| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Epilepsie en Angst

Page history last edited by Melanie Schoonus 8 years, 11 months ago

Terug naar hoofdpagina Psychofarmacologie Medische Psychologie

 

 

Epilepsie en angst

 

Epilepsie is een hersenaandoening die zich uit in de vorm van herhaaldelijke epileptische aanvallen. De aanvallen kunnen ontstaan door een verstoring in de prikkeloverdracht in de hersenen en kunnen zorgen voor onder andere schokkende bewegingen, vallen en het verliezen van bewustzijn [1]. Epileptische aanvallen kunnen een grote invloed hebben op het dagelijks functioneren alsmede het welzijn van de mensen die moeten leven met deze (meestal) chronische aandoening. Epileptische aanvallen zijn van onverwachte en terugkerende aard waardoor patiënten relatief vaak te maken krijgen met gevoelens van angst en onzekerheid. Bij ongeveer een derde van de patiënten met epilepsie ontstaan dan ook psychologische problemen zoals angst, depressie of problemen met het zelfbeeld [2]. Deze psychologische klachten kunnen vervolgens een directe of indirecte invloed uitoefenen op het verloop van de epilepsie. Het meeste onderzoek naar epilepsie en psychische problematiek heeft zich gericht op depressie, terwijl angst vaker voorkomt en net zo veel impact heeft [3]. De kennis die men door onderzoek naar epilepsie en angst kan krijgen kan bijdragen om meer inzicht te hebben in epilepsie, angst en de samenhang hiertussen. Deze WIKI verstrekt algemene informatie over epilepsie, angstklachten en hoe deze twee elkaar mogelijk beïnvloeden. Vervolgens wordt er ingegaan op de medicamenteuze behandeling voor zowel epilepsie als angst en de interactie tussen deze medicijnen. Deze WIKI is bedoeld voor mensen met epilepsie, mensen die er in hun nabije omgeving mee te maken hebben, hulpverleners en andere geïnteresseerden. Op basis van informatie op deze pagina kunnen geen definitieve conclusies worden getrokken omdat er altijd rekening gehouden moet worden met individuele verschillen.

 

 

Afbeelding 1: copyright free

 

 

Inhoudsopgave


     

 1 Epilepsie

               1.1 Definitie en beschrijving

               1.2 Epidemiologie

               1.3 Epileptische aanvallen

               1.4 Prognose

               1.5 Medicamenteuze behandeling

 

 2 Angst

               2.1 Algemene beschrijving

               2.2 Soorten angst 

               2.3 Epidemiologie

               2.4 Prognose 

               2.5 Risicofactoren voor het ontwikkelen van een angststoornis

               2.6 Medicatie gebruik bij angststoornissen

 

 3 Interactie Epilepsie en Angst 

               3.1 Interictale of ictale angst

               3.2 Therapie voor angststoornissen bij patiënten met epilepsie

               3.3 Angstsymptomen en operaties voor epilepsie

               3.4 Invloed van anti-epileptica op angstsymptomen

               3.5 Invloed van angstmedicatie op epilepsie  

               3.6 Interactie angstmedicatie en anti-epileptica

 

4 Conclusie 

 

Referenties

  

 

1 Epilepsie


 

 

1.1 Definitie en beschrijving

 

Epilepsie is een verzamelnaam voor aandoeningen waarbij aanvalsgewijs veranderingen in de elektrische activiteit in de hersenen optreden [1]. Epilepsie wordt veroorzaakt door gesynchroniseerde ontlading, een soort elektrische ontregeling van de grijze stof in de hersenen [4]. De grijze stof in de hersenen bestaat uit cellichamen van zenuwcellen. De ontlading van die cellen leidt tot plotselinge gedragsveranderingen, bijvoorbeeld schokkende bewegingen of plotseling verstijven [4]. Vaak is er ook sprake van een verlaagd bewustzijn. Verder kunnen er psychomotorische veranderingen en verstoorde bewegingen plaatsvinden, zoals een spastische spiersamentrekking. Psychomotorische veranderingen zijn veranderingen in bewuste bewegingen die geregeld worden vanuit de hersenen [4].  Als iemand meer dan één aanval heeft doorgemaakt in de afgelopen vijf jaar of medicijnen slikt, spreken we van actieve epilepsie [5]. In dit filmpje wordt op een duidelijke manier weergegeven wat epilepsie precies is. Epilepsie is bij iedereen anders [6]. Waar de één helemaal schokt tijdens aanvallen, zal het lijken alsof de ander in een soort ‘trance’is beland. Ook kan iemand een aanval krijgen wanneer deze veel stress ervaart, bij de ander kunnen bepaalde medicijnen de aanleiding zijn. De één zal veel aanvallen hebben, de ander maar heel af en toe. De manier waarop epilepsie zich uit hangt af van de soort epilepsie. De verschillende soorten epilepsie worden beschreven in het stuk over epileptische aanvallen.

Eén op de twintig mensen krijgt in hun leven wel eens een epileptische aanval [6]. Vaak blijft het dan ook bij die ene aanval; er is in dit geval dan ook geen sprake van epilepsie. Een oorzaak van een dergelijke (eenmalige) aanval kan bijvoorbeeld hoge koorts of drugsgebruik zijn [6].

 

1.2 Epidemiologie

 

In januari 2007 was de prevalentie, het aantal mensen met een bepaalde ziekte op een bepaald tijdstip, ongeveer 113.000, waarbij er iets meer mannen dan vrouwen met epilepsie waren [7]. De prevalentie laat een lichte stijging zien vanaf 2002, mogelijk door de vergrijzing en verbeterde diagnostiek [8]. De incidentie, het aantal nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, van epilepsie is ongeveer 30 op de 100.000 inwoners van Nederland, wat betekent dat er per jaar ongeveer tussen de 5000 en 8000 nieuwe epilepsiepatiënten bij komen [9]. Na 20 jaar is ongeveer de helft van de patiënten aanvalsvrij en hoeven ze geen medicatie meer te gebruiken [10].

 

Oorzaken

De oorzaken van epilepsie zijn in veel van de gevallen niet bekend. Bij zeven op de tien mensen is de oorzaak onbekend. Zowel erfelijke factoren als omgevingsfactoren kunnen een rol spelen bij het ontstaan van epilepsie. Ook kunnen zuurstofgebrek bij de geboorte en afwijkingen in de bouw van de hersenen mogelijke oorzaken van epilepsie zijn [11]. In ongeveer 12 procent van de gevallen komt epilepsie voor als gevolg van een hersenbeschadiging, bijvoorbeeld door een ongeluk of een herseninfarct [4]. In veel van de gevallen is het een samenspel tussen genetische factoren en omgevingsfactoren. 

 

1.3 Epileptische aanvallen

  

Epileptische ontladingen ontstaan als gevolg van een verstoorde werking van ion-kanalen in het celmembraan of een verstoorde balans in de neurotransmitters. Bij voldoende excessieve en synchroon verlopende epileptische ontladingen kan er een aanval ontstaan [12]. Wat er heel simpel gezegd gebeurt, is dat de hersenen te snel boodschappen gaan versturen, waardoor ze van slag raken en er een ‘kortsluiting’ ontstaat. Er zijn verschillende vormen van epileptische aanvallen te onderscheiden. Soms ontstaan de aanvallen op slechts één plek in de hersenen (partiële of focale aanval) en in andere gevallen zijn de gehele hersenen bij de aanval betrokken (gegeneraliseerde aanval) [12]. Daarnaast is er nog een groep aanvallen waarvan de aard niet direct bekend is (cryptogene epilepsie) [12].

 

Partiële of focale aanvallen

Bij partiële aanvallen, ook wel focale of plaatselijke aanvallen genoemd, ontstaat de epileptische aanval in één deel van de hersenen. Dit type aanval komt het meeste voor: ruim twee derde van de epilepsiepatiënten heeft partiële epilepsie [13]. Deze focale aanvallen worden op hun beurt weer onderverdeeld in enkelvoudige, complexe en secundair gegeneraliseerde aanvallen [12].

 

  • Enkelfoudige focale aanvallen
    Enkelvoudig focale aanvallen zijn aanvallen waarbij geen verlies van bewustzijn optreedt [12]. Mensen die een dergelijke aanval krijgen zijn zich ervan bewust dat ze een aanval hebben en kunnen goed vertellen wat zij beleven tijdens een aanval. Er kunnen zowel motorische, sensorische, autonome of psychische aanvallen optreden; wat de patiënt voelt of beleeft kan per aanval verschillen [14].

