Medicamenteuze behandeling bij CMP


Om terug te keren naar de algemene WIKI pagina klik hier.

 

Doordat de medicamenteuze behandeling afhankelijk is van het type CMP, wordt onderstaand de behandeling per type CMP omschreven.

 

Medicamenteuze behandeling gedilateerde cardiomyopathie

Antihypertensiva (bloeddruk verlagende middelen)

 ACE-remmers werken in op het renine-angiotensine aldosteron systeem (RAAS) wat leidt tot een verminderde activiteit van het systeem. Angiotensinogeen (gesynthetiseerd in de lever) wordt door middel van Renine (gevormd in de nier) omgezet in angiotensine I. ACE zet angiotensine I om in angiotensine II. Deze stof leidt tot vasoconstrictie met een verhoogde bloeddruk als gevolg. De ACE-remmers zorgen er in het proces voor dat de werking van ACE geremd wordt, waardoor de omzetting van angiotensine I in angiotensine II minder plaatsvindt, met als gevolg minder vasoconstrictie (vernauwing van de bloedvaten) en daarmee een lagere bloeddruk. Daarnaast leidt de ACE-remmer ook tot een remmende afbraak van het vaatverwijdende enzym bradykinine. Beide werkingen van de ACE-remmers leiden tot een lagere bloeddruk met als gevolg een verminderde pompweerstand en een verminderde belasting van het hart.

 

Stofnamen: benazepril, captopril, cilazapril, enalapril, fosinopril, lisinopril, moëxipril, perindopril, quinapril, ramipril, trandolapril, zofenopril.

 

De dosering van ACE-remmers is afhankelijk van meerdere factoren, zoals het precieze medicament dat wordt gegeven, de onderliggende stoornis die men ermee beoogt te behandelen (e.g., hartfalen, hypertensie, myocard infarct) en eigenschappen van de patiënt (zoals leeftijd, andere medicijnen). De dosering dient dus te allen tijde afgestemd te worden op de individuele patiënt [20].

 

Bèta receptoren kunnen onderverdeeld worden in bèta1- en bèta2-receptoren; deze kunnen worden opgevat als aanjagers van het sympathisch zenuwstelsel. Deze receptoren worden door bètablokkers geblokkeerd, waardoor adrenaline zijn exciterende (en mogelijk toxische ) effect op het hart verliest, er een afname van het hartminuut volume (vertraagde AV-geleiding) optreedt, bloeddrukdaling en minder krachtig samentrekken van de hartspier. Bij een DCM is de pompkracht van de hartspier al ernstig verminderd. Hierdoor was het gebruik van bètablokkers bij DCM lange tijd verboden door de werking die leidt tot een verminderde pompfunctie werking. Tegenwoordig zijn er studies verschenen die aangeven dat bètablokkers op lange termijn (in tegenstelling tot wat gedacht werd) de pompkracht zou verbeteren bij DCM patiënten door middel van toediening van een langzaam toenemende dosering. Er dient gestart te worden met een hele lage dosering en dit langzaam op te hogen (wanneer je dit niet doet neemt de pompfunctie nog verder af). De pompfunctie verbeterd op den duur doordat de bètablokkers beschermend werken tegen de hoge levels van adrenaline bij deze patiënten die toxisch zijn voor de hartspier. Daarnaast hebben de bètablokkers een beschermende werking tegen ritmestoornissen door het voorkomen van cellulaire calcium overload.

Bètablokkers worden voornamelijk ingezet bij het voorkomen dan wel verminderen van hartritmestoornissen, het voorkomen van een (recidiverend) myocard infarct, bij angina pectoris (pijn op de borst) en hypertensie (hoge bloeddruk).

 

Stofnamen: acebutolol, atenolol, betaxolol, bisoprolol, carvedilol, celiprolol, labetalol, metoprolol, nebivolol, oxprenolol, pindolol, propranolol en sotalol.

