| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Angina pectoris en angst

Page history last edited by Paula M.C. Mommersteeg 8 years, 10 months ago

 

Klik HIER om terug te gaan naar de startpagina 'Psychofarmacologie Medische Psychologie'  

 

(Afbeelding: copyright 2015 D. Stam)

 

Welkom op de WIKI-pagina 'Angina pectoris en angst'

 

In Nederland leven naar schatting ongeveer 400.000 patiënten met angina pectoris (8), een aandoening die zich kenmerkt door pijn op de borst. Maar liefst 59% van de patiënten met pijn op de borst ervaart daarbij angstklachten (24). Uit onderzoek blijkt dat de prognose van angina pectoris patiënten met angstklachten slechter is (28-32). Het is daarom belangrijk om meer kennis te hebben van de interactie tussen angina pectoris en angst. 

 

Deze WIKI-pagina zal daarom uitgebreid ingaan op angina pectoris, angst en angststoornissen en de medicamenteuze behandeling van beide aandoeningen. Daarnaast zal de interactie tussen de medicatie voor angina pectoris en angst-remmende medicatie aan bod komen, waarbij belangrijke aandachtspunten voor het combineren van deze medicatie worden besproken. Tot slot zal worden ingezoomd op één van de angststoornissen: de paniekstoornis. De symptomen van deze stoornis hebben namelijk veel overeenkomsten met die van angina pectoris, wat gevolgen kan hebben voor de diagnose en behandeling.

 

Op deze WIKI-pagina wordt gebruikt gemaakt van filmpjes en afbeeldingen en er wordt regelmatig verwezen naar extra uitleg zoals een website of artikel waarin dieper wordt ingegaan op het onderwerp. Hierdoor kan iedereen naar eigen behoefte achtergrondinformatie opzoeken. Deze WIKI-pagina is voornamelijk geschreven met het oog op personen die te maken hebben met (patiënten met) angina pectoris en angst en de behandeling hiervan en andere geïnteresseerden. 

 

Let op: Deze WIKI geeft een algemeen beeld van angina pectoris, angst en de interactie tussen deze twee aandoeningen. Er dient echter altijd rekening te worden gehouden met individuele verschillen, er kunnen dus geen definitieve conclusies worden getrokken op basis van deze pagina. 

 


 

Inhoudsopgave

 


 


 

Angina pectoris

 

Korte omschrijving van de aandoening

 

Angina pectoris is afgeleid van het Griekse woord anchone (=wurging) en het Latijnse woord pectoris (= borst) en betekent letterlijk ‘pijn op de borst’ (1). Pijn op de borst kan veel verschillende oorzaken hebben, waaronder aandoeningen in het hart, de longen, de slokdarm en spierpijn. Bij angina pectoris gaat het specifiek om pijn op de borst die veroorzaakt wordt door slechte doorbloeding van de kransslagaders door atherosclerose (aderverkalking) (2).

De kransslagaders moeten de hartspier van zuurstof voorzien. Wanneer deze echter vernauwd zijn door aderverkalking, kan hier minder bloed door stromen en ontstaat er een tekort aan zuurstof in het hart. Dit kan leiden tot krampende pijn in de borst (3).

De klachten bij angina pectoris ontstaan vaak bij inspanning, heftige emoties, stress of een zware maaltijd. Op deze momenten is de zuurstofbehoefte van de hartspier groter, de vernauwde kransslagaders kunnen echter niet voldoen aan deze toenemende behoefte (4).

 

Bekijk voor een korte beschrijving van angina pectoris en de mogelijke gevolgen en behandelingen onderstaande video van de Hartstichting (copyright) (4). 

 


 

Soorten angina pectoris

 

Er zijn drie vormen van angina pectoris te onderscheiden (5):

Stabiele angina pectoris:
Deze vorm komt het meest voor en treedt voornamelijk op bij activiteiten waarbij de zuurstofbehoefte van de hartspier groter is, zoals lichamelijke inspanning. De klachten vertonen een vast patroon en zijn voorspelbaar. De aanvallen duren vaak een aantal minuten en verdwijnen in rust of door toediening van medicatie.

 

Instabiele angina pectoris:

Bij deze vorm treden de klachten onverwachts op en verdwijnen niet in rust of door medicatie. De aanvallen kunnen heel hevig zijn en langdurig aanhouden. Deze vorm is het meest gevaarlijk omdat er een hoog risico is op een hartinfarct.

 

Variant angina pectoris/Prinzmetal angina:

Dit is een zeldzame vorm van angina pectoris die doorgaans optreedt in rust, vooral ‘s nachts. De aanvallen duren meestal langer en zijn heviger. Bij deze vorm is er geen sprake van vernauwing in het bloedvat, maar van vaatspasmen (verkramping van de kransslagader) waardoor er zuurstofgebrek in de achterliggende hartspier ontstaat.

 

Symptomen

 

Naast de beklemmende en brandende pijn op de borst kan men andere symptomen ervaren. Zo kan de pijn uitstralen naar de keel, armen, kaken, oren, maag en schouderbladen. De armen kunnen zwaar en gevoelloos aanvoelen. Daarnaast kan men misselijkheid en duizeligheid ervaren, moeilijk kunnen ademen en gaan zweten (6).

 

Oorzaak van angina pectoris

 

Zoals eerder beschreven, wordt de pijn op de borst bij angina pectoris veroorzaakt door zuurstoftekort in het hart. Dit zuurstoftekort is meestal het gevolg van atherosclerose in de kransslagaders. Dit is een aandoening waarbij zich aan de wanden van slagaders plaatselijk vetten en ontstekingscellen afzetten waardoor zogenaamde plaques ontstaan. Verwacht wordt dat de vorming van plaques begint bij kleine beschadigingen aan de binnenwand van de slagaders, waar de vetten en ontstekingscellen zich op kunnen afzetten. Plaques vullen zich heel geleidelijk met vetten, ontstekingscellen, bloedplaatjes en gladde spiercellen, waardoor de slagader vernauwt en er minder bloed door kan stromen (7).

Atherosclerose hoort bij het verouderingsproces van het lichaam, maar kan worden versterkt door verschillende risicofactoren zoals roken, hoge bloeddruk, hoog cholesterol, overgewicht, ongezonde leefstijl, diabetes en erfelijke factoren (7).

 

Epidemiologie

 

De incidentie van angina pectoris in de huisartsenpraktijken in Nederland ligt ongeveer op 2.6 per 1000 mannen en 2.5 per 1000 vrouwen per jaar. De prevalentie van angina pectoris is voor mannen ongeveer 26 per 1000 per jaar en voor vrouwen 21 per 1000 per jaar. De prevalentie en incidentie nemen zowel voor mannen als vrouwen sterk doe met de leeftijd, vooral boven de 65 jaar (8).

 

Prognose 

 

Angina pectoris wordt ingedeeld in klassen volgens de classificatie van de New York Heart Association (NYHA) en Canadian Cardiovascular Society (CCS) (9), dit wordt weergegeven in Tabel 1. De prognose is slechter wanneer de klachten van een patiënt in een hogere klasse vallen. 

 

Tabel 1.

De indeling van angina pectoris volgens NYHA en CCS (9).

 

Klasse

NYHA

CCS

I

Geen beperking

'Geen angina pectoris bij normale inspanning; klacht treedt op bij sterke, of plotselinge of langdurige inspanning bij werk of recreatieve activiteit.'

II

Geringe beperking

'Geringe beperking normale activiteiten; snel traplopen of wandelen, heuvel op lopen, lopen of traplopen na de maaltijd, in de kou, in de wind of bij stress, of alleen in de eerste uren na opstaan; na meer dan twee straten uitlopen of meer dan een trap in normaal tempo en onder normale omstandigheden.'

III

Matige beperking

'Duidelijke beperking van normale activiteiten; bij lopen van een straat of het beklimmen van een trap in normaal tempo en onder normale omstandigheden.'

IV

Ernstige beperking

'Lichamelijke activiteit niet mogelijk zonder klachten – angina pectoris kan in rust aanwezig zijn.'

 

Hoe erger de vernauwing van de kransslagaders is, hoe eerder de klachten optreden en hoe slechter de prognose. Naast de mate van vernauwing heeft de pompwerking van het hart een belangrijke rol bij de prognose. Patiënten met stabiele angina pectoris en een normale pompwerking van het hart, hebben een opvallend goede prognose. Wanneer de pompfunctie afneemt worden de vooruitzichten echter slechter (10).

Bij instabiele angina pectoris is vaak sprake van ernstig vernauwde slagaders (meer dan 70%). Hierdoor bestaat een groot risico op een hartinfarct, wat onmiddellijk medisch ingrijpen noodzakelijk maakt (8).

Factoren die verder samenhangen met een slechtere prognose bij angina pectoris zijn een hoge leeftijd, diabetes mellitus, aanwezigheid van andere risicofactoren (roken, ongezonde voeding) en hevige pijn. Het percentage dat per jaar overlijdt, ligt op ongeveer 1.4% wanneer er geen bijkomende risicofactoren zijn. Voor patiënten die risicofactoren hebben zoals een hoge bloeddruk en een eerder hartinfarct is dit percentage hoger (10).

 

Terug naar inhoudsopgave


 

Medicatiegebruik bij stabiele angina pectoris

 

Om het leven met angina pectoris draaglijker te maken en om complicaties te voorkomen, wordt er voor angina pectoris verschillende medicatie voorgeschreven. Bij acute aanvallen van angina pectoris worden met name nitraten gebruikt; deze medicijnen verwijden de vaten. Om aanvallen van angina pectoris te voorkómen worden ook nitraten  gebruikt, maar ook andere medicatiegroepen, die ieder zo hun eigen functie hebben: zo zorgen bètablokkers ervoor dat de hartslag en contractiekracht van het hart wordt verlaagd, antistollingsmiddelen dat het bloed minder snel klontert (de zogeheten trombocytaggregatieremmers) en calciumantagonisten dat de spiercellen in de vaatwand minder hard samentrekken (10). Natuurlijk zijn er uitzonderingen op de regel, maar de meest gebruikte medicatie is hieronder weergegeven.