 

  • Complexe focale aanvallen
    Bij complexe focale aanvallen treedt er een vorm van gedeeltelijk of geheel bewustzijnsverlies op. Vaak hebben mensen voorafgaand aan een complex focale aanval een aura. Een aura is het geheel van verschijnselen dat een epileptische aanval aankondigt. Dit kan variëren van flikkeringen tot geuren tot ‘sterretjes zien’. Ook treden er vaak automatismen van mond en lippen op of bijvoorbeeld het friemelen aan kleding [12]. De aanvallen kunnen een paar seconden tot enkele minuten duren [14]. Soms zijn patiënten zich ervan bewust dat ze een dergelijke aanval hebben, het kan echter ook zo zijn dat ze geheel afwezig zijn. Er is sprake van een secundaire gegeneraliseerde aanval wanneer de verstoorde ontlading zich uitbreidt naar beide hersenhelften en hiermee zijn plaatselijke karakter verliest [14].

 

Gegeneraliseerde aanvallen

Bij gegeneraliseerde aanvallen ontstaat de aanval niet in slechts één gedeelte van de hersenen, maar is er in de hele hersenen sprake van een verstoorde prikkeloverdracht [12]. Bij dit type aanvallen is er altijd sprake van een stoornis in het bewustzijn; de patiënt weet vaak niets meer van wat er is gebeurd. Ook binnen de gegeneraliseerde aanvallen kan er onderscheid gemaakt worden tussen verscheidene soorten aanvallen.

 

  • Absence
    Absence is een vorm van gegeneraliseerde aanvallen die het meest voorkomt bij jonge kinderen. Tijdens een absence kijkt een persoon enkele tot dertig seconden voor zich uit en gaat dan verder alsof er niets is gebeurd. Bij een atypische absence treden ook nog automatismen op zoals beschreven in de paragraaf hierboven en daarnaast zijn het begin en einde bij dit type minder abrupt [15].

 

  • Myoclonische aanval
    Een andere vorm van een gegeneraliseerde aanval is de myoclonische aanvalBij deze aanval trekken de spieren van de armen en benen samen in een soort schokje. De ernst en frequentie van de schokjes kunnen verschillen van onopvallend tot dermate hevig dat de persoon valt.

 

  • Tonisch-clonische aanval
    Naast deze vormen kan er ook sprake zijn van een tonisch-clonische aanval,ook wel een grote aanval genoemd. Dit type aanval is wellicht de meest bekende vorm van een epileptische aanval. Bij deze vorm is er sprake van een bewustzijnsverlies van enkele minuten [12]. In de eerste (tonische) fase spannen de spieren zich aan. In de clonische fase treden bilaterale (aan beide zijden van het lichaam) ritmische spiertrekkingen op, die over het algemeen vanzelf weer stoppen [12]. Na de aanval is er nog een herstelfase, waarin de patiënt nog buiten bewustzijn kan zijn [15]. Wanneer de aanval langer dan vijf minuten duurt of direct opnieuw optreedt voordat het bewustzijn is teruggekeerd, kan er sprake zijn van een status epilepticus, waarbij medisch handelen noodzakelijk is [15]. 

 

  • Overige gegeneraliseerde aanvallen
    Andere vormen van een gegeneraliseerde aanval zijn de tonische aanvallen, clonische aanvallen en atonische aanvallen. Bij tonische aanvallen raakt iemand buiten bewustzijn, verstijft het hele lichaam en is er vaak sprake van een spoedig herstel [15, 16]. Bij een clonische aanval treden enkel schokken op, vaak in series, waarbij de patiënt ook het bewustzijn verliest. Bij atonische aanvallen verslappen de spieren plotseling [15]. Dit kan gevaarlijk zijn omdat iemand zonder aankondiging in elkaar kan zakken. De bewusteloosheid is bij dit type aanval van korte duur. Op deze afbeelding is met behulp van EEG-beelden te zien wat er precies in de hersenen gebeurt tijdens diverse aanvallen.

 

Onclassificeerbare aanvallen     

In sommige gevallen, zeker bij kinderen, kunnen aanvallen optreden die lijken op epileptische aanvallen, maar niets te maken hebben met een verstoorde prikkeloverdracht in de hersenen. Deze aanvallen worden ook wel niet-epileptische aanvallen genoemd. Voorbeelden hiervan zijn flauwvallen, narcolepsie en hartritmestoornissen [17]. Ook bij oudere kinderen en volwassenen kunnen stoornissen optreden die lijken op epileptische aanvallen, maar dit niet zijn. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere TIA’s, spierschokken en migraine.  In onderstaande figuur wordt nog eens schematisch weergegeven hoe de soorten epilepsie zijn onderverdeeld in categorieën.  

 

Figuur 1. Schematische weergave van de soorten epilepsie

 

1.4 Prognose

 

Genezing is vooralsnog niet mogelijk bij epilepsie, maar bij zeven van de tien epilepsiepatiënten onderdrukt de medicamenteuze behandeling de aanvallen [16].Vaak hoeven deze mensen na enkele jaren niet meer behandeld te worden met medicijnen. Een patiënt wordt vrij van epileptische aanvallen verklaard indien er twee jaar aansluitend geen aanvallen zijn geweest [4]. Er zijn enkele factoren bekend die een slechtere prognose voorspellen, zoals het behoud van aanvallen na twee behandelpogingen, aanwezigheid van een verstandelijke handicap, een eerste aanval op jonge leeftijd en een continu aanvalspatroon [18].

 

1.5 Medicamenteuze behandeling

 

De behandeling van epilepsie wordt doorgaans gestart indien er twee of meer aanvallen binnen één jaar hebben plaatsgevonden of minimaal één status epilepticus [19]. Epilepsie wordt voornamelijk behandeld met anti-epileptische medicatie en is gericht op het voorkomen van epileptische aanvallen. De werking van anti-epileptica berust op het minder gevoelig maken van hersencellen. Dit gebeurt aan de hand van twee mechanismen. Het eerste mechanisme bestaat uit het blokkeren van natrium- en calciumkanalen. Natrium- en calciumkanalen spelen een belangrijke rol bij het produceren van elektrische ontladingen in een neuron, ook wel actiepotentialen genoemd. Als deze kanalen geblokkeerd worden, zal het aantal elektrische ontladingen in de hersenen afnemen. Het tweede mechanisme berust op het versterken van de werking van neurotransmitter gamma-aminoboterzuur (GABA) of het verminderen van de werking van neurotransmitter glutamaat [21]

 

De keuze voor een specifiek anti-epilepticum hangt van meerdere factoren af, waaronder de epilepsievorm en individuele factoren, zoals leeftijd, comorbiditeit (het hebben van meerdere aandoeningen) en eventuele zwangerschap. In Tabel 1 staan de middelen van eerste en tweede keuze vermeld voor de behandeling van partiële en gegeneraliseerde epileptische aanvallen zoals die in de Nederlandse richtlijnen staan beschreven [21]. Tabel 2 geeft een overzicht van de belangrijkste specifieke bijwerkingen per anti-epilepticum [22].

 

Tabel 1. Middelen van eerste en tweede keuze voor de behandeling van partiële en gegeneraliseerde epileptische aanvallen

 

Medicijnen

 

 

1e keuze

2e keuze

Partiële aanvallen

Carbamazepine

Oxcarbazepine

Natriumvalproaat

Lamotrigine

 

Clobazam

Fenytoïne

Gabapentin Levetiracetam Topiramaat

Gegeneraliseerde aanvallen

Absences

 

 

Natriumvalproaat

Lamotrigine

Ethosuximide

Lamotrigine Clobazam

 

Myoclonieën

 

 

Natriumvalproaat Lamotrigine

Clobazam Clonazepam Ethosuximide Lamotrigine Levetiracetam

 

Tonisch-clonische aanvallen

 

 

Natriumvalproaat Lamotrigine

Carbamazepine Clobazam Fenytoïne Lamotrigine Levetiracetam Oxcarbazepine Topiramaat

 

Tabel 2. Belangrijkste specifieke bijwerkingen per anti-epilepticum

Medicijn

Bijwerkingen

Benzodiazepinen

 

Clobazam

Slaperigheid, vermoeidheid, verstoringen van het evenwicht en/of bewegingscoördinatie, verwardheid

Clonazepam

Tolerantieontwikkeling

Overige anti-epileptica

 

Natriumvalproaat

Bevende bewegingen, eetlustvermeerdering, haaruitval

Lamotrigine

Huiduitslag, prikkelbaarheid, slapeloosheid

Carbamazepine

Huiduitslag, allergische reacties, natriumtekort, coördinatiestoornissen, misselijkheid en braken, botverweking (bij chronisch gebruik)

