| 
  • If you are citizen of an European Union member nation, you may not use this service unless you are at least 16 years old.

  • You already know Dokkio is an AI-powered assistant to organize & manage your digital files & messages. Very soon, Dokkio will support Outlook as well as One Drive. Check it out today!

View
 

Postpartum psychose

Page history last edited by Martine Onstein 8 years, 11 months ago

Terug naar de startpagina

 

De zwangerschap wordt over het algemeen beschouwd als een fijne en liefdevolle periode in het gezin. Tijdens deze periode zijn vrouwen echter kwetsbaarder voor het krijgen van psychologische problemen. Uit onderzoek is bekend geworden dat de zwangerschapsperiode voor vrouwen een verhoogd risico geeft op het krijgen van een psychiatrische stoornis en er meer kans is om opgenomen te worden op een psychiatrische afdeling (1).

Een reden voor opname is postpartum psychose, in de volksmond ook wel kraambedpsychose genoemd. Dit is een tijdelijke, psychiatrische toestand waarin moeders het contact met de realiteit verliezen, omdat zij onder andere waanideeën en hallucinaties hebben. Dit kan tot veel stress leiden binnen het gezin, waardoor de ontwikkeling van een gezonde moeder-kind relatie en de zorg voor het kind onder druk komen te staan (2). De kans op suïcidaliteit onder vrouwen met postpartum psychose is verhoogd en agressie kan zich ook richten op het kind, wat infanticide (babymoord) tot gevolg kan hebben (3). Het is dan ook belangrijk om symptomen van postpartum psychose tijdig te identificeren en te behandelen.

Om een overzicht te geven over postpartum psychose is deze WIKI opgezet, bedoeld voor iedereen die meer wilt weten over postpartum psychose of er mee te maken krijgt. Er zal worden ingegaan op postpartum psychose, als ook op de preventie, diagnostiek en de bijkomende (medicamenteuze) behandelingen.

 

De inhoudsopgave geeft een overzicht van de onderwerpen die in deze WIKI aanbod komen.

 

1. Postpartum psychose

     1.1 Symptomen

     1.2 Epidemiologie

     1.3 Risicofactoren

     1.4 Prognose

2. Diagnostiek

    2.1 Anamnese

     2.2 Somatische screening

          2.2.1 Lichamelijk onderzoek

          2.2.2 Neurologisch onderzoek

          2.2.3 Laboratoriumonderzoek

     2.3 Psychologische screening

     2.4 Differentiaaldiagnoses

          2.4.1 Bipolaire stoornis

          2.4.2 Unipolaire depressie

          2.4.3 Obsessieve-compulsieve stoornis

          2.4.4 Psychotische stoornis/schizofrenie

3. Medicatie ter preventie en behandeling van postpartum psychose

     3.1 Medicatie ter preventie

     3.2 Medicatie ter behandeling

     3.3 Verdieping meest gangbare medicatie

          3.3.1 Benzodiazepines

          3.3.2 Klassieke antipsychotica

          3.3.3Atypische antipsychotica

          3.3.4 Lithium

          3.3.5 Tabellen

4. Alternatieve behandeloptie

     4.1 Elektroconvulsievetherapie

          4.1.1 Werking

          4.1.2 Bijwerkingen

5. Niet medicamenteuze gerichte preventie

6. Niet medicamenteuze behandelingen

     6.1 Psycho-educatie

     6.2 Optimaliseren van de moeder-kindrelatie

     6.3 Terugkeer naar huis/steunsysteem

     6.4 Psychotherapie

          6.4.1 Ondersteunende psychotherapie

          6.4.2 Cognitieve gedragstherapie

          6.4.3 Interpersoonlijke therapie

7. Conclusies

8. Referenties

 

1. Postpartum psychose

Postpartum psychose is een psychiatrische ziektebeeld dat zich binnen vier weken na de bevalling ontwikkelt (4). Studies laten zien dat tweederde van de vrouwen die een postpartum psychose krijgt, dit binnen twee weken na de bevalling ontwikkelt (5, 6). Postpartum psychose wordt gekenmerkt door een abrupt begin en een snelle achteruitgang in de psychologische welbevinden (8).

 

1.1 Symptomen

De klachten presentatie van de symptomen wisselt nogal per persoon. Over het algemeen komen vrouwen verward en perplex over. Typisch voor dit postpartum psychiatrisch beeld is volgens onderzoekers een fluctuerende staat van verwarring (7). Voorafgaand aan een episode van postpartum psychose kunnen slaapproblemen, prikkelbaarheid, ontremming, stemmingswisselingen en achterdocht voorkomen (8).

 

Psychotische symptomen zijn onder te verdelen in positieve en negatieve symptomen:

  • Positieve symptomen zijn gewaarwordingen die er zonder aanwezigheid van postpartum psychose niet zijn, zoals waanbeelden en hallucinaties. Waanbeelden zijn ongewone gedachten en beelden die niet overeenkomen met de werkelijkheid. De waanbeelden richten zich vaak op thema’s over de geboorte van het kind en zorgen die de moeder heeft over haar identiteit (9). Hallucinaties zijn het horen, zien, ruiken of voelen van sensaties die er in werkelijkheid niet zijn. Het horen van stemmen die commentaar of opdrachten geven, komt vaak voor (zie onderstaande casusbeschrijving). Waanbeelden en hallucinaties gaan vaak samen met gedesorganiseerd denken en gedrag. Dit kan zich bijvoorbeeld uiten in agressieve interacties met het pasgeboren kind. Zo is uit onderzoek gebleken dat 53% van de moeders waanbeelden gerelateerd aan het kind had en deze moeders een groter risico hadden op het mishandelen van hun pasgeboren kind (9).
  • Negatieve symptomen kenmerken zich door gedrag dat er normaal gesproken wel is, maar nu ontbreekt. Voorbeelden zijn: een afgevlakte gezichtsuitdrukking, teruggetrokken gedrag, gebrek aan energie, gebrek aan initiatief en weinig spreken.


Zoals in Tabel 1 (13) te zien is, vertonen vrouwen met postpartum psychose ook atypische cognitieve symptomen (lijkend op een delier) zoals een verstoorde orientatie, perplexheid, niet herkennen van personen, derealisatie en depersonalisatie.

 

Postpartum psychose gaat vaak samen met (hypo)manische en/of depressieve symptomen, terwijl deze emotionele symptomen bij een psychose buiten de zwangerschap om niet of nauwelijks optreden. In de praktijk wordt postpartum psychose over het algemeen gezien als een stemmingsstoornis met psychotische verschijnselen, daarom is de term ‘postpartum psychose’ enigszins misleidend (8).

 

Onderstaand tekstfragment geeft een illustratie weer van iemand met postpartum psychose, ontleend en vertaald uit Sit, Rothschild & Wisner (10).  

 

‘Mvr. A is een 27 jarige arts die 7 dagen voor haar uitgerekende bevallingsdatum beviel in een academisch ziekenhuis. Ze had een ongecompliceerde zwangerschap en haar jongen was voldragen en gezond. Het was een geplande zwangerschap, en de familie was enthousiast over de geboorte. Binnen twee dagen na de bevalling, vertelde mvr. A aan haar echtgenoot dat ze dacht dat hij haar eten vergiftigde en dat de baby vreemd naar haar staarde. Ze dacht dat ze paarden rook en ze hoorde hen buiten haar slaapkamer galopperen. Ze kon niet in slaap vallen, zelfs niet toen haar moeder naar haar huis kwam om voor de baby te zorgen, zodat patiënt kon rusten. ‘s nachts kon Mvr. A alleen nog maar 2 tot 3 uur slapen. Haar echtgenoot merkte op dat zij uren lang uit het raam naar buiten keek zonder verklaring. Ze had zichzelf gedurende zes dagen niet gewassen. Ze had veel hulp nodig bij simpele taken zoals haar baby verschonen. Ze gaf aan zich schuldig te voelen, een verschrikkelijke moeder te zijn en dat ze het niet verdiende om een familie te hebben. Ze vertelde haar echtgenoot dat ze stemmen hoorde die haar commandeerden om met haar zoontje naar het treinstation te gaan en te springen voor een trein; deze hallucinaties maakten haar erg bang en werden sterker toen zij na de bevalling het ziekenhuis verliet. Haar echtgenoot was erg bezorgd en bracht haar naar de eerste hulp.’