Bij instabiele angina pectoris worden ook verschillende nitraten, bètablokkers en trombocytaggregatieremmers gebruikt. Calciumantagonisten worden bij instabiele angina pectoris juist niet gebruikt, omdat dit mogelijk een verhoogd overlijdensrisico met zich mee brengt als gevolg van een hartaanval. Een ander soort antistollingsmiddelen, anticoagulantia, wordt bij instabiele angina pectoris gebruikt, terwijl dit niet het geval is bij stabiele angina pectoris (10). Bij de variant vorm, prinzmetal angina pectoris, worden langwerkende nitraten en calciumantagonisten gebruikt (4). Omdat medicatiegebruik voor instabiele angina pectoris meer overeenkomt met het medicatiegebruik bij een myocard infarct (hartaanval), wordt op deze WIKI-pagina alleen medicatiegebruik bij stabiele angina pectoris uitgebreid besproken. 

 

Nitraten

 

Nitraten werken meer op het veneuze (ader) systeem, dan op het arteriële (slagader) systeem. Door het wijder worden van de vaten, nemen de veneuze toevoer naar het hart en de perifere weerstand af. Hierdoor hoeft het hart minder energie te leveren en is er een verminderde zuurstofbehoefte van de hartspier. Bovendien worden niet alleen de perifere vaten (de armen en benen) verwijd, maar ook de kransslagaders. De nitraten worden binnen de gladde spiercellen van de vaatwand omgezet in stikstofmonoxide (NO). Stikstofmonoxide heeft naast het vaatverwijdende effect ook een remmende werking op het samenklonteren van bloedplaatjes. Nitraten worden onderverdeeld in kortwerkende en langwerkende nitraten, waarbij kortwerkende nitraten worden gebruikt bij een aanval van angina pectoris en langwerkende nitraten om een dergelijke aanval te voorkomen (dit wordt ook wel onderhoudsbehandeling genoemd). Als kortwerkende medicatie gebruikt men spray (nitroglycerine) of tabletten (isosorbidedinitraat) onder de tong. Op deze manier wordt de medicatie snel opgenomen via het mondslijmvlies en hoeft het niet door het hele maag-darmstelsel. Langwerkende nitraten worden oraal, in de vorm van een tablet, of transdermaal (door de huid heen, m.b.v. een pleister) toegediend. Zowel isosorbidemononitraat als isosorbidedinitraat kunnen oraal worden toegediend, terwijl alleen nitroglycerine transdermaal kan worden toegediend wanneer het gaat om langwerkende nitraten (11).

 

Nitraten gebruikt bij stabiele angina pectoris (11):

  • Nitroglycerine;

  • Isosorbidemononitraat;

  • Isosorbidedinitraat.

 

Bijwerkingen

Met name in het begin kunnen patiënten nogal eens last hebben van hoofdpijn. Het probleem bij nitraten als onderhoudsbehandeling is dat er volledige of gedeeltelijk tolerantie kan optreden bij continue toediening. Om deze tolerantie te voorkomen moet de patiënt per etmaal een nitraatvrije periode van 8 tot 12 uur aanhouden (11).

 

Bètablokkers

 

Bètablokkers zijn medicijnen die de hartfrequentie verlagen en het hart minder krachtig laten samentrekken. Het autonoom zenuwstelsel bestaat uit twee delen; het deel wat betrokken is bij rust, het parasympathische zenuwstelsel, en het deel wat betrokken is bij activiteit, het sympathische zenuwstelsel. Bij inspanning en emotie heeft het sympathische zenuwstelsel de overhand. De hartfrequentie wordt hoger en er is grotere contractiekracht van het hart en daarom een grotere zuurstofbehoefte van het hart zelf. Bètablokkers remmen de activiteit van het sympathische zenuwstelsel en hierdoor vermindert de stijging van de zuurstofbehoefte. Deze bètablokkers worden gebruikt als onderhoudsbehandeling bij angina pectoris. Ze voorkomen zowel ischemie-aanvallen met pijn (onvoldoende doorbloeding van het hart) als stille ischemie-aanvallen (zonder pijn op de borst) of doen de frequentie, duur en ernst ervan afnemen. Bovendien kan door het gebruik van bètablokkers de inspanningstolerantie toenemen (12).

 

Er zijn verschillende mogelijke werkingsmechanismen van de bètablokker (13):

 

Bètablokkers kunnen ingedeeld worden in twee groepen (14):

  • Selectieve bètablokkers werken alleen op bèta1-receptoren. Bij hogere dosering wordt deze selectiviteit geleidelijk minder en werken ze dus ook op bèta2-receptoren;

  • Niet selectieve bètablokkers werken zowel op bèta1- als bèta2-receptoren. Deze hebben niet alleen invloed op het hart, maar ook op het ademhalingsstelsel en de bloedglucosespiegel en zijn daarom ongewenst bij mensen met bronchospasmen, astma en bij diabetici. Om deze redenen gaat de voorkeur uit naar selectieve bètablokkers bij behandeling van angina pectoris (12).

 

Bètablokkers gebruikt bij stabiele angina pectoris:

  • Propranolol;

  • Metoprolol;

  • Atenolol;

  • Acebutolol;

  • Bisoprolol;

  • Celiprolol;

  • Pindolol. 

 

Bijwerkingen

Doordat niet-selectieve bètablokkers ook invloed hebben op het ademhalingsstelsel en de bloedglucosespiegel veroorzaken deze bètablokkers over het algemeen meer bijwerkingen dan selectieve bètablokkers, maar bij hogere doseringen kunnen ook selectieve bètablokkers bijwerkingen veroorzaken. Bètablokkers kunnen dyspneu (benauwdheid), provocatie van astma-aanvallen, verslechtering van de perifere circulatie (koude handen en voeten) en prikkelgeleidingsstoornissen van het hart veroorzaken. Met name bij ouderen kunnen bètablokkers die een alfa1-blokkerende werking hebben orthostatische hypotensie (plotselinge bloeddrukdalingen) teweegbrengen. Bij diabetes patiënten die insuline spuiten, kunnen met name niet-selectieve bètablokkers hypoglykemie veroorzaken. In sommige gevallen zijn duizeligheid, vermoeidheid, hoofdpijn, visusstoornissen en impotentie ook bijwerkingen van bètablokkers. Bovendien kunnen ze huidreacties en droge ogen veroorzaken en de gevoeligheid voor allergenen en de ernst van anafylactische reacties doen toenemen. Daarnaast moet men er op attent zijn dat ze symptomen van hyperthyreoїdie en de sympathische verschijnselen van hypoglykemische reactie (hartkloppingen, transpireren) kunnen maskeren. Ten slotte is van een aantal bètablokkers bekend dat ze mogelijk depressie, psychose, verwarring, hallucinaties en slaapstoornissen kunnen veroorzaken (44-50). Er bestaat een onderscheid tussen hydrofiele bètablokkers en lipofiele bètablokkers, waarbij hydrofiele bètablokkers de bloed-hersenbarrière moeilijker kunnen passeren dan meer lipofiele. Hydrofiele bètablokkers geven daardoor minder aanleiding tot depressie, angstige dromen, angstige dromen en nachtmerries (14).

 

Antistollingsmiddelen

 

Antistollingsmiddelen zorgen er voor dat de bloedplaatjes minder gemakkelijk samenklonteren, specifieker worden deze medicijnen trombocytaggregatieremmers genoemd. Bij een wondje komt de normale bloedstolling op gang: bloedplaatjes klonteren samen en sluiten het wondje af, zodat het bloeden stopt (15). Bij angina pectoris kan het samenklonteren van bloedplaatjes gevaarlijk zijn, omdat zo het bloedvat kan worden vernauwd. Geneesmiddelen die het samenklonteren van bloedplaatjes tegengaan, zorgen ervoor dat er minder makkelijk een trombus (bloedprop) gevormd wordt (16).

 

Antistollingsmiddelen gebruikt bij stabiele angina pectoris (16):

  • Acetylsalicylzuur (aspirine);

  • Carbasalaatcalcium (oplosbaar calciumzout van acetylsalicylzuur);

  • Clopidogrel (wanneer acetylsalicylzuur niet mogelijk is) (17).

 

Bijwerkingen

De bijwerkingen van acetylsalicylzuur zijn eigenlijk hetzelfde als wanneer dit middel wordt gebruikt als pijnstiller en koortsverlagend middel. Langdurig gebruik (28 mnd.) kan leiden tot een verhoogd risico op maag-darmbloedingen. Het optreden van ernstige bijwerkingen bij clopidogrel is vergelijkbaar met dat van acetylsalicylzuur. Wel treden er bij clopidogrel vaker ernstige huiduitslag en diarree op en zelden heeft clopidogrel trombotische trombocytopenische purpura (ziekte van Moschcowitz) als bijwerking (16).

 

Calciumantagonisten

 

Om spiercellen te laten samentrekken zijn vrije intracellulaire calciumionen nodig. Dit geldt dus ook voor de spiercellen van de vaatwand en van de hartspiervezels. Calciumantagonisten remmen de calciuminstroom in de cel, waardoor er minder intracellulaire calciumionen beschikbaar zijn. Hierdoor trekken de spieren minder samen, wat leidt tot het verwijden van de vaten. Daarnaast beïnvloeden calciumantagonisten het prikkel geleidingssysteem van het hart, door vertraging van de prikkelgeleiding in de SA- en AV-knoop (18).

 

Calciumantagonisten gebruikt bij stabiele angina pectoris (18):

  • Verapamil;

  • Diltiazem;

  • Dihydropyridinen met perifere werking.

 

Bijwerkingen

De bijwerkingen van calciumantagonisten hangen af van de specifieke groep. Maar voor alle calciumantagonisten geldt dat ze samengaan met hoofdpijn, duizeligheid en 'flushes' (het rood worden van de huid in gezicht, nek en borst, extremer dan bij normaal blozen). Daarnaast komen lage bloeddruk, lichte hartkloppingen, maag-darmklachten en enkeloedeem ook regelmatig voor.

Met name verapamil en in mindere mate ook diltiazem kunnen bradycardie (een te lage hartslagfrequentie) teweegbrengen en soms ook geleidingsstoornissen. Calciumantagonisten kunnen bovendien oesophageale reflux veroorzaken. Verapamil wordt soms ook geassocieerd met hartfalen en obstipatie (18).

