortaliteit door een grotere kans, namelijk 20%, op suïcide [28, 29]. Een depressie bij de ziekte van Huntington heeft een significante invloed op de kwaliteit van leven, een grotere invloed dan motorische en cognitieve aspecten [30, 31]. Bovendien is gevonden dat depressie een determinant is voor de last die de mantelzorger ondervindt [30].

 

Ondanks de veel voorkomendheid is er weinig aandacht voor een depressie bij de ziekte van Huntington. Depressie is een geaccepteerd en logisch onderdeel van de ziekte geworden. Echter is een depressie in tegenstelling tot de ziekte van Huntington zelf meestal een behandelbare ziekte waar meer aandacht voor zou moeten zijn [25].

 

2.3 Behandeling van depressie bij de ziekte van Huntington

De behandeling van depressie bij de ziekte van Huntington is lastig vanwege het neurologische aspect van deze ziekte. Over het algemeen wordt de vaak voorkomende depressie bij Huntington behandeld door middel van medicatie, maar een enkele keer wordt gebruik gemaakt van alternatieve therapieën. Ondanks het gebruik in de dagelijkse praktijk, is over zowel de werking van medicatie als alternatieve therapieën voor depressie bij Huntington tot dusver weinig ondersteunende literatuur beschikbaar [32].

 

2.3.1 Medicatie

Antidepressiva maken vaak deel uit van de medicamenteuze behandeling voor psychiatrische symptomen bij de ziekte van Huntington. Wanneer medicatie wordt voorgeschreven voor depressie bij Huntington, zal de meerderheid selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI’s) krijgen of serotonine-en-noradrenaline-heropnameremmers (SNRI’s) [33]. Ook monoamine-oxidaseremmers (MAO-remmers) lijken waardevol te zijn bij de behandeling van depressie bij Huntington [34]. Zo zijn positieve resultaten gevonden in single case studies naar de werking van fluoxetine (een SSRI) [35] en mirtazapine (uit de groep van tetracyclische antidepressiva) [36]. Ook venlafaxine (een SNRI) blijkt effectief in de behandeling van depressie bij Huntington, hoewel het ongewenste neveneffecten, zoals misselijkheid en prikkelbaarheid, kan veroorzaken [37]. Naast de positieve effecten op stemming, kunnen antidepressiva eveneens disfuncties in het executief functioneren, prikkelbaarheid en obsessief-compulsieve symptomen verbeteren.

 

2.3.1.1 Interactie medicatie Huntington en depressie

Er is weinig tot geen onderzoek naar interactie tussen medicatie voor de ziekte van Huntington en de medicatie voor depressie beschikbaar. Wij verwachten dat de tetracyclische antidepressiva mogelijk kan interacteren met medicatie voor de ziekte van Huntington, omdat zowel tetracyclische antidepressiva als verschillende medicatie voor de ziekte van Huntington lopen via het dopamine systeem [73]. 

 

Het probleem bij Huntington is dat er een teveel aan dopamine in de basale ganglia vrijkomt [2],  (voor meer informatie over de fysiologie van de ziekte van Huntington zie  1.2 ). Medicatie tegen de motorische symptomen van de ziekte van Huntington zoals tetrabenazine remmen de heropname van mono-aminen zoals dopamine, waardoor uitputting optreed van deze neurotransmitters en ze uiteindelijk minder aanwezig zijn [8]. Ook Tetracyclische antidepressiva remmen de heropname van mono-aminen zoals dopamine, het uiteindelijke resultaat bij deze medicatie is echter een toename van vrijgekomen dopamine [73]. Deze twee soorten medicatie werken dus op dezelfde manier, maar hebben een tegengesteld effect. Tetrabenazine geeft (waarschijnlijk door de uitputting van dopamine) als belangrijkste bijwerking depressieve symptomen en suïcidale neigingen [72]. Wanneer tetrabenazine en tetracyclische antidepressiva gelijktijdig genomen zouden worden, wordt de uitputting van dopamine versterkt. Toevoegen van tetracyclische antidepressiva aan het medicatie regime bij de ziekte van Huntington zou dan de depressie uiteindelijk verergeren. Verder is het mogelijk dat er ook op andere manieren interacties optreden tussen de medicamenten. 

 

Daarnaast hebben tetracyclische antidepressiva een anticholinerge nevenwerking, wat betekent dat er een verminderde prikkeloverdracht is in het motorische zenuwstelsel, ook dit zou kunnen interacteren met de ziekte van Huntington [73]

 

Wanneer een patiënt met de ziekte van Huntington last heeft van een depressie, zouden wij aanbevelen te beginnen met het voorschrijven van een antidepressivum wat niet op het dopamine-systeem inwerkt om mogelijke interacties te voorkomen (SSRI's of SNRI's). Onderzoek is echter nodig om uit te zoeken in hoeverre deze aanbeveling gegrond is.

 

2.3.2 Therapeutische opties

De werking van psychotherapie voor depressie bij Huntington is nauwelijks onderzocht. Maar de goede werking van deze therapie in verscheidene populaties suggereert zijn aanbeveling als behandelingsoptie voor depressie bij Huntington [19]. Ook zou elektroconvulsietherapie (ECT) volgens de literatuur een mogelijkheid moeten zijn voor de behandeling van depressie bij de ziekte van Huntington, met name wanneer de depressie resistent is tegen medicamenteuze behandeling [38], hoewel ook hier meer onderzoek voor nodig is om dit met zekerheid te kunnen zeggen. 

 

Terug naar Inhoud 


 

3. Verklaringen voor het ontstaan van een depressie bij de ziekte van Huntington

De etiologie van een depressie bij de ziekte van Huntington is multifactorieel; zowel psychosociale als biologische factoren lijken bij te dragen aan het ontstaan van de depressie [25, 39 - 40]. Men moet vermijden om slechts naar een van deze factoren te kijken bij het stellen van diagnoses of het kiezen van behandelingen, omdat dit kan leiden tot onderdiagnostiek en onvoldoende behandeling [41]. Beide invloeden zijn belangrijk en zullen hieronder besproken worden (zie 3.1 voor biologische factoren, zie 3.2 voor psychosociale factoren). 