Fenytoïne

Sedatie en cognitieve bijwerkingen, coördinatiestoornissen, huiduitslag en allergische reacties, lichamelijke overbeharing, overmatige groei van tandvlees (bij chronisch gebruik), botverweking (bij chronisch gebruik), verstoringen van het evenwicht en/of bewegingscoördinatie

Gabapentine

Misselijkheid, braken

Levetiracetam

Lichaamszwakte, slaperigheid, bovenste luchtweginfecties

Topiramaat

Stoornis in gevoelswaarneming, cognitieve bijwerkingen, gewichtsvermindering, nierstenen, psychose, vermoeidheid, nervositeit, gebrek aan eetlust

Ethosuximide

Maag- en darmproblemen, plotselinge verergering van aanvallen, psychose

Oxcarbazepine

Huiduitslag, natriumtekort

  

Terug naar boven

 

 

 

2 Angst


 

 

2.1 Algemene beschrijving

 

Angst en epilepsie

Psychologische klachten komen vaker voor bij mensen met epilepsie dan in de algemene populatie en angst is daarbij de meest voorkomende klacht [3]. Angstsymptomen kunnen ook ontstaan als direct resultaat van neurobiologische processen. Hiermee wordt bedoeld dat angst ook als deel van een aanval voor kan komen in plaats van dat het een reactie is op de aanval [23]. Voor een uitgebreidere uitleg van dit verband verwijzen wij u naar het kopje ‘Interictale of ictale angst’. In Tabel 3 kunt u terugvinden hoe angst bij epilepsie wordt onderverdeeld in de literatuur op basis van een tijdlijn [24]. 

 

Tabel 3. Classificatie van angst bij epilepsie [24]

Soort angst

Beschrijving

Preictale angst

 

Symptomen van angst die aan een aanval voorafgaan.

Ictale angst

 

Angstsymptomen die direct veroorzaakt worden door de epileptische activiteit in de hersenen.

Interictale angst

 

Manifesteert zich als klinische angststoornis, zoals bijvoorbeeld een paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis, een obsessief-compulsieve stoornis of posttraumatische stress-stoornis.

Postictale angst

 

Angstsymptomen die uren of dagen na de aanval aanhouden.

 

Op deze WIKI pagina zullen wij ons voornamelijk richten op het bespreken van interictale angst. Het is interessant om hier aandacht aan te besteden, omdat dit geen onderdeel is van de epileptische aanval, maar een gevolg is van de impact die epilepsie heeft op het leven van de patiënten. Daarnaast is het thema interictale angst onderbelicht in de wetenschappelijke literatuur en wordt er weinig over gesproken door de artsen [25]. Ictale angst en interictale angst zijn soms echter moeilijk van elkaar te onderscheiden, daarom wordt er later op deze pagina onder het kopje ‘Interictale of ictale angst’ dieper ingegaan op deze samenhang.

 

2.2 Soorten angst

 

Angst komt vaak voor bij fysieke aandoeningen, zoals epilepsie, waarbij de diagnose vaak pas laat wordt gesteld. Angstklachten die bij epilepsiepatiënten voor kunnen komen, worden volgens de DSM-IV [26] onderverdeeld in een aantal stoornissen. Hieronder worden de angststoornissen die voorkomen bij epilepsiepatiënten kort besproken. Voor de uitgebreide criteria van deze stoornissen verwijzen wij u door naar de DSM-IV [26].  

 

Paniekstoornis

Een paniekstoornis wordt in de DSM-IV gedefinieerd als herhaaldelijke, onverwachte paniekaanvallen. Een paniekaanval is een begrensde periode van intense angst of gevoel van onbehagen die binnen tien minuten een maximum bereikt. Een paniekstoornis kan voorkomen met of zonder agorafobie. Agorafobie is de angst om een vertrouwde en veilige omgeving te verlaten. Agorafobie kan ook op zichzelf staand, zonder paniekstoornis, voorkomen  [26]. Epilepsiepatiënten hebben zes keer zo vaak paniekaanvallen dan de gezonde populatie. Het onderscheid tussen paniekaanvallen en epileptische aanvallen kan moeilijk zijn, omdat paniek direct veroorzaakt kan worden door de epileptische activiteit in de hersenen. Er is dan geen sprake van een paniekaanval, maar van ictale angst (zie Tabel 3). Daarnaast komen een paniekstoornis en ictale angstsymptomen vaak samen voor [3]. Meer over dit onderscheid tussen een paniekstoornis en ictale angst zal gegeven worden onder het kopje ‘Interictale of ictale angst’.

 

Gegeneraliseerde angststoornis 

Deze angststoornis wordt gekenmerkt door buitensporige angst en bezorgdheid over een aantal gebeurtenissen of activiteiten [26]. Een gegeneraliseerde angststoornis kan ontstaan bij epilepsiepatiënten wanneer er angst is voor toekomstige aanvallen, angst voor ziekte progressie of angst voor specifieke complicaties [3].

 

Sociale fobie

Bij een sociale fobie is er sprake van een duidelijke en aanhoudende angst voor een of meer sociale omstandigheden waarin de persoon te maken heeft met onbekende mensen of mogelijke kritiek. De persoon is bang dat hij of zij zich zal gedragen op een manier die vernederend of gênant is [26]. Epilepsiepatiënten kunnen deze fobie ontwikkelen, omdat zij bang kunnen zijn om een epileptische aanval in het openbaar te krijgen en zich hier voor schamen [27].

 

Posttraumatische stress-stoornis

Bij een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) is een persoon blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij deze ervaring voortdurend wordt herbeleefd. Daarnaast worden de prikkels die mensen doen herinneren aan het doorgemaakte trauma vermeden of is er sprake van prikkelbaarheid en afstomping van de algemene reactiviteit. Hiermee wordt bedoeld dat personen bijvoorbeeld het gevoel hebben dat zij een beperkte toekomst hebben of minder belangstelling voor hun omgeving laten zien [26]. PTSS kan bij epilepsiepatiënten ontstaan, wanneer een epileptische aanval als traumatisch wordt ervaren.

 

Obsessief-compulsieve stoornis

Deze angststoornis wordt gekenmerkt door terugkerende obsessies en dwanggedrag [26]. Obsessief-compulsieve stoornissen komen niet vaak voor bij epilepsie, maar het wordt wel gerapporteerd in de literatuur [24]. De dwanggedachten kunnen niet alleen plaats vinden in het kader van een obsessief-compulsieve stoornis, maar ook als onderdeel van de epileptische aanval [3, 24].

 

Specifieke fobie    

Een specifieke fobie wordt gedefinieerd als een duidelijke en aanhoudende angst die overdreven of onredelijk is en wordt veroorzaakt door de aanwezigheid of verwachting van een specifiek object of een specifieke situatie [26]. Veelvoorkomende fobieën bij epilepsiepatiënten zijn angst voor aanvallen of ongelukken ten gevolge van deze aanvallen. Bij specifieke fobieën is er vaak overlap met een gegeneraliseerde angststoornis, daarom is het moeilijk om de diagnose te stellen. Het onderscheid wordt gemaakt door de mate waarin een persoon zich kan ontspannen in een niet bedreigende omgeving te beoordelen [3].

 

2.3 Epidemiologie

 

De actuele prevalentie van angststoornissen bij epilepsiepatiënten is moeilijk in te schatten, omdat de cijfers erg uiteenlopen. Verschillende onderzoeken bij epilepsiepatiënten schatten de prevalentie van angststoornissen tussen de 14.8% tot zelfs 50% [3, 24]. De verschillende prevalenties die gevonden worden kunnen verklaard worden door verschillende redenen. Ten eerste zal de grootte van de groep mensen bij wie het onderzoek is uitgevoerd, per studie verschillen. Daarnaast kunnen, om de prevalentie vast te stellen, verschillende definities van angst gebruikt zijn en/of patiënten met verschillende soorten epilepsie in de onderzoeksgroep zijn opgenomen [28]. Onderstaande prevalenties van de klinische angststoornissen moeten als gevolg hiervan met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

 

Tabel 4. Percentages van de prevalentie van angststoornissen bij epilepsiepatiënten [3, 29] vergeleken met de prevalentie in de normale populatie [30, 31]

Angststoornis 

Prevalentie epilepsiepatiënten

Prevalentie normale populatie

Paniekstoornis

21%

1-5%

Gegeneraliseerde angststoornis

12.5%

3%

Sociale fobie

6%

3-13%

Agorafobie

4.9%

0.9%

Posttraumatische stress-stoornis

4.9%

1%

Obsessief-compulsieve stoornis

3.1%

2.5%

Specifieke fobie

1.8%

9%

 

2.4 Prognose

 

Het is nog onduidelijk of angst epilepsie kan verergeren, maar er zijn onderzoeken gedaan die de suggestie wekken dat verhoogde niveaus van stress en angst de frequentie van epileptische aanvallen kan vermeerderen [24]. Daarnaast kunnen verhoogde niveaus van angst de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van patiënten negatief beïnvloeden. Kwaliteit van leven is het functioneren van een persoon op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied en hoe mensen dit functioneren zelf beoordelen [32]. Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven is dus de kwaliteit van leven van een persoon op het gebied van zijn of haar gezondheid. Angst heeft veel impact op de kwaliteit van leven bij epilepsiepatiënten. Het niveau van angst heeft zelfs meer invloed op gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven dan onder andere depressie en de frequentie van de epileptische aanvallen [33].