 

Terug naar inhoudsopgave


 

Angina pectoris en angst

 

Algemene beschrijving

 

Angst is een normale emotie die optreedt wanneer het welzijn van een persoon direct wordt bedreigd of wanneer een persoon een situatie als bedreigend ervaart. Wanneer de angst niet in overeenstemming is met de situatie en sociale of beroepsmatige problemen veroorzaakt, is er sprake van een angststoornis (19).

Veelvoorkomende angststoornissen worden kort toegelicht in Tabel 2 (20). Voor uitgebreide informatie over de verschillende angststoornissen wordt doorverwezen naar de site van het Trimbos instituut (19).

 

Tabel 2.

Kort overzicht en toelichting van veelvoorkomende angststoornissen (20).

 

Angststoornis

 

Gegeneraliseerde angststoornis

 Excessieve angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens) die betrekking  hebben op een aantal gebeurtenissen en activiteiten.

Paniekstoornis

 ‘Recidiverende onverwachte paniekaanvallen. Een paniekaanval is een  plotselinge golf van intense angst of intens onbehagen die binnen enkele  minuten een piek bereikt’.

Sociale-angststoornis

 ‘Duidelijke angst of vrees voor een of meer sociale situaties waarin de  betrokkene wordt blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door  anderen.’

Specifieke fobie

 ‘Duidelijke angst of vrees voor een specifiek object of een specifieke  situatie (zoals vliegen, een injectie krijgen en bloed zien)’.

Posttraumatische stress-stoornis (PTSS)

 Een hevige stressreactie op een schokkende gebeurtenis. Er is sprake van  1) intrusieve symptomen, 2) blijvende vermijding van prikkels die  geassocieerd worden met de desbetreffende gebeurtenis, 3) negatieve  veranderingen in cognities en stemming en 4) duidelijke verandering in  arousal en reactiviteit.

 

Aanhoudende angina pectoris is geassocieerd met angst, ook wanneer niet is voldaan aan de diagnostische criteria van een angststoornis (subklinische angst) (21, 22). Het gevoel dat angina pectoris veroorzaakt, zoals pijn op de borst, kan een angstige ervaring zijn omdat het kan lijken op een hartaanval (23).Daarnaast kunnen patiënten bang zijn om een aanval te krijgen. Dit kan er onder andere voor zorgen dat patiënten met angina pectoris fysieke inspanning vermijden. Het is echter belangrijk om aan lichaamsbeweging te blijven doen, omdat dit goed is voor het hart en de bloedvaten (23). Het wordt geadviseerd om tijdens inspanning genoeg ‘adem’ over te houden om te kunnen praten en uit te rusten bij klachten (23).

 

Epidemiologie

 

Angst (zowel subklinische angst als een angststoornis) komt vaak voor bij mensen met pijn op de borst. Uit een onderzoek is gebleken dat 59% van de mensen met pijn op de borst, met een lage tot gemiddelde waarschijnlijkheid op coronaire hartziekten, milde tot ernstige angst ervaren (24)Coronaire hartziekten omvat meerdere aandoeningen waarbij er sprake is van afwijkingen in de kransslagaders. Naast angina pectoris omvat coronaire hartziekten ook een acuut hartinfarct (25).

Er is nog geen specifiek onderzoek gedaan naar de prevalentie van angststoornissen bij patiënten met angina pectoris, wel is de prevalentie van angststoornissen bij coronaire hartziekten bekend. Van de mensen met coronaire hartziekten heeft 15,5% last van een angststoornis. Dit is anderhalf keer zo hoog als in de algemene bevolking waar angststoornissen bij 10,1% van de volwassenen voorkomen. In Tabel 3 wordt zowel de prevalentie van angststoornissen bij mensen met coronaire hartziekten weergegeven (26) als de 12-maands prevalentie van angststoornissen in de algemene bevolking (27). Vooral de prevalentie van de gegeneraliseerde angststoornis en de paniekstoornis is bij mensen met coronaire hartziekten een stuk hoger dan de prevalentie in de algemene bevolking.

 

Tabel 3.

Prevalentie van angststoornissen (26, 27).

 

Angststoornis

 Prevalentie bij mensen met  coronaire hartziekten (%)

 12-maands prevalentie bij  algemene bevolking (%)

Gegeneraliseerde angststoornis

 8,0%

 1,7%

Paniekstoornis

 6,8%

 1,2%

Sociale-angststoornis

 4,6%

 3,8%

Specifieke fobie

 4,3%

 5,0%

Totaal*

 15,5%

 10,1%

*Totaal verschilt van de som der delen omdat patiënten meerdere angststoornissen tegelijk kunnen hebben. Verder zijn agorafobie en obsessieve-compulsieve stoornis niet meegenomen vanwege de lage prevalentie en omdat er op deze WIKI pagina verder niet op ingegaan wordt.

 

Prognose angina pectoris en angst

 

Angst is niet alleen geassocieerd met aanhoudende angina pectoris (21, 22), het beïnvloedt ook de prognose van de ziekte. Verschillende studies suggereren dat de prognose voor patiënten met angina pectoris en angst slechter is dan voor patiënten met angina pectoris zonder angst (28-32). Coronaire hartziekten in combinatie met angst is geassocieerd met een hoger risico op cardiovasculaire gebeurtenissen en mortaliteit (28, 29). Dit kan komen doordat angst geassocieerd is met een ongezonde leefstijl, zoals inactiviteit, ongezond eten en roken (30). Een ongezonde leefstijl is een risicofactor voor het ontstaan van coronaire hartziekten en kan de prognose van coronaire hartziekten negatief beïnvloeden. Ook kan angst de therapietrouw verminderen (31) wat vervolgens een negatieve invloed kan hebben op de prognose van de ziekte. Tot slot is angst geassocieerd met de progressie van atherosclerose (32).

 

Terug naar inhoudsopgave


 

Medicatiegebruik bij angst

 

Er zijn verschillende soorten angstremmende medicatie (anxiolytica). Er wordt gedacht dat anxiolytica een belangrijke invloed hebben op verscheidende hersengebieden: het limbisch systeem, de hypothalamus en de formatio reticularis (33). Bij anxiolytica die veel gebruikt worden bij angststoornissen kan een onderscheid worden gemaakt tussen medicatie die inwerkt op GABA en medicatie die inwerkt op serotonine. Daarnaast wordt per type angststoornis verschillende medicatie voorgeschreven, een overzicht hiervan is te vinden in Tabel 4.

 

Angst wordt opgewekt door overactiviteit van de amygdala, een onderdeel van het limbisch systeem. De neurotransmitter GABA zorgt voor een inhiberende (remmende) werking op de amygdala. Deze inhiberende werking is mogelijk doordat GABA-ergische middelen een remmende werking hebben op postsynaptische GABA-receptoren in de amygdala. Dit komt doordat GABA de prikkeling van de cellen remt, door het openen van chloridekanalen. Hierdoor wordt de activiteit van het centrale zenuwstelsel gedempt. In figuur 1 wordt de werking van GABA schematisch weergegeven. (Copyright 2015 D.C. Stam)

 

Figuur 1. Medicatie effect op GABA systeem (Copyright 2015 D. Stam).

 

Benzodiazepinen

 

Benzodiazepinen zorgen voor een versterking van de remmende werking van GABA, op het niveau van de amygdala (34). De werking van benzodiazepinen treedt erg snel in (35). Bij angststoornissen worden verschillende benzodiazepinen gebruikt: alprazolam, diazepam, oxazepam, clonazepam, bromazepam en lorazepam (36). 

 

Bijwerkingen

Benzodiazepinen hebben onder andere een negatieve invloed op: alertheid, concentratievermogen en motorische vaardigheid en kunnen vooral in het begin de rijvaardigheid beïnvloeden. Verder komt bij een aantal patiënten een bepaalde graad van afvlakking van de subtiliteit van het psychisch functioneren voor (lichte ontremmingen op sociaal vlak, agressief gedrag, anterogarde amnesie, verhoogde eetlust met toename van lichaamsgewicht, vermoeidheid, libidoverlies (afname van geslachtsdrift) en depressieve verschijnselen). Toxische bijwerkingen kunnen optreden wanneer benzodiazepinen worden gecombineerd met alcohol, drugs, antidepressiva of sedativa. Daarnaast bestaat er het risico op afhankelijkheid, rebound- en andere onttrekkingssyndromen (35). Ondanks het feit dat benzodiazepinen verslavingsgevoelig zijn en er snel gewennig optreed voor een bepaalde dosering, is deze medicatiegroep toch nog steeds een van de meest gebruikte anxiolytica (34, 89).

 

Pregabaline

 

Pregabaline is een aminozuur dat is verwant aan GABA (een GABA-analogon). Pregabaline werkt niet op de GABA-erge transmissie, maar pregabaline bindt aan spanningsgevoelige calciumkanalen, wat leidt tot een demping van de activiteit van het centrale zenuwstelsel. Verder vermindert pregabaline de afgifte van verschillende neurotransmitters, zoals glutamaat en noradrenaline (33, 37). De neurotransmitter glutamaat wordt gezien als een belangrijk element in angst en angstig gedrag (90). Daarnaast wordt gedacht dat ook noradrenaline een stimulerende werking op angst heeft (51). Zo kan vermindering van de afgifte van de neurotransmitters glutamaat en noradrenaline dus leiden tot een reductie van angst.

 

Bijwerkingen

Bij het gebruik van pregabaline komen slaperigheid, duizeligheid en hoofdpijn zeer vaak voor (>10%). Verder rapporteren gebruikers ook vaak (1-10%) rugpijn, pijn in de ledematen, cervicale spasmen (onwillekeurige samentrekkingen/ spierbewegingen), afgenomen libido (afname van geslachtsdrift), ataxie, spierkramp, artralgie, erectiele disfunctie, abnormale coördinatie, tremor, dysartrie, hypo-esthesie, sedatie, diplopie, vertigo, misselijkheid, braken, diarree, droge mond, obstipatie, flatulentie, (perifeer) oedeem, vallen, amnesie, geheugenstoornis, concentratiestoornis, paresthesie, dronken gevoel, vermoeidheid, gewichtstoename, evenwichtsstoornis, lethargie, wazig zien, verwarring, irritatie, desoriëntatie en slapeloosheid (37).

 

Medicatie die inwerkt op serotonine

 

Serotonine is een neurotransmitter die met verscheidende hersengebieden (waar onder de amygdala) interacteert en zo angst reguleert. Anxiolytica die inwerken op serotonine zijn de medicijngroep antidepressiva en het medicijn buspiron (34).