 

3.1 Biologische factoren

Tegenwoordig is steeds meer bekend over verschillende biologische componenten die mogelijk ten grondslag liggen aan een wisselwerking tussen Huntington en depressie [40]. Zo is er ten eerste bij Huntington onderzoek gedaan naar depressie in verband met cerebrale degeneratie [42 - 44]. Ten tweede zou het kunnen dat de genetische afwijking bij de ziekte van Huntington de patiënt gevoeliger kunnen maken voor het krijgen van een depressie [23, 45, 46]. Als laatste is er evidentie gevonden dat ontregeling van de Hypothalamic-Pituitary-Adrenal (HPA)-as, wat leidt tot een abnormaal hoog cortisol niveau (hypercortisolisme), een relatie zou kunnen hebben met depressie [40, 47]. Deze drie genoemde factoren worden hieronder toegelicht (zie 3.1.1 voor cerebrale degeneratie, zie 3.1.2 voor genetische dispositie, zie 3.1.3 voor ontregeling van de HPA-as). 

 

3.1.1 Cerebrale degeneratie

De prevalentie van depressie in de algehele bevolking is 18,7% [22], onder chronisch zieken is die prevalentie 23% [48], maar onder mensen met een degeneratieve hersenziekte is de prevalentie van depressie nog veel hoger, namelijk 33 - 69%  [12, 19, 49, 50]. Een verklaring voor de hoge prevalentie van depressie in Huntington, zelfs ten opzichte van chronisch zieke mensen, zou kunnen zijn dat de atrofie van de hersenen een van de oorzaken of een belangrijke risicofactor is voor depressie (een verband heeft met depressie).

 

Uit een grote meta-analyse uit 2009 [51] komt namelijk naar voren dat patiënten met een depressie (MDD) volumereducties van het brein (cerebrale degeneratie) laten zien. De grootste reducties in hersenvolume zijn te vinden in de frontale hersengebieden en matige reducties in de putamen en caudate nucleus [44, 51]. Dit zijn de gebieden waar bij Huntington voornamelijk atrofie optreedt [2], wat impliceert dat er een mogelijk verband is tussen de cerebrale degeneratie bij Huntington en depressie. 

 

Er is slechts een beperkte hoeveelheid literatuur beschikbaar rondom cerebrale degeneratie in Huntington en de relatie hiervan met depressie, en deze literatuur is niet eenduidig. Enerzijds wordt geen correlatie gevonden tussen basale ganglia volumes en depressie in patiënten met Huntington [42]. Anderzijds wordt er wel een correlatie tussen de mate van atrofie in het neostriatum (een onderdeel van de basale ganglia) en de aanwezigheid van depressie in Huntington gerapporteerd [43]. De richting van dit verband is onduidelijk. Daarnaast wordt de verhoogde prevalentie van depressie vóór de openbaring van motorische symptomen in de ziekte van Huntington, gebruikt als argument om aan te tonen dat er een samenhang is tussen atrofie van de basale ganglia en depressie bij de ziekte van Huntington [44]. Ook hierbij geldt dat de richting van de mogelijke relatie onduidelijk is.  

 

3.1.2 Genetische dispositie

Huntington is een autosomaal dominant overdraagbare aandoening. De ziekte wordt veroorzaakt door een afwijkend gen op het vierde chromosoom wat is opgebouwd uit te veel CAG herhalingen. Hoe hoger het aantal herhalingen des te eerder in het leven de ziekte zich zal openbaren [52]. Uit vele onderzoeken blijkt een verhoogde kans op een depressie bij individuen met een hoger aantal CAG herhalingen [23, 45, 46]. Ook op andere gedragsmatige en psychiatrische symptomen, zoals vijandigheid, obsessief-compulsieve symptomen, angst en psychoses lijkt een verhoogd risico te zijn [45].

 

3.1.3 Ontregeling van de HPA-as

De HPA-as, bestaande uit de hypothalamus, de hypofyse en de bijnierschors, is de belangrijkste fysiologische regulator van de fysieke stress respons. Activatie van de HPA-as resulteert in het vrijkomen van corticotropin releasing hormone (CRH) uit de hypothalamus, wat zorgt voor de afgifte van adrenocorticotropisch hormoon (ACTH) uit de hypofyse. ACTH bevordert op zijn beurt de productie en secretie van cortisol in de bijnierschors. Cortisol kent een aantal belangrijke functies. Zo reguleert cortisol immuniteit en heeft cortisol onder andere invloed op het proces van de atrofie en neurogenese (de aanmaak van nieuwe zenuwcellen) [53]. Daarnaast staat cortisol bekend als de belangrijkste regelaar van de stressrespons bij mensen. Een automatisch negatief feedback systeem in het lichaam zorgt dat bij het vrijkomen van cortisol de afgifte van CRH en ACTH onderdrukt worden. Dit betekent dat bij afgifte van cortisol, de aanmaak van CRH en ACTH automatisch verminderd. Hierdoor kan er in een kort tijdsbestek geen overmatige hoeveelheid cortisol afgegeven worden [53]. Voor een schematische weergave van de werking van de HPA-as zie Figuur 2.

 

Bij een klinische depressie is bekend dat ontregeling van de HPA-as een belangrijk pathologisch (ziekte) verschijnsel is. Hieronder wordt de fysiologie van de HPA-as bij een klinische depressie toegelicht (zie 3.1.3.1). Daarnaast wordt de fysiologie van de HPA-as bij Huntington uitgediept (zie 3.1.3.2). Tenslotte zal de relatie tussen de HPA-as, depressie en Huntington worden besproken (zie 3.1.3.3).

 

Figuur 2. De werking van de HPA-as. CRH= corticotropin releasing hormone, ACTH= adrenocortocotropic hormone, CORT= cortisol (Copyright 2014 A.J.E. Smit).

 

3.1.3.1 De fysiologie van de HPA-as bij depressie

Mensen met een depressie hebben een hyperactieve HPA-as: ze tonen een verhoogde cortisol afgifte als reactie op stressoren en een verhoogd cortisolniveau bij het ontwaken ten opzichte van gezonde controles. Dit verschijnsel blijft bestaan na herstel van de depressie [58]. Deze hyperactiviteit van de HPA-as bij depressieve personen is zeer waarschijnlijk gerelateerd aan een verminderde functie van de cortisol receptoren. In verschillende studies wordt gevonden dat een klinische depressie hyperactiviteit van de HPA-as veroorzaakt, waardoor de cortisol receptoren op den duur verminderd gaan functioneren. Hierdoor wordt het negatieve feedback systeem van cortisol verstoord. Dit zorgt er voor dat bij confrontatie met stressoren de aanmaak van cortisol minder geremd wordt, waardoor er meer cortisol vrij komt. Het lijkt er op dat hierdoor depressieve personen in confrontatie met stressoren een verhoogd cortisol niveau hebben in vergelijking met gezonde controles, waardoor depressieve personen in deze situaties langer en heviger bloot zullen staan aan fysieke en emotionele stress [54, 55]

 

Toch wordt er niet altijd een relatie gevonden tussen de HPA-as en depressie. Een recente meta-analyse concludeert dat HPA-as activiteit kan variëren in verschillende depressie patiëntgroepen [71]. Naar schatting wordt bij 20 tot 80% van de depressieve personen hyperactiviteit van de HPA-as gevonden [56, 57]. De kennis over de mate van hyperactiviteit van de HPA-as bij depressie en de klinische en demografische omstandigheden waaronder deze hyperactiviteit wordt gezien is echter beperkt. Hierdoor is het nog onzeker of en in welke mate de klinische en demografische omstandigheden, waaronder hyperactiviteit van de HPA-as wordt gezien, van invloed zijn op het ontwikkelen van een klinische depressie [56, 57]. De relatie tussen de HPA-as en depressie is mogelijk niet zo zeker.  