 

1.2 Epidemiologie       

Veel studies geven een schatting van de incidentie van postpartum psychose die gebaseerd is op de postpartum psychiatrische opnames van 1 à 2 per 1000 geboortes (4). Deze schatting is gebaseerd op vrouwen die geen psychiatrische voorgeschiedenis hebben. Bij deze vrouwen is de zwangerschapsperiode een trigger die een onderliggende gevoeligheid voor psychiatrische stoornissen (bijvoorbeeld op het bipolaire spectrum) doet manifesteren. De meerderheid van de patiënten met postpartum psychose hebben dan ook geen psychiatrische voorgeschiedenis (14). Bij patiënten met een voorgeschiedenis van postpartum psychose en/of een bipolaire stoornis wordt het risico om psychotisch te worden na de bevalling verhoogd tot 23-44% (12).  

 

1.3 Risicofactoren

Er is niet één duidelijke oorzaak aan te wijzen voor het ontwikkelen van een postpartum psychose. Wel zijn er een aantal risicofactoren gevonden die samenhangen met het ontstaan ervan. Zie Tabel 2 voor een overzicht van deze psychiatrische, sociale en verloskundige factoren (12). Van postpartum psychose of bipolaire stoornis is het hebben van een voorgeschiedenis van een bipolaire stoornis of postpartum psychose de sterkste voorspeller (12).

 

1.4 Prognose

De prognose van postpartum psychose is over het algemeen gunstig. Longitudinaal onderzoek heeft aangetoond dat 75-86% van de vrouwen symptoomvrij bleef na een episode van postpartum psychose (14). Of het er sprake is van een gunstig beloop is afhankelijk van hoe goed de medicatie aanslaat (8). De gemiddelde opnameduur bij postpartum psychose is 2 à 3 maanden (15) en na deze periode herstellen de vrouwen over het algemeen volledig (15). Echter, vrouwen die een postpartum psychose hebben gehad, lopen een verhoogd risico om later in hun leven psychologische problemen te ontwikkelen (zowel tijdens de zwangerschapsperiode als daar buitenom; 16). Bij psychoses die beperkt blijven tot de zwangerschapsperiode is de prognose het meest gunstig, hierbij is de persoonlijkheid van moeder en haar sociale netwerk nauwelijks aangetast (15).  Psychoses en stemmingsproblemen die pas later dan 1 maand postpartum beginnen hebben over het algemeen een minder gunstig beloop (17).

 

Terug naar inhoudsopgave

 

2. Diagnostiek

Postpartum psychose wordt gezien als een noodtoestand die vraagt om tijdige diagnostiek, zodat de behandeling snel ingezet kan worden. Indien de huisarts of psychiater een vermoeden heeft dat er sprake is van een postpartum psychose, dient deze de patiënt te verwijzen voor een psychiatrische opname. In de eerste plaats is dit om suïcide en infanticide te voorkomen. Tevens biedt een opname in het ziekenhuis de beste mogelijkheden voor diagnostiek aangezien het ziektebeeld per uur sterk kan wisselen. Diagnostiek van postpartum psychose bestaat uit een anamnese, lichamelijk onderzoek, neurologisch onderzoek, bloed- en urineonderzoek en psychologische screening (8).

 

     2.1. Anamnese

De anamnese is het eerste gesprek tussen patiënt en behandelaar, waarin de patiënt over zijn klachten verteld. Vaak wordt dit gesprek geleid door vragen van de behandelaar. Het is van belang dat hier alle mogelijk relevante onderwerpen worden uitgevraagd. Hierbij kan gedacht worden aan een uitgebreide beschrijving van de klachten, de ziektegeschiedenis van de patiënt en zijn familie et cetera. Gezien het feit dat er bij postpartum psychose een gebrek aan ziekte-inzicht kan bestaan, wordt het houden van een soortgelijk gesprek bij de partner dan wel naaste (hetero-anamnese) sterk aangeraden (8).  

 

     2.2 Somatische screening

Voordat de diagnose postpartum psychose gesteld kan worden, moeten andere somatische oorzaken voor het klachtenpatroon van de patiënt worden uitgesloten (8, 10). Zo kan de klachtenpresentatie van pre-eclampsie (zwangerschapsvergifiting), schildklierproblemen, een delier of infectie lijken op de symptomen van een postpartum psychose (3).

 

          2.2.1 Lichamelijk onderzoek

Bij lichamelijk onderzoek gaat het om het onderzoeken van het lichaam door een arts. Het onderzoek begint meestal met observaties van vitale lichamelijke functies als polsslag, bloeddruk en lichaamstemperatuur. Verder wordt er geluisterd naar hart, longen en darmen. Indien nodig kunnen bepaalde organen nader onderzocht worden.

 

          2.2.2 Neurologisch onderzoek

Om de aanwezigheid van een beroerte of een hersenbloeding uit te sluiten, kan een CT- of MRI-scan van de hersenen worden gemaakt (10).

 

          2.2.3 Laboratoriumonderzoek

Daarnaast wordt voor het uitsluiten van een acute psychose door een somatische oorzaak (en dus niet samenhangend met de zwangerschap), zowel urine- als bloedonderzoek uitgevoerd. Bij een urineonderzoek wordt gekeken naar de aanwezigheid van sediment (bloedcellen of bacteriën) in de urine en eventuele sporen van drugs. Tijdens het bloedonderzoek wordt gekeken naar het complete bloedbeeld, elektrolyten, ureum, creatinine, lever- en nierfunctie, glucose, vitamine status (B1, B12 en foliumzuur), infectieparameters (leukocytengetal, CRP), schildklier-functie (thyroïdstimulerend hormoon (TSH), thyroïdperoxidase (TPO- antistoffen) en calcium (8,10).

 

     2.3 Psychologische screening

In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-5 (DSM-5) en International Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD-10) wordt postpartum psychose niet opgenomen als een op zichzelf staande stoornis. Postpartum psychose wordt in de praktijk als een stemmingsstoornis met depressieve, manische en/of psychotische verschijnselen gezien, niet als een primaire psychotische stoornis (8) Indien er aanwijzingen zijn voor dit psychiatrisch beeld buiten de zwangerschapsperiode om wordt verder onderzoek naar een mogelijke bipolaire stoornis geïndiceerd.

Voor het stellen van de diagnose postpartum psychose kunnen de Edinburgh Postnatal Depression Scale (EPDS) en Mood Disorder Questionnaire (MDQ) worden gebruikt (10). Deze screenen op de aanwezigheid van respectievelijk depressie en manie/hypomanie. Met behulp van de EPDS kunnen aanwijzingen voor persisterende somberheid, anhedonie (het niet meer (kunnen) ervaren van vreugde), schuld, angst en gedachten aan zelfbeschadiging in kaart worden gebracht. De MDQ screent op euforie, hyperactiviteit, geïrriteerde stemming, overmatige energie en gedachten, snelle spraak en symptomen die geassocieerd worden met (hypo)manie (10).

 

     2.4 Differentiaaldiagnoses

Onder differentiaaldiagnoses worden alternatieve diagnoses verstaan die uitgesloten dienen te worden voordat men de diagnose kan stellen. Dit uitsluiten blijkt in de praktijk lastig te zijn door de overlap in symptomen die er bestaat tussen bepaalde psychische stoornissen en postpartum psychose. Hieronder een overzicht van deze psychische stoornissen, evenals de punten waarop ze zich onderscheiden van een postpartum psychose (10).

 

          2.4.1 Bipolaire stoornis

Postpartum psychose en een psychotische periode van een bipolaire stoornis hebben veel gemeenschappelijke symptomen, zoals euforie, dysforie, emotionele labiliteit, verwarring en verhoogde gevoeligheid voor slaaptekort. Het is dan ook niet verrassend dat na een postpartum psychose vaak de diagnose bipolaire stoornis wordt gemist. Dit terwijl uit onderzoek blijkt dat 95% van de patiënten met een postpartum psychose vijf jaar later voldoet aan de criteria voor een diagnose bipolaire stoornis. Een goede follow-up, waarbij er aandacht blijft voor de aanwezigheid van een eventuele bipolaire stoornis, is dus van belang om optimale nazorg te kunnen bieden voor moeders met een postpartum psychose (10).