 

Antidepressiva

 

Veel voorgeschreven medicijnen bij angstklachten zijn antidepressiva. Antidepressiva zorgen voor het normaliseren van de stemming. Antidepressiva lijken te zorgen voor een toename van neurotransmitters in de synapsspleet. Twee soorten antidepressiva die bij angststoornissen worden gebruikt zijn antidepressiva met serotonerge werking (SSRI's) en serotonerge tricyclische antidepressiva (TCA’s), deze antidepressiva hebben namelijk ook een paniek- en angstreducerende werking. De werking van deze antidepressiva treedt pas na vier weken in (36).

  • SSRI's (selectieve serotonineheropnameremmers): zorgen voor selectieve en krachtige remming van de serotonine heropname, ook bekend als remming van de serotonine transporter (33). Hierdoor komt er meer serotonine vrij in de synapsspleet. Bij angststoornissen worden verschillende SSRI’s gebruikt (36):

    • Escitalopram;

    • Fluoxetine;

    • Fluvoxamine;

    • Paroxetine;

    • Sertraline; 

    • Venlafaxine;

    • Duloxetine;

  • TCA’s: blokkeren de heropname pompen voor norepinephrine of voor serotonine en norepinephrine. Hierdoor komt er meer serotonine vrij in de synapsspleet. De gebruikte TCA’s bij angststoornissen zijn (36):

    • Clomipramine;

    • Imipramine. 

 

Bijwerkingen

Bij het gebruik van antidepressiva als medicatie voor angststoornissen moet er rekening mee worden gehouden dat vooral in het begin van de behandeling juist angst kan optreden. Daarnaast kunnen beide type medicatie de kans op hyponatriëmie (zoals misselijkheid, spierkrampen) vergroten, ook neemt het risico op botfracturen toe (36).

  • Bijwerkingen TCA’S:

    • Parasympathicolytische effecten (blokkade van de muscarinerge receptor): droge mond, duizeligheid, obstipatie, mictiestoornissen (moeilijkheden bij het plassen), erectiestoornis, tachycardie (een te hoge hartslagfrequentie), accommodatiestoornissen (stoornis is het scherpstellen van het oog) , zweten, pupilverwijding (kan leiden tot verhoging van de oogboldruk). Centrale bijwerkingen: cognitief disfunctioneren, agitatie (rusteloosheid) en verwardheid optreden (voornamelijk bij ouderen);

    • Anti-noradrenerge effecten: orthostatische hypotensie en duizeligheid;

    • Kinidine-achtige werking: zorgt voor geleidingsveranderingen van het hart, wat leidt tot veranderingen in het ECG-patroon (verlenging QT-interval);

    • Antihistaminerge werking: hypnosedatie. Mogelijk speelt de antihistaminerge werking ook een rol bij gewichtstoename en onderdrukt het de REM-slaap (36).

  • Bijwerkingen SSRI’s:

    • De bijwerkingen van SSRI’s worden voornamelijk gekenmerkt door een versterking van serotonine (5-HT). Hieronder vallen: maag-darmklachten (misselijkheid, diarree en obstipatie), hoofdpijn (migraine), anorexie, agitatie (rusteloosheid), slapeloosheid, bloedingen, tremoren, autonome effecten (droge mond, zweten), seksuele stoornissen, en gewichtstoename en -afname. Het gros van deze bijwerkingen verdwijnen over het algemeen binnen een week (36).

 

Buspiron

 

Een anxiolytica die onder andere vaak bij gegeneraliseerde angststoornissen wordt gebruikt is buspiron. Buspiron heeft anxiolytische en antidepressieve effecten, doordat het functioneert als een serotonine 5-HT1A receptor partiële agonist (een stof met dezelfde werking als een agonist, maar dan in minder sterke mate). Serotonine 5-HT1A receptoren zijn te vinden in verscheidende hersengebieden, waaronder de amygdala. Serotonine, een neurotransmitter die angst reguleert, bindt aan 5-HT1A receptoren. Buspiron kan ook binden aan de 5-HT1A receptoren en simuleert de werking van serotonine, maar heeft niet zo'n sterk effect als serotonine. Daarnaast wordt gedacht dat buspiron ook de afgifte van dopamine vergroot (34, 38). De werking van buspiron treedt na één tot drie/vier weken in (38).

 

Bijwerkingen

Bij het gebruik van buspiron komen duizeligheid, een licht gevoel in het hoofd, hoofdpijn, slaperigheid en sufheid vaak voor (>10%). Bovendien rapporteren gebruikers ook vaak pijn in spieren en gewrichten, vermoeidheid, zwakte, nervositeit, slapeloosheid, concentratiestoornis, verwardheid, depressie, woede, paresthesieën, coördinatiestoornissen, keelpijn, verstopte neus, tremoren, tinnitus, tachycardie, pijn op de borst, maag-darmstoornissen, zweten of klamheid en huiduitslag(38).

 

Tabel 4.

Overzicht van gebruikte medicatie per type angststoornis (33, 39).

 

Gegeneraliseerde

angststoornis

Paniekstoornis

Sociale

Angststoornis

Specifieke

fobie

PTSS

  • SSRI’s

  • Benzodiazepinen

  • Pregabaline

  • Buspiron

  • SSRI’s

  • TCA’s

  • Benzodiazepinen

  • SSRI’s

  • Benzodiazepinen (alleen effectief bij hoge dosis)

  • SRI’s

  • TCA’s

  • Benzodiazepinen

  • SRI’s

  • TCA’s

 

Terug naar inhoudsopgave


 

Interactie tussen de medicatie voor angina pectoris en angst

 

Wanneer medicatie wordt voorgeschreven aan mensen met angina pectoris, die daarnaast ook last hebben van een angststoornis en daarvoor medicijnen gebruiken, moet extra aandacht besteedt worden aan de interactie van deze medicijnen. Daarnaast blijkt uit meerdere studies dat het hebben van onder andere een paniekstoornis of een gegeneraliseerde angststoornis mensen op zich al gevoeliger maakt voor hun lichamelijke symptomen, waardoor deze als meer ernstig worden geïnterpreteerd (40-42). Ook bleek uit een studie dat patiënten die lijden aan een gegeneraliseerde angststoornis vaak pijnlijke lichamelijke symptomen ervaren (43). Hieronder volgt een korte beschrijving van de aandachtspunten waarop men moet letten .

 

Bètablokkers

 

Los van de interactie tussen verschillende medicijnen, is van een aantal bètablokkers (medicijnen voor angina pectoris) bekend dat ze één of meer van de volgende bijwerkingen kunnen veroorzaken: depressies, psychosen, verwarring, hallucinaties en slaapstoornissen, die soms samen gaan met levendige dromen of nachtmerries (44-50). Mogelijk interpreteren patiënten met een angststoornis deze bijwerkingen als meer ernstig (19-21), wat hen mogelijk nog angstiger maakt.

 

Met name wanneer men bètablokkers gebruikt in combinatie met anxiolytica is voorzichtigheid geboden. Dit omdat bètablokkers invloed hebben op het eerder beschreven sympathische zenuwstelsel. Deze werking op het sympathisch zenuwstelsel zorgt ervoor dat de bloeddruk lager wordt en het hartritme vertraagd (12,13). Wanneer anxiolytica ook de bloeddruk en het hartritme beinvloeden kan dit het effect van de bètablokkers versterken of juist verzwakken. Daarnaast kan het zo zijn dat zowel een bètablokker als anxiolyticum door hetzelfde enzym worden omgezet. Wanneer twee medicijnen tegelijkertijd door hetzelfde enzym moeten worden omgezet, kan het zo zijn dat het ene medicijn helemaal niet wordt omgezet of in ieder geval in veel mindere mate. Hieronder wordt ingegaan op de interactie tussen anxiolytica en bètablokkers (evenals enkele keren op de interactie tussen anxiolytica en verapamil).

 

 

Benzodiazepinen

 

  • Alprazolam

Bij alprazolam zijn weinig bijwerkingen die een extra negatief effect kunnen hebben op patiënten met angina pectoris. Echter, bijwerkingen die soms voorkomen (0,1-1%) zijn hypotensie (te lage bloeddruk) en tachycardie, hier moet dus wel rekening mee worden gehouden. Daarnaast komen er wel eens bloedbeeldafwijkingen (zoals een tekort aan witte bloedlichaampjes) voor, maar dit is maar zeer zelden het geval (52).

 

  • Diazepam

Bij diazepam zijn er ook weer een aantal bijwerkingen waar extra rekening mee moeten worden gehouden, wanneer de patiënt ook gediagnosticeerd is met angina pectoris. Zo zijn voorkomende bijwerkingen bij diazepam: bradycardie (te lage hartslag), hartfalen (inclusief hartstilstand) en hypotensie. Wel komen deze bijwerkingen maar zelden (0,01-0,1%) voor (53).

 

  • Clonazepam

Clonazepam heeft een aantal bijwerkingen die heftig zijn, vooral voor patiënten met angina pectoris. Zo is er een kans op trombocytopenie (0,01-0,1%) en is er soms (<0,01%)  sprake van hartfalen (waaronder hartstilstand). Deze bijwerkingen komen echter maar in een beperkt aantal patiënten voor (54).

 

  • Bromazepam

Bromazepam heeft ook hartfalen (inclusief hartstilstand) als bijwerking. Dit is weer een belangrijke bijwerking waar extra rekening mee gehouden moet worden wanneer men te maken heeft met een patiënten met angina pectoris (55).

 

  • Lorazepam

De bijwerkingen waar bij Lorazepam extra aandacht aan moet worden besteed, wanneer men te maken heeft met patiënten met angina pectoris patiënten, zijn bloeddyscrasie, hypotensie en hypertensie (te hoge bloeddruk) (56).

 

In Tabel 5 worden de overeenkomstige (bij)werkingen van bètablokkers en benzodiazepinen weergegeven. Wanneer deze twee medicijnen in combinatie worden gegeven kunnen deze (bij)werkingen elkaar versterken of verzwakken.

 

Tabel 5.

Interactie tussen bètablokkers en benzodiazepinen (52-56).
 