 

2.5 Risicofactoren voor het ontwikkelen van een angststoornis

 

Er zijn een aantal factoren die de kans op het ontwikkelen van een angststoornis bij epilepsiepatiënten vergroten. In Figuur 2 kunt u deze risicofactoren terugvinden, onderverdeeld in neurologische-, psychosociale- en demografische risicofactoren.

 

Figuur 2. Risicofactoren voor het ontwikkelen van een angststoornis bij epilepsiepatiënten, opgesplitst in neurologische, psychosociale en demografische factoren

 

2.6 Medicatie bij angststoornissen

 

Op dit moment zijn er nog geen goede richtlijnen voor de medicamenteuze therapie van angststoornissen bij epilepsiepatiënten [3, 24]. Voor de informatie over medicatiegebruik bij angststoornissen zijn voor deze pagina daarom de richtlijnen van het Farmacotherapeutisch Kompas gebruikt [38]. Tabel 5 kan als richtlijn worden gezien, maar bij de keuze voor angstmedicatie spelen ook andere zaken een rol zoals comorbiditeit, bijwerkingen, eerdere ervaringen van de patiënt, potentiële interacties met andere geneesmiddelen of gezondheidsproblemen en de kosten [39]. 

 

Hieronder wordt de werking van de verschillende groepen medicatie kort uitgelegd. Deze uitleg zal soms gesimplificeerd zijn, voor een uitgebreide uitleg inclusief verhelderende afbeeldingen verwijzen wij u graag door naar het boek ‘ Stahl’s essential psychopharmacology’ van Stahl [40]. Voor de medicijnen die voor angst worden gebruikt binnen de verschillende medicatiegroepen, wordt verwezen naar Tabel 5

 

Serotonineheropnameremmers (SSRI’s) 

Er zijn verschillende soorten SSRI’s en hoewel elke SSRI een unieke werking heeft, bestaat er ook een overeenkomst tussen de SSRI’s. Deze overeenkomst is dat ze er allemaal voor zorgen dat serotonine niet meer heropgenomen kan worden door het neuron dat de serotonine heeft afgegeven. Een neuron is een zenuwcel die elektrische signalen doorgeeft en op deze manier veranderingen in het lichaam kan bewerkstelligen. De SSRI’s blokkeren de serotonine heropname transporters (ofwel SERT), die zich bevinden in de celwand van het neuron. Tussen het uiteinde van het neuron (axon) en het begin van een volgend neuron (dendriet) waar serotonine op in speelt, zit een opening, wat we de synaptische spleet noemen. Omdat de serotonine niet meer heropgenomen kan worden door de transporter SERT, blijft serotonine langer in de synaptische spleet en heeft het ook langer de kans om effect te hebben op de werking van het volgende neuron. De stof blijft zo langer in het lichaam en kan mogelijk angst verminderen [40].  SSRI’s hebben een lichte voorkeur bij de behandeling van angststoornissen, omdat er in het algemeen minder bijwerkingen voorkomen en ze een eenvoudiger doseringsschema hebben dan andere medicatie. Binnen de groep van SSRI’s is de effectiviteit onderling vergelijkbaar [39]

 

Tricyclische antidepressiva (TCA’s) 

In tegenstelling tot de SSRI’s, remmen TCA's niet alleen de heropname van serotonine door SERT te blokkeren, maar ook noradrenaline door de noradrenaline heropname transporter (NET) te blokkeren. Hierdoor blijven zowel serotonine als noradrenaline langer in het lichaam en kan angst verminderen. Omdat deze medicatiegroep op verschillende receptoren inspeelt, is de werking niet erg selectief. Hierdoor komen ook veel bijwerkingen voor [40]. Verder is een nadeel dat zij gevaarlijk kunnen zijn bij een overdosis. Ook kunnen TCA’s niet worden voorgeschreven bij een sociale fobie [39]. SSRI’s en TCA’s blijken echter wel even effectief te zijn [41]. Voor een uitleg over TCA’s verwijzen wij naar deze pagina.

 

Benzodiazepinen 

In verschillende hersendelen, zoals de amygdala, geven neuronen veel signalen af tijdens het ervaren van angst. Gamma-aminoboterzuur (GABA) is een stof die deze activiteit kan verminderen en hierdoor ook de angst kan doen afnemen. De activiteit in de hersenen tijdens angst wordt pas geremd als GABA aan de GABA-a receptoren bindt die overal in de hersenen voorkomen in de celwanden van dendrieten. Benzodiazepinen  zorgen ervoor dat deze remming extra versterkt wordt, door zich ook aan deze receptoren te binden. Je zou kunnen zeggen dat benzodiazepinen alleen iets doen in de hersenen als neuronen al door GABA geremd worden [40]. Benzodiazepinen zijn geen eerste keuze, omdat deze medicatie verslavend kan zijn en cognitieve bijwerkingen kan hebben [42].   

 

Anti-epileptica 

Buspiron bindt zich aan de 5HT1A receptoren in de celwand van de dendrieten en werkt hierbij als een partiële agonist van de neurotransmitter serotonine. Een partiële agonist is een stof die ervoor zorgt dat een neuron niet maximaal actief wordt, maar ook niet in ruststand is. Je zou kunnen zeggen dat een partiële agonist tussen deze twee uitersten in zit; het neuron geeft signalen af, maar niet te veel en niet te weinig. Wanneer een neuron normaal gesproken te weinig serotonine afgeeft en het medicijn Buspiron zich bindt aan de 5HT1A receptor, wordt er meer serotonine afgegeven dan in de normale situatie zonder medicijn. Dit kan voor afname van de angst zorgen [40]. Buspiron is niet werkzaam bij paniekstoornis, obsessief-compulsieve stoornis en sociale fobie [43]. Een ander anti-epilepticum is Pregabaline, welke zich bindt aan een bepaald soort receptoren die liggen in het membraan van de dendrieten. Hierdoor gaan ze de afgifte van de neurotransmitter glutamaat tegen. Glutamaat is een excitatoire ofwel stimulerende neurotransmitter, welke in de amygdala zorgt voor angst. Door Pregabaline wordt glutamaat door het neuron minder afgegeven dan zonder Pregabaline, en zal zo kunnen zorgen voor angstvermindering [40].

 

Tabel 5. Aangeraden medicatie bij angststoornissen volgens het Farmacotherapeutisch Kompas [38] en mogelijke bijwerkingen van de verschillende angstmedicatie

Angstmedicatie

SSRI

TCA’s

Benzodiazepinen

Anti-epileptica

Soorten

Bijwerkingen [44]

Soorten

Bijwerkingen [44]  

Soorten

Bijwerkingen [42]

Soorten

Bijwerkingen [43,45]

Sertraline

Paroxetine

Citalopram

Maagdarmklachten, hoofdpijn, vermindering eetlust, agitatie/onrust, slapeloosheid, bloedingen, slaperigheid, tremors, droge mond, zweten, seksuele stoornissen, gewichtstoename- of afname.

Clomipramine

Imipramine

Droge mond, duizeligheid, obstipatie, incontinentie, seksuele stoornissen, snelle hartslag, zweten, pupilverwijding.

Diazepam

Oxazepam

Concentratieproblemen, afvlakking affect, ontremming van gedrag, depressieve klachten, verminderde spierspanning, geheugenproblemen.

Pregabaline

Buspirone

Slaperigheid, duizeligheid, hoofdpijn, sufheid.

 

Terug naar boven

 

 

 3 Interactie epilepsie en angst


 

 

3.1 Interictale of ictale angst

 

Ictale angst is het ervaren van angstsymptomen die direct veroorzaakt worden door de epileptische activiteit in de hersenen [24]. De angstgevoelens worden vaak omschreven als een extreem gevoel van angst of paniek zonder dat deze gevoelens ergens door worden uitgelokt. Daarnaast worden de angstgevoelens vaak als onnatuurlijk ervaren [28]. Deze angst is dus geen interictale angst, zoals de angststoornissen die eerder op deze pagina zijn besproken, maar de angst is echt onderdeel van het aura van de epileptische aanval. Ten minste twintig procent van de epilepsiepatiënten rapporteert dat zij ictale angst ervaren. Ictale angst komt het meest voor bij patiënten met focale epileptische aanvallen in de temporaalkwab, maar komt ook voor bij andere vormen van epilepsie [3].