 

3.1.3.2 De fysiologie van de HPA-as bij Huntington

Hoewel er een breed draagvlak is voor de aanname die stelt dat er sprake is van een ontregelde functie van de HPA-as bij de ziekte van Huntington, is hier weinig onderzoek naar gedaan [59]. De enige studie waarbij 24-uurs cortisol metingen zijn verricht is gedaan door Aziz en collega's. Dit onderzoek liet een verhoogd cortisol niveau zien, met name in de ochtend, wanneer Huntington patiënten werden vergeleken met gezonde controles [59]Een mogelijke hypothese hiervoor is dat de HPA-as gedurende de presymptomatische fase dermate wordt over-geactiveerd dat dit uiteindelijk zorgt voor een verminderde sensitiviteit in de cortisol receptoren. Door de verminderde sensitiviteit van de cortisol receptoren wordt cortisol onvoldoende waargenomen en ontstaat er in de vroege stadia van Huntington een teveel aan cortisol, hypercortisolisme [40]. Voor een schematische weergave hiervan zie Figuur 3. 

 

De bevindingen dat Huntington patiënten een verhoogd cortisol niveau laten zien zijn in lijn met eerder onderzoek [47, 61]. Bij cortisol afgifte is er geen sprake van een continue afgifte maar wordt het hormoon in pulsen, dus met wisselende tussenpozen, afgegeven. In het onderzoek van Aziz en collega's is er een verband gevonden tussen de lengte van de mutatie van het Huntington gen en de lengte van de tussenpozen van de afgifte van cortisol. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat des te langer de CAG herhalingen op het Huntington gen zijn, des te korter de tussenpozen van afgifte van cortisol zijn. Deze bevindingen suggereren dat een verhoogde cortisol afgifte mogelijk samenhangt met de invloed van de genetische mutatie van het Huntington gen op cortisol afgifte [59]. Omdat het hier slechts één onderzoek met een klein aantal participanten betreft is voorzichtigheid geboden met het trekken van conclusies.

 

Naast boven genoemde mogelijke verklaring zouden ook andere mechanismen ten grondslag kunnen liggen aan de ontregeling van de HPA-as bij de ziekte van Huntington. Ten eerste leiden inflammatoire reacties (ontstekingen) op neuro-anatomische schade mogelijk tot een verhoging van de HPA-as activiteit [63]. Dit zou het biologische mechanisme achter de ontregeling van de HPA-as bij Huntington kunnen verklaren. Vooral omdat de cortisol levels hoger zijn naarmate de ziekte van Huntington verder gevorderd is [59]. Daarnaast zijn er in het presymptomatische stadium van de aandoening een aantal psychosociale factoren die het cortisol niveau kunnen verhogen. Zo kunnen familiaire en psychosociale stress en een verhoogde waarneming van stress bij de omgeving leiden tot een verhoging van de cortisol productie [40, 62]

 


Figuur 3. Verstoorde werking HPA-as bij Huntington (Copyright 2014 H.D. Roos).

 

3.1.3.3 Combinatie HPA-as, depressie en Huntington

Bij de ziekte van Huntington lijkt er een relatie te zijn gevonden tussen de activiteit van de HPA-as en depressie [40]. Hoewel een aantal studies vinden dat depressie in Huntington samenhangt met een normale functie van de HPA-as, is de meest geaccepteerde theorie op dit moment dat er sprake is van een hyperactiviteit van de HPA-as bij een depressie in Huntington [40]. Hyperactiviteit van de HPA-as bij depressie in Huntington wordt zowel bij muizen [59], als bij mensen gevonden [47, 60] . Deze samenhang wordt niet alleen gevonden bij Huntington patiënten, maar ook bij het presymptomatische stadium van Huntington [60] .

 

In navolging van deze 24-uurs studie met cortisol metingen [59] werd in een ander onderzoek [40] onderzocht of het functioneren van de HPA-as gerelateerd is aan depressie bij presymptomatische en vroege Huntington patiënten. Ook in deze studie werden 24-uurs metingen uitgevoerd om de cortisol waarden te meten. Daarnaast werd het wel of niet hebben van depressieve symptomen gemeten aan de hand van een vragenlijst [40]. De vroege Huntington participanten zonder depressieve symptomen hebben een lager ochtend cortisol niveau dan de presymptomatische Huntington participanten en controles. In tegenstelling hiermee, zijn de cortisolniveaus van de groep vroege Huntington participanten met matige tot ernstige depressieve symptomen vergelijkbaar met de cortisolniveaus van de presymptomatische Huntington participanten en controles. Deze resultaten suggereren dat vroege Huntington mogelijk geassocieerd is met hypocortisolisme. Wanneer er bij vroege Huntington patiënten echter sprake is van een depressie kan de hyperactieve HPA-as respons nog steeds zorgen voor cortisol niveaus die gelijk zijn aan presymptomatische Huntington patiënten en controles [40]

 

Daarnaast zijn er nog andere factoren die een effect kunnen hebben op de mogelijke invloed van depressie op het functioneren van de HPA-as bij Huntington patiënten. Tot dusver worden het uur van de dag, de kwaliteit van slaap, het niveau van vermoeidheid, de chroniciteit van de depressie, emotionele stress, fysiologische stress, fysieke staat en leeftijd gezien als belangrijke determinanten die invloed hebben op het cortisol niveau van een individu [40].

 

In de context van deze bevindingen is het mogelijk dat het functioneren van de HPA-as gerelateerd is aan depressie in presymptomatische en vroege Huntington patiënten [40]. Het cortisol niveau in de ochtend zou potentieel een bruikbare biomarker kunnen zijn die de openbaring van Huntington voorspelt gedurende de eerste fasen van de ziekte.