Benzodiazepinen

 

 

 

Bètablokkers

 

 

 

 

Propranolol

Metoprolol

Atenolol

Acebutolol

Bisoprolol

Celiprolol

Pindolol

Alprazolam

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

Diazepam

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

Clonazepam

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

Bromazepam

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

  • Hartfalen

Lorazepam

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

 

 

Pregabaline

 

Bij het medicijn pregabaline komen de volgende bijwerkingen soms (0,1-1%) voor, waarbij rekening moet worden gehouden bij mensen met angina pectoris: tachycardie, eerstegraads AV-blok, sinusbradycardie, hartfalen, hypotensie, hypertensie, afname van bloedplaatjes, borstpijn en een beklemmend gevoel op de borst. Met name de laatste twee bijwerkingen kan de patiënt ervaren als angina pectoris. Zelden gaat pregabaline gepaard met QT-verlenging, sinusaritmie en tachycardie (37).

 

In Tabel 6 worden de overeenkomstige (bij)werkingen van bètablokkers en pregabaline weergegeven. Wanneer deze twee medicijnen in combinatie worden gegeven kunnen deze (bij)werkingen elkaar versterken of verzwakken.

 

Tabel 6.

Interactie tussen bètablokkers en pregabline (37).

 

Pregabaline

 

 

 

Bètablokkers

 

 

 

 

Propranolol

Metoprolol

Atenolol

Acebutolol

  Bisoprolol

  Celiprolol

Pindolol

 

  • Hypotensie

  • Hartfalen

  • Sinusbradycardie

  • Hypotensie

  • Hartfalen

  • Sinusbradycardie

  • Hypotensie

  • Hartfalen

  • Sinusbradycardie

  • Hypotensie

  • Hartfalen

  • Sinusbradycardie

  • Hypotensie

  • Hartfalen

  • Sinusbradycardie

  • Hypotensie

  • Hartfalen

  • Sinusbradycardie

  • Hypotensie

  • Hartfalen

  • Sinusbradycardie

 

 

Medicatie die inwerkt op serotonine en de interactie met bètablokkers

 

Selectieve Serotonine Heropnameremmers (SSRI’s)

 

  • (Es)citalopram

Citalopram kan hartritmestoornissen veroorzaken, zoals verlenging van het QT-interval en kamerritmestoornissen (o.a. ‘torsade de pointes’) (57). Bradycardie, een te lage hartslag, is een van de bijwerkingen van Citalopram. Bètablokkers verlagen ook de hartslag, daarom moet worden opgepast wanneer deze medicijnen tegelijkertijd worden gebruikt. Daarnaast heeft citalopram een licht remmende werking op het enzym CYP2D6; dit enzym kan ook lichaamsvreemde stoffen zoals medicijnen omzetten. Een veel gebruikte bètablokker, metoprolol, wordt door ditzelfde enzym omgezet en heeft een smalle therapeutische breedte. Men moet extra voorzichtig zijn wanneer beide medicijnen tegelijkertijd worden gebruikt (58).

 

  • Fluoxetine

Ook bij fluoxetine kunnen kamerritmestoornissen ontstaan, waaronder ‘torsade de pointes’ en QT-interval verlenging. Fluoxetine en zijn metaboliet remmen de werking van het CYP2D6 enzym sterk. Bij gelijktijdig gebruik of binnen vijf weken na het staken van fluoxetine, moeten medicijnen die ook door dit enzym worden omgezet en een smalle therapeutische breedte hebben, in een lagere dosis worden gegeven. Dit geldt dus ook voor de bètablokkers metoprolol en propranolol. Men moet daarnaast voorzichtig zijn met het gelijktijdig gebruiken van medicatie die de functie van de bloedplaatjes beïnvloedt (59).

 

  • Fluvoxamine

Fluvoxamine heeft een sterk remmende werking op CYP1A2, ook dit enzym is betrokken bij het omzetten van de bètablokker propranolol. Een patiënt met angina pectoris die propranolol gebruikt, moet dus ook voorzichtig zijn met het gebruik van fluvoxamine, omdat propranolol nu minder goed kan worden afgebroken door CYP1A2 (60).

 

  • Paroxetine

Soms, in 0,1 tot 1% van de gevallen, kan paroxetine tachycardie, posturale hypotensie en voorbijgaande stijging of daling van de bloeddruk veroorzaken. Zelden veroorzaakt het ook bradycardie. Bij medicatie die de bloedstolling vermindert, moet men bedacht zijn op een mogelijk verlengde bloeddingstijd door SSRI’s (61). Daarnaast is paroxetine ook een sterke remmer van CYP2D6 en men moet dus opletten wanneer dit medicijn wordt gebruikt in combinatie met de bètablokkers metoprolol en propranolol (62).

 

  • Sertraline

Sertraline heeft in 0,1 tot 1% van de gevallen tachycardie en hypertensie als gevolg. Alhoewel het weinig voorkomt, zijn een myocard infarct (hartinfarct), bradycardie en perifere ischemie ook bijwerkingen van sertraline. Bijwerkingen die zeker serieus genomen moeten worden wanneer er sprake is van angina pectoris. Sertraline remt CYP2D6 dosis-afhankelijk, waardoor interacties kunnen optreden met medicijnen die door CYP2D6 worden omgezet. Daarnaast worden nog trombocytopenie (te weinig bloedplaatjes in het bloed) en een veranderde bloedplaatjesfunctie als bijwerkingen genoemd (63).

 

  • Venlafaxine

Veel voorkomende bijwerkingen (1-10%) van venlafaxine zijn hartkloppingen, (orthostatische) hypotensie, tachycardie en kortademigheid. Kortademigheid komt zowel bij angina pectoris als bij een paniekaanval voor, terwijl hartkloppingen alleen voorkomen bij paniekaanvallen. Zelden komt ook QT-verlenging en ventrikelfibrilleren (‘torsade de pointes’) voor (64). Venlafaxine kan echter ook de systolische bloeddruk verhogen en de hartfrequentie doen toenemen. Bovendien is venlafaxine een zwakke remmer van CYP2D6 (65).

 

  • Duloxetine

In 0,1 tot 1% van de gevallen komen er bij gebruik van duloxetine de volgende bijwerkingen voor, die van belang zijn bij mensen met angina pectoris: tachycardie, supraventriculaire ritmestoornissen (vooral atriumfibrilleren), hypertensie en orthostatische hypotensie (met name in het begin). Ook komt pijn op de borst voor, wat verward kan worden met werkelijke angina pectoris. Omdat duloxetine een matige remmer van CYP2D6 is, moet men extra voorzichtig zijn bij gelijktijdig gebruik met middelen met een smalle therapeutische breedte hebben, zoals de bètablokker metoprolol (66).

 

In Tabel 7 worden de overeenkomstige (bij)werkingen van bètablokkers en SSRI's weergegeven. Wanneer deze twee medicijnen in combinatie worden gegeven kunnen deze (bij)werkingen elkaar versterken of verzwakken.

 

Tabel 7.

Interactie tussen bètablokkers en SSRI’s (57-66).

 

SSRI’s

 

 

 

Bètablokkers

 

 

 

 

Propranolol

Metoprolol

Atenolol

Acebutolol

Bisprolol

Celiprolol

Pindolol

(Es)citalopram

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Citalopram remt werking CYP2D6 licht

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

Fluoxetine

  • Fluoxetine remt werking CYP2D6 sterk

  • Fluoxetine remt werking CYP2D6 sterk

*

*

 * 

 * 

 * 

Fluvoxamine

  • Fluvoxamine remt werking CYP1A2 sterk

*

*

*

 * 

 * 

 * 

Paroxetine  

  • Hypotensie

  • Bradycardie

  • Paroxetine is een sterke remmer van CYP2D6

 

  • Hypotensie

  • Bradycardie

  • Paroxetine is een sterke remmer van CYP2D6

  • Hypotensie

  • Bradycardie

  • Hypotensie

  • Bradycardie

  • Hypotensie

  • Bradycardie

  • Hypotensie

  • Bradycardie

  • Hypotensie

  • Bradycardie

Sertraline

  • Bradycardie

  • Sertraline remt werking CYP2D6 dosis-afhankelijk

  • Bradycardie

  • Sertraline remt werking CYP2D6 dosis-afhankelijk

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

  • Bradycardie

Venlafaxine

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Venlafaxine is een zwakke remmer van CYP2D6

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

  • Hypotensie

Duloxetine

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Duloxetine remt werking CYP2D6 matig

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

* Over deze interactie is op het Farmacotherapeutisch Kompas niets bekend

 

Tricyclische antidepressiva (TCA’s)

 

Tricyclische antidepressiva kunnen geleidingsverandering van het hart veroorzaken. Dit uit zich in veranderingen in het ECG-patroon met onder andere een verlenging van het QT-interval. Bij de aanwezigheid van cardiovasculaire aandoeningen is daarom voorzichtigheid geboden bij het gebruik van deze medicatie. Wanneer een overdosering wordt genomen (suïcide), kunnen tricyclische antidepressiva hartritmestoornissen veroorzaken en levensgevaarlijk zijn (36).

 

  • Clomipramine 

Clomipramine heeft meerdere bijwerkingen die in het achterhoofd moeten worden gehouden, wanneer dit medicijn wordt gecombineerd met angina pectoris. Zo zijn vaak voorkomende bijwerkingen (1-10%): hypertensie, verergering van hartfalen, prikkelgeleidingsstoornissen (verlengd QT-interval en ‘torsade des pointes’). Daarnaast slikken patiënten met angina pectoris vaak bètablokkers of verapamil (een calciumantagonist), echter geleidingsstoornissen kunnen optreden wanneer deze medicatie wordt gecombineerd met clomipramine (67).

 

  • Imipramine 

Ook bij imipramine moet opgelet wanneer dit medicijn wordt voorgeschreven bij angina pectoris patiënten. Zo zijn bijwerkingen van dit medicijn orthostatische hypotensie, cardiovasculaire afwijkingen (zoals sinustachycardie) en andere hartritmestoornissen (68).

 

In Tabel 8 worden de overeenkomstige (bij)werkingen van bètablokkers en TCA's weergegeven. Wanneer deze twee medicijnen in combinatie worden gegeven kunnen deze (bij)werkingen elkaar versterken of verzwakken.

 

Tabel 8.

Interactie tussen bètablokkers en TCA’s (67,68).