 

   

                                                                                       

       Afbeelding 2. De hersengebieden (copyright free)                                                          Afbeelding 3Het limbisch systeem (copyright free)

 

 

Ictale en interictale angst worden beide door andere mechanismen veroorzaakt, maar komen toch vaak samen voor. Er zijn verschillende mogelijke redenen voor de aanwezigheid van dit verband. Ten eerste lopen patiënten met temporaalkwab epilepsie die ictale angst ervaren een groter risico op het ontwikkelen van psychologische klachten dan patiënten die een ander aura ervaren [46]. Dat patiënten met temporaalkwabepilepsieeën groter risico lopen op het ontwikkelen van psychologische problemen, zou verklaard kunnen worden door het gegeven dat dezelfde hersengebieden (vooral de amygdala) die betrokken zijn bij angstreacties ook betrokken zijn bij temporaalkwab epilepsie [47]. Een andere mogelijke reden voor deze overlap is dat patiënten met interictale angst eigenlijk subklinische epileptische aanvallen ervaren [3]. Dit houdt in dat men een epileptische aanval heeft zonder dit door te hebben. In dit geval is er eigenlijk geen sprake van overlap tussen ictale en interictale angst, maar van een misdiagnose. Patiënten kunnen jarenlang de diagnose paniekstoornis toegewezen krijgen, terwijl zij eigenlijk epilepsie hebben [48]. Het onderscheid tussen ictale angst en een paniekstoornis is soms dan ook moeilijk te maken. Twaalf van de dertien symptomen van een paniekstoornis kunnen ook aanwezig zijn als onderdeel van een epileptische aanval [24]. Ictale angst is het beste als zodanig te herkennen wanneer de angst zeer kort voor de epileptische aanval op komt zetten en de angstsymptomen elke keer hetzelfde zijn. Ictale angst is moeilijker te herkennen wanneer de angst langer van tevoren aanwezig is en minder stereotypisch is [3]. In Tabel 6 is terug te vinden hoe er onderscheid gemaakt kan worden tussen een paniekstoornis en epileptische aanvallen.

 

Tabel 6. Differentiatie tussen een paniekstoornis en complexe partiële epileptische aanvallen [49

 

Paniekstoornis 

Complexe partiële epileptische aanvallen 

Bewustzijn 

Meestal behouden 

Verzwakt 

Agorafobie 

Veelvoorkomend 

Afwezig 

Duur van de aanval 

Langer dan 5 minuten 

Minder dan 120 seconden 

Familiegeschiedenis van de paniekstoornis 

Veelvoorkomend 

Niet voorkomend 

Anti-epileptica 

Helpen soms 

Helpen vaak 

TCA's

Helpen 

Kunnen epileptische aanval verergeren 

Deja vu, reukhallucinaties 

Ongebruikelijk 

Veelvoorkomend 

Anticiperende angst 

Veelvoorkomend 

Niet gebruikelijk 

Automatismen 

Niet gebruikelijk 

Veelvoorkomend 

Age of Onset 

20-30 jaar

Kan op elke leeftijd beginnen 

 

3.2 Therapie voor angststoornissen bij patiënten met epilepsie

 

Onder het kopje ‘Angst en epilepsiestaat beschreven dat de prevalentie van angst bij epilepsie erg hoog is. De belangrijkste strategie om angst in patiënten met epilepsie te verminderen is het goed onder controle houden van de epileptische aanvallen. Recent is namelijk aangetoond dat verbeteringen in het controleren van aanvallen resulteert in verminderde angst en daarmee de kwaliteit van leven van de patiënt verbetert  [4]. Ook is het van belang dat mensen leren omgaan met hun aanvallen. Hieronder wordt beschreven hoe de angst verminderd kan worden. De eerste stap voor het behandelen van angst bij mensen met epilepsie zijn interventies zonder medicatie, waarbij de input van psychologen waardevol is [3].

 

Psycho-educatie

Patiënten met epilepsie hebben verschillende behoeften als het gaat om behandeling. Zo blijkt dat zij graag informatie willen ontvangen over de epilepsie zelf, zoals informatie over medicatie, bijwerkingen, epileptische aanvallen, maar ook over levensstijl en psychologische factoren. Daarnaast is gebleken dat zij graag behandeld willen worden voor de angst [50]. Hoewel de behoefte aan onder andere informatie in alle patiënten anders is, worden deze behoeften nog te weinig herkend door de medische professionals [3]. Dit terwijl is gebleken dat juist deze psycho-educatie belangrijk is voor onder andere het verminderen van epileptische aanvallen [51]. Psycho-educatie zou  dus mogelijk ook kunnen zorgen voor vermindering van angst die gerelateerd is aan de aanvallen. Uit de bovenstaande informatie blijkt dat het toepassen van psycho-educatie bij epilepsiepatiënten die angst ervaren relevant kan zijn. In de toekomst zal daarom meer aandacht aan deze interventie besteed moeten worden door professionals.

 

Cognitieve gedragstherapie        

Voor patiënten waarbij psycho-educatie onvoldoende resultaat boekt, is een meer intensieve behandeling nodig zoals cognitieve gedragstherapie.Cognitieve gedragstherapie is een vorm van psychotherapie waarbij iemand samen met de therapeut onderzoekt wat zijn/haar denkgewoonten zijn. Samen met de therapeut gaat men vervolgens niet helpende gedachten en daarmee het disfunctionele gedrag ombuigen naar adequate gedachten en gedrag  [52]. Cognitieve gedragstherapie kan niet alleen zorgen voor verbetering op psychisch vlak (zoals angst), maar ook op fysiek vlak. Het blijkt namelijk dat ook de frequentie van epileptische aanvallen kan afnemen door cognitieve gedragstherapie. Zelfs als deze epileptische aanvallen niet afnemen, kan cognitieve gedragstherapie voor verbetering op psychologisch vlak zorgen [3]. In dit filmpje wordt uitgelegd hoe cognitieve gedragstherapie werkt.

 

Hoewel is gebleken dat de hierboven beschreven therapieën angstklachten bij epilepsiepatiënten kunnen verminderen, moet er nog meer onderzoek worden gedaan naar het effect van cognitieve gedragstherapie en andere psychologische interventies [3]. 

 

3.3 Angstsymptomen en operaties voor epilepsie

 

Patiënten die in aanmerking komen om geopereerd te worden voor epilepsie, rapporteren in 10-30% van de gevallen een angststoornis. Na de operatie verbetert bij een groot deel van de patiënten de epilepsie symptomen en ten gevolge hiervan de kwaliteit van leven. Echter zijn er ook patiënten die nieuwe stemmingsstoornissen ontwikkelen [3]. Angst komt vooral in het eerste jaar na de operatie voor, waarbij rekening gehouden moet worden met het soort epilepsie. Het blijkt namelijk dat de angst niveaus van patiënten met temporale epilepsie hoger liggen dan van patiënten waarbij de epilepsie in andere hersengebieden voorkomen [53]. Als de epileptische aanvallen na de operatie verminderen, zal op de lange termijn ook de angst verminderen. Wel zijn er een aantal risicofactoren die ervoor kunnen zorgen dat men na de operatie angst ervaart en deze blijft ervaren. Deze risicofactoren zijn: aanvallen die blijven aanhouden, psychologische klachten voor de operatie en nieuwe complicaties als geheugenproblemen [3].

 

3.4 Invloed van anti-epileptica op angstsymptomen  

 

Onder de kopjes Psycho-educatie’ en ‘Cognitieve gedragstherapie’ is de rol van psychologische interventies beschreven. Als psychologische interventies niet werken, of ook als ondersteuning tijdens psychologische interventies, kan medicatie veilig voorgeschreven worden bij patiënten met angst en epilepsie. De relatie tussen angst symptomen en anti-epileptica is complex. De medicatie voor epilepsie kan angst induceren, maar kan ook angst verminderende effecten hebben.  Sommige theorieën stellen dat een geschiedenis van psychologische problemen kan zorgen voor verhoogde kwetsbaarheid voor de psychologische bijwerkingen van de anti-epileptica. Andere theorieën stellen dat het ligt aan de mechanismen in je lichaam waar de farmaca op aangrijpen [3]. Zo zou medicatie die de neurotransmissie van GABA verbetert zorgen voor vermindering van angst, terwijl medicatie die aangrijpt op glutarmergische mechanismen zou leiden tot meer angst [53]. Echter lijkt deze theorie te simplistisch en zijn er resultaten gevonden die de theorie tegenspreken. Het blijft dus onduidelijk waarom sommige medicatie angst vermeerdert en andere angst vermindert [3]. Hoewel er geen randomized controlled trials gedaan zijn, is er wel onderzoek gedaan naar de angst verminderende effecten van anti epileptica. Dit geeft de mogelijkheid te kiezen voor een anti-epilepticum die past bij het soort epilepsie van de patiënt, maar ook angst tegen gaat. Zo is er bewijs dat anti-epileptica als Gabapentine en Pregabaline angststoornissen bij focale epilepsie tegengaan [3]. In Tabel 7 is voor verschillende anti-epileptica te zien of deze voornamelijk angst induceren of verminderen. 