 

3.2 Psychosociale factoren

Het gegeven dat er veel evidentie gevonden is voor biologische factoren bij het ontwikkelen van een depressie bij Huntington betekent niet dat er geen andere factoren van invloed zijn. Psychosociale factoren zijn ook van invloed. Evengoed kan een depressie een psychologische reactie zijn op de logische en belangrijke uitlokkende factoren die Huntington met zich meebrengt, zoals de onzekerheid omtrent het al dan niet hebben van een genetisch positieve status, en het accepteren van deze terminale ziekte met een verhoogde functionele invaliditeit [25, 64]. Ook kan opgroeien en leven in families met de ziekte van Huntington aanzienlijke sociale onrust veroorzaken en bijdragen aan het ontstaan van een depressie [39, 64].

 

Andere recent gevonden verbanden tussen psychosociale factoren en een depressie bij Huntington zijn:

 

  • Een eerdere depressie: Een eerdere episode van een depressie lijkt een sterke voorspeller voor een depressie in Huntington [65]. Het blijkt bovendien dat patiënten met een grotere afwijking van het Huntington gen (dus meer herhalingen) vaker een eerdere depressie hebben gehad [46].
  • Leeftijd: Op jongere leeftijd ervaren mensen langere tijden van verhoogde stress na genetisch testen [62] en hebben een grotere kans op een depressie [66]. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat men op oudere leeftijd meer coping mechanismen heeft ontwikkeld in reactie op levensgebeurtenissen [46].
  • Geslacht: In de algemene populatie komt depressie twee keer zo veel voor bij vrouwen [67]. Ook bij Huntington worden bij vrouwen meer depressieve symptomen gevonden dan bij mannen [46].
  • Sociale steun: Weinig waargenomen sociale steun bij zowel gen-dragers voor de ziekte van Huntington als niet gen-dragers, voorspelt een grotere kans op depressie en een lagere kwaliteit van leven [66]. In het onderzoek worden hiervoor twee verklaringen gegeven, namelijk weinig sociale steun veroorzaakt een depressie of patiënten met depressieve symptomen krijgen of ervaren minder sociale bronnen [66].
  • Obsessief- compulsieve symptomen: Personen met deze symptomen hebben significant meer psychiatrische comorbiditeiten waaronder een depressie [68]. Hoe ernstiger de symptomen des te ernstiger de depressie.
  • Slaapstoornissen: slaapstoornissen komen veel voor in Huntington en uit onderzoek blijkt dat een slaapstoornis significant is gecorreleerd met depressie (de BDI zonder slaap vragen) [69]. Er wordt een bidirectionele relatie tussen deze twee gevonden. Zo wordt depressie gezien als de meest frequente oorzaak van chronische insomnia in zowel klinische als epidemiologische studies. Daartegenover wordt in longitudinale studies gevonden dat insomnia een risicofactor is voor het ontstaan van een depressie [70].  

 

3.3 Mogelijke verklaringen van depressie bij de ziekte van Huntington in een theoretisch model 

Er is veel informatie over mogelijke verklaringen van depressie bij de ziekte van Huntington aan bod gekomen in deze WIKI. Om een duidelijk overzicht van alle mogelijke verklaringen te geven is alle verzamelde informatie samengevat in een theoretisch model:

 

Alle bevindingen samengevoegd duiden erop dat de aanwezigheid van veel CAG herhalingen in het Huntington gen leidt tot de ziekte van Huntington. Waarna de ziekte van Huntington leidt tot cerebrale degeneratie, gevolgd door inflammatoire reacties (ontstekingen), wat een over-activatie van de HPA-as tot gevolg heeft. Deze over-activatie kan op den duur leiden tot verminderde sensitiviteit van de cortisol receptoren, waardoor zij minder goed cortisol waarnemen. Hierdoor werkt de negatieve feedback-loop van de HPA-as minder goed, wat hypercortisolisme tot gevolg kan hebben. Hypercortisolisme lijkt een wederzijds verband te hebben met depressie. Verder lijkt depressie ook invloed te hebben op cerebrale degeneratie en HPA-as activatie, wat het verband tussen Huntington en depressie zou kunnen versterken.

 

Naast de indirecte invloed van de hoeveelheid CAG herhalingen op cortisol, hebben veel CAG herhalingen mogelijk ook een directe invloed op het cortisol niveau. Het zorgt ervoor dat cortisol met kortere tussenpozen wordt afgegeven, wat bijdraagt aan hypercortisolisme. En zoals eerder ook al genoemd, lijkt hypercortisolisme op zijn beurt weer een wederzijds verband te hebben met depressie.

 

Tot slot zou Huntington via psychosociale factoren, al dan niet gemedieerd door cortisol aanmaak, een depressie kunnen veroorzaken.

 

Voor een schematische weergave van dit mogelijke theoretische model zie Figuur 4. 

 

 

Figuur 4. Een mogelijke relatie tussen de ziekte van Huntington en depressie, via zowel biologische als psychosociale factoren (Copyright 2014 A.M.J. Versteden). 

 

Terug naar Inhoud 


 

4 Discussie & conclusie

Duidelijk is dat depressie een veelvoorkomend fenomeen is onder mensen met een degeneratieve hersenziekte, zo ook bij de ziekte van Huntington. De etiologie van een depressie bij de ziekte van Huntington is multifactorieel; zowel psychosociale als biologische factoren lijken bij te dragen aan het ontstaan van de depressie [25, 39 - 40]

 

Een van de mogelijke biologische verklaringen voor de hoge prevalentie van depressie in Huntington zou kunnen zijn dat de atrofie van de hersenen een verband heeft met het ontwikkelen van een depressie. In depressie zijn reducties van de putamen en caudate nucleus te zien [44, 51], welke overeenkomen met de gebieden waarin bij Huntington voornamelijk atrofie optreedt. Ook wordt er een correlatie tussen de mate van atrofie in het neostriatum en de aanwezigheid van depressie in Huntington gerapporteerd [43]. De aard van dit mogelijke verband zal echter verder onderzocht moeten worden. 

 

Ook blijkt uit velen onderzoeken een verhoogde genetische kans op een depressie bij individuen met een verhoogd aantal CAG herhalingen [23, 45, 46], wat kenmerkend is voor de ziekte van Huntington. Ook hier is de aard van dit verband nog niet duidelijk.  