 

TCA’s

 

 

 

Bètablokkers

 

 

 

 

Propranolol

Metoprolol

Atenolol

Acebutolol

Bisoprolol

Celiprolol

Pindolol

Clomipramine

  • Geleidingsstoornissen

  • Verergering van hartfalen

  • Geleidingsstoornissen

  • Verergering van hartfalen

  • Geleidingsstoornissen

  • Verergering van hartfalen

  • Geleidingsstoornissen

  • Verergering van hartfalen

  • Geleidingsstoornissen

  • Verergering van hartfalen

  • Geleidingsstoornissen

  • Verergering van hartfalen

  • Geleidingsstoornissen

  • Verergering van hartfalen

Imipramine

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

  • Orthostatische hypotensie

 

 

Buspiron

 

Buspiron veroorzaakt vaak (1-10%) tachycardie en pijn op de borst, daarnaast is zweten een vaak voorkomende bijwerking. Pijn op de borst en zweten zijn hierbij essentieel, omdat dit ook symptomen zijn van angina pectoris. Wanneer buspiron wordt gegeven in combinatie met verapamil kan dit de buspironconcentratie verhogen, omdat verapamil een remmende werking heeft op het enzym CYP3A4 (38).

 

Interactie in een notendop

 

Samenvattend kan dus worden gesteld dat men voorzichtig moet zijn met het gebruik van anxiolytica in combinatie met medicatie voor angina pectoris. Met name wanneer de bètablokkers propranolol en metoprolol worden gebruikt in combinatie met anxiolytica, is voorzichtigheid geboden. Dit omdat anxiolytica een remmende werking kunnen hebben op CYP2D6 en een enkele ook op CYP1A2, enzymen die betrokken zijn bij het omzetten van propranolol en metoprolol (38,58-66). Daarnaast kunnen anxiolytica bradycardie, hartfalen en hypotensie veroorzaken, noemenswaardige bijwerkingen die de werking van bètablokkers kunnen versterken.

 

Terug naar inhoudsopgave


 

Angina pectoris en paniekstoornis

 

Een van de meest voorkomende redenen waarvoor patiënten naar de eerste hulp komen is pijn op de borst. Bij meer dan de helft van deze patiënten is er echter geen onderliggende cardiale oorzaak (zoals angina pectoris) of andere lichamelijke oorzaak voor deze klachten (69). Bij deze patiënten kunnen psychologische symptomen de pijn op de borst veroorzaken (70). Een goed voorbeeld hiervan is de paniekstoornis. Er is sprake van een paniekstoornis wanneer mensen meerdere onverwachte paniekaanvallen ervaren en wanneer dit samen gaat met 1) het voortdurend bezig zijn met/bezorgdheid over nieuwe paniekaanvallen of de gevolgen daarvan en/of 2) maladaptieve gedragsveranderingen die samenhangen met de aanvallen, bijvoorbeeld het vermijden van bepaalde plaatsen en situaties (20).

Veel patiënten met een paniekstoornis gaan er echter vanuit dat de pijn op de borst wordt veroorzaakt door een hartziekte en gaan daarom vaak naar de eerste (hart)hulp. Vanwege de overeenkomsten tussen paniekstoornis en angina pectoris is dit echter ook heel begrijpelijk. In Figuur 2 is te zien welke symptomen van angina pectoris en een paniekaanval bij een paniekstoornis overeenkomstig zijn.

 

 

 

Figuur 2.

Overeenkomsten en verschillen tussen angina pectoris en een paniekaanval(32071) (Copyright 2015 A. Timmermans & T. Leendertse).

 

 

Gevolgen van het niet herkennen van een paniekstoornis en angina pectoris

 

Omdat de symptomen van angina pectoris en een paniekstoornis veel gelijkenissen hebben, hebben niet alleen patiënten maar ook artsen moeite met het herkennen van een paniekstoornis bij patiënten met pijn op de borst (72). Hierdoor ondergaan deze patiënten vaak onnodig dure en ingrijpende hartonderzoeken, of krijgen patiënten zelfs de verkeerde diagnose (72, 73).

Een van de onderzoeken die vaak worden uitgevoerd bij het vermoeden van een hartziekte is hartkatheterisatie. Hierbij wordt een katheter (dun slangetje) via de huid en bloedbaan naar de kransslagaders geleid om zo te kijken of deze slagaderen vernauwd zijn en of er sprake is van angina pectoris. Vanwege de nadelen en kans op complicaties is het belangrijk dat deze ingreep alleen wordt gedaan wanneer het nodig is. Zo is het een dure ingreep, is de röntgenstraling schadelijk en lopen patiënten bovendien kans op beschadigingen van het bloedvat (74)  Daarnaast heeft het niet herkennen van een paniekstoornis van patiënten met pijn op de borst een lagere kwaliteit van leven en een verhoogd gebruik van de gezondheidszorg tot gevolg (75).

Daarentegen kunnen ook cardiale symptomen of aandoeningen niet juist worden herkend. Dit gebeurt vooral wanneer het gaat om vage symptomen en minder duidelijke signalen dan pijn op de borst zoals vermoeidheid, onrustig gevoel, misselijkheid en kortademigheid (76). Wanneer hart- en vaatziekten zoals (ernstige) angina pectoris niet op tijd worden herkend kan dit leiden tot meer beperkingen en eerder overlijden (77).

 

Hoe zijn angina pectoris en een paniekstoornis te onderscheiden?

 

Het is belangrijk dat artsen rekening houden met een mogelijke paniekstoornis en deze kunnen onderscheiden van een somatische aandoening/oorzaak zoals angina pectoris. Ondanks de vele overeenkomsten zijn er belangrijke verschillen waardoor men patiënten met een paniekstoornis zou kunnen herkennen.

Allereerst zijn er bepaalde groepen die speciale aandacht behoeven, bijvoorbeeld in de vorm van screening, vanwege een hogere kans op een paniekstoornis. Zo komt een paniekstoornis vooral voor bij jongere mensen en komt het vanaf 65 jaar minder vaak voor (71, 83). De kans op angina pectoris neemt daarentegen juist toe met de leeftijd (8). Daarnaast hebben mensen die eerder ten minste één paniekaanval hebben gehad en mensen die de neiging hebben om lichamelijke angstsymptomen catastrofaal te interpreteren meer kans op een paniekstoornis (84).Tot slot hebben vrouwen meer kans op een paniekstoornis, zo komt een paniekstoornis in Nederland meer voor bij vrouwen (4.7%) dan bij mannen (2.8%) (27). Vrouwen met een paniekstoornis hebben bovendien vaker moeite met de ademhaling en daardoor meer kans op pijn op de borst (83). Hoewel de hiervoor besproken risicogroepen (lagere leeftijd, eerdere paniekaanval, neiging om lichamelijke symptomen catastrofaal te interpreteren en vrouwen) meer kans hebben op een paniekstoornis, betekent dit zeker niet dat er bij deze groepen geen sprake kan zijn van een hartaandoening. Zeker bij vrouwen zijn hart- en vaatziekten nog steeds een van de meest voorkomende doodsoorzaken. Hartaandoeningen bij vrouwen worden echter vaker niet herkend omdat vrouwen meer atypische klachten vertonen en andere afwijkingen laten zien bij hartonderzoek dan mannen (85).

 Ten tweede is het belangrijk om te kijken naar de kenmerken van de pijnklachten; bij atypische pijn op de borst, een non-cardiale beschrijving en pijn in de rechter arm, moet men rekening houden met een paniekstoornis. Naast deze lichamelijke kenmerken is het ook belangrijk om naar gedragskenmerken te kijken. Wanneer patiënten cognities of gedragingen vertonen die wijzen op agorafobie (niet meer alleen naar buiten durven vanwege angst voor paniekaanvallen), moet men sterk rekening houden met een paniekstoornis. Deze patiënten zouden verder geëvalueerd moeten worden, bijvoorbeeld met behulp van DSM-criteria (72).

Redenen om bij symptomen van een paniekaanval juist wel aan een lichamelijke oorzaak zoals angina pectoris te denken zijn een atypische anamnese voor een paniekstoornis of een eerste paniekaanval ná het 40e levensjaar (86).

 

De invloed van paniekstoornis op angina pectoris

 

Patiënten met een paniekstoornis hebben een twee keer zo hoog risico op coronaire hartziekten (87). Dit kan komen doordat patiënten met een paniekstoornis, vanwege de overeenkomstige symptomen met hartklachten, toch angstig blijven dat er iets met het hart aan de hand is. Patiënten blijven hierdoor klachten houden en hulp zoeken, wat vervolgens stress kan veroorzaken en hierdoor het risico op hart- en vaatziekten kan verhogen (88). Wanneer een paniekstoornis wordt gediagnosticeerd, moet er dus rekening gehouden worden met het mogelijk ontstaan van hartziekten. Het is daarom belangrijk om goed naar de klachten van patiënten te blijven luisteren en patiënten serieus te nemen.

Ook wanneer iemand al gediagnosticeerd is met angina pectoris moet er rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van een paniekstoornis. Van de patiënten met coronaire hartziekten heeft namelijk 6,81 % een paniekstoornis (Tabel 3). Het samen voorkomen van angst en angina pectoris kan, zoals eerder gezegd, een negatieve invloed hebben op de prognose van angina pectoris.

Doordat een paniekstoornis het ontstaan en de prognose van angina pectoris kan beïnvloeden is het van belang dat er bij patiënten met pijn op de borst altijd ook gekeken wordt naar een mogelijke paniekstoornis. Wanneer hier sprake van is, moet deze zo goed mogelijk behandeld worden om het effect op het ontstaan en de prognose van angina pectoris zo klein mogelijk te houden.

 

Behandeling van een paniekstoornis

 

Een paniekstoornis kan volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornis behandeld worden met 1) zelfhulp en internet-based interventies, 2) medicatie en 3) psychologische of psychotherapeutische interventies (78). Deze drie wijze van behandeling worden hieronder kort toegelicht.

 

Zelfhulp en internet-based interventies

Een goede eerste-stap interventie voor een paniekstoornis is zelfhulp (78). Zelfhulp is het oplossen of verzachten van problemen zonder tussenkomst van een professionele hulpverlener (79). Dit kan doormiddel van psycho-educatie, adviezen en oefeningen (zoals; ontspanningsoefeningen en exposure-oefeningen) in de vorm van een boekje of handleiding, video- of audiocassette, computerprogramma of een programma op Internet. Naast zelfhulp zijn ook internet-based interventies effectief voor de behandeling paniekstoornissen (80, 81).