 

Het gebruik van antihypertensiva kan tot bijwerkingen leiden. Veelvoorkomende bijwerkingen van deze middelen zijn:

 

Anti-aritmica [22] 

De verschillende anti-aritmica zijn in te delen in een aantal klassen, gebaseerd op hun werkingsmechanisme. Bij CMP worden doorgaans middelen uit klasse III voorgeschreven. Deze middelen verlengen de duur van de actiepotentiaal en vertragen de geleiding in verschillende onderdelen van het hart (e.g., de AV-knoop; het His-Purkinje systeem) waardoor de rondgaande prikkel wordt geblokkeerd. Deze middelen zijn met name van belang bij tachycardieën (i.e., versnelde hartslag) met een prikkelfenomeen dat continu rondloopt (ook wel reentrytachycardie of cirkeltachycardie genoemd), zoals atriumflutter en ventriculaire ritmestoornissen. Het belangrijkste doel van anti-aritmica is dan ook het voorkomen van ritmestoornissen. Overigens dient vermeldt te worden dat bij (levensgevaarlijke) ritmestoornissen lang niet altijd behandeld wordt met anti-aritmica, maar doorgaans wordt gekozen voor implantatie van een Implanter Cardioverter Difibrillator.

 

Bekende stofnamen van anti-aritmica uit klasse III zijn: amiodaron en sotalol. Het gebruik van klasse III anti-aritmica kan tot bijwerkingen leiden.

 

Bekende bijwerkingen van deze middelen zijn:

 

Trombocytenaggregatieremmers (antistollingsmiddelen) [23]

Trombocytenaggregatieremmers gaan de aggregerende werking (i.e., samenklontering) van trombocyten (bloedplaatjes) tegen, waarmee bloedstolling wordt tegengegaan.In principe worden trombocytenaggregatieremmers voornamelijk ingezet bij kransslagaderziekte. Bij DCM wordt deze groep medicijnen ook wel eens ingezet maar dit heeft geen bijzondere bewezen waarde. Het wordt bij deze vorm van CMP ingezet om bloedstolsels te voorkomen, die kunnen ontstaan doordat het hart minder goed pompt. Deze bloedstolsels zouden vervolgens mogelijk tot een verstopping en daarmee tot een een infarct kunnen leiden.

 

Veelgebruikte stofnamen van trombocytenaggregatieremmers zijn: carbasalaatcalcium (ook wel bekend onder de merknaam Ascal), acetylsalicylzuur (ook wel bekend onder de merknaam Aspirine) en clopidogrel.

 

Veelvoorkomende bijwerkingen (1-10%) van deze medicijnen verschillen per specifieke trombocytenaggregatieremmer die wordt ingezet:
 

Acetylsalicylzuur:

 

Carbasalaatcalcium:

 

Clopidogrel:

 

Diuretica [24]

De werking van diuretica (ook wel bekend als plaspillen) is dat het ertoe leidt dat de nieren minder vocht vasthouden; dit overtollige vocht in combinatie met natrium wordt afgescheiden via de urine. Hierdoor zijn de bloedvaten minder vol en daalt de bloeddruk. Het hart heeft bovendien minder kracht nodig om het bloed rond te pompen. De kans op oedeem (i.e., vochtophoping) neemt ook af. Aangezien oedeem en een hoge bloeddruk veelvoorkomende symptomen van CMP zijn, zijn de diuretica een geschikt medicament. De meest voorgeschreven categorieën van diuretica zijn de lisdiuretica ofwel sterkwerkende diuretica en thiazidediuretica ofwel zwakwerkende diuretica. Aanvullend zijn er de kaliumsparende diuretica.

 

Deze categorie diuretica heeft een snelle en krachtige werking en wordt derhalve vaak ingezet wanneer een patiënt plotseling veel vocht vasthoudt. Dit middel dient doorgaans slechts korte tijd gebruikt te worden.

 

Stofnamen zijn bumatenide en furosemide.

 

Deze categorie diuretica wordt vaak ingezet als onderdeel van de onderhoudsbehandeling. Het is met name een belangrijk middel bij hoge bloeddruk.

Stofnamen zijn bendroflumethiazide, chloortalidon, chloorthiazide, clopamide, epitizide, hydrochloorthiazide, indapamide.

 

Deze categorie wordt voorgeschreven wanneer er een uitdrukkelijk tekort aan kalium is. Kaliumsparende diuretica blokkeren de werking van aldosteron, met als gevolg kaliumresorptie en natrium uitscheiding. Vanwege de zwakkere diuretische werking wordt deze categorie vrijwel altijd voorgeschreven in combinatie met een diureticum uit een andere categorie.