 

Daarnaast lijkt de HPA-as een biologische factor te zijn die mogelijk ten grondslag ligt aan de hoge prevalentie van depressie bij de ziekte van Huntington. Bij een reguliere depressie is bekend dat ontregeling van de HPA-as een belangrijk pathologisch kenmerk is. Naar schatting wordt bij 20 tot 80% van de depressieve personen hyperactiviteit van de HPA-as gevonden. Het hebben van een depressieve stoornis beïnvloedt zowel de aanmaak als het vrijkomen van cortisol. Echter is de kennis over de mate van hyperactiviteit en de klinische demografische omstandigheden waaronder deze wordt gezien nog steeds beperkt [56, 57]. Evenals bij het hebben van een depressieve stoornis, is bij Huntington waarschijnlijk ook sprake van hyperactiviteit van de HPA-as [47]. Dit lijkt het geval te zijn in zowel de presymptomatische als symptomatische fasen van Huntington [40, 60]. Inflammatoire reacties (ontstekingen) op neuro-anatomische schade zouden hieraan ten grondslag kunnen liggen. Een mogelijke hypothese luidt dat de HPA-as gedurende de presymptomatische fase dermate wordt over-geactiveerd dat dit uiteindelijk zorgt voor een verminderde sensitiviteit in de cortisol receptoren. Door de verminderde sensitiviteit van de cortisol receptoren wordt cortisol onvoldoende waargenomen en ontstaat er in de vroege stadia van Huntington een teveel aan cortisol, hypercortisolisme [40] (zie Figuur 3 voor een schematische weergave).

 

Afgezien van biologische factoren die ten grondslag liggen aan het ontwikkelen van een depressie bij Huntington, spelen ook psychosociale factoren een belangrijke rol. Zo is ook aangetoond dat een eerdere depressie, leeftijd, geslacht, sociale steun, obsessief-compulsieve symptomen en slaapstoornissen invloed hebben op het wel of niet ontstaan van een depressie bij de ziekte van Huntington. Daarnaast kunnen psychosociale factoren ook invloed uitoefenen op het cortisol niveau [40]. Dit is een zeer relevante bevinding met betrekking tot patiënten met de ziekte van Huntington. Hoe meer bekend zal zijn over de verschillende psychosociale factoren die ten grondslag liggen aan het ontwikkelen van een depressie bij Huntington, hoe beter hier in de klinische praktijk op ingespeeld kan worden. 

 

Alle mogelijke bevindingen samengevoegd zouden kunnen impliceren dat de aanwezigheid van veel CAG herhalingen in het Huntington gen leidt tot de ziekte van Huntington. De ziekte van Huntington leidt tot cerebrale degeneratie, gevolgd door inflammatoire reacties, wat een over-activatie van de HPA-as tot gevolg heeft. Deze over-activatie kan op den duur leiden tot verminderde sensitiviteit van de cortisol receptoren, waardoor dezen minder goed cortisol waarnemen. Hierdoor werkt de negatieve feedback-loop van de HPA-as minder goed, wat hypercortisolisme tot gevolg kan hebben. Hypercortisolisme lijkt een wederzijds verband te hebben met depressie. Daarnaast lijkt depressie ook invloed te hebben op cerebrale degeneratie en HPA-as activatie, wat het verband tussen Huntington en depressie zou kunnen versterken. Ook hebben een grote hoeveelheid CAG herhalingen mogelijk een directe invloed op cortisol. Het zorgt ervoor dat de cortisol met kortere tussenpozen wordt afgegeven, wat bijdraagt aan hypercortisolisme, wat een wederzijds verband heeft met depressie. Tot slot zou Huntington via psychosociale factoren, al dan niet gemedieerd door cortisol aanmaak, een depressie kunnen veroorzaken. Voor een schematische weergave van dit mogelijke theoretische model zie Figuur 4. 

 

Kortom lijken er verschillende verbanden aanwezig te zijn tussen de ziekte van Huntington en depressie. De aard van deze verbanden, zowel biologisch als psychologisch, en samenhang tussen deze verbanden zal echter verder onderzocht moeten worden. Wel is duidelijk dat het hebben van een depressie bij de ziekte van Huntington niet volledig inherent is aan de ziekte, maar dat ook psychosociale factoren een grote rol spelen. Daarom wordt aanbevolen depressie bij de ziekte van Huntington altijd te behandelen. Het is echter wel van belang dat de biologische factoren die ten grondslag liggen aan een depressie bij Huntington beter in kaart gebracht worden, zodat de farmacologie daar op in kan spelen. Ook wordt aanbevolen onderzoek te doen naar interactie tussen de verschillende medicatie voor de ziekte van Huntington en medicatie voor depressie, omdat hier nog vrijwel niks over bekend is en wel interacties verwacht worden. Alles bij elkaar genomen zou dit een betere prognose en kwaliteit van leven tot gevolg hebben voor patiënten met de ziekte van Huntington. 

 

Terug naar Inhoud 


 

Met dank aan:

H.D. Roos, Bsc. 

A.J.E. Smit, Bsc.  
A.M.J. Versteden, Bsc.

I. Wolters, Bsc.

 

Deze pagina is tot stand gekomen in het kader van de master Medische Psychologie aan Tilburg University. Omdat deze pagina is bedoeld als naslagwerk, kunnen aan deze pagina geen rechten worden ontleend. 

 


 

Terug naar Inhoud 


 

Literatuur

 

[1] Hersenstichting Nederland (2014). Huntington. Retrieved February 20, 2014, from https://www.hersenstichting.nl/alles-over-hersenen/hersenaandoeningen/huntington?gclid=CKLnofvq0rwCFU_KtAodlRIAOA 

 

[2] Kolb, B., & Wishaw, I. Q. (2009). Fundamentals of Human Neuropsychology (6th ed.) New York: Worth Publishers.

 

[3] Shoulson, I., & Fahn, S. (1979). Huntington’s disease: clinical care and evaluation. Neurology, 29, 1—3.

 

[4] Roos, R.A.C. (2010). Huntington’s disease: a clinical review. Orpahnet Journal of rare diseases,  5, 40. doi: 10.1186/1750-1172-5-40.

 

[5] Farmacotherapeutisch Kompas. Middelen bij de ziekte van Huntington. (n.d.). Retrieved February 24, 2014, from http://www.fk.cvz.nl/inleidendeteksten/i/inl%20middelen%20bij%20de%20ziekte%20van%20huntington.asp

 

[6] Erfocentrum. Informatie voor de huisarts over de ziekte van Huntington. (n.d.). Retrieved on February 20, 2014, from http://www.erfocentrum.nl/pdf/paramedici/Huisartsenbrochure%20Huntington.pdf

 

[7] Farmactotherapeutisch Kompas, zoekresultaten voor: Huntington. (n.d.). Retrieved March 12, 2014, from http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/verwerk.asp 

 

[8] Farmacotherapeutisch Kompas, tetrabenazine. (n.d.). Retrieved March 20, 2014, from http://www.fk.cvz.nl/preparaatteksten/t/tetrabenazine.asp

 

[9] Walker, F.O. (2007). Huntington’s disease. The Lancet, 369(9557), 218-228.