Omdat zelfhulp de nodige discipline van de patiënt vraagt, wordt het aangeraden om zelfhulp te ondersteunen met kortdurende face-to-face-, telefonische- of e-mailcontacten om het succes van de zelfhulp te bevorderen (78).Wanneer de verbetering door zelfhulp beperkt is, kan medicatie of cognitieve gedragstherapie worden ingezet(78).

 

Behandeling met medicijnen

Medicatie bij een paniekstoornis is eerder op deze WIKI pagina besproken. Klik HIER voor meer informatie over de behandeling van medicijnen bij een paniekstoornis.

 

Psychologische en psychotherapeutische interventies

De twee meest effectieve psychotherapeutische behandelingen bij een paniekstoornis zijn exposure in vivo en psychologische paniekmanagement. Beide behandelingen vallen onder cognitieve gedragstherapie(78) en worden hieronder kort toegelicht.

  • Exposure in vivo wordt aangeraden wanneer iemand last heeft van agorafobische vermijding (78). Agorafobie is duidelijke angst of vrees voor onder andere open ruimtes (zoals pleinen of bruggen), afgesloten ruimtes (zoals winkels of theaters) en voor situaties waarin de betrokkene alleen buitenshuis is (20) en agorafobische vermijding is het vermijden van deze situaties. Tijdens exposure in vivo wordt de patiënt systematisch blootgesteld aan de situaties die hij vreest, hierna wordt een afname in angst vastgesteld (82).

  • Paniekmanagement wordt aangeraden wanneer paniek of de angst voor paniek op de voorgrond staan (78). Er zijn verschillende soorten paniekmanagement die op enkele punten verschillen, maar veel overeenkomsten hebben. Meestal wordt er een geruststellende herinterpretatie ten aanzien van panieksensaties nagestreefd, worden er copingvaardigheden aangeleerd en vindt er blootstelling plaats aan panieksensaties (78).

 

Angina pectoris en paniekstoornis in een notendop

 

Angina pectoris en een paniekstoornis hebben veel overeenkomsten, waardoor de twee soms moeilijk te onderscheiden zijn. Dit is echter wel belangrijk; het niet herkennen van een paniekstoornis gaat samen met onnodig dure en ingrijpende hartonderzoeken, verkeerde diagnose (72,73), een lagere kwaliteit van leven en een verhoogd gebruik van de gezondheidszorg (75). Het niet herkennen van cardiale symptomen gaat samen met meer beperkingen en eerder overlijden (77).

Om angina pectoris en een paniekstoornis te onderscheiden kan er extra gelet worden op risicogroepen (lagere leeftijd, eerdere paniekaanval, neiging om lichamelijke symptomen catastrofaal te interpreteren en vrouwen) voor het ontstaan van een paniekstoornis (27,71,83,84) en op pijnklachten en gedragskenmerken die typisch zijn voor een paniekstoornis (72).

Daarnaast kan een paniekstoornis het ontstaan en de prognose van angina pectoris beïnvloeden (28-32,87), dus het is van belang dat er bij patiënten met pijn op de borst altijd ook gekeken wordt naar een mogelijke paniekstoornis en dat deze mogelijke paniekstoornis zo goed mogelijk wordt behandeld.

 

Terug naar inhoudsopgave


 

Deze WIKI in een notendop

 

Angina pectoris is een aandoening die ontstaat door vernauwing van de kransslagaders en die zich kenmerkt door pijn op borst klachten die vooral ontstaan bij inspanning of emotie (2,3,4). Meer dan de helft van de patiënten met pijn op de borst ervaart angstklachten (24). Uit onderzoek blijkt dat angst de prognose van angina pectoris negatief kan beïnvloeden (28-32). Het is daarom belangrijk om naast de angina pectoris ook de angstklachten te behandelen, bijvoorbeeld met medicatie. Men moet echter wel voorzichtig zijn met het gebruik van anxiolytica in combinatie met medicatie voor angina pectoris. Sommige medicatie hebben namelijk een negatieve interactie met elkaar. Zo hebben sommige anxiolytica een remmende werking op enzymen die betrokken zijn bij het omzetten van bepaalde medicatie voor angina pectoris, daarnaast kunnen interacties zorgen voor een versterkt effect van de medicatie, wat gevaarlijk kan zijn (37,38,52-68).  

Tot slot is er speciale aandacht nodig voor de paniekstoornis, een angststoornis die qua symptomen veel overeenkomsten heeft met angina pectoris (3, 20, 71). Hierdoor krijgen patiënten soms niet de juiste diagnose en behandeling (7273), wat ernstige gevolgen kan hebben (75, 77).

 

Terug naar inhoudsopgave 


Auteurs

 

Anique Timmermans, BSc

Michelle van Iersel, BSc

Daphne Stam, BSc

Thirsa Leendertse, MSc

 

Deze pagina is tot stand gekomen in het kader van de master Medische Psychologie aan Tilburg University en is bedoeld als naslagwerk. Er kunnen daarom geen rechten worden ontleend aan de informatie. 

 

Terug naar inhoudsopgave


 

Referenties

 

1. Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (n.d.). Pijn op de borst (Angina Pectoris). Retrieved from http://www.hartwijzer.nl/Pijn_op_de_borst.php.

2. Chen M. A. (2014). Chest pain. Retrieved from http://www.nlm.nih.gov/medlineplus/ency/article/003079.htm.

3. Gezondheidsplein (2013). Angina pectoris. Retrieved from http://www.gezondheidsplein.nl/aandoeningen/angina-pectoris/item33342.

4. Hartstichting (n.d.). Prinzmetal angina pectoris. Geplaatst met toestemming. Retrieved from https://www.hartstichting.nl/hartziekten/angina-pectoris

5. Medicinfo (2013). Angina pectoris. Retrieved from http://www.medicinfo.nl/bka_4_1_0_0_0_0.

6. Angina-pectoris.nl (2012). Symptomen van angina pectoris. Retrieved from http://www.angina-pectoris.nl/angina-pectoris/symptomen-angina-pectoris.asp.

7. Medicinfo (2013). Atherosclerose. Retrieved from http://www.medicinfo.nl/bka_7_2_0_0_0_0.

8. Rutten, F., Bohnen, A., Schreuder, B., Pupping, M., & Bouma, M. (2009). NHG-Standaard Stabiele angina pectoris. NHG-Standaarden 2009 (pp. 46-66): Springer.

9. Van der Wall, E. E. (2008). Cardiologie. Bohn Stafleu van Loghum.

10. Merck Manual. (2003). Angina pectoris. Retrieved from http://www.merckmanual.nl/mmhenl/sec03/ch033/ch033b.html

11. Farmacotherapeutisch Kompas (2015, April 1). Nitraten. Retrieved from http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/I/inl%20nitraten.asp.

12. Farmacotherapeutisch Kompas (2015, April 1). Beta-receptorblokkerende sympathicolytica. Retrieved from http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/I/inl%20beta%20receptorblokkerende%20sympathicolytica%20(middelen%20bij%20coronaire%20aandoeningen).asp.

13. Farmacotherapeutisch Kompas (2015, April 1). Beta-receptorblokkerende sympathicolytica 2. Retrieved from http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20beta%20receptorblokkerende%20sympathicolytica%20(antihypertensiva).asp.

14. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Beta-receptorblokkerende sympathicolytica 3. Retrieved from http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/I/inl%20beta%20receptorblokkerende%20sympathicolytica.asp.

15. Apotheek (2015). Clopidogrel. Retrieved from http://www.apotheek.nl/medicijnen/clopidogrel?product=plavix#wat-doet-clopidogrel-en-waarbij-gebruik-ik-het

16. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Trombocytaggregatieremmers. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20trombocytenaggregatieremmers.asp.

17. Nederlandse Huisartsen Genootschap (2015). NHG-standaard Stabiele angina pectoris. Retrieved from https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-stabiele-angina-pectoris.

18. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Calciumantagonisten. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20calciumantagonisten.asp.

19. Trimbos instituut (2011, November 7). Angststoornissen. Retrieved from http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/angststoornissen-algemeen

20. American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.  

21. Handberg, E. M., Eastwood, J.-A., Eteiba, W., Johnson, B. D., Krantz, D. S., Thompson, D. V., … Rutledge, T. R. (2013). Clinical implications of the Women’s Ischemia Syndrome Evaluation : interrelationships between symptoms, psychosocial factors and cardiovascular outcomes. Women’s Health, 9(5), 479–490. doi:10.2217/whe.13.50

22. Jespersen, L., Abildstrom, S. Z., Hvelplund, A., & Prescott, E. (2013). Persistent angina: highly prevalent and associated with long-term anxiety, depression, low physical functioning, and quality of life in stable angina pectoris. Clinical Research in Cardioloy, 102(8), 571-81. doi: 10.1007/s00392-013-0568-z 

23. Thuisarts (2014, May 13). Ik heb angina pectoris. Retrieved from http://www.thuisarts.nl/angina-pectoris/ik-heb-angina-pectoris

24. Schwarz, J., Prashad, A., & Winchester, D. E. (2015). Prevalence and Implications of Severe Anxiety in a Prospective Cohort of Acute Chest Pain Patients. Critical pathways in cardiology, 14(1), 44-47.

25. Nationaal Kompas Volksgezondheid (2014, June 23). Wat zijn coronaire hartziekten en wat is het beloop? Retrieved from http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/hartvaatstelsel/coronaire-hartziekten/ziektebeeld/

26. Tully, P. J., Cosh, S. M., & Baumeister, H. (2014). The anxious heart in whose mind? A systematic review and meta-regression of factors associated with anxiety disorder diagnosis, treatment and morbidity risk in coronary heart disease. Journal Of Psychosomatic Research, 77(6), 439-448. doi:10.1016/j.jpsychores.2014.10.001

27. De Graaf, R., Ten Have, M., & Van Dorsselaer, S. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking: NEMESIS II: Opzet en de eerste resultaten. Utrecht, Netherlands: Trimbos Institute.  