Stofnamen zijn amiloride, spironolactone, eplerenone en triamtereen.

 

Over het algemeen geldt dat bij gebruik van diuretica een verstoring van de water- en elektrolytenbalans kan optreden. Dit kan leiden tot een aantal bijwerkingen, zoals:

Verder kunnen bloedarmoede en maag-darmklachten optreden bij gebruik van dit middel.

 

Hartglycosiden [25] 

Hartglycosiden zijn middelen die invloed hebben op de beweging en het ritme van het hart. Ten gevolge van de DCM werkt het hart afwijkend; hartglycosiden dragen ertoe bij dat de contracties van het hart tegelijkertijd langzamer en krachtiger worden. Dit is een onderhoudsbehandeling; de medicijnen doen niets aan de onderliggende oorzaak van de CMP.

 

Binnen deze categorie is enkel het medicament digoxine nog beschikbaar. De werking van digoxine is dat het leidt tot een vergrote contractiekracht van het hart, een vertraagde hartfrequentie en een vertraagde AV-geleiding. Deze effecten worden veroorzaakt door zowel directe remming van ATP op het myocard en het geleidingssysteem en een indirect parasympatisch effect via de vagus zenuw (vagomimetisch effect).

 

Veelvoorkomende bijwerkingen (1-10%) van dit middel zijn:

 

De verschillende medicatie soorten voor DCM zijn schematisch weergegeven in Figuur 3. De voornaamste bijwerkingen van de typen medicatie zijn zichtbaar in Tabel 1.

 

Medicamenteuze behandeling hypertrofische cardiomyopathie

De medicamenteuze behandeling voor HCM is niet geheel gelijk aan de hierboven beschreven behandeling voor DCM. Voor de overeenkomstige medicatie en werkingsmechanismen kunt u hier klikken.

 

Antihypertensiva

Bij de behandeling van hypertensie bij HCM worden net zoals bij DCM bètablokkers ingezet. De werking en met name de dosering van de bètablokkers is bij dit type CMP anders dan bij DCM.

Bij een HCM is er een grote drukstroom ontstaan in de uitstroombaan van de linker ventrikel. Het gevolg hiervan is onder andere dat de mitralisklep van de linker ventrikel gaat lekken. De bètablokker werkt op dit proces negatief inotroop, dat wil zeggen dat het de pompkracht van het hart verminderd waardoor de drukstroom in de uitstroombaan vermindert tijdens het uitpompen van het bloed uit het hart. Daarnaast hebben de bètablokkers een beschermende werking tegen ritmestoornissen door het voorkomen van cellulaire calcium overload.

 

Voor een uitgebreidere uitleg over behandeling met bètablokkers zie hierboven.

 

Anti-aritmica [22]

De medicatie (i.e. amiodaron en sotalol) en werkingsmechanismen van de behandeling van anti-aritmicum bij HCM is vergelijkbaar met de hierboven beschreven behandeling van anti-aritmicum bij DCM.

 

Hartglycosiden [25]

De medicatie (i.e. digoxine) en werkingsmechanismen van de behandeling van hartglycosiden bij HCM is vergelijkbaar met de hierboven beschreven behandeling van hartglycosiden bij DCM.

 

De verschillende medicatie soorten voor HCM zijn schematisch weergegeven in Figuur 3De voornaamste bijwerkingen van de typen medicatie zijn zichtbaar in Tabel 1.

 

Medicamenteuze behandeling restrictieve cardiomyopathie

De medicamenteuze behandeling van de hierboven beschreven DCM wordt veelal ook ingezet bij de restrictieve variant van CMP (i.e., anti-hypertensiva, bètablokkers, anti-aritmica, diuretica, hartglycosiden). Echter zijn deze medicatiesoorten minder effectief dan bij de gedilateerde vorm van CMP. RCM is hierdoor een moeilijk te behandelen hartspierziekte en heeft een relatief minder gunstige prognose dan de andere twee vormen van CMP [27].

 

De verschillende medicatie soorten voor RCM zijn schematisch weergegeven in Figuur 3De voornaamste bijwerkingen van de typen medicatie zijn zichtbaar in Tabel 1.

 

Om terug te keren naar de algemene WIKI pagina klik hier.