 

          2.4.2 Unipolaire depressie

Patiënten met een unipolaire depressie zijn te herkennen aan een sombere stemming, gevoelens van radeloosheid over het onvermogen om van de pasgeborene te kunnen genieten, vertraging van de psychomotoriek, angst, vermoeidheid, verslechterde concentratie en preoccupaties met rare ideeën en verdenkingen. Het verschil tussen postpartum psychose en een unipolaire depressie zit in de aanwezigheid van een cognitieve stoornis, waanideeën en verward gedrag bij mensen met een postpartum psychose. Hierbij is het belangrijk om extra aandacht te behouden voor patiënten met een geschiedenis van unipolaire depressie met psychotische symptomen. Een terugval vindt namelijk vaak vlak na de bevalling plaats. Tijdige interventie is van belang om verslechtering van symptomen, therapieresistentie en mortaliteit te voorkomen (10).

 

          2.4.3 Obsessieve-compulsieve stoornis (OCD)

OCD wordt gekarakteriseerd door obsessieve gedachten en dwangmatig gedrag. Deze obsessieve gedachten gaan vaak over besmettingsgevaar, anderen geweld aandoen, gewelddadige en seksuele beelden of religieuze overtuigingen. Veelvoorkomend dwangmatig gedragen zijn checken, herhalen, sorteren, schoonmaken of dingen tellen. Het verschil tussen OCD en postpartum psychose bestaat uit het behoud van realiteitsbesef. Patiënten met OCD handelen meestal niet naar hun agressieve gedachten, maar vermijden juist plaatsen en voorwerpen die angst triggeren. Er is sprake van lijden door de dwangmatige gedachten. Patiënten met postpartum psychose echter, kunnen waanvoorstellingen niet meer onderscheiden van de realiteit en kunnen de gevolgen van hun daden niet meer (voldoende) inschatten (10).

 

          2.4.4 Psychotische stoornis/schizofrenie

De kans bestaat dat postpartum psychose een uiting is van een primaire psychotische stoornis als schizofrenie. Onderzoek laat echter zien dat slechts bij 3,4%-4,5% van de vrouwen met postpartum psychose ook de diagnose schizofrenie gesteld kan worden (10). Mocht schizofrenie de onderliggende oorzaak van de postpartum psychose zijn dan moet hier rekening mee gehouden worden bij de keuze voor medicatie en behandeling. Daarnaast is extra begeleiding in dit geval geïndiceerd. Denk hierbij aan thuishulp en verbetering van de opvoed vaardigheden van de moeder.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

3. Medicatie ter preventie en behandeling van postpartum psychose

Het medicatiegebruik bij postpartum psychose is op te delen in twee soorten: medicatie ter preventie bij vrouwen die een grote kans hebben op het ontwikkelen van een postpartum psychose en medicatie ter behandeling.

 

     3.1 Medicatie ter preventie

Individuen die een groot risico lopen op het ontwikkelen van een postpartum psychose zijn vrouwen met een geschiedenis van een bipolaire stoornis en vrouwen die tijdens een eerdere zwangerschap een postpartum psychose hebben gehad. Medicatie ter preventie kan bij beide groepen ingezet worden. Aangezien medicatie vanuit het bloed van de moeder via de placenta direct naar het bloed van de baby gaat, dient een afweging gemaakt te worden tussen de risico’s van het gebruiken van medicatie (zie Tabel 3) en het niet gebruiken van medicatie en dus een vergrote kans op het ontwikkelen van een postpartum psychose (18.

Bij vrouwen met een geschiedenis van een bipolaire stoornis heeft onderzoek aangetoond dat het stoppen met medicatie voor de zwangerschap de kans op terugval rondom de zwangerschap vergroot (19, 20) en het gebruik van lithium effectief is ter preventie van een dergelijke terugval (21-24). Ook bij vrouwen die eerder een postpartum psychose hebben ontwikkeld, maar verder geen geschiedenis van psychotische symptomen hebben, blijkt het gebruik van lithium effectief (12). In deze laatste groep is gebleken dat lithium niet tijdens de zwangerschap al toegediend hoeft te worden om effectief te zijn. Rekening houdend met de gevolgen die medicatietoediening rondom de geboorte heeft voor het kind, wordt geadviseerd bij vrouwen met een geschiedenis van postpartum psychose pas na de bevalling te beginnen met het slikken van lithium ter preventie van een nieuwe postpartum psychose. Bij vrouwen met een geschiedenis van een bipolaire stoornis ook buiten de zwangerschapsperiode wordt geadviseerd medicatie te (blijven) slikken tijdens de zwangerschap, aangezien hier de kans aanzienlijk groter is op het ontwikkelen van affectieve en psychotische symptomen perinataal (12). Er zijn aanwijzingen voor de toepassing van antipsychotica ter preventie van postpartum psychose (25), maar hier dient meer onderzoek naar gedaan te worden voor gesproken kan worden van effectiviteit van deze farmaca (26).

 

     3.2 Medicatie ter behandeling

Door onvoorspelbaarheid van het ziekteverloop van postpartum psychose en de ernst van de symptomen (o.a. suïcide en infanticide) wordt bij opname in het ziekenhuis direct psychofarmacologische behandeling gestart. Methodologisch goede studies naar een juiste invulling van deze behandeling zijn echter schaars. Vanuit case-studies en studies in kleine groepen vrouwen zijn aanwijzingen voor de effectiviteit van hormoontherapie met oestrogeen (27, 29) of progesteron (30) en voor de effectiviteit van propanolol (31). Aangezien meer recente studies naar de effectiviteit van deze farmaca niet beschikbaar zijn en ze nauwelijks in de praktijk gebruikt worden, zal hier verder niet op ingegaan worden. Het gebruik van antidepressiva tijdens een depressieve stemming bij een postpartum psychose wordt ontraden, aangezien de kans dan groot is dat men in een manie of psychose schiet (32).

Hoewel er richtlijnen zijn voor de behandeling van soortgelijke aandoeningen als bipolaire stoornis en affectieve psychose, zijn deze er niet voor postpartum psychose. Huidige behandeling berust dan ook op het verminderen van de symptomen die per individu het meest prominent zijn, wat leidt tot het gebruik van benzodiazepines voor agitatie en slaapproblemen, en het gebruik van antipsychotica en lithium voor het verminderen van manie en psychotische symptomen. Benzodiazepines (33), lithium (33, 35) en antipsychotica (33, zie 26 voor een overzicht) bleken allen effectief in de behandeling van postpartum psychose. In een poging een invulling voor de ontbrekende richtlijn te vinden, hebben Bergink en collega’s (33) een behandelplan opgesteld en onderzocht. De onderzoekers concludeerden dat bij opname in het ziekenhuis benzodiazepines eerste keus zijn. Aangezien slaaptekort een trigger is voor het ontwikkelen van een postpartum psychose zal een deel van de vrouwen hierdoor al van haar klachten af zijn. Indien benzodiazepine niet effectief is, zijn zowel antipsychotica (klassieke en atypische antipsychotica) als lithium effectief ter behandeling van postpartum psychose. Om terugval te voorkomen blijkt lithium monotherapie effectiever dan antipsychotica (33). Borstvoeding wordt tijdens het gebruik van lithium sterk ontraden omdat het medicament in hoge mate in de moedermelk overgaat (zie Tabel 3). Antipsychotica komen in mindere mate in de moedermelk terecht, maar ook hierbij wordt het geven van borstvoeding afgeraden (36).

 

     3.3 Verdieping meest gangbare medicatie

 

          3.3.1 Benzodiazepines

Benzodiazepines worden gebruikt voor agitatie en slaapproblemen in postpartum psychose (36). Men vermoedt dat de werking van benzodiazepines tot stand komt in het limbische systeem, een gebied in de hersenen dat in verband wordt gebracht met emotie, stemming, angst en agressie. Vooral in dit gebied bevinden zich speciale aangrijpingsplaatsen (receptoren) voor benzodiazepinen. Deze receptoren beïnvloeden de activiteit van de neurotransmitter gamma-aminoboterzuur (GABA), die een remmende invloed uitoefent in dit gedeelte van de hersenen. Benzodiazepines versterken de remmende werking van GABA. Door de binding van benzodiazepine aan GABA-receptoren worden emotionele processen afgezwakt en worden de agitatie en slaapproblemen gereduceerd (37).