28. Moser, D. K., Mckinley, S., Riegel, B., Doering, L. V., Meischke, H., Pelter, m., & ... Dracup, K. (2011). Relationship of persistent symptoms of anxiety to morbidity and mortality outcomes in patients with coronary heart disease. Psychosomatic Medicine, 73(9), 803-809. doi:10.1097/PSY.0b013e3182364992

29. Roest, A. M., Martens, E. J., de Jonge, P., & Denollet, J. (2010). Anxiety and risk of incident coronary heart disease: a meta-analysis. Journal of the American College of Cardiology, 56(1), 38-46.

30. Bonnet, F., Irving, K., Terra, J. L., Nony, P., Berthezène, F., & Moulin, P. (2005). Anxiety and depression are associated with unhealthy lifestyle in patients at risk of cardiovascular disease. Atherosclerosis, 178(2), 339-344. 

31. Dempe, C., Jünger, J., Hoppe, S., Katzenberger, M. L., Möltner, A., Ladwig, K. H., ... & Schultz, J. H. (2013). Association of anxious and depressive symptoms with medication nonadherence in patients with stable coronary artery disease. Journal of psychosomatic research, 74(2), 122-127.

32. Paterniti, S., Zureik, M., Ducimetière, P., Touboul, P. J., Fève, J. M., & Alpérovitch, A. (2001). Sustained anxiety and 4-year progression of carotid atherosclerosis. Arteriosclerosis, thrombosis, and vascular biology, 21(1), 136-141.

33. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Anxiolytica. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20anxiolytica.asp.

34. Stahl, S. M. (2013). Stahl's essential psychopharmacology: Neuroscientific basis and practical applications. Cambridge University Press.

35. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Benzodiazepinen. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20benzodiazepinen.asp

36. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Depressie en antidepressiva. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20depressie%20en%20antidepressiva.asp.

37. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Pregabaline. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/p/pregabaline%20(verwijzing)%20(H010320).asp.

38. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Buspiron. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/b/buspiron.asp.

39. Trimbos instituut. Multidisciplinaire richtlijn Angststoornissen (2013, 3rd version). Retrieved from  http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&richtlijn_id=35.

40. Lissek, S., Rabin, S., Heller, R. E., Lukenbaugh, D., Geraci, M., Pine, D. S., & Grillon, C. (2010). Overgeneralization of conditioned fear as a pathogenic marker of panic disorder. American Journal of Psychiatry, 167,47-55.

41. Lissek, S., Kaczkurkin, A. N., Rabin, S., Geraci, M., Pine, D. S., & Grillon, C. (2014). Generalized anxiety disorder is associated with overgeneralization of classically conditioned fear. Biological psychiatry, 75(11), 909-915.

42. Greenberg, T., Carlson, J. M., Cha, J., Hajcak, G., & Mujica‐Parodi, L. R. (2013). Ventromedial prefrontal cortex reactivity is altered in generalized anxiety disorder during fear generalization. Depression and anxiety, 30(3), 242-250.

43. Romera, I., Montejo, Á. L., Caballero, F., Caballero, L., Arbesú, J., Polavieja, P., ... & Gilaberte, I. (2011). Functional impairment related to painful physical symptoms in patients with generalized anxiety disorder with or without comorbid major depressive disorder: post hoc analysis of a cross-sectional study. BMC psychiatry, 11(1), 69.  

44. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Acebutolol. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/a/acebutolol.asp.

45. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Atenolol. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/a/atenolol.asp.

46. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Bisoprolol Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/b/bisoprolol.asp.

47. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Celiprolol. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/c/celiprolol.asp.

48. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Metoprolol. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/m/metoprolol.asp.

49. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Pindolol. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/p/pindolol.asp.

50. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Propranolol. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/p/propranolol%20(cardiovasculair%20of%20neurologisch).asp.

51. Saldívar, A., Ríos, C., & Fernández-Guasti, A. (1991). Differential role of serotonin and noradrenaline on anxiety reduction after ejaculation in the rat. Pharmacology, Biochemistry And Behavior, 38(4), 807-812. doi:10.1016/0091-3057(91)90246-X

52. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Alprazolam. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/Preparaatteksten/A/alprazolam.asp.

53Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Diazepam. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/d/diazepam.asp.

54. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Clonazepam. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/Preparaatteksten/C/clonazepam.asp.

55Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Bromazepam. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/Preparaatteksten/B/bromazepam.asp.

56. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Lorazepam. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/Preparaatteksten/L/lorazepam.asp.

57. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Citalopram. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/c/citalopram.asp.

58. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Escitalopram. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/e/escitalopram.asp.

59. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Fuoxetine. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/f/fluoxetine.asp.

60Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Fluvoxamine. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/f/fluvoxamine.asp.

61. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Paroxetine. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/p/paroxetine.asp.

62Stout, S., M., Nielsen, J., Welage, L., S., Shea, M., Brook, R., Kerber, K., Bleske, B., E. (2015). Influence of metoprolol dosage release formulation on the pharmacokinetic drug interaction with paroxetine. The Journal of Clinical Pharmacology. 51(3),389-96.

63. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Sertraline. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/s/sertraline.asp.

64. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Venlafaxine. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/v/venlafaxine.asp.

65. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Antidepressiva. Retrieved from https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20depressie%20en%20antidepressiva.asp.

66. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Duloxetine. Retrieved from http://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/d/duloxetine.asp.

67. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Clomipramine. Retrieved from  https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/c/clomipramine.asp.

68. Farmacotherapeutisch kompas (2015, April 1). Imipramine. Retrieved from  https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/preparaatteksten/i/imipramine.asp.

69. Kisely, S. R., Campbell, L. A., Yelland, M. J., & Paydar, A. (2012). Psychological interventions for symptomatic management of non‐specific chest pain in patients with normal coronary anatomy. Cochrane Database of Systematic Reviews, 6. doi: 10.1002/14651858.CD004101.pub4

70. Eslick, G. D., Jones, M. P., & Talley, N. J. (2003). Non‐cardiac chest pain: prevalence, risk factors, impact and consulting—a population‐based study. Alimentary pharmacology & therapeutics, 17(9), 1115-1124. 

71. Kringlen, E., Torgersen, S., & Cramer, V. (2014). A Norwegian psychiatric epidemiological study. The American Journal of Psychiatry, 158(7), 1091-1098. 

72. Katerndahl, D. (2004). Panic & plaques: panic disorder & coronary artery disease in patients with chest pain. The Journal of the American Board of Family Practice, 17(2), 114-126. 

73. Fleet, R., Lavoie, K., & Beitman, B. D. (2000). Is panic disorder associated with coronary artery disease? A critical review of the literature. Journal of psychosomatic research, 48(4), 347-356. 

74. Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (n.d.). Hartkatheterisatie (coronair angiografie). Retrieved from http://www.hartwijzer.nl/Hartkatheterisatie.php.

75. Fleet, R. P., Dupuis, G., Marchand, A., Burelle, D., & Beitman, B. D. (1994). Panic disorder, chest pain and coronary artery disease: literature review. The Canadian journal of cardiology, 10(8), 827-834. 

76. Hartstichting (n.d.). Herkennen van signalen hart- en vaatziekten. Retrieved from https://www.hartstichting.nl/medisch-onderzoek/herkennen-signalen#.

77. Hartstichting (n.d.). Onderzoek naar eerder herkennen hart- en vaatziekten. Retrieved from https://www.hartstichting.nl/onderzoek/eerder-herkennen-hart-en-vaatziekten.

78. Trimbos instituut (2013, August 1). Psychologische en psychotherapeutische interventies paniekstoornis. Retrieved from http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=360&richtlijn_id=35.

79. WikiWoordenboek (2013, April 12). Zelfhulp. Retrieved from http://nl.wiktionary.org/wiki/zelfhulp

80. Hirai, M., & Clum, G. A. (2006). A meta-analytic study of self-help interventions for anxiety problems. Behavior Therapy, 37(2), 99-111. 

81. Spek, V., Cuijpers, P. I. M., Nyklícek, I., Riper, H., Keyzer, J., & Pop, V. (2007). Internet-based cognitive behaviour therapy for symptoms of depression and anxiety: a meta-analysis. Psychological medicine, 37(03), 319-328. 

82. Korrelboom, C. W., & ten Broeke, E. (2014). Geïntegreerde cognitieve gedragstherapie: handboek voor theorie en praktijk. Bussum, The Netherlands: Uitgeverij Coutinho. 

83. Sheikh, J. I., Leskin, G. A., & Klein, D. F. (2002). Gender differences in panic disorder: findings from the National Comorbidity Survey. The American Journal of Psychiatry, 159(1), 55-58. 

84. Gardenswartz, C. A., & Craske, M. G. (2001). Prevention of panic disorder. Behavior Therapy, 32(4), 725-737. 

85. Middelkamp, A. (2009). Vrouwen hebben vaak atypische klachten. Mednet, 7, 38-39. 

86. Bakker, B., Visser, S., & van Balkom, A. (2000). Paniekstoornis met en zonder agorafobie. In: A.J.L.M.Van Balkom, P.van Oppen, R.Van Dyck (red.). Behandelingsstrategieën bij angststoornissen (pp. 22-43). Houten/Diemen: Bohn Stafleu van Loghum. 

87. Gomez-Caminero, A., Blumentals, W. A., Russo, L. J., Brown, R. R., & Castilla-Puentes, R. (2005). Does panic disorder increase the risk of coronary heart disease? A cohort study of a national managed care database. Psychosomatic medicine, 67(5), 688-691. 

88. Brosschot, J., Dekker, J., Dixhoorn, J., Doornen, L., Jonge, P., Kop, W., . . . Snieder, H. (2014, Januari). Stress en hart - en vaatziekten: Verbanden in kaart gebracht. De Hart & Vaatgroep. Retrieved from http://www.hartenvaatgroep.nl/uploads/media/stress_en_hart-_en_vaatziekte.pdf

89. Hulpgids (2015). Anxiolytica en hypnotica. Retrieved from http://hulpgids.nl/informatie/medicijnen/anxiolytica-en-hypnotica/  

90. Bergink, V., van Megen H., J, & Westenberg, H.,G. (2004). Glutamate and anxiety. Eur Neuropsychopharmacol, 14 , 175–183.

 

 

Aantal bezoekers van deze pagina: 

 

Terug naar inhoudsopgave

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.