 

Tabel 7. Angst inductie of reductie per anti-epilepticum [3]

Medicijn

  Angst inductie                                                 Angst reductie

Carbamazepine

                                                                                  x*

Oxcarbazepine

         ?**                                                                     ?**

Barbituraten

                                                                                   x         

Lamotrigine

                                                                                   x*                                                                         

Benzodiazepines

                                                                                   x

Pregabaline

                                                                                   x

Gabapentin

                                                                                   x

Felbamaat

          x

Topiramaat                                x
Levetiracetam***            x                                                                       x*
Ethosuximide            x

* Alleen getest op dieren

** Onduidelijke resultaten
*** Opvallend in deze tabel is dat Levetiracetam zowel angst inducerend als angst reducerend werkt. Het angst reducerende effect is tot op heden alleen in dierstudies gevonden. Bij mensen zal hier nog meer onderzoek naar gedaan moeten worden.

 

3.5 Invloed van angstmedicatie op epilepsie

 

Eerder in deze WIKI zijn de verschillende medicamenteuze behandelingen van zowel epilepsie als angstklachten behandeld. In deze paragraaf zal de invloed van de verschillende angstmedicatie op epilepsie worden besproken.

 

SSRI’s       

SSRI’s hebben een erg lage convulsieve werking, wat wil zeggen dat ze niet vaak epileptische aanvallen opwekken [50]. Om deze reden wordt het gebruik van SSRI’s bij epilepsiepatiënten als veilig beschouwd. Langdurig gebruik van SSRI’s geeft over het algemeen geen verhoogde frequentie van aanvallen en laat in sommige gevallen zelfs een verbetering zien in de epilepsietoestand van de patiënt, zoals bij de medicijnen flyoxetine en cytalopram [55]. Dit mogelijke positieve effect van SSRI’s op epilepsie wordt verklaard vanuit de natuurlijke lichamelijke reactie op een epileptische aanval. Onmiddellijk na een epileptische aanval vindt er in het lichaam een afname in dichtheid van serotonine transporters (SERT) plaats. Dit is een homeostatische reactie van de hersenen: ze proberen het normale functioneren van het lichaam te herstellen. Deze reactie vanuit het lichaam is identiek aan het effect van SSRI’s, namelijk een verminderde serotonine heropname en een versterkte serotonine actie [56]. De SSRI's versterken hiermee dus de natuurlijke reacties van het lichaam, waardoor de epileptische aanval eerder onder controle wordt gebracht en de patiënt minder last ondervindt van de aanval.

 

TCA’s       

Het gebruik van TCA’s zoals clomipramine en imipramine wordt sterk afgeraden bij epilepsiepatiënten, omdat ze de kans op epileptische aanvallen aanzienlijk vergroot. Zowel onderzoek bij mensen als verschillende dieronderzoeken hebben aangetoond dat TCA’s het aantal epileptische aanvallen bij patiënten doet toenemen [55]. Hierbij is er sprake van een dosis-respons relatie, omdat een hogere dosis TCA voor meer epileptische aanvallen zorgt. Bestaande literatuur suggereert dat de convulsieve effecten van antidepressiva zoals TCA's veroorzaakt worden door een verhoogde afgifte van glutamaat [57]. Deze verhoogde afgifte van glutamaat, veroorzaakt door de TCA's, resulteren in een verstoring van de glutamaat/GABA-balans in het lichaam. Bekend is dat een verstoorde glutamaat/GABA-balans een belangrijke rol speelt in het ontstaan van epileptische aanvallen [58].  

 

Benzodiazepines 

Benzodiazepines worden zowel bij angststoornissen als bij epilepsie geïndiceerd [42]. De medicijnen werken kalmerend, versuffend en spierverslappend. Dit is effectief voor het tegengaan van angstsymptomen, omdat de rustgevende en ontspannende werking ervoor zorgt dat een patiënt minder gestrest of zenuwachtig is. Bij epilepsie zijn de effecten van benzodiazepines ook gunstig, omdat de prikkelgevoeligheid van de patiënt afneemt, waardoor epileptische klachten verminderen of uitblijven. Benzodiazepines worden dus zowel als anxiolyticum als anti-epilepticum (clobazam, clonazepam en diazepam) gebruikt [42]. Benzodiazepines hebben echter een aantal belangrijke nadelige eigenschappen. Ten eerste vindt er gewenning plaats, waardoor de werking van het medicijn na verloop van tijd afneemt. Ten tweede, zoals al eerder kort vermeld in deze WIKI, wordt er geadviseerd benzodiazepines niet langer dan twee maanden te slikken, vanwege kans op verslaving [59]. Daarnaast zorgt het plotseling stoppen met het slikken van benzodiazepines voor een tegenovergesteld effect, namelijk een toename in angst en epileptische aanvallen [42].  

 

Uit bovenstaande informatie kan geconcludeerd worden dat SSRI's het veiligst zijn in combinatie met anti-epileptica. SSRI's, met name sertraline, zijn dan ook eerste keuze in de behandeling van angst bij epilepsiepatiënten [60]. Regelmatige controle is daarbij echter noodzakelijk vanwege eventuele bijwerkingen als gevolg van een mogelijke interactie tussen SSRI's en anti-epileptica. Over deze interactie zal in de volgende paragraaf meer informatie gegeven worden.

 

3.6 Interactie angstmedicatie en anti-epileptica

 

Wanneer verschillende medicijnen tegelijkertijd worden toegediend bij een patiënt, kunnen deze invloed hebben op elkaars werking. Ze kunnen bijvoorbeeld invloed hebben op de snelheid waarmee het medicijn in een bepaalde tijd door het lichaam uit het bloed wordt verwijderd, ook wel klaring genoemd [61]. Sommige anti-epileptica, zoals carbamazepine, verhogen de klaring van SSRI’s en TCA’s. SSRI’s en TCA’s kunnen de klaring van anti-epileptica verhinderen door een interactie via het CYP-450 hepatisch enzym systeem [51]. Het CYP-450 enzymsysteem is een verzameling van enzymen die verantwoordelijk is voor de omzetting van verschillende medicijnen in het lichaam en speelt een belangrijke rol bij de interactie tussen medicijnen. Interacties kunnen resulteren in toxiciteit, verminderd farmacologisch effect en nadelige bijwerkingen [62]. Toxiciteit betekent dat een medicijn schade aanricht aan de persoon. Anti-epileptica en angstmedicatie, zoals SSRI’s en TCA’s, werken beide via het CYP-450 enzymsysteem, wat wil zeggen dat ze beide worden omgezet en afgebroken in de lever door dezelfde specifieke enzymen [63]. Als er twee verschillende werkzame middelen worden aangeboden in de lever, dan zal het tweede werkzame middel, die remmend of stimulerend inwerkt op hetzelfde enzym als de eerste, zorgen voor een afname respectievelijk een toename van het effect van het eerste werkzame middel. Een afgenomen werking van een medicijn resulteert in een verlies van effectiviteit, terwijl een toename in de werking nadelige of zelfs toxische effecten kan veroorzaken bij de patiënt [63].

 

Terug naar boven 

 

 

4 Conclusie


 

  

De chronische hersenaandoening epilepsie heeft veel impact op het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven van patiënten. Psychologische klachten komen bij een groot deel van de patiënten voor. Vooral angstklachten spelen vaak op en hebben veel invloed op het ziektebeloop van epilepsie. Verhoogde niveaus van angst kunnen de frequentie van epileptische aanvallen vermeerderen. Daarnaast heeft angst een negatieve invloed op de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van epilepsiepatiënten.

 

Bij de keuze van angstmedicatie moet rekening worden gehouden met de invloed van deze medicatie op de epileptische aanvallen. Sommige medicatie heeft een positief effect, terwijl andere medicatie de epilepsie juist verergert. Aan de andere kant kunnen anti-epileptica ook invloed hebben op de ernst van de angstklachten. Het is van belang dat artsen zich bewust zijn van deze mogelijke interactie.