Bij het gebruik van benzodiazepinen zijn twee factoren van belang: de duur van het effect en de snelheid waarmee het effect intreedt. Een snel intredend effect in combinatie met een korte werkingsduur is van belang bij benzodiazepinen die voor slaapproblemen worden gebruikt. Benzodiazepinen vergroten de effectieve slaaptijd doordat men korter en minder vaak wakker wordt. Daarnaast neemt de totale slaaptijd toe door toename van de lichte slaap. Verder verminderen benzodiazepines de hoeveelheid REM-slaap en diepe slaap.  

Benzodiazepine kan daarnaast ook worden gebruikt tegen agitatie en spanning overdag. In dit geval zal de voorkeur uitgaan naar een middel waarvan het effect wat langzamer intreedt (zodat men niet slaperig wordt) en langer aanhoudt (36). Aan het gebruik van benzodiazepines zijn bijwerkingen verbonden en de meest voorkomende bijwerkingen zijn weergegeven in Tabel 3.

 

         3.3.2 Klassieke antipsychotica

In de hersenen zijn verschillende dopamine paden te vinden, waarvan het mesolimbische pad betrokken is bij de positieve symptomen (wanen en hallucinaties) van postpartum psychose (37). Dopamine-2 (D2) receptoren zijn aangrijpingspunten in de hersenen waar dopamine aan kan binden. Indien deze aangrijpingspunten te veel dopamine ontvangen, treden er wanen en hallucinaties op zoals het geval is bij een postpartum psychose. Klassieke antipsychotica hebben een antagonistische (remmende) werking op D2 receptoren in het mesolimbische systeem en reduceren zo positieve symptomen (zie Figuur 1). Hoewel remming van activiteit in dit deel van de hersenen gewenst is in het geval van een postpartum psychose, leidt remming in andere hersengebieden waar D2 receptoren zitten tot de bijwerkingen van klassieke antipsychotica. Zo zorgt remming van dopamine in het nigrostriatale pad voor motorische remming, ook wel extrapyramidale symptomen (EPS) genoemd. Remming in het tuberoinfuncibulaire pad zorgt voor meer afscheiding van melk uit de tepels, het uitblijven van de ongesteldheid en seksuele disfuncties. In het geval van een postpartum psychose zijn de bijwerkingen minder prominent aanwezig, aangezien de behandeling van korte duur is en veel bijwerkingen pas optreden als de D2 receptoren lange tijd geblokkeerd zijn (37). Toch kunnen EPS bijwerkingen al enkele weken na aanvang van klassieke antipsychotica optreden en wordt dan dosis verlaging of overstap naar een atypisch antipsychoticum geïndiceerd. Het meest gebruikte klassieke antipsychoticum is haloperidol (36).



Figuur 1. In het mesolimbische pad bindt de neurotransmitter dopamine aan een receptor om zo een activiteit tot stand te brengen. Overactiviteit in dit pad leidt tot de positieve symptomen van postpartum psychose. Blokkade van de receptoren van dopamine zorgt dat dopamine niet kan binden en er dus geen positieve symptomen optreden.Bron: Google images, copyright free.

 

 

          3.3.3 Atypische antipsychotica

Minstens zo effectief in het reduceren van positieve symptomen (wanen en hallucinaties), maar gekenmerkt door minder bijwerkingen, zijn de atypische antipsychotica. Atypische antipsychotica hebben hun naam te danken aan het feit dat ze anders zijn dan de eerder ontdekte klassieke antipsychotica. Naast het reduceren van positieve symptomen zorgen atypische antipsychotica voor vermindering van negatieve symptomen (bijv. afgevlakte gezichtsuitdrukking en / of teruggetrokken gedrag) door toename van dopamine in het mesocorticale dopamine pad. Dit is een effect dat niet door klassieke antipsychotica bewerkstelligd wordt. Er zijn verschillende eigenschappen die antipsychotica atypisch maken, hieronder worden drie van deze eigenschappen beschreven (37).

Één daarvan is een combinatie van D2 receptor remming (zoals bij klassieke antipsychotica) met 5HT2A receptor remming (resulterend in minder serotonine-activiteit (5-HT)). Serotonine remt dopamine in de eerder genoemde dopamine paden in de hersenen en remming van serotonine-activiteit leidt dan ook tot meer dopamine in deze paden. Gunstig voor de gewenste werking in verhouding tot de ongewenste bijwerking, zorgen atypische antipsychotica voor netto minder dopamine in het mesolimbische pad (minder wanen en hallucinaties) en netto voldoende dopamine in de nigrostriatale en tuberoinfuncibulaire paden om de nadelige bijwerkingen als EPS en melk afscheiding uit de tepels te voorkomen (37).

Een andere eigenschap die een antipsychoticum atypisch maakt is de 5HT1A receptor partiële agonist werking. Een agonist is een stof die het aangrijpingspunt waar hij aan bindt activeert. Een partiële agonist voor de serotonine 5HT1A receptor zorgt voor toename van serotonine-activiteit, maar niet zo erg als een complete agonist zou doen. Ook dit resulteert in een netto toename van de stof dopamine in de nigrostriatale en tuberoinfuncibulaire paden en voorkomt dus EPS en melk afscheiding uit de tepels (37).

Tot slot kan een antipsychoticum atypisch zijn doordat het een D2 partiële agonist (DPA) is. Een DPA zorgt voor een effect tussen een complete antagonist (remming van dopamine-activiteit) en een complete agonist (toename van dopamine-activiteit) in. Afhankelijk van de hoeveelheid remmende werking ten opzichte van de hoeveelheid toenemende werking, resulteert dit in voldoende remming van dopamine om de wanen en hallucinaties te voorkomen, zonder optreden van de bijwerkingen. 

37). Deze video laat zie hoe het klassieke antipsychotica de D2 receptor compleet blokkeren waardoor dopamine niet meer kan binden, terwijl atypische antipsychotica de receptor slechts gedeeltelijk blokkeren. Vanaf minuut 1.16 is te zien dat hoewel klassieke antipsychotica (rode stof) de D2receptoren compleet blokkeren, atypische antipsychotica (gele stof) dit slechts gedeeltelijk doen. De atypische antipsychotica kunnen ook tijdelijk van de receptor afgeduwd worden zodat dopamine (groene stof) kan binden. Het effect van dopamine op de Dreceptoren wordt dus slechts gedeeltelijk geblokkeerd wat in een ideale situatie resulteert tot afwezigheid van wanen en hallucinaties zonder optreden van motorische bijwerkingen (zie Figuur 1).

 

De reden dat klassieke antipsychotica veel gebruikt worden ondanks het bestaan van atypische antipsychotica met minder ernstige bijwerkingen, is dat de klassieke antipsychotica langer bestaan en er dus veel onderzoek is gedaan naar de veiligheid van deze middelen, onder andere tijdens de zwangerschap. Tevens zijn er ook bijwerkingen verbonden aan atypische antipsychotica (zie Tabel 3). Voorbeelden van atypische antipsychotica die gebruikt worden bij postpartum psychose zijn clozapine en olanzapine (36).

 

 

          3.3.4 Lithium

Lithium wordt bij postpartum psychose gebruikt voor het verminderen van manie en psychotische symptomen en ter voorkoming van terugval. De farmacologie van lithium is complex en hoewel lithium al vele jaren gebruikt wordt in de psychiatrie, is het nog niet gelukt om de precieze werking te achterhalen. Wel is duidelijk dat lithium leidt tot een groot aantal endocriene (hormonale) en metabole (stofwisselings) veranderingen in onder andere noradrenaline en serotonine systemen, waarbij gedacht wordt dat lithium de beschikbaarheid van noradrenaline en serotonine verhoogt en zo de symptomen reduceert (36). Hoewel de invloed van lithium op het dopamine systeem niet groot lijkt te zijn, lijkt lithium ook dopamine receptoren te blokkeren. Tevens speelt remming van secundaire messenger systemen mogelijk een rol. Daarnaast kan verandering van G-eiwitten en beïnvloeding van genexpressie (van o.a. groeifactoren) leiden tot symptoom reductie (37).