 

[10] Drugbank. Tetrabenzine. (n.d.). Retrieved March 15, 2014, from  http://www.drugbank.ca/drugs/DB04844

 

[11] Farmacotherapeutisch Kompas. Co-dergocrine. (n.d.). Retrieved March 20, 2014, from http://www.fk.cvz.nl/preparaatteksten/c/co-dergocrine.asp

 

[12] Van Duijn, E., Kingma, E.M., & van der Mast, R.C. (2007). Psychopathology in verified huntington’s disease gene carriers. Journal Neuropsychiatry Clinical Neuroscience, 19 (4), 441-448.

 

 [13] Luber, M.P., Hollenberg, J.P., Williams-Russo, P., DiDomenico, T.N., Meyers, B.S., Alexopoulos, G.S., et al. (2000). Diagnosis, treatment, comorbidity, and resource utilization of depressed patients in a general medical practice. Internal Journal of Psychiatry in Medicine, 30 (1), 1-13. doi: 10.2190/YTRY-E86M-G1VC-LC79

 

[14] Raskind, M.A. (2008). Diagnosis and treatment of depression comorbid with neurologic disorders. American Journal of Medicine, 121 (1), S28-S37. doi: 10.1016/j.amjmed.2008.09.011

 

[15] Bird, T.D. (1999). Outrageous fortune: the risk of suicide in genetic testing for huntington’s disease. American Journal Human Genetics, 64 (5), 1289-1292.

 

[16] Mayberg, H.S., Starkstein, S.E., Peyser, C.E., Brandt, J., Dannals, R.F., & Folstein, S.E. (1992). Paralimbic frontal lobe hypometabolism in depression associated with huntington’s disease. Neurology, 42 (9), 1791 – 1797.

 

[17] American Psychiatric Association (Ed.). (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-IV-TR®. American Psychiatric Pub.

 

[18] World Health Organization. (1992). The ICD-10 classification of mental and behavioural disorders: clinical descriptions and diagnostic guidelines (Vol. 1). World Health Organization.

 

[19] Epping, E.A., & Paulsen, J.S. (2011). Depression in the early stages of Huntington disease. Neurodegenerative Disease Management, 1 (5), 407 – 414. doi: 10.2217/nmt.11.45

 

[20] Leroi, I., O’Hearn, E., Marsh, L., Lyketsos, C.G., Rosenblatt, A., Ross, C.A., Brandt, J., et al. (2002). Psychopathology in patients with degenerative cerebellar diseases a comparison to Huntington's disease. The American Journal of Psychiatry, 159 (8), 1306 – 1314. doi: 10.1176/appi.ajp. 159.8.1306

 

[21] Schlaugter, J.R., Martens, M.P., & Slaughter, K.A. (2001). Depression and Huntington's disease: prevalence, clinical manifestations, etiology, and treatment. CNS Spectrums, 6 (4), 306 – 326.

 

[22] De Graaf, R., ten Have, M.,  van Dorsselaer, S. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut.

 

[23] Julien, C.L., Thompson, J.C., Wild, S., Yardumian, P., Snowden, J.S., Turner, G., & Craufurd, D. (2007). Psychiatric disorders in preclinical Huntington’s disease. Journal of Neurology Neurosurgery & Psychiatry, 78 (9), 939 - 943. doi: 10.1136/jnnp.2006.103309

 

[24] Kirkwood, S.C., Su, J.L., Conneally, M., & Foroud, T. (2001). Progression of symptoms in the early and middle stages of Huntington disease. Archieves of Neurology, 58 (2), 273—278. doi: 10.1001/archneur.58.2.273

 

[25] Paulsen, J.S., Nehl, C., Ferneyhough Hoth, K., Kanz, J., Benjamin, M., Conybeare, R., McDowell, B., et al. (2004). Depression and stages of Huntington’s disease. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, 17 (4), 496 – 502. doi: 10.2217/nmt.11.45

 

[26] Hedlin, M. (2011). Stages of Huntington’s Disease. Standford: Huntington’s Outreach Project for Education. Retrieved March 10, 2014, from http://www.stanford.edu/group/hopes/cgi-bin/wordpress/2011/08/stages-of-huntingtons-disease/ 

 

[27] Beglinger, L.J., O’Rourke, J.J.F., Wang, C., Langbehn, D.R., Duff, K., & Paulsen, J.S. (2010). Earliest functional declines in Huntington disease. Psychiatry Research, 178 (2), 414 – 418. doi: 10.1016/j.psychres.2010.04.030

 

[28] Fiedorowicz, J.G., Mills, J.A., Ruggle, A., Langbehn, D., Paulsen, J.S, & Predict-HD Investigators of the Huntington Study Group. (2011). Suicidal Behavior in Prodromal Huntington Disease. Neurodegenerative diseases, 8 (6), 483 – 490. doi: 10.1159/000327754

 

[29] Hubers, A.A., Reedeker, N., Gilitay, E.J., Roos, R.A., van Duijn, E., & van der Mast, R.C. (2012). Suicidality in Huntington’s disease. Journal of Affective Disorders, 136 (3), 550 – 557. doi: 10.1016/j.jad.2011.10.031

 

[30] Banaszkiewicz, K., Sitek, E.J., Rudzińska, M., Sołtan, W., Sławek, J., & Szczudlik, A. (2012). Huntington's disease from the patient, caregiver and physician's perspectives: three sides of the same coin? Journal of Neural Transmission, 119 (11), 1361 – 1365. doi: 10.1007/s00702-012-0787-x

 

[31] Ho, A.K., Gilbert, A.S., Mason, S.L., Goodman, A.O., Barker, R.A. (2008). Health-related quality of life in Huntington's disease: Which factors matter most? Movement Disorders, 24 (4), 574 – 587. doi: 10.1002/mds.22412

 

[32] Phillips, W., Shannon, K.M., & Barker, R.A. (2008). The current clinical management of huntington’s disease. Movement Disorders, 23 (11), 1491 – 1504. doi: 10.1002/mds.21971

 

[33] Rowe, K. C., Paulsen, J. S., Langbehn, D. R., Wang, C., Mills, J., Beglinger, L. J., Smith, M. M., et al (2012). Patterns of serotonergic antidepressant usage in prodromal Huntington disease. Psychiatry research, 196 (2), 309 – 314. doi: 10.1016/j.psychres.2011.09.005

 

[34] Ford, M.F. (1986). Treatment of depression in huntington’s disease with monoamine oxidase inhibitors. The British Journal of Psychiatry, 149, 654 – 656.