 

Tot slot wordt de behandeling van angstklachten bij epilepsie bemoeilijkt door het feit dat ictale angst en interictale angst moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Op dit moment gaat de differentiatiediagnostiek tussen deze verschillende soorten angst nog vaak fout, wat ervoor zorgt dat sommige patiënten op een verkeerde manier behandeld worden. Het is van groot belang dat artsen zich bewust zijn van dit belangrijke onderscheid. 

 

Aanbevelingen voor de toekomst

In de wetenschappelijke literatuur wordt er voornamelijk aandacht besteed aan depressieve klachten bij epilepsiepatiënten, maar in een mindere mate aan angstklachten. Angstklachten komen zelfs vaker voor en hebben een grotere impact op de kwaliteit van leven van epilepsiepatiënten dan depressieve klachten. Deze WIKI pagina maakt duidelijk dat angst en epilepsie elkaar op een essentiële manier beïnvloeden. Het is daarom aan te raden dat de wetenschap zich in de toekomst meer op angstklachten gaat richten, in plaats van zich te beperken tot depressieve klachten. Ook in de praktijk is het belangrijk dat neurologen en verpleegkundigen zich bewust zijn van de mogelijke aanwezigheid van angstklachten en dit bespreekbaar maken tijdens consulten.   

Terug naar boven

 

  

 

Referenties


 

 

[1]  Hersenstichting Nederland. (2015). Epilepsie. Verkregen op 2 maart 2015 van https://www.hersenstichting.nl/alles-over-hersenen/hersenaandoeningen/epilepsie 

[2]  Suurmeijer, T. P. B. M., Reuvekamp, M. F., & Aldenkamp, B. P. (2001). Social functioning, psychological functioning, and quality of life in epilepsy. Epilepsia, 91160-1168. DOI: http://dx.doi.org/10.1046/j.1528-1157.2001.37000. 

[3]  Beyenburg, S., Mitchell, A. J., Schmidt, D., Elger, C.E., & Reuber, M. (2005). Anxiety in patients with epilepsy: systematic review and suggestions for clinical management. Epilepsy & Behavior, 7, 161-171. DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.yebeh.2005.05.014

[4]  Palm, J. (2005). Omgaan met hersenletsel. Hulp bij een veranderd leven. Assen: Van Gorcum

[5]  Nederlandse Vereniging voor Neurologie. (2006). Epilepsie. Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Verkregen op 7 maart 2015 van

http://epilepsie.neurologie.nl/t_files/Richtlijnen.def_pdf_op_site_NvvN.pdf

[6]  Patiënt1. (2011). Epilepsie met partiële aanvallen. Verkregen op 3 april 2015 van https://www.patient1.nl/encyclopedie/epilepsie-met-partiele-aanvallen 

[7] Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2010). Wat is epilepsie en wat zijn de gevolgen? Verkregen op 2 maart 2015 van                     

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/zenuwstelsel-en-zintuigen/epilepsie/cijfers-epilepsie-prevalentie-incidentie-en-sterfte-uit-de-vtv-2010/

[8]   Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2010). Epilepsie: omvang van het probleem. Verkregen op 2 april 2015 van

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/   

[9]   Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2010). Epilepsie - Omvang van het probleem. Verkregen op 2 maart 2015 van 

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/zenuwstelsel-en-zintuigen/epilepsie/omvang/ 

[10] Shackleton, D. P., Kasteleijn-Nolst Trenite D. G., de Craen, A. J., Vandenbroucke, J.P., & Westendorp R. G. (2003). Living with epilepsy: long-term prognosis and psychosocial outcomes. Neurology, 61, 64-70. DOI: http://dx.doi.org/10.1212/01.wnl.0000073543.63457.0a 

[11] Nationaal Epilepsie Fonds. (2014). Epilepsie. Verkregen op 2 maart 2015 van https://www.epilepsie.nl/over-epilepsie/pagina/10/oorzaken/ 

[12] Kessels, R., Eling, P., Ponds, R., Spikman, J., & van Zandvoort, M. (2012). Klinische Neuropsychologie. Amsterdam: Boom. 

[13] Epilepsie Vereniging Nederland. (2014). Epilepsie: Soorten Aanvallen. Verkregen op 2 april 2015 van

http://www.epilepsievereniging.nl/alles-over-epilepsie/wat-is-epilepsie/soorten-aanvallen/ 

[14] Nationaal Epilepsie Fonds. (2014). Epilepsie - Partiële aanvallen. Verkregen op 6 maart 2015 van 

 https://www.epilepsie.nl/over-epilepsie/pagina/18/partiele-aanvallen/ 

[15] Nationaal Epilepsie Fonds. (2014). Epilepsie - Gegeneraliseerde aanvallen. Verkregen op 6 maart 2015 van 

 https://www.epilepsie.nl/over-epilepsie/pagina/37/gegeneraliseerde-aanvallen/ 

[16] Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2010). Epilepsie: Wat zijn de mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling? Verkregen op 7 maart 2015 van

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/zenuwstelsel-en-zintuigen/epilepsie/diagnostiek-behandeling/

[17] Nationaal Epilepsie Fonds. (2014). Epilepsie - Niet-epileptische aanvallen. Verkregen op 6 maart 2015 van 

https://www.epilepsie.nl/over-epilepsie/pagina/39/niet-epileptische-aanvallen/

[18] Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2010). Wat is epilepsie en wat zijn de gevolgen? Verkregen op 7 maart 2015 van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten- en-aandoeningen/zenuwstelsel-en-zintuigen/epilepsie/wat-is-epilepsie/ 

[19] Nederlandse Vereniging voor Neurologie. (2006). Epilepsie. Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Verkregen op 7 maart 2015 van 

 http://epilepsie.neurologie.nl/t_files/Richtlijnen.def_pdf_op_site_NvvN.pdf

[20] Farmacotherapeutisch Kompas. (2015). Anti-epileptica. Verkregen op 7 maart 2015 van 

 https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20anti%20epileptica.asp 

[21] Nationaal Epilepsie Fonds. (2010). Epilepsie en medicijnen. Verkregen op 7 maart 2015 van 

http://www.neurologie-zeeland.nl/wp-content/uploads/2011/03/Epilepsie-en-medicijnen-april-2008.pdf 

[22] Nederlands Huisartsen Genootschap. (2003). Farmacotherapeutische richtlijn. Verkregen op 7 maart 2015 van

http://download.nhg.org/FTP_NHG/standaarden/FTR/Epilepsie_text.html 

[23] Mensah, S. A., Beavis, J. M., Thapar, A. K., & Kerr, M. P. (2007). A community study of the presence of anxiety disorder in people with epilepsy. Epilepsy & Behavior 11, 118-124 DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.yebeh.2007.04.012 

[24] Vazquez, B., & Devinsky, O. (2003). Epilepsy and anxiety. Epilepsy & Behavior, 4, 20-25. DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.yebeh.2003.10.005 

[25] Elliott, J. O., & Richardson, V. E. (2014). The biopsychosocial model and quality of life in persons with active epilepsy. Epilepsy & Behaviour, 41, 55-65.

DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.yebeh.2014.09.035 

[26] American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th Edition). Washington, DC: Author. 

[27] Smith, D. F., Baker, G. A., Dewey, M., Jacoby, A., & Chawick D. W. (1991). Seizure frequency, patient-perceived seizure severity and the psychosocial consequences of intractable epilepsy. Epilepsy Research, 9, 231-241. DOI: http://dx.doi.org/10.1016/0920- 1211(91)90057-m 

[28] Marsh, L., & Rao, V. (2002). Psychiatric complications in patients with epilepsy: a review. Epilepsy Research, 49, 11-33. 

DOI:http://dx.doi.org/10.1016/s0920-1211(02)00008-6 

[29] Rai, D., Kerr, M. P., McManus, S., Jordanova, V., Lewis, G., & Brugha, T. S. (2012). Epilepsy and psychiatric comorbidity: A nationally representative population-based study. Epilepsia, 53, 1095-1103. DOI: http://dx.doi.org/10.1111/j.1528-1167.2012.03500.x

[30] Benthem, G., Andrea, H., & Van der Meer, K. (2004). Angstklachten. Huisarts en Wetenschap, 47, 345-348.  