 


 

 

 

Het gebruik van lithium kan bijwerkingen met zich meebrengen, waarbij de meeste bijwerkingen van lithium dosisafhankelijk zijn (een hogere dosis gaat gepaard met meer bijwerkingen). De meest voorkomende bijwerkingen zijn in Tabel 3 weergegeven.

 

          3.3.5 Tabellen


 

Bij gelijktijdig gebruik van medicamenten moet rekening worden gehouden met onderlinge interacties tussen de medicamenten (zie Tabel 4). Hierbij wordt het gelijktijdig gebruik van clozapine (atypische antipsychotica) en benzodiazepine afgeraden omdat het sederende effect hier schadelijk kan zijn. Tevens is de vergrote kans op EPS bij het gelijktijdig  gebruik van lithium en atypische antipsychotica dusdanig groot dat het gelijktijdig gebruik wordt afgeraden.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

 

4. Alternatieve behandeloptie

In sommige gevallen werken eerder beschreven behandelingen niet (genoeg) en is het gevaar voor zowel moeder als kind dusdanig groot dat er naar andere behandelmethoden wordt gekeken. In zulke gevallen kan overwogen worden om Elektroconvulsietherapie (ECT) toe te passen.

 

     4.1 Elektroconvulsietherapie

 ECT geeft snel klinische verbetering (383940), ook als emotionele verschijnselen niet op de voorgrond staan (41). Hoewel ECT in Nederland zelden bij postpartum psychose wordt toegepast, wordt dit in veel landen wel gedaan wanneer andere behandelingen niet geholpen hebben of te veel bijwerkingen opleveren (42, 43). ECT wordt zelden in Nederland toegepast omdat vrouwen met postpartum psychose bijna altijd (voldoende) goed reageren op medicamenteuze behandelingen, waardoor behandeling met ECT niet nodig is. Gezien de effectiviteit van ECT bij postpartum psychose en dat ECT heel af en toe in Nederland wordt toegepast, wordt hieronder een korte beschrijving van ECT gegeven.

ECT is een psychiatrische behandeling waar een multidisciplinaire team bij betrokken is (psychiater, anesthesioloog, psychiatrisch-verpleegkundigen, anesthesie- en  ECT-verpleegkundigen). Voor gedetailleerde informatie over het verloop en de procedure van de ECT-behandeling wordt verwezen naar de Nederlandse Richtlijn ECT (44).

 

          4.1.1 Werking

 ECT omvat het door middel van een elektrische stroom induceren van een gegeneraliseerde convulsie (epileptisch insult) en wordt uitgevoerd door op één (unilateraal) of beide hersenhelften (bilateraal) elektrodes te plaatsen op het temporo-frontale deel van de schedel (zie figuur 2; 45). Voor meer informatie over de plaatsing en het bilateraal of unilateraal stimuleren wordt verwezen naar de Nederlandse Richtlijn ECT (44).


 

 

 

Figuur 2. Plaatsing elektrodes op het temporo frontale gebied van de schedel.

 

Hierbij wordt een korte elektrische stroomstoot gegeven waardoor een algehele ontlading van de hersencellen wordt gegenereerd waardoor vele neuronen en neuronale systemen geactiveerd en/of veranderd worden. Door ontladingen kan het verstoorde evenwicht van neurotransmitters hersteld worden, ontstaan er nieuwe verbindingen tussen hersencellen en verdwijnen in de meeste gevallen de ziekteverschijnselen na verloop van tijd. Met name monoaminerge systemen waaronder serotenerge systemen (belangrijke neurotransmittersystemen die betrokken zijn bij postpartum psychose) worden beïnvloed door ECT (45). Serotonine Type 2A receptoren (5-HT2A ) zijn betrokken bij de etiologie van psychosen (46) en hun aantal neemt af door ECT. Waarschijnlijk is het afnemen van de 5-HT2A receptorenverklarend voor de effectiviteit van ECT. Hoe de elektrische stroomstoot de ziekteverschijnselen precies vermindert is echter nog niet duidelijk (47).  

 

          4.1.2 Bijwerkingen

Over het algemeen heeft ECT weinig bijwerkingen en als ze er zijn, zijn deze meestal van voorbijgaande aard (44). Kort na behandeling kunnen bijwerkingen (als gevolg van de narcose) optreden zoals misselijkheid, hoofdpijn, spierpijn, vergeetachtigheid en verwardheid. In de loop van de kuur kunnen geheugenklachten (zowel retrograde- als anterograde amnesie) optreden. Bij anterograde amnesie kan je vanaf het moment van psychose niks meer in je geheugen opslaan. Dit is meestal meestal binnen twee maanden terug op het niveau van voor de ECT. De retrograde amnesie (verlies van het geheugen voor de psychose) is na ongeveer zes maanden grotendeels verdwenen en soms is het geheugen zelfs verbeterd ten opzichte van voor de ECT. Sommige patiënten blijven echter last houden van retrograde amnesie. Tevens zijn er ook patiënten die last hebben en houden van subjectieve geheugenklachten. Er zijn echter voor zover bekend geen aanwijzingen voor (permanente) schade aan de hersenen als gevolg van ECT (44).

De farmaca die tijdens ECT gebruikt worden (Methohexital of Propofol voor verdoving en Succinylcholine voor spierontspanning) werken kortdurend (36). Het enige risico van ECT voor het kind ligt in de medicatie die de patiënte ontvangt, deze kan namelijk worden doorgegeven via de borstvoeding. Echter wordt het geven van borstvoeding in het algemeen bij vrouwen die opgenomen zijn met postpartum psychose ontraden. Mocht er toch borstvoeding gegeven worden, wordt verwacht dat het gaat om een minimale overdracht naar de baby aangezien de medicijnen die bij ECT worden toegediend kortwerkend zijn (18).

De reden waarom soms niet voor ECT wordt gekozen, ligt vaak bij de patiënt zelf. Deze heeft vaak moeilijkheden met het accepteren van deze behandeloptie als men voorheen nog nooit een psychiatrische behandeling heeft gehad.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

5.  Niet medicamenteuze gerichte preventie

Naast medicamenteuze preventie is er voor vrouwen die een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van een postpartum psychose ook niet-medicatie gerichte preventie. Bij vrouwen die een groot risico lopen op het ontwikkelen van een postpartum psychose worden artsen dringend verzocht om bij de controles tijdens de zwangerschap extra alert te zijn op symptomen van een postpartum psychose (stemmingswisselingen, verwarring, hallucinaties, slaapgebrek e.d.; 10). Het uitvoeren van volledig en zorgvuldig onderzoek naar de psychopathologie van vrouwen met een postpartum stemmingsstoornis kan een psychose mogelijk aan het licht brengen en zo eventuele suïcide en infanticide voorkomen (49). Ter preventie van terugval van vrouwen met een historie van postpartum psychose wordt geadviseerd om stress en slaapgebrek tijdens en na de zwangerschap zoveel mogelijk te voorkomen en te monitoren (8, 48). Vroege opsporing van slaapgebrek is van belang, omdat slaapgebrek vaak een trigger is of vooraf gaat aan een postpartum psychose (48). Om deze reden wordt geadviseerd de slaap-waak cyclus te monitoren (48).

Daarnaast zou overdag bevallen en het aantal bezoekers na de bevalling tot een minimum beperken, de kans op postpartum psychose kunnen verkleinen (48). Belangrijk is om de patiënt en haar familie te leren de symptomen te herkennen, zodat tijdig contact met de arts opgenomen kan worden bij verdenking van een postpartum psychose (10). Aangezien vrouwen tegenwoordig sneller uit het ziekenhuis ontslagen worden na bevalling en hierdoor postpartum psychose minder snel herkend kan worden door artsen en/of verpleegkundigen is dit des te meer van belang (50).