 

[35] Patel, S. V., Tariot, P. N., & Asnis, J. (1996). L-Deprenyl augmentation of fluoxetine in a patient with huntington’s disease. Annals of Clinical Psychiatry, 8 (1), 23 – 26.

 

[36] Bonelli, R. M. (2003). Mirtazapine in suicidal huntington's disease. Annals of Pharmacotherapy, 37 (3), 452 – 452.

 

[37] Holl, A.K., Wilkinson, L., Painold, A., Holl, E.M., & Bonelli, R.M. (2010). Combating depression in huntington’s disease: effective antidepressive treatment with venlafaxine XR. International Clinical psychopharmacology, 25 (1), 46 – 50. doi: 10.1097/YIC.0b013e3283348018

 

[38] Ranen, N.G., Peyser, C.E., & Folstein, S.E. (1994). ECT as a treatment for depression in huntington’s disease. The Journal of Neuropsychiatry and Clinical neurosciences, 6 (2), 154 – 159. 

 

[39] Pouladi, M.A., Graham, R.K., Karasinska, J.M., Zie, Y., Dar Santos, R., Petersén, A., & Hayden, M.R. (2009). Prevention of depressive behaviour in the YAC128 mouse model of Huntington disease by mutation at residue 586 of huntingtin. Brain, 132 (4), 919 – 932. doi: 10.1093/brain/awp006

 

[40] Shirbin, C. A., Chua, P., Churchyard, A., Lowndes, G., Hannan, A. J., Pang, T. Y., Chui, E., et al. (2013). Cortisol and depression in pre-diagnosed and early stage Huntington's disease.  Psychoneuroendocrinology, 38 (11), 2439-2447. doi: 10.1016/j.psyneuen.2012.10.020

 

[41] Rosenblatt, A. (2007). Neuropsychiatry of Huntington's disease. Dialogues in Clinical Neuroscience, 9 (2), 191–197.

 

[42] Jurgens, C. K., van de Wiel, L., van Es, A. C., Grimbergen, Y. M., Witjes-Ané, M.N., van der Grond, J., Middelkoop, H. A., et al. (2008). Basal ganglia volume and clinical correlates in ‘preclinical’ Huntington’s disease. Journal of Neurology, 255 (11), 1785-1791. doi: 10.1007/s00415-008-0050-4.

 

[43] Krishnan, K.R., McDonald, W.M., Doraiswamy, P.M., Tupler, L.A., Husain, M., Boyko, O.B., Figiel, G. S., et al. (1993). Neuroanatomical substrates of depression in the elderly. European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 243 (1), 41-6.

 

[44] Lacerda, A.L.T., Nicoletti, M.A., Brambilla, P., Sassi, R.B., Mallinger, A.G., Frank, E., Kupfer, D.J., et al. (2003). Anatomical MRI study of basal ganglia in major depressive disorder. Psychiatry research, 124 (3), 129-40. doi: S0925-4927(03)00123-9.

 

[45] Duff, K., Paulsen, J.S., Beglinger, L.J., Langbehn, D.R., & Stout, J.C. (2007). Psychiatric Symptoms in Huntington’s Disease before Diagnosis: The Predict-HD Study. Biological Psychiatry, 62 (12), 1341–1346. Doi: 10.1016/j.biopsych.2006.11.034

 

[46] Epping, E.A., Mills, J.A., Beglinger, L.J., Fiedorowicz, J.G., Smith, M.M., Groves, M., Bijanki, K.R., et al. (2013). Characterization of depression in prodromal Huntington disease in the neurobiological predictors of HD (PREDICT-HD) study. Journal of Psychiatric Research, 47 (10), 1423 – 1431. doi: 10.1016/j.jpsychires.2013.05.026

 

[47] Björkqvist, M., Petersén, A., Bacos, K., Isaacs, J., Norle´n, P., Gil, J., Popovic, N., et al. (2006). Progressive alterations in the hypothalamicpituitary- adrenal axis in the R6/2 transgenic mouse model of Huntington’s disease. Human Molecular Genetics, 15 (10), 1713—1721. doi: 10.1093/hmg/ddl094

 

[48] Moussavi S., Chatterji S., Verdes E., Tandon A., Patel V., Ustun B. (2007). Depression, chronic diseases, and decrements in health: results from the World Health Surveys. Lancet, 370, 851 – 858. doi: 10.1016/s0140-6736(07)61415-9

 

[49] Rijk, C., & Bijl, R. V. (1998). De prevalentie van psychische stoornissen bij mensen met de ziekte van Parkinson. Nederlands Tijdschrijft der Geneeskunde, 142 (1), 27 - 31.

 

[50] Janzing, J. G. E., & Zitman F. G. (2002). Depressie bij Dementie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 44 (4), 265 – 274. doi: 10.1007/BF03071931

 

[51] Koolschijn, P. C. M.P., van Haren, N. E. M., Lensvelt-Mulders, G. J. L. M., Hulshoff Pol, H. E., & Kahn, R. S. (2009). Brain volume abnormalities in major depressive disorder: A meta-analysis of magnetic resonance imaging studies. Human Brain Mapping, 30 (11), 3719-3735. doi:  10.1002/hbm.20801

 

[52] Lee, J.M., Ramos, E.M., Lee, J.H., Gillis, T., Mysore, J.S., Hayden, M.R., Warby, S.C., et al. (2012). CAG repeat expansion in Huntington disease determines age at onset in a fully dominant fashion. Neurology, 78 (10), 690-695. doi: 10.1212/WNL.0b013e318249f683

 

[53] Baumeister, D., Lightman, S. L., & Pariante, C. M. (2014). The Interface of Stress and the HPA Axis in Behavioural Phenotypes of Mental Illness. Current topics in behavioral neurosciences.1-12 doi: 10.1007/7854_2014_304

 

[54] Pariante, C.M., & Lightman, S.L., (2008). The HPA axis in major depression: classical theories and new developments. Trends in Neuroscience, 31 (9), 464—468. doi: 10.1016/j.tins.2008.06.006

 

[55] Raison, C.L., & Miller, A.H. (2003). When not enough is too much: the role of insufficient glucocorticoid signaling in the pathophysiology of stress-related disorders. The American Journal of Psychiatry, 160 (9), 1554—1565. doi: 10.1176/appi.ajp.160.9.1554

 

[56] Stetler, C., & Miller, G.E. (2011). Depression and Hypothalamic-Pituitary-Adrenal Activation: A Quantitative Summary of Four Decades of Research. Psychosomatic Medicine, 73 (2), 114 -126. doi: 10.1097/​PSY.0b013e31820ad12b

 

[57] Thase, M.E., Jinda, R., & Howland, R.H. (2002). Biological aspects of depression. In: Gotlieb, I.H., & Hammen, C.L. (2002) Handbook of Depression (p. 192 – 218). New York: Guilford Press.