[31] GGZ Groep. (2010). Epidemiologie. Verkregen op 3 april 2015 van http://www.angst.nl/angst/epidemiologie   

[32] Nationaal Kompas Volksgezondheid. (2014). Wat is de kwaliteit van leven en hoe wordt het gemeten? Verkregen op 4 april 2015 van

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functioneren-en-kwaliteit-van-leven/kwaliteit-van-leven  

[33] Choi-Kwon, S., Chung, C., Kim, H., Lee, S., Yoon, S., Kho, H., & Oh, J. (2003). Factors affecting the quality of life in patients with epilepsy in Seoul, South Korea. Acta Neurologica Scandinavica, 108, 428-434. DOI: http://dx.doi.org/10.1046/j.1600-0404.2003.00151.x

[34] Kimiskidis, V. K., Triantafyllou N. I., Kararizou, E., Gatzonis, S. S., Fountoulakis, K. N., Siatouni, A., Loucaidis, P., Pseftogianni, D., Vlaikidis, N., & Kaprinis, G. S. (2007). Depression and anxiety in epilepsy: the association with demographic and seizure related variables. Annals of General Psychiatry, 6, 1-8.

DOI: http://dx.doi.org/10.1186/1744-859x-6- 28

[35] Piazzini, A., Canevini, M. P, Maggiori, G., & Canger, R. (2001). Depression and anxiety in patients with epilepsy. Epilepsy & Behavior, 2, 481-489.

DOI: http://dx.doi.org/10.1006/ebeh.2001.0247

[36] Jacoby, A., Snape, D., & Baker, G. A. (2005). Epilepsy and social identity: the stigma of a chronic neurological disorder. The Lancet Neurology, 4, 171-178. DOI: http://dx.doi.org/10.1016/s1474-4422(05)70020-x 

[37] Baker, G. A., Jacoby, A., Buck, D., Brooks, J., Potts, P., & Chadwick, D. W. (2001). The quality of life of older people with epilepsy: findings from a UK community study. Seizure, 10, 92-99. DOI: http://dx.doi.org/10.1016/s1059-1311(00)90465-5 

[38] Farmacotherapeutisch Kompas. (2015). Angststoornissen. Verkregen op 6 maart 2015 van 

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20anxiolytica.asp.                                                                                                          

[39] Nederlands Huisartsen Genootschap. (2015). NHG-Standaard Angst. Verkregen op 6 maart 2015 van 

https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-angst#idm114768.  

[40] Stahl S. M. (2013). Stahl’s essential psychopharmacology. Neuroscientific basis and practical applications. New York: Cambridge University Press. 

[41] Angst, Dwang en Fobie stichting. (2015). SSRI en TCA. Verkregen op 6 maart 2015 van http://www.adfstichting.nl/Angst/Medicijnen/SSRIenTCA.aspx.   

[42] Farmacotherapeutisch Kompas. (2015). Benzodiazepinen. Verkregen op 6 maart 2015 van

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20benzodiazepinen.asp. 

[43] Farmacotherapeutisch Kompas. (2015). Buspiron. Verkregen op 6 maart 2015 van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/Preparaatteksten/B/buspiron.asp.  

[44] Farmacotherapeutisch Kompas. (2015). Depressie en antidepressiva. Verkregen op 6 maart 2015 van

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/inleidendeteksten/i/inl%20depressie%20en%20antidepressiva.asp#09002b6780694355.  

[45] Farmacotherapeutisch Kompas. (2015). Pregabaline. Verkregen op 6 maart 2015 van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/Preparaatteksten/P/pregabaline.asp.  

[46] Hermann, B. P., Dikmen, S., Schwartz, M. S., & Karnes, W. E. (1982). Interictal psychopathology in patients with ictal fear: a quantative investigation. Neurology, 32, 7-11. DOI: http://dx.doi.org/10.1212/wnl.32.1.7 

[47] Mintzer, S., & Lopez, F. (2002). Comorbidity of ictal fear and panic disorder. Epilepsy & Behaviour, 3, 330-337.                                      

DOI: http://dx.doi.org/10.1016/s1525-5050(02)00045-8 

[48] Biraben, A., Taussig, D., Thomas, P., Even, C., Vignal, J. P., Scarabin, J. M., & Chauvel, P. (2001). Fear as the main feature of epileptic seizures. Journal of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry, 70, 186-191. DOIhttp://dx.doi.org/10.1136/jnnp.70.2.186  

[49] Handal, N. M., Masand, P., & Weilburg, J. B. (1995). Panic disorder and complex partial seizures: a truly complex relationship. Psychosomatics, 36, 498-501. DOI: 10.1016/S0033 3182(95)71632-2 

[50] Couldridge, L., Kendall, S., March, A. (2001). A systematic overview- a decade of research. The information and counselling needs of people with epilepsy. Seizure, 10, 605-614. DOI: http://dx.doi.org/10.1053/seiz.2001.0652  

[51] May, T. W., Pfafflin, M. (2002). The efficacy of an educational treatment program for patients with epilepsy (MOSES): Results of a controlled, randomized study. Epilepsia, 43, 539-549. DOI: http://dx.doi.org/10.1046/j.1528-1157.2002.23801.x  

[52] Fonds Psychische Gezondheid. (2014). Cognitieve gedragstherapie. Verkregen op 27 april 2015 van 

http://www.psychischegezondheid.nl/cognitievegedragstherapie?gclid=CJGe0ebl8UCFSYIwwodCCAArw 

[53] Wrench, J., Wilson, S. J., & Blading, P. F. (2004). Mood disturbance before and after seizure surgery: A comparison of temporal and extratemporal resections.        

Epilepsia, 45, 534-543. DOI: http://dx.doi.org/10.1111/j.0013-9580.2004.48803.x  

[54] Ketter, T. A., Post, R. M., & Theodore, W. H. (1999). Positive and negative psychiatric effects of antiepileptic drugs in patients with seizure disorders. Neurology, 53, 53-67. DOI: http://dx.doi.org/10.1212/wnl.53.1.239  

[55] Salzberg, M. R., & Vajda, F. J. E. (2001). Epilepsy, depression and antidepressant drugs. Journal of Clinical Neuroscience, 8, 209-215.

DOI: http://dx.doi.org/10.1054/jocn.2000.0896  

[56] Albano, C., Cupello, A., Mainardi, P., Scarrone, S., & Favale, E. (2006). Succesful treatment of epilepsy with serotonin reuptake inhibitors: proposed mechanism. Neurochemical Research, 31, 509-514. DOI: http://dx.doi.org/10.1007/s11064-006-9045-7  

[57] Jobe, P. C., & Browning, R. A. (2005). The serotonergic and noradrenergic effects ofantidepressant drugs are anticonvulsant, not proconvulsant. Epilepsy & Behavior, 7, 602-619. DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.yebeh.2005.07.014  

[58] DiNuzzo, M., Mangia, S., Maraviglia, B., & Giove, F. (2014). Physiological bases of the K+ and the glutamate/GABA hypotheses of epilepsy. Epilepsy Research, 108, 995-1012. DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.eplepsyres.2014.04.001 

[59] Leids Universitair Medisch Centrum. (2014). Behandeling van benzodiazepineverslaving. Verkregen op 4 april 2015 van

https://www.lumc.nl/patientenzorg/patienten/patientenfolders/behandeling-benzodiazepine-verslaving

[60] Mula, M. (2013). Treatment of anxiety disorders in epilepsy: an evidence-based approach. Epilepsia, 54, 13-18. DOI: http://dx.doi.org/10.1111/epi.12101

[61] Farmacotherapeutisch Kompas. (2015). Farmacokinetiek. Verkregen op 3 april 2015 van 

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/voorna/i/inl%20farmacokinetiek.asp 

[62] Ogu, C. C., & Maxa, J. L. (2000). Drug interactions due to cytochrome P450. Baylor University Medical Center Proceedings, 13, 421-423 DOI: http://dx.doi.org/10.2165/00002018-200326010-00002

[63] Barry, J. J., Ettinger, A. B., Friel, P., Gilliam, F. G., Harden, C. L., Hermann, B., Kanner, A. M., Caplan, R., Plioplys, S., Salpekar, J., Dunn, D., Austin, J., & Jones, J. (2008). Consensus statement: the evaluation and treatment of people with epilepsy and affective disorders. Epilepsy & Behavior, 13, 1-29

DOI: http://dx.doi.org/10.1016/j.yebeh.2008.04.005 

 

Afbeelding 1: Copyright free, verkregen op 6 maart 2015 van http://levenmetepilepsie.weebly.com/wat-is-epilepsie.html

Afbeelding 2: Copyright free, verkregen op 6 maart 2015 van http://nl.wikipedia.org/wiki/Grote_hersenen

Afbeelding 3: Copyright free, verkregen op 6 maart 2015 van http://en.wikipedia.org/wiki/Limbic_system

Figuur 1: Zelf gemaakt, free copyright

Figuur 2: Zelf gemaakt, free copyright

 

 

 

Terug naar boven

 

 

Auteurs

 

Lieke Lalieu, BSc

Imke Luschen, BSc

Melanie Schoonus, BSc

Eva van der Thiel, BSc

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.