 

Terug naar inhoudsopgave

 

6. Niet-medicamenteuze behandeling

Naast medicamenteuze behandeling, nemen psychosociale interventies een belangrijke rol in bij het behandelen van postpartum psychose. Afname van symptomen door medicatie is niet altijd gerelateerd aan vooruitgang op sociaal, werk en interpersoonlijk gebied (51). Het is daarom belangrijk aanvullende psychologische behandelingen aan te bieden, die het functioneren op deze gebieden kunnen verbeteren. Belangrijke elementen van deze interventies zijn het geven van psycho-educatie, het optimaliseren van de moeder-kindrelatie en het betrekken van de sociale steunsysteem (8). Hiernaast is het aanbieden van ondersteunende psychotherapie voor zowel patiënt als partner van belang voor het verwerken van de diagnose postpartum psychose en alles wat hierbij komt kijken. Andere vormen van psychotherapie blijken ook effectief te zijn, waaronder cognitieve gedragstherapie en interpersoonlijke psychotherapie.

 

     6.1 Psycho-educatie

Na het stellen van de diagnose postpartum psychose is het geven van voorlichting aan patiënt en familieleden essentieel. Uitleg geven over de aard van de ziekte kan leiden tot verbeterd begrip en betere aanpassing aan de ziekte door patiënt en familieleden. Daarnaast is het belangrijk om behandelopties en de daarbij behorende doelen en verwachtingen met patiënt en familieleden te bespreken en hen in de besluitvorming te betrekken. Dit psycho-educatieve proces kan de therapeutische band versterken en tevens therapietrouw, zelfeffectiviteit en gevoel van controle over de ziekte versterken (10).

 

     6.2 Optimaliseren van moeder-kindrelatie

De ontwikkeling van de hechtingsrelatie tussen moeder en kind wordt door acute psychiatrische ziektebeelden en hospitalisatie onder druk gezet. Daarnaast wordt ook adequate zorg voor het kind aangetast (2). Uit onderzoek blijkt dat vooral psychotische stoornissen een negatief effect hebben op de hechtingsrelatie en de veiligheid van het kind (52).

 In het geval van een postpartum psychose is een beoordeling van de interactie tussen moeder en kind van belang, omdat het kind een verhoogd risico loopt om blootgesteld te worden aan agressiviteit van de moeder, wat zelfs kan leiden tot infanticide (kindermoord) (2, 3). Dit kan gedaan worden door bij hospitalisatie zowel de moeder als het kind op te nemen. Er is gebleken dat dit het genezingsproces bevordert en de hechting tussen moeder en kind gunstig beïnvloedt (15, 53). Het is belangrijk dat moeder het kind blijft zien, zodat eventuele waanideeën over het kind ontkracht kunnen worden en de realiteit zichtbaar wordt.

Tijdens de gezamenlijke opname in speciale moeder-baby units worden er specifieke therapieën aangeboden om de moeder-kind relatie te optimaliseren. Een voorbeeld hiervan is video-interactie begeleiding (VIB), een methode die veel wordt gebruikt tijdens langdurige ziekenhuisopnames om het positieve contact tussen ouders en kind te bevorderen. Het doel van deze interventie bij postpartum psychose is het ondersteunen van de moeder in de interactie met haar kind. Aan de hand van videofragmenten waarin moeder en kind interacteren, krijgt moeder feedback over het contact met haar kind. Zo kan moeder haar sterke kanten identificeren en onopgemerkte signalen en/of initiatieven van het kind terugzien, om deze in het vervolg te herkennen en erop te kunnen reageren. VIB wordt veel ingezet bij moeders met postpartum depressie (54) en is effectief gebleken in het verhogen van positieve interacties tussen moeder en kind (55). Er is nog geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effectiviteit van VIB bij moeders met postpartum psychose, alhoewel het in de praktijk wel wordt aanbevolen. Deze interventie kan immers bijdragen aan een goede band tussen moeder en kind na de opname (53).

 

    6.3 Terugkeer naar huis/sociale steunsysteem

Om een veilige terugkeer naar huis te bewerkstelligen, dient er een individueel ontslagplan te worden opgesteld. Hierbij is het betrekken van het systeem waar de patiënt in terugkeert van groot belang. Patiënt en partner dienen zo veel mogelijk hulp in te schakelen van familieleden en vrienden die de ouderlijke belasting kunnen verlichten en zo de moeder in de gelegenheid stellen om te genezen en haar slaapritme te herstellen (10). Ook thuishulp is een optie om de ouderlijke belasting te verminderen en zo de negatieve gevolgen van postpartum psychose te minimaliseren.

Er wordt geadviseerd om de eerste weken na het ontslag patiënt te monitoren met poliklinische follow-up afspraken en eventueel een poliklinische dagbehandeling (10). Hierbij wordt gekeken of de medicatie bij patiënt aan slaat, of er bijwerkingen zijn en hoe het gesteld is met de therapietrouw. Patiënten en omstanders dienen alert te zijn op verergering of terugkeer van symptomen en direct contact op te nemen met de arts indien dit het geval is.

 

     6.4 Psychotherapie

          6.4.1 Ondersteunende psychotherapie

Het aanbieden van ondersteunende psychotherapie is voor zowel patiënt als partner van groot belang voor het verwerken van de diagnose postpartum psychose en de ziektelast die hierbij komt kijken. In ondersteunende gesprekken krijgen patiënt en familieleden de ruimte om alles tot zich door te laten dringen en te praten over wat hen overkomen is. Het uiteindelijke doel is het verwerken van de diagnose, het een plek te geven om weer verder te kunnen gaan met het leven. Het geven van psycho-educatie, begeleiding bij optimaliseren van de moeder-kindrelatie en terugkeer naar huis kunnen tevens geschaard worden onder de ondersteunende psychotherapie (10).

 

          6.4.2 Cognitieve gedragstherapie

Cognitieve gedragstherapie (CGT) wordt ingezet om zowel de symptomen van postpartum psychose als de impact van de stoornis op het individu te verminderen. Een psychose kan een negatieve invloed hebben op sociale en werkgerelateerde relaties en vergroot de kans op isolatie, agressie en middelenmisbruik (51). CGT richt zich op het veranderen van onrealistische gedachten en/of overtuigingen door deze uit te dagen en te vervangen door meer helpende en/of realistische gedachten. Bij de behandeling van waanbeelden en hallucinaties worden er strategieën en vaardigheden aangeleerd om de last die deze symptomen geven te verminderen. Andere therapeutische doelen van CGT zijn het verbeteren van begrip voor de psychose, het verhogen van zelfvertrouwen, het aanleren van coping vaardigheden (manieren om ergens mee om te gaan) en het reduceren van emotionele labiliteit. Meer informatie over de inhoud van deze behandeloptie kunt u vinden in het artikel van Addington & Gleeson (51).  

Er wordt geadviseerd om cognitieve gedragstherapie te starten zodra medicatie voor stabilisatie en/of verdwijning van symptomen heeft gezorgd. De gemiddelde lengte van de behandeling is twintig sessies verspreid over zes maanden (51).   

 

          6.4.3 Interpersoonlijke therapie

Een belangrijk onderdeel van Interpersoonlijke Therapie  (IPT) voor postpartum stoornissen is het identificeren en beschrijven van rolveranderingen die gepaard gaan met het moederschap (56). Er worden vaardigheden aangeleerd om beter om te gaan met huwelijksproblemen en grote rolveranderingen die kunnen ontstaan na de geboorte van het kind. Rolveranderingen leiden mogelijk tot interpersoonlijke conflicten die voor verzwakking van het sociale steunsysteem kunnen zorgen. Gezien het feit dat sociale steun belangrijk is bij het herstelproces van een postpartum psychose voor zowel moeder als kind, vormt IPT een essentieel onderdeel van de behandeling.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

7. Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat postpartum psychose een tijdelijke psychiatrisch ziektebeeld is die vraagt om tijdige diagnostiek om suïcide en infanticide te voorkomen en het herstelproces van moeder en kind zo gunstig mogelijk te laten verlopen. Ter preventie van postpartum psychose wordt bij vrouwen met een geschiedenis van een bipolaire stoornis geadviseerd lithium te (blijven) slikken tijdens de zwangerschap, terwijl vrouwen met een eerdere postpartum psychose wordt geadviseerd lithium te starten direct na de zwangerschap. Tevens is het van belang dat zowel arts als familie in deze risicogroepen alert zijn op symptomen van postpartum psychose.