 

[58] Vreeburg, S.A., Hoogendijk, W.J., van Pelt, J., Derijk, R.H., Verhagen, J.C., van Dyck, R., Smit, J.H., et al. (2009). Major depressive disorder and hypothalamic-pituitary-adrenal axis activity: results from a large cohort study. Archives of General Psychiatry, 66 (6), 617 – 626. doi: 10.1001/archgenpsychiatry.2009.50

 

[59] Aziz, N.A., Pijl, H., Frolich, M., van der Graaf, A.W.M., Roelfsema, F., & Roos, R.A.C., (2009). Increased hypothalamic-pituitary-adrenal axis activity in Huntington’s disease. The Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism, 94 (4), 1223—1228. doi: 10.1210/jc.2008-2543

 

[60] Saleh, N., Moutereau, S., Durr, A., Krystkowiak, P., Azulay, J.-P., Tranchant, C., Broussolle, E., et al. (2009). Neuroendocrine disturbances in Huntington’s disease. PLoS ONE, 4 (3), e4962. doi: 10.1371/journal.pone.0004962

 

[61] Heuser, I. J., Chase, T. N., & Maral Mouradian, M. (1991). The limbic-hypothalamic-pituitary-adrenal axis in Huntington's disease.Biological psychiatry,30 (9), 943 – 952. doi: 10.1016/0006-3223(91)90007-9

 

[62] Downing, N., Smith, M.M., Beglinger, L.J., Mills, J., Duff, K., Rowe, K.C., Epping, E., et al. (2011). Perceived stress in prodromal Huntington disease. Psychology & Health, 27 (2), 196 – 209. doi: 10.1080/08870446.2010.529141

 

[63] Aylward, E.H., Sparks, B.F., Field, K.M., Yallapragada, V., Shpritz, B.D., Rosenblatt, A., Brandt, J., et al. (2004). Onset and rate of striatal atrophy in preclinical Huntington disease. Neurology, 63 (1), 66—72.

 

[64] Van Duijn, E., Kingma, E.M., Timman, R., Zitman, F.G., Tibben, A., Roos, R.A., & van der Mast, R.C. (2008). Cross-sectional study on prevalences of psychiatric disorders in mutation carries of Huntington’s disease compared with mutation-negative first-degree relatives. Journal of Clinical Psychiatry, 69, 1804 – 1810. doi: 10.1016/j.brainresbull.2010.08.006

 

[65] Gargiulo, M., Lejeune, S., Tanguy, M.L., Lahlou-Laforêt, K., Faudet, A., Cohen, D., Feingold, J., et al. (2008). Long-term outcome of presymptomatic testing in Huntington's disease. European Journal of Human Genetics, 17 (2), 165 – 171. doi: 10.1038/ejhg.2008.146

 

[66] Licklederer, C., Wolff, G., & Barth, J. (2008). Mental health and quality of life after genetic testing for Huntington disease: a long-term effect study in Germany. American Journal of Medical Genetics, 146A (16), 2078 – 2085. doi: 10.1002/ajmg.a.32423

 

[67] Marcus, S.M., Kerber, K.B., Rush, A.J., Wisniewski, S.R., Nierenberg, A., Balasubramani, G.K., Ritz, L., et al. (2008). Sex differences in depression symptoms in treatment-seeking adults: confirmatory analyses from the Sequenced Treatment Alternatives to Relieve Depression study. Comprehensive Psychiatry, 49 (3), 238 – 246. doi: 10.1016/j.comppsych.2007.06.012

 

[68] Anderson, K.E., Gehl, C.R., Marder, K.S., Beglinger, L.J., & Paulsen, J.S. Comorbidities of obsessive and compulsive symptoms in Huntington's disease. The Journal of Nervous and Mental Disease, 198 (5), 334–338. doi: 10.1097/NMD.0b013e3181da852a

 

[69] Aziz,N.A., Anguelova, G.V., Marinus, J., Lammers, G.J., & Roos, R.A. (2010). Sleep and circadian rhythm alterations correlate with depression and cognitive impairment in Huntington's disease. Parkinsonism & Related Disorders, 16 (5), 345–350. doi: 10.1016/j.parkreldis.2010.02.009

 

[70] Franzen, P.L., & Buysse, D.J. (2008). Sleep disturbances and depression: risk relationships for subsequent depression and therapeutic implications. Dialogues in Clinical Neuroscience, 10 (4), 473 –481.

 

[71] Vammen, M. A., Mikkelsen, S., Hansen, A. M., Grynderup, M. B., Andersen, J. H., Bonde, J. P., Thomsen, J. F., et al (2014). Salivary cortisol and depression in public sector employees: Cross-sectional and short term follow-up findings. Psychoneuroendocrinology, 41, 63-74.

 

[72] Xenazine USA (n.d.). Side Effects. Retrieved April 20, 2014, from http://www.xenazineusa.com/AboutXenazine/Side-Effects 

 

[73] Farmacotherapeutisch Kompas (n.d.) Eigenschappen TCA's. Retrieved April 20, 2014, from  http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20depressie%20en%20antidepressiva.asp

 

[74] Figuur 1 (n.d.) 'De verschillende structuren, gelegen in de basale ganglia, die betrokken zijn bij de ziekte van Huntington'. Retrieved April 20, 2014, from http://www.cnsforum.com/educationalresources/imagebank/brain_struc_anxiety/brain_struc_hippo_ptsd 

 

[75] Video 1 (n.d.) 'Uit balans, leven met de ziekte van Huntington'. Retrieved April 20, 2014, from Youtube: http://youtu.be/vxXItSJA7wQ 

 

[76] Farmacotherapeutisch Kompas (n.d.) Antiparkinsonmiddelen. Retrieved April 27, 2014, from http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20antiparkinsonmiddelen.asp 

 

Terug naar Inhoud 

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.