Ter behandeling wordt bij afwezigheid van een richtlijn ingegaan op het verminderen van de symptomen die per individu het meest prominent zijn met benzodiazepines, antipsychotica of lithium. Tijdens het slikken van deze medicamenten wordt het geven van borstvoeding ontraden. Psychosociale behandelingen, zoals psycho-educatie en interpersoonlijke therapie, worden ingezet om naast medicamenteuze symptoombestrijding het functionele herstel te optimaliseren.

Gezien het feit dat de prognose van postpartum psychose over het algemeen gunstig is bij adequate (medicamenteuze) behandeling, is het van belang dat er gestandaardiseerde richtlijnen worden ontwikkeld. Verder onderzoek is nodig om dit te kunnen bewerkstelligen.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

8. Referenties

 

  1. Olsen TL, Laursen TM, Pedersen CB, Mors O, Mortensen PB. New parents and mental disorders: a population-based register study. JAMA. 2006;296(21):2582-2589. doi:10.1001/jama.296.21.2582.
  2. Chandra PS, Bhargavaraman RP, Raghunandan VNGP, Shaligram D. Delusions related to infant and their association with mother-infant interactions in postpartum psychotic disorders.Arch of Womens Ment Health 2006;9(5):285–288. doi:10.1007/s00737-006-0147-7
  3. Cantwell R, Clutton-Brock T, Cooper G, Dawson A, Drife J, Garrod D, Springett A. Saving Mothers’ Lives: Reviewing maternal deaths to make motherhood safer: 2006–2008. BJOG [Internet]. 2011 [Cited 19 April 2015];118(1): 1–203. Available from:http://www.cdph.ca.gov/data/statistics/Documents/MO-CAPAMR-CMACE-2006-08-BJOG-2011.pdf
  4. Jones I, Chandra PS, Dazzan P, Howard LM. Bipolar disorder, affective psychosis, and schizophrenia in pregnancy and the post-partum period. The Lancet. 2014;384(9956):1723-1724. doi:10.1016/S0140-6736(14)61278-2
  5. Rohde A, & Marneros A. Postpartum Psychoses: Onset and long-term course. Psychopathology. 1993;26:203-209. doi:10.1159/000284823
  6. Klompenhouwer JL, van Hulst AM. Classification of postpartum psychosis: a study of 250 mother and baby admissions in The Netherlands. Acta Psychiatrica Scandinavica. 1991;84(3):255-261. doi: 10.1111/j.1600-0447.1991.tb03140.x
  7. Wisner K, Peindl K, Hanusa B. Symptomatology of affective and psychotic illnesses related to child-bearing.Journal of Affective Disorders. 994;30(2):77-87. doi:10.1016/0165-0327(94)90034-5
  8. Wesseloo R, Burgerhout KM, Koorengevel KM, Bergink V. Postpartumpsychose in de klinische praktijk: diagnostiek, behandeling en preventie. Tijdschrift voor Psychiatrie [Internet]. 2015[Cited 20 April 2015];57(1):25-33. Available from: http://www.erasmusmc.nl/zwangerschapspsychiatrie/verwijzers/5041219/
  9. Chandra PS, Bhargavaraman RP, Raghunandan VNGP, Shaligram D. Delusions related to infant and their association with mother–infant interactions in postpartum psychotic disorders. Archives of Women’s Mental Health. 2006;9(5): 285-288. doi:10.1007/s00737-006-0147-7
  10. Sit D, Rothschild, AJ & Wisner KL. A review of postpartum psychosis. Journal of Women’s Health. 2006;15(4):352-368. doi:10.1089/jwh.2006.15.352
  11. Chaudron LH, Pies RW. The relationship between postpartum psychosis and bipolar disorder: a review. Journal of Clinical Psychiatry. 2003;64(11):1284-1292. doi: 10.4088/JCP.v64n1102
  12. Bergink V, Bouvy PF, Vervoort JS, Koorengevel KM, Steegers, EA & Kushner SA. Prevention of postpartum psychosis and mania in women at high risk. Am J Psychiatry. 2012;169(6): 609-615. doi:10.1176/appi.ajp.2012.11071047
  13. Postpartum Psychosis: Updates and Clinical Issues. Psychiatric Times [Internet]. 2014 [Cited 20 April 2015]. Available from: http://www.psychiatrictimes.com/special-reports/postpartum-psychosis-updates-and-clinical-issues/page/0/1
  14. Protheroe C. Puerperal psychosis: A long-term study 1927–1961. British Journal of Psychiatry. 1969;115(518):9-30. doi:10.1192/bjp.115.518.9
  15. Bakker A, Bijl L, Gerrits J, Vogelvang B. Maandblad Geestelijke volksgezondheid. 1997;52:647-658 [geen doi]

  16. Robertson E, Lyons A. Living with puerperal psychosis: a qualitative analysis. Psychology and Psychotherapy: Theory, Research and Practice. 2003 Dec;76(4):411–431. doi:10.1348/147608303770584755

  17. Robling S, Paykel E, Dunn V, Abbott R, Katona CL. Long-term outcome of severe puerperal psychiatric illness: a 23 year follow-up study. Psychol Med [Internet]. 2000 Nov;30(6):1263–71. Available from: http://dx.doi.org/10.1017/s0033291799003025
  18. Stowe, ZN. The use of mood stabilizers during breastfeeding. J Clin Psychiatry, 2007;68(9):22-28. Available from: http://europepmc.org/abstract/med/17764381
  19. Viguera AC, Whitfield T, Baldessarini RJ, Newport DJ, Stowe Z, Reminick A, Zurick A, Cohen LS. Risk of Recurrence in Women With Bipolar Disorder During Pregnancy: Prospective Study of Mood Stabilizer Discontinuation. American Journal of Psychiatry [Internet]. 2007 Dec;164(12):1817–24. Available from: http://dx.doi.org/10.1176/appi.ajp.2007.06101639
  20. Viguera AC, Nonacs R, Cohen LS, Tondo L, Murray A, Baldessarini RJ. Risk of Recurrence of Bipolar Disorder in Pregnant and Nonpregnant Women After Discontinuing Lithium Maintenance. American Journal of Psychiatry [Internet]. 2000 Feb 1;157(2):179–84. Available from: http://dx.doi.org/10.1176/appi.ajp.157.2.179
  21. Austin MP. Puerperal affective psychosis: is there a case for lithium prophylaxis? The British Journal of Psychiatry [Internet]. 1992 Nov 1;161(5):692–4. Available from: http://dx.doi.org/10.1192/bjp.161.5.692
  22. Cohen LS, Sichel DA, Robertson LM, Heckscher E, Rosenbaum JF. Postpartum prophylaxis for women with bipolar disorder. Am J Psychiatry. 1995 Nov;152(11), 1641-1645
  23. Van Gent E, Verhoeven WM. Bipolar Illness, Lithium Prophylaxis, and Pregnancy. Pharmacopsychiatry [Internet]. 1992 Jul;25(04):187–91. Available from: http://dx.doi.org/10.1055/s-2007-1014404
  24. Stewart DE, Klompenhouwer JL, Kendell RE, van Hulst AM. Prophylactic lithium in puerperal psychosis. The experience of three centres. The British Journal of Psychiatry [Internet]. 1991 Mar 1;158(3):393–7. Available from: http://dx.doi.org/10.1192/bjp.158.3.393
  25. Sharma V, Smith A, Mazmanian D. Olanzapine in the prevention of postpartum psychosis and mood episodes in bipolar disorder. Bipolar Disorders [Internet]. 2006 Aug;8(4):400–4. Available from: http://dx.doi.org/10.1111/j.1399-5618.2006.00335.x
  26. Doucet S, Jones I, Letourneau N, Dennis C-L, Blackmore ER. Interventions for the prevention and treatment of postpartum psychosis: a systematic review. Arch Womens Ment Health [Internet]. 2010 Dec 3;14(2):89–98. Available from: http://dx.doi.org/10.1007/s00737-010-0199-6
  27. Ahokas A, Aito M. Role of estradiol in puerperal psychosis. Psychopharmacology [Internet]. 1999 Nov 5;147(1):108–10. Available from: http://dx.doi.org/10.1007/s002130051149
  28. Ahokas A, Aito M, Rimón R. Positive treatment effect of estradiol in postpartum psychosis: A pilot study. J Clin Psychiatry. 2000 [Cited 2015 March 5];61:166-169. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Positive+treatment+effect+of+estradiol+in+postpartum+psychosis%3A+a+pilot+study
  29. Ahokas A, Aito M, Turiainen S. Association between oestradiol and puerperal psychosis. Acta Psychiatr Scand. 2000;101:167-169. doi: 10.1034/j.1600-0447.2000.96005.x
  30. Atkinson S, Atkinson T. Puerperal psychosis: A personal experience, part 1: through a husband’s eyes; part 2: through a patient’s eyes. Health Visit. 1983 [Cited 2015 March 5];56:17-19. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/6550037
  31. Steiner M, Latz A, Blum I, Atsmon A, Wijsenbeek H. Propranolol versus chlorpromazine in the treatment of psychoses associated with childbearing. Psychiatr Neurol Neurochir. 1973 [Cited 2015 March 5];76:421-426. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Propranolol +versus+chlorpromazine+in+the+treatment+of+psychoses
  32. Sharma V, Burt VK, Ritchie HL. Bipolar II postpartum depression: detection, diagnosis, and treatment. Am J Psychiatry 2009;166:1217-1221. doi: 10.1176/appi.ajp.2009.08121902
  33. Bergink V, Burgerhout KM, Koorengevel KM, Kamperman AM, Hoogendijk WJ, Lambregtse-van den Berg MP, Kushne, SA. Treatment of psychosis and mania in the postpartum period. Am J Psychiatry. 2015;172:115-123. doi: 10.1176/appi.ajp.2014.13121652
  34. Silbermann RM, Beenen F, de Jong H. Clinical treatment of postpartum delirium with perfenazine and lithium carbonate. Psychiatr Clin (Basel) 1975 [Cited 2015 March 5];8:314-326. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Clinical+treatment+of+postpartum+ delirium+with+perfenazine+and+lithium+carbonate
  35. Targum SD, Davenport, YB, Webster MJ. Postpartum mania in bipolar manic depressive patients withdrawn from lithium carbonate. J Nerv Ment Dis. 1979 [Cited 2015 March 5];167:572-574. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/?term=Postpartum+mania+ in+bipolar+manic+depressive+patients+withdrawn+from+lithium+carbonate
  36. Farmacotherapeutisch kompas zorginstituut Nederland. [Cited 2015 March 5] Available from: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/
  37. Stahl SM. Stahl’s Essential Psychopharmacology. 4rd ed. Cambridge: Cambridge University Press; 2013.
  38. Gujavarty K, Greenberg LB, Fink M. Electroconvulsive Therapy and Neuroleptic Medication in Therapy-Resistant Positive-Symptom Psychosis. J ECT. 1987 [Cited 2015 March 26];3(3):185-195. Available from: http://journals.lww.com/ectjournal/abstract/1987/09000/electroconvulsive_therapy_and_neuroleptic.4.aspx
  39. Brockington IF, Cernik KF, Schofield EM, Downing AR, Francis AF, Keelan C. Puerperal psychosis: phenomena and diagnosis. Arch Gen Psychiatry. 1981;38(7):829-833. doi:10.1001/archpsyc.1981.01780320109013.
  40. Protheroe, C. Puerperal psychoses: a long term study 1927-1961. The British Journal of Psychiatry. 1969;115(518):9-30.doi:10.1192/bjp.115.518.9.
  41. Reed P, Sermin N, Appleby L, Faragher BA. Comparison of clinical response to electroconvulsive therapy in puerperal and non-puerperal psychoses. J affect disord. 1999;54(3):255-260. doi:10.1016/S0165-0327(99)00012-9.
  42. Doucet S, Jones I, Letourneau N, Dennis CL, Blackmore, ER. Interventions for the prevention and treatment of postpartum psychosis: a systematic review. Arch Womens Ment Health. 2011;14(2):89-98.doi:10.1007/s00737-010-0199-6.
  43. Cox JL.: Postnatal depression: A guide for health professionals [monograph online]. Churchill Livingstone, Edinburgh; 1986 [cited 2015 Apr 3]. Available from: Google Scholar
  44. Van den Broek, WW Birkenhager, TK, de Boer, D, Burggraaf, JP, van Gemert, B, Groenland, T.H.N., Kho, KH, Stek, ML, Verwey, B, Van Vliet, IM, JA van Waarde, J Wijkstra. Richtlijn Elektroconvulsietherapie. 2010. Available from: www.nvvp.net/stream/richtlijn-elektroconvulsietherapie-2010.pdf
  45. Ishihara, K. & Sasa, M. Mechanism Underlying the Therapeutic Effects of Electroconvulsive Therapy (ECT) on Depression. Jap J of Pharmacology. 1999;80:185-189.doi:10.1254/jjp.80.185.
  46. Goblimbet, VE, Alfimova, MV, Manandyan, K.K., Mitushina, N.G., Abramova, K.I., Kaleda, V.G., Oleichik, I.V., Yurov Y. & Trubinkov, V.I. 5HTR2A gene polymorphism and personality traits in patients with major psychoses. European Psychiatry. 2002;17(1): 24-28.doi:10.1016/S0924-9338(02)00623-5.
  47. Leids Universitair Medisch Centrum. Patientenfolders Elektroconvulsietherapie. 2014 June. Available from: https://www.lumc.nl/patientenzorg/patienten/patientenfolders/elektro-convulsie-therapie-ect
  48. Sharma, V, & Mazmanian, D. Sleep loss and postpartum psychosis. Bipolar Disorders. 2003;5(2):98-105.doi:10.1034/j.1399-5618.2003.00015.x.
  49. Spinelli, MG. Postpartum psychosis: detection of risk and management. Am J Psychiatry. 2009;166(4):405-408.doi:10.1176/appi.ajp.2008.08121899.
  50. Friedman, SH, & Resnick, PJ. Child murder by mothers: patterns and prevention. World J. Psychiatry. 2007 [cited 2015 Apr 4];6(3):137-141. Available from: http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2174580/pdf/wpa060137.pdf
  51. Addington, J & Gleeson, J. Implementing cognitive behavioural therapy for first-episode psychosis. Br J Psychiatry. 2005;187:62-72.doi:10.1192/bjp.187.48.s72.
  52. Abel, KM, Webb, RT, Salmon, M. P., Wan, M. W., Appleby, L. Prevalence and predictors of parenting outcomes in a cohort of mothers with schizophrenia admitted for joint mother and baby psychiatric care in England. J Clin Psychiatry [Internet], 2005 [cited 2015 Apr 6];66:781-789. Available from: http://dx.doi.org/10.4088/JCP.v66n0618.
  53. Noorlander, Y, Bergink, V, van den Berg, MP. Perceived and observed mother-child interaction at time of hospitalization and release in postpartum depression and psychosis. Arch Womens Ment Health. 2008;11: 49-56.doi:10.1007/s00737-008-0217-0.
  54. Kari, V, Stein, B. Video interaction guidance inviting transcendence of Postpartum depressed mothers’ self-centered state and holding behavior. Inf mental Hlth J. 2009;30: 287-300.doi:10.1002/imhj.20215.
  55. Madigan, S, Hawkind, E, Goldberg, S, Benoit, D. Reduction of disrupted caregiver behavior using modified interaction guidance. Inf mental Hlth J. 2006;27: 509-527.doi:10.1002/imhj.20102.
  56. Zlotnick, C, Johnson, SL, Miller, IW. Postpartum depression in women receiving public assistance: Pilot study of an interpersonal therapy-oriented group intervention. Am J of Psychiatry [Internet], 2001 [cited 2015 Apr 6];158:638-640. Available from: http://ajp.psychiatryonline.org/doi/pdf/10.1176/appi.ajp.158.4.638

 

Auteurs: 

Martine Onstein 

Sanne Tak

Annemijn de Vries

Zineb el Youssfi

 

 

 

Comments (0)

You don't have permission to comment